Evaluatie opvangbeleid
01 oktober 2009 - kamerstuk
Kamerbrief over het eindrapport `Evaluatie opvangbeleid overwinterende
ganzen en smienten'. In opvang-gebieden moeten ganzen in de winter met
rust worden gelaten. Daarbuiten mogen ze worden verjaagd.
1
Geachte Voorzitter,
In vervolg op mijn brief van 12 oktober 2007 over de tussentijdse evaluatie van
het ganzenopvangbeleid1 bied ik u hierbij het eindrapport Evaluatie opvangbeleid
overwinterende ganzen en smienten; Onderdeel van het Beleidskader Faunabeheer
aan.
Het Beleidskader Faunabeheer2 heeft met het opvangbeleid een balans gezocht
tussen het bieden van overwinteringsmogelijkheden voor ganzen en smienten,
mede op basis van internationale verplichtingen, en het aanvaardbaar houden van
de landbouwschade die deze dieren veroorzaken. De kern van het beleid is dat
ganzen in opvanggebieden3 in de winterperiode met rust worden gelaten en
daarbuiten actief worden verjaagd. De gedachte hierachter is dat de ganzenvraatschade
buiten deze gebieden zal afnemen als de ganzen zich concentreren in
de opvanggebieden.
Het Beleidskader is tot stand gekomen na intensief overleg met en tussen de
betrokken partijen (Vogelbescherming Nederland, Koninklijke Nederlandse
Jagersvereniging, Land- en Tuinbouworganisatie Nederland, Vereniging
Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Interprovinciaal Overleg). Daarmee is een
brug geslagen tussen boeren en jagers enerzijds en natuurorganisaties en vogelbescherming
anderzijds. Het overleg Beleidskader Faunabeheer is inmiddels
uitgebreid met Natuurlijk Platteland Nederland, Federatie Particulier Grondbezit en
De Landschappen. Dit beschouw ik als een grote stap in de goede richting.
Daarnaast waardeer ik dat de provincies in korte tijd 80.000 ha aan foerageergebied
hebben aangewezen en dat beheerpakketten naar tevredenheid van de
afnemers zijn opgesteld.
1 TK, 2007-2008, 29 446, nr. 57
2 TK 2002-2003, 28 600 XIV, nr. 162
3 Opvanggebied is het totaal van foerageergebied (80.000 ha), natuurgebied met geschikte
vegetatie (circa 90.000 ha) en bepaalde N2000-gebieden (53 van 162 gebieden; circa
100.000 ha)
Het eindrapport laat de resultaten zien van het opvangbeleid over drie
winterseizoenen (2005-2008). Dit is een relatief korte periode waarin nog veel
wijzigingen zijn doorgevoerd onder meer betreffende de aanwijzing en begrenzing
van de foerageergebieden en de aanpassing van ganzenbeheerpakketten.
Recentelijk, in het seizoen 2008-2009, zijn alle elementen van het beleid
doorgevoerd. De uitkomsten van het onderzoek dienen dan ook tegen de
achtergrond van de realisatie van het opvangbeleid bezien te worden.
De evaluatie geeft antwoord op de volgende vier vragen:
1. Foerageren de ganzen en smienten hoofdzakelijk in de aangewezen
foerageergebieden en beduidend minder daarbuiten en neemt daarbij het
aandeel ganzen en smienten in de opvanggebieden toe als gevolg van het
weer- en verjaagbeleid?
Met het aanwijzen van de foerageergebieden wordt samen met de natuurgebieden
ongeveer 60% van de ganzenpopulatie opgevangen in de opvanggebieden waar
ze welkom zijn, terwijl maar een klein deel van de Nederlandse graslanden is
aangewezen als foerageergebied. Voor de brandgans (provincie Friesland) loopt
dat zelfs op tot 78%. In beginsel zijn de meeste gebieden daarom goed
aangewezen. Veertig procent van de ganzenpopulatie zit echter nog buiten deze
gebieden. De huidige praktijk van verjagen, heeft nog niet geleid tot
verdergaande concentratie in de opvanggebieden.
Overigens wijs ik erop dat met de foerageergebieden voor een deel invulling wordt
gegeven aan de EHS-doelstellingen voor 'wintergrasland'.
2. Gaat het goed met de aantallen ganzen en smienten en hebben ze voldoende
voedsel?
De aantalontwikkeling van ganzen en smienten is met de invoering van het
opvangbeleid niet essentieel veranderd. Er is nog sprake van een lichte toename
van de aantallen met mogelijk een afvlakking van de groei. Dat kan mogelijk
duiden op stabilisatie van de populatie.
3. Is de regeling voor de boeren werkbaar, met andere woorden; werkt de
regeling in financieel opzicht en bedrijfsvoering naar tevredenheid?
De deelnamebereidheid van de boeren gaf in de drie seizoenen een wisselend
beeld, met een dieptepunt in het laatste seizoen van de evaluatieperiode. Door
aanpassingen in de provinciale Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (pSAN)
voor Grasland en Bouwland is het pakket beter inpasbaar in de bedrijfsvoering en
werkt in financieel opzicht naar tevredenheid van de meeste boeren. De
deelnamebereidheid is inmiddels dan ook weer gestegen naar circa 49.100 ha
beschikt foerageergebied in 2008-2009. Deze contracten hebben een looptijd van
6 jaar.
4. Zijn de kosten voor LNV beheersbaar en op een acceptabel niveau?
Hoewel de verwachting was dat de kosten van het opvangbeleid voor de overheid
zouden stijgen, zijn de totale kosten die circa ¤ 17 miljoen per jaar bedragen,
hoger uitgevallen dan verwacht. Volgens de onderzoekers komt dit door de
volgende oorzaken:
· hogere vaste vergoeding per hectare voor de ganzenbeheerpakketten;
· langer verblijven van de ganzen in Nederland (meer gansdagen per seizoen);
· tegemoetkomingen voor schade buiten de gebieden zijn niet afgenomen;
· de gewasprijzen en onkosten zijn gestegen.
De voorliggende evaluatie geeft aanleiding om te bezien of het in het Beleidskader
vastgelegde opvangbeleid of de uitvoering daarvan, aanpassing behoeft. Dit zal
moeten gebeuren in samenhang met andere trajecten die een relatie hebben met
het beleid voor ganzen en smienten. Daaronder vallen de decentralisatie van het
Faunafonds, de mid-term review van Inrichting Landelijk Gebied (ILG) en de
omvorming van het Programma beheer naar de nieuwe Subsidiestelsel Natuur en
Landschap.
Ten aanzien van kwetsbare soorten wil ik dat onze biodiversiteitsopgaven worden
nagekomen. Deze soorten, zoals de kleine rietgans, moeten worden beschermd.
Maar ten aanzien van niet-kwetsbare diersoorten, waarvan de doelstellingen zijn
gehaald en de populaties blijven doorgroeien, kunnen zich situaties voordoen van
schade en overlast. Deze 'overlastsoorten' dienen gereguleerd te worden of er
dienen maatregelen genomen te worden die de overlast en schade doen afnemen.
Dit laatste geldt voor de kolgans, de grauwe gans, de brandgans en de smient.
De komende periode zal ik gebruiken om met provincies en andere betrokken
partijen invulling te geven aan hierboven geformuleerde lijn. De verantwoordelijkheid
voor de uitvoering van het ganzenbeleid ligt bij de provincies. Ik streef
ernaar dat de aanpassingen in het beleid in het winterseizoen 2010-2011 tot
uitvoering komen.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit