4. Antwoorden op kamervragen van Uitslag over de aanpak van anorexia
Antwoorden op kamervragen van Uitslag over de aanpak van anorexia
Kamerstuk, 1 oktober 2009
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
CZ-K-U-2944945
1 oktober 2009
Geachte voorzitter,
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Uitslag
(CDA) over de aanpak van anorexia (ingezonden 15 juli 2009).
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Vraag 1
Kent u de documentaire "Vel over Probleem' van documentairemaakster
Jessica Villerius? 1)
Antwoord 1
Ja
Vraag 2
Bent u ervan op de hoogte dat anorexia op dit moment de meest
dodelijke ziekte in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) is?
Onderschrijft u de ernst van dit ziektebeeld? Ziet u daarom de
noodzaak van een integrale aanpak?
Vraag 3
Ja, hiervan ben ik op de hoogte en ik onderschrijf de ernst van dit
ziektebeeld. Op grond van (internationaal) onderzoek wordt geschat dat
er in Nederland jaarlijks ongeveer 15 tot 30 patiënten aan de ziekte
anorexia sterven. Zij sterven door de lichamelijke gevolgen van de
ziekte of plegen zelfmoord.
In Nederland kunnen patiënten met een eetstoornis terecht bij alle
vormen van psychiatrische hulpverlening en zijn er specialistische
behandelcentra, die zijn verenigd in de Nederlandse Academie voor
Eetstoornissen. Bij de behandeling van patiënten met een eetstoornis
is een integrale aanpak van belang. Daarom verscheen in 2006 de
Multidisciplinaire richtlijn eetstoornissen met aanbevelingen voor
diagnostiek en behandeling van eetstoornissen. De multidisciplinaire
richtlijn wordt breed gedragen en in de specialistische behandelcentra
actief toegepast.
Antwoord 3
Hoe denkt u over de inzet van school- en wijkverpleegkundigen op
scholen, huisartspraktijken en GG&GD als het gaat om preventie en
vroegsignalering?
Vraag 4
Ziet u naar aanleiding van deze uitzending reden de huisartsen te
wijzen op hun verantwoordelijkheid? Zo ja, op welke wijze? Zo nee,
waarom niet?
Vraag 5
Hoe denkt u de vroegtijdige opsporing en behandeling te stimuleren?
Ziet u de noodzaak van nieuwe wetenschappelijke kennis omtrent
behandeling van mensen met anorexia? Zo ja, hoe bevordert u die?
Antwoord 3,4 en 5
Wanneer het om eetstoornissen in het algemeen en Anorexia nervosa in
het bijzonder gaat, dan gaat het om een ziekte die relatief niet vaak
voor komt. Als gevolg daarvan zullen slechts weinig hulpverleners er
mee te maken krijgen. Documentaires zoals "Vel over Probleem" dragen
bij aan meer bekendheid over het verwoestende karakter van een
eetstoornis, in het bijzonder een ziekte als Anorexia nervosa en
stimuleren vroegtijdige signalering onder ouders en ook onder
hulpverleners.
In de zorgketen van een aandoening als anorexia nervosa of
eetstoornissen in het algemeen zijn meerdere partijen betrokken bij de
vroegsignalering, preventie en behandeling ervan. Vroegsignalering en
preventie zijn onderdelen die vooraan in een zorgketen geregeld moeten
worden.
Belangrijke partijen hierbij zijn: ouders, school, de JGZ en de
huisarts. Hiervoor is onder andere de signaleringskaart voor
huisartsen ontwikkeld en is in 2006 de multidisciplinaire richtlijn
diagnostiek en behandeling van eetstoornissen ontwikkeld. Ook heb ik
naar aanleiding van het Algemeen Overleg in de Kamer over
eetstoornissen op 21 april jl toegezegd de interventie `Proud2beme' te
gaan onderzoeken op bereik en effect. Naar aanleiding van de
kamervragen over kinderen die te mager zijn door vetarm te eten (d.d.
17 maart jongstleden) heb ik het Voedingscentrum opdracht gegeven om
op haar website na te gaan of het voedingsadvies voor jonge kinderen
duidelijk genoeg is hieromtrent en heb ik het Centrum
Jeugdgezondheidszorg opdracht gegeven om het signaal, dat ouders zelf
(onbewust) het onjuiste voorbeeld geven, onder de aandacht te brengen
bij de Consultatiebureaus. Gelet op al deze initiatieven zie ik
vooralsnog geen aanleiding om huisartsen extra op hun
verantwoordelijkheid in deze te wijzen. Tot slot gaat in het najaar
van 2009 een expertcommissie van de Gezondheidsraad zich buigen over
de vraag of de toegenomen aandacht voor overgewicht een risicofactor
is voor de ontwikkeling van eetstoornissen. Medio 2010 zal de
Gezondheidsraad met haar advies naar buiten komen hierover.
Vraag 6
Hoe bevordert u het structureel delen van informatie over wachtlijsten
en open plekken in klinieken en ziekenhuizen?
Antwoord 6
Het kabinet is samen met betrokken partijen een werkgroep gestart die
een verbeteringsslag beoogt in de transparantie van de wachttijden in
de gehele GGZ. Dit najaar zal het voor iedereen mogelijk worden om op
de website www.kiesbeter.nl maandelijks geactualiseerde wachttijden
van ggz-instellingen in de regio te vergelijken. Hierbij wordt
onderscheid gemaakt tussen de verschillende circuits (niet tussen
stoornissen). De wachttijden voor de jeugd-ggz zijn dan te volgen. De
wachtlijsten blijken overigens bij de gespecialiseerde
eetstoornis-klinieken niet hoger te liggen dan bij de overige
klinieken. Het centrum voor eetstoornissen Accare, die vestigingen
heeft in Almere en in Smilde, liet naar aanleiding van de
KRO-documentaire `vel over probleem' zelfs weten geen wachtlijsten te
hebben.
Vraag 7
Hoe zet u aan tot het delen van best practices met betrekking tot
eetstoornissen en anorexia in het bijzonder, tussen klinieken en
deskundigen onderling?
Antwoord 7
Het veld is zelf verantwoordelijk voor het uitwisselen van
zorginhoudelijke kennis over de beste behandelwijzen. Dit gebeurt
gelukkig ook op grote schaal. De gespecialiseerde instellingen, die
verenigd zijn in de Nederlands Academie voor eetstoornissen, en de
topklinische centra zorgen hier onder andere voor.
Daar waar er behoefte is aan onderlinge vergelijking van instellingen,
om tot een passende keuze van behandeling te komen, kan gebruik
gemaakt worden van de bestaande prestatie-indicatorenset. Alle
instellingen voor tweedelijns ggz- en verslavingszorg zijn namelijk
sinds 2006 verplicht om binnen het sectorspecifieke deel van het
Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording informatie aan te
leveren. Dit geldt ook voor de instellingen die zich richten op
patiënten met een eetstoornis. Met deze indicatoren geven zij inzicht
in effectiviteit, veiligheid en cliëntgerichtheid van de door hen
geleverde zorg en zijn daarmee potentieel aangrijpingspunt voor
benchmarks van instellingen.
Vraag 8
Is de huidige DBC-labeling, `DBC overige' voldoende om ervoor te
zorgen dat de hulpverlening voldoende alert is op dit ziektebeeld en
er sprake is van een effectieve behandeling?
Antwoord 8
Bij overgang naar de DBC GGZ systematiek is het leveren van bepaalde
diagnose-informatie aan het DBC Informatiesysteem (DIS) verplicht
gesteld. Om het betalen van geleverde zorg zo eenvoudig mogelijk te
houden zijn DBC's daarbij geclusterd naar zogenaamde productgroepen.
Een eetstoornis valt weliswaar onder de productgroep `overige
stoornissen', maar is binnen DIS wel degelijk afzonderlijk herkenbaar.
Daarmee mag verwacht worden dat er voldoende helderheid is over welke
zorgprestatie er geleverd wordt en hoeveel dit heeft gekost.
Of dit ook betekent dat er op een effectieve manier zorg is geleverd
heeft niet met de DBC-systematiek te maken maar met de wijze waarop
professionals signaleren, diagnosticeren, patiënten voorlichten,
behandelen en effectieve behandelmethoden toepassen.
Vraag 9
Bent u ervan op de hoogte dat uit onderzoek blijkt dat adequate nazorg
belangrijk is om terugval te voorkomen, en dit in het huidige
zorgaanbod onvoldoende aan bod komt? Heeft dit met de financiering via
de `DBC overige' te maken? Wat gaat u doen om de ketenzorg (in
tegenstelling tot versnipperde zorg) te stimuleren? 1) KRO-uitzending
d.d. 15 juli 2009
Antwoord 9
Het is bekend dat bij eetstoornissen de kans groot is dat na de
behandeling er opnieuw een periode komt dat het minder goed gaat. Zo'n
40% van alle patiënten met een eetstoornis geneest ook maar
gedeeltelijk van de ziekte en zal dus regelmatig terugvallen. Er
worden bijvoorbeeld nazorgzelfhulpgroepen aangeboden vanuit de
Stichting ZieZo (die nu ook is toegelaten als zorginstelling),
Stichting Anorexia en Boulimia nervosa en Stichting Human Concern
verzorgd. De specialistische behandelcentra bieden ook
terugvalpreventie aan om patiënten bewust te maken van hun
kwetsbaarheden en risicosituaties. Vooralsnog zijn er geen signalen
die aangeven dat de nazorg onvoldoende is.
De nazorg maakt deel uit van een ketenzorgaanpak. De
multidisciplinaire richtlijn eetstoornissen is hiervoor
richtinggevend. Mij zijn geen signalen bekend dat deze richtlijn niet
of onvoldoende wordt ingezet. Ik zie dan ook geen aanleiding om de
ketenzorg voor mensen met een eetstoornis extra te stimuleren.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport