4. Antwoorden op kamervragen van Arib over allochtone meisjes die
voor hun ouders en schoonouders zorgen
Antwoorden op kamervragen van Arib over allochtone meisjes die voor hun
ouders en schoonouders zorgen
Kamerstuk, 5 oktober 2009
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DMO-K-U-2931986
5 oktober 2009
Betreft Kamervragen
Geachte voorzitter,
Hierbij zend ik u, mede namens de minister voor Wonen, Wijken en
Integratie, de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Arib (PvdA)
over allochtone meisjes die voor hun ouders en schoonouders zorgen
(ingezonden 13 mei 2009).
Hoogachtend,
de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
mw. dr. J. Bussemaker
Antwoorden op Kamervragen van het Kamerlid Arib over allochtone
meisjes die voor hun ouders en schoonouders zorgen.
(ingezonden 13 mei 2009)
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het artikel over allochtone meisjes die voor
hun ouders en schoonouders zorgen?
Antwoord 1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel in de Volkskrant van 11 mei
2009.
Vraag 2
Is het waar dat één op de tien Marokkaanse en Turkse meisjes al vanaf
de tienerleeftijd dagelijks intensief voor ouders of grootouders
zorgt? Is het waar dat hierdoor deze meisjes hun schoolopleiding niet
afmaken en vaak overbelast worden om aan andere activiteiten te kunnen
deelnemen? Hoeveel van deze meisjes zijn minderjarig en daarmee ook
leerplichtig? Kent u de cijfers die het Sociaal en Cultureel
Planbureau hierover heeft gepubliceerd? Zo ja, wat heeft u hiermee
gedaan?
Antwoord 2
Er zijn geen betrouwbare landelijke cijfers van Marokkaans-Nederlandse
en Turks-Nederlandse meisjes die mantelzorg verlenen. Er zijn wel
cijfers over jonge mantelzorgers. Uit het onderzoek van het SCP uit
2008 ("Het dagelijkse leven van allochtone stedelingen") komt naar
voren dat 14% van de Marokkaans-Nederlandse jongeren van 15 tot 24
jaar en 12% van de Turks-Nederlandse jongeren mantelzorg verleent. Bij
autochtone jongeren (van 15 tot 24 jaar) is dit 13%. In het algemeen
geldt dat het aantal vrouwen dat mantelzorg verleent groter is dan het
aantal mannen. Het is aannemelijk dat dat ook voor jongeren zal
gelden.
Ik beschik niet over (landelijke) cijfers over het voortijdig
beëindigen van een schoolopleiding of van verzuim als gevolg van
zorgtaken. Wel blijkt uit de Utrechtse jeugdmonitor 2007 (waarbij
circa 50% van de onderzochte jongeren een migrantenachtergrond had)
dat jonge mantelzorgers meer verzuimen dan leeftijdgenoten zonder
zorgtaken.
Het kabinet onderkent de in het artikel geschetste problematiek. Reeds
in het kader van mijn beleidsbrief "Voor elkaar" van 17 oktober 2007
financier ik een aantal projecten die zijn gericht op de verbetering
van de positie van de (jonge) mantelzorger van migrantenafkomst. Deze
projecten zijn bijvoorbeeld gericht op het bespreekbaar maken in eigen
kring van knelpunten rond het verlenen van mantelzorg, op het trainen
van vrouwelijke mantelzorgers voor een beroep in de zorg en op het
ondersteunen van jonge autochtone mantelzorgers en jonge mantelzorgers
uit migrantengezinnen. Daarnaast zal in het implementatietraject van
de basisfuncties voor de ondersteuning van mantelzorgers bij de
gemeenten specifieke aandacht worden besteed aan deze groep.
Vraag 3
Wat vindt u van dit verschijnsel? Deelt u de mening dat het zorgen
voor ouders of schoonouders een vrije keuze dient te zijn? Deelt u de
mening dat de vanzelfsprekendheid, waarmee deze dochters en
schoondochters de zorg voor ouders en schoonouders overnemen, indruist
tegen de doelstelling van het emancipatiebeleid van dit kabinet om
juist meisjes en vrouwen te stimuleren aan het arbeidsproces deel te
nemen? Zo ja, hoe denkt u dit verwachtingspatroon, waarbij er
automatisch van wordt uitgegaan dat dochters en schoondochters voor de
zorg opdraaien, te kunnen doorbreken?
Antwoord 3
Ik ben van mening dat meisjes en vrouwen zich, op grond van hun
geslacht en positie in gezin en familie, niet verplicht zouden moeten
voelen om zich in meerdere of mindere mate op te offeren ten behoeve
van de zorg voor ouders of schoonouders. Het kabinet vindt het
belangrijk dat vrouwen, dus ook migrante vrouwen, emanciperen en dat
belemmerende factoren, zoals de gevoelde plicht om voor (schoon)ouders
te zorgen, verminderen door bijvoorbeeld te bevorderen dat ook
migrantengezinnen meer gebruik gaan maken van voorzieningen. Een
betere bekendheid met en toegankelijkheid van voorzieningen kan hierin
onder meer verandering brengen. Daaraan zal een door mij gesubsidieerd
project van Actiz bijdragen. Dit project is erop gericht meer nieuwe
Nederlandse medewerkers aan te stellen, zodat meer daadwerkelijke
aandacht mogelijk is voor specifieke vragen van nieuwe Nederlanders.
Vraag 4
Is het waar dat het nog steeds voorkomt dat kinderen als begeleider en
tolk worden ingeschakeld bij arts- en ziekenhuisbezoeken? Zo ja, om
hoeveel kinderen gaat het? Wat is uw mening hierover?
Antwoord
Uitgangspunt van het beleid is dat alle nieuwe Nederlanders de taal
moeten kunnen spreken. Inburgeringsbeleid investeert hier fors in, en
verwacht dit ook van de nieuwe Nederlanders.
Het gebeurt - binnen de gezondheidszorg maar ook daarbuiten, -
desalniettemin dat familieleden van nieuwe Nederlanders die het
Nederlands onvoldoende beheersen incidenteel tolken. Het is mij niet
bekend hoe vaak dit voorkomt.
Informele tolken worden, volgens mijn informatie, vaak ingezet bij
kleine of praktische zaken die moeten worden besproken of bij
onderwerpen die niet gevoelig liggen. Ook als de omgeving van de
cliënt belangrijk is bij het behandelplan wordt familie ingezet om te
tolken.
Echter, wanneer het om meer gevoelige en ingrijpende zaken gaat, is
het gebruik van informele tolken binnen de gezondheidszorg soms niet
wenselijk. Enerzijds is het niet gewenst voor de patiënt, gelet op
haar privacy. Anderzijds is het niet wenselijk voor een kind om als
tolk gesprekken te moeten vertalen. In dergelijke gevallen kunnen
zorgverleners gebruik maken van de tolk- en vertaaldiensten aangeboden
door het Tolk en Vertaalcentrum Nederland (TVCN).
Vraag 5
Wat vindt u ervan dat het beroep op dochters en schoonouders ook te
maken heeft met de ontoegankelijkheid van de zorg voor allochtone
patiënten, ouderen, gehandicapten en psychiatrische patiënten? Wat
heeft het interculturalisatiebeleid dat de afgelopen jaren door u is
gevoerd tot nu toe aan concrete resultaten opgeleverd? Kunt u een
opsomming geven van de gewenste en de bereikte effecten?
Antwoord 5
Het daadwerkelijk gebruik maken van voorzieningen is deels cultureel
bepaald. Zeker wanneer migranten niet geïntegreerd zijn binnen de
Nederlandse samenleving en de taal niet of weinig machtig zijn, kunnen
zij de weg naar de zorg moeilijk vinden. Ik ben van mening dat
eenieder die hulp of zorg nodig heeft deze -ongeacht leeftijd, sekse
of culturele achtergrond - binnen de wettelijke kaders moet kunnen
krijgen. Hierbij is het uitgangspunt dat de zorg rekening houdt met de
behoeften van alle zorgvragers én als het nodig is voor het waarborgen
van de kwaliteit van de zorg een specifieke aanpak voor bepaalde
groepen zorgvragers toepast.
Naar mijn mening is het verder niet juist om te spreken over "de
ontoegankelijkheid" van de zorg voor nieuwe Nederlanders. Uit het
rapport "Gezondheid en welzijn van allochtone ouderen" van het SCP
komt een genuanceerd beeld naar voren van het gebruik van
voorzieningen door allochtonen. Zo blijken nieuwe Nederlanders (met
name Turkse Nederlanders en Marokkaanse Nederlanders) weliswaar minder
gebruik te maken van de thuiszorg, maar is het gebruik door nieuwe
Nederlanders van medische voorzieningen niet fundamenteel anders dan
dat van autochtonen.
Uit de "Trendrapportage GGZ 2008" bijvoorbeeld komt naar voren dat
nieuwe Nederlanders steeds beter de weg naar de GGZ weten te vinden.
Wel is het zo dat het aantal nieuwe Nederlanders dat voortijdig met
een behandeling stopt, groter is dan onder autochtonen. In opdracht
van VWS wordt onderzocht wat hiervan de reden is. Verder probeert de
zorgsector de toegankelijkheid te verbeteren door
deskundigheidsbevordering en door het specifiek werven van personeel
met een migrantenafkomst.
Vraag 6
Herinnert u zich mijn eerdere schriftelijke vragen over het feit dat
veel allochtone ouders de zorg voor hun gehandicapte kinderen op zich
nemen en geen hulp vragen uit schaamte? Deelt u de mening dat de zorg
aan allochtone patiënten, ouderen, gehandicapten en psychiatrische
patiënten ernstig tekort schiet en niet altijd toegankelijk is voor
deze groepen? Zo ja, wat gaat u doen om de zorg voor deze groepen
toegankelijk te maken?
Antwoord
In mijn antwoord op vraag 5 blijkt dat het beeld ten aanzien van de
toegankelijkheid van de zorg genuanceerd is. Dit betekent niet dat er
op dit punt geen verbetering mogelijk is. Een geringere
toegankelijkheid van (delen van) de zorg voor nieuwe Nederlanders kan
volgens het SCP ("Gezondheid en welzijn van allochtone ouderen") niet
alleen worden toegeschreven aan de professionele organisaties.
Taalproblemen, maar ook preferenties voor informele vormen van zorg
spelen mee. Daar waar sprake is van een geringere toegankelijkheid
door bijvoorbeeld onbekendheid ligt dat anders, maar ook doordat de
migrant het inburgeringsexamen nog niet heeft gehaald. Bij inburgering
wordt ook aandacht besteed aan gezondheidszorg. Ik heb u al gewezen op
een aantal projecten die in gang zijn gezet met geld van VWS. Tevens
wijs ik u op het beleidsplan SEGV ("Naar een weerbare samenleving.
Beleidsplan aanpak gezondheidsproblemen op basis van
sociaal-economische achtergronden"). Dit plan heeft de minister van
VWS u op 22 december 2008 aangeboden.
Vraag 7
Is het waar dat er geen gedegen onderzoek wordt gedaan naar de zorg
aan allochtonen en dat tot nu toe geen cijfers bestaan over het
gebruik van zorg door allochtone patiënten? Zo ja, deelt u de mening
dat het noodzakelijk is, gezien de bevolkingssamenstelling en de ernst
van de gezondheidsproblemen bij deze groepen, dat dit een hoge
prioriteit dient te hebben en dat middelen hiervoor beschikbaar dienen
te worden gesteld? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Naar mijn mening is het nodige onderzoek verricht naar de zorg aan
nieuwe Nederlanders. Ik wijs daarbij bijvoorbeeld op de twee door mij
al genoemde rapporten van het SCP. Ook wil ik wijzen op de diverse
onderzoeken van het NIVEL op dit terrein. Tevens wijs ik op onderzoek
naar het gebruik van voorzieningen in de GGZ. Wel ben ik van mening
dat er weinig kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn ten aanzien van
mantelzorgers van migrantenafkomst. Binnenkort start ik daarom met een
onderzoek dat er mede op is gericht een kwalitatief en kwantitatief
beeld te krijgen van deze mantelzorgers met betrekking tot:
- hun persoonlijke leefwereld en omstandigheden;
- kennis en gebruik van voorzieningen/regelingen door mantelzorgers
van migrantenafkomst;
- wensen ten aanzien van ondersteuning;
- kennis van migranten bij zorginstellingen.
Dit onderzoek is naar verwachting volgend jaar zomer gereed.
Het is ook belangrijk om gezondheidsproblemen bij nieuwe Nederlanders
te voorkomen. Het eerdergenoemde beleidsplan SEGV van de minister van
VWS bevat hiervoor diverse maatregelen. Daarnaast is ook aandacht
nodig voor de gezondheidsrisico's van neef-nicht huwelijken. Dit thema
maakt tevens onderdeel uit van de integrale kabinetsvisie op
huwelijksmigratie en de integratie van huwelijksmigranten in Nederland
die u onlangs heeft ontvangen.
Vraag 8
B ent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg over
sociaal-economische gezondheidsverschillen, dat op 27 mei a.s. zal
worden gehouden, te beantwoorden?
Antwoord
Helaas is het niet mogelijk gebleken aan dit verzoek te voldoen.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport