4. Antwoorden op kamervragen van Schermers over het invriezen van
eicellen in het Academisch Medisch Centrum Amsterdam
Antwoorden op kamervragen van Schermers over het invriezen van eicellen in
het Academisch Medisch Centrum Amsterdam
Kamerstuk, 6 oktober 2009
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
PG-K-U-2945780
6 oktober 2009
Betreft Kamervragen
Geachte voorzitter,
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid
Schermers (CDA) over het invriezen van eicellen in het Academisch
Medisch Centrum Amsterdam (2009Z14137).
Hoogachtend,
de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
mw. dr. J. Bussemaker
Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Schermers (CDA) over het
invriezen van eicellen in het Academisch Medisch Centrum Amsterdam
(2009Z14137), ingezonden 20 juli 2009.
Vraag 1
Bent u van mening dat de techniek die in het Academisch Medisch
Centrum (AMC) wordt gebruikt om eicellen in te vriezen teneinde op een
later tijdstip een zwangerschap te bewerkstellingen mogelijk is binnen
de huidige wetgeving? 1) Hoe verhoudt zich dat tot het moratorium op
embryo-onderzoek?
Antwoord 1
Het invriezen van eicellen teneinde op een later tijdstip een
zwangerschap te bewerkstelligen is mogelijk binnen de huidige
wetgeving. Op grond van de Embryowet is het verboden een embryo
speciaal tot stand te brengen en speciaal tot stand gebrachte embryo's
te gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek en andere doeleinden dan
het tot stand brengen van een zwangerschap (artikel 24, onderdeel a).
Deze wet regelt tevens de wijze waarop dit verbod kan vervallen
(artikel 33, tweede lid). In de onderhavige situatie wordt het embryo
tot stand gebracht met het oog op zwangerschap. Dit is toegestaan
onder de Embryowet.
Vraag 2
Deelt u de mening dat er verschil moet worden gemaakt bij het gebruik
van deze techniek op medische dan wel sociale indicatie? Deelt u de
mening dat het gebruik van deze techniek op sociale indicatie
vooralsnog ontoelaatbaar en onwenselijk is?
Antwoord 2
De beroepsgroep, verenigd in de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie
en Gynaecologie (NVOG) heeft in een eerste reactie op 16 juli in de
pers laten weten dat het voor de hand ligt vitrificatie van eicellen
in eerste instantie te beperken tot medische indicaties, zoals het
verlies van vruchtbaarheid na kankerbehandelingen, en niet te starten
met sociale indicaties. De NVOG heeft deze visie mede geuit tegen de
achtergrond van het standpunt over vitrificatie dat zij tezamen met de
Vereniging van Klinisch Embryologen (KLEM) heeft uitgebracht. Dit
standpunt luidt dat het invriezen van eicellen toegestaan is en dat
follow-up onderzoek van kinderen nodig is.
De Signalering ethiek en gezondheid van 2004 van de Gezondheidsraad en
de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg geeft aan dat het invriezen
van eicellen om niet-medische redenen `niet bij voorbaat af te doen is
als een ongewenste ontwikkeling'. Ook geeft de signalering aan dat dit
onderwerp vraagt om `tijdige bezinning en debat'. Naar ik meen wordt
dit debat nu gevoerd, zowel in de media als in de politiek.
Er is bij het invriezen van eicellen sprake van een ethisch vraagstuk,
waarin de grenzen tussen de medische en de sociale (niet-medische)
indicatie diffuus zijn. Er kan sprake zijn van een tussengebied. Ik
meen dat duidelijkheid over de grens tussen beide indicaties nodig is.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 6 van het kamerlid Arib
over het feit dat het Academisch Medisch Centrum (AMC) Amsterdam
eicellen gaat invriezen van vrouwen die op latere leeftijd kinderen
willen krijgen (nr. 2009Z14037) zal ik de beroepsgroep om een
richtlijn verzoeken, met het oog op verduidelijking over wat als
medische indicatie beschouwd kan worden en wat niet. Voor de vraag
naar het onderscheid tussen de sociale en de medische indicatie
verwijs ik voorts naar de beantwoording van vraag 5 van het kamerlid
Wiegman-van Meppelen Scheppink over het invriezen van eicellen bij het
Academisch Medisch Centrum (AMC) te Amsterdam
(2009Z14137).
Vraag 3
Hoe beoordeelt u de keuze voor een mogelijke zwangerschap tot de
leeftijd van 50 jaar, terwijl voor in vitro fertilisatie (IVF) een
leeftijd van 45 jaar wordt gehanteerd?
Antwoord 3
Het Academisch Medisch Centrum heeft mij per brief medegedeeld de
leeftijd van 50 jaar weliswaar aanvaardbaar te achten, doch tevens
daarbij aangegeven zich aan de leeftijd te conformeren die de
beroepsgroep NVOG voor eigen ingevroren eicellen stelt. De NVOG heeft
mij laten weten in overleg te gaan over de leeftijd. Op grond van het
modelreglement bij de Embryowet is 45 jaar de maximum leeftijd voor
IVF bij het ontvangen van gedoneerde eicellen. Ik kan mij goed
voorstellen dat een parallel met deze aangegeven leeftijd reëel is.
Immers, evenals bij ingevroren eicellen gaat het bij gedoneerde
eicellen om jongere eicellen. Ik zal mij door de NVOG laten berichten
over de uitkomsten van haar overleg over de leeftijd.
Vraag 4
Zijn de gevolgen voor zowel moeder als kind bij een zwangerschap en
bevalling op latere leeftijd van de moeder naar uw mening voldoende
bekend?
Antwoord 4
De leeftijdsgrens van 45 jaar voor de acceptor van gedoneerde eicellen
geldt al gedurende enige tijd. Voor IVF met eigen eicellen ligt de
leeftijd lager. De gevolgen van zwangerschap en bevalling voor deze
leeftijden zijn genoegzaam bekend. Het signalement van de RVZ,
getiteld `Uitstel van ouderschap: medisch of maatschappelijk
probleem?' beschrijft de gevolgen voor moeder en kind van zwangerschap
en bevalling op hogere leeftijd. De beroepsgroep NVOG geeft daarnaast
aan dat bij vrouwen die op hogere leeftijd een kind krijgen het
vaatstelsel slechter kan zijn. Zij hebben daardoor onder meer vaker
een hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap. Ook treedt
zwangerschapsdiabetes vaker op. Voorts hebben vrouwen die op latere
leeftijd een kind krijgen meer kans op chromosoomafwijkingen bij het
kind. De signalering ethiek en gezondheid van het Centrum voor Ethiek
en Gezondheid (CEG), getiteld `Vruchtbaarheidsverzekering: medische en
niet-medische redenen' wijst erop dat deze verhoogde kans op
chromosomale afwijkingen vanwege veroudering bij ingevroren jongere
eicellen niet aan de orde is, aangezien `bij deze eicellen het
natuurlijke verouderingsproces is stopgezet en ze dus in biologisch
opzicht aanzienlijk jonger zijn dan de vrouw zelf'. De signalering
merkt in dit licht op dat de kleinere aantallen chromosomale
afwijkingen vanwege jongere eicellen het onderscheid tussen medische
en niet-medische redenen voor het invriezen van eicellen minder scherp
kan maken.
Vraag 5
Is er voldoende onderzoek verricht naar de veiligheid van de nieuwe,
snelle, invriesmethode na jarenlang invriezen? Zo nee, is deze methode
wel veilig en welke gevolgen heeft dat voor de toelaatbaarheid van
deze methode? Zo ja, kunt u de onderzoeken aan de Kamer verstrekken?
Antwoord 5
In het standpunt over vitrificatie van eicellen van de NVOG en de KLEM
wordt ingegaan op de veiligheid van de methode. Ten aanzien van de
veiligheid van na vitrificatie geboren kinderen, stelt het standpunt:
`De follow-up van kinderen geboren na vitrificatie van eicellen (...)
lijkt geruststellend hoewel het aantal kinderen dat bestudeerd is erg
klein is.' `Uit deze data lijkt er geen verhoging van het aantal
aangeboren afwijkingen te zijn bij vitrificatie.' `De methode wordt
nog te kort toegepast om iets te kunnen zeggen over lange termijn
effecten op het nageslacht.' Genoemd standpunt stamt uit 2008. In
april 2009 is een studie verschenen over kinderen geboren na
tussenkomst van het invriezen van de eicel. Met behulp van de gegevens
van ruim 900 kinderen die zijn geconcipieerd met een ingevroren eicel
is het aantal aangeboren aandoeningen bij deze groep onderzocht. De
conclusie van dit onderzoek luidt dat er in vergelijking met kinderen
die langs natuurlijke weg geconcipieerd zijn, geen verschil is in het
aantal optredende aangeboren aandoeningen. Voor de gevraagde
wetenschappelijke literatuur verwijs ik -naast het hierboven genoemde
onderzoek- naar het standpunt van de beroepsgroepen, waaraan een
uitvoerige literatuurlijst is gehecht, alsmede naar de daarbij
gevoegde tabellen.
Vraag 6
Deelt u de mening dat deze methode niet onder het verzekerde pakket
valt? Gaat het toepassen van deze methode toch niet ten koste van
publieke middelen, tijd en aandacht van de artsen van het AMC,
waardoor de medisch noodzakelijke zorg in het gedrang zal komen? Acht
u dat ongewenst?
Antwoord 6
In de in de media besproken situatie valt deze methode niet onder het
verzekerde pakket, omdat een medische indicatie voor deze zorg
ontbreekt. Ik ga er van uit dat ziekenhuizen op een juiste wijze
prioriteren en medisch noodzakelijke zorg niet in het gedrang laten
komen.
Vraag 7
Nodigt deze techniek niet uit tot het verder uitstellen van de eerste
zwangerschap, terwijl het beleid er juist op is gericht het eerste
kind op jongere leeftijd te krijgen om zo het risico van late
zwangerschappen terug te dringen?
Antwoord 7
Ik acht het van belang dat mensen zich er terdege van bewust zijn dat
de vruchtbaarheid bij vrouwen die in de dertig zijn snel achteruit
gaat naarmate zij ouder worden. Het beleid is er dan ook op gericht
vrouwen en mannen adequaat te informeren over de afnemende
vruchtbaarheid bij toenemende leeftijd en over de medische risico's
die aan late zwangerschap kleven.
Ik meen niet dat de techniek van vitrificatie zonder meer uitnodigt
tot het verder uitstellen van de eerste zwangerschap. Het gaat bij het
vitrificeren van eicellen immers om een psychisch en fysiek zware
behandeling, waarvoor vrouwen -zeker na goede voorlichting door hun
arts - niet lichtvaardig zullen kiezen (zie hiervoor ook de
beantwoording van vraag 2 van het kamerlid Arib over het feit dat het
Academisch Medisch Centrum (AMC) Amsterdam eicellen gaat invriezen van
vrouwen die op latere kinderen willen krijgen (nr. 2009Z14037) en
vraag 11 van het kamerlid Wiegman - van Meppelen Scheppink over de
mogelijkheid tot het invriezen van eicellen bij het Academisch Medisch
Centrum (AMC) Amsterdam (nr. 2009Z14038).
1) de Volkskrant 14 juli 2009
Toelichting: deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen
terzake van het lid Arib, ingezonden 16 juli 2009 (vraagnummer
2009Z14037) en van het lid Wiegman-van Meppelen Scheppink, ingezonden
16 juli 2009 (vraagnummer 2009Z14038)
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport