Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
> Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijnstraat 50
Postbus 20018 Den Haag
Postbus 16375
2500 EA DEN HAAG 2500 BJ Den Haag
www.minocw.nl
Onze referentie
MLB/M/157665
Datum 30 september 2009
Betreft Beleidsreactie adviesrapport Tijdelijke Commissie Innovatie en
Toekomst Pers
Op 23 juni 2009 presenteerde de Tijdelijke Commissie Innovatie en Toekomst
Pers, onder leiding van mr. drs. Elco Brinkman, het adviesrapport `De volgende
editie'. Dit rapport is het sluitstuk van de opdracht die de commissie bij haar
instelling op 12 januari 2009 meekreeg.1 De commissie heeft advies uitgebracht
over de innovatiemogelijkheden binnen de pers op korte termijn en over de
toekomst van de Nederlandse nieuws- en opinievoorziening op lange termijn,
toegespitst op de rol van de pers.
Het adviesrapport van de commissie bevat een gedegen en afgewogen analyse
van de (structurele) problemen waarmee de perssector op het moment
geconfronteerd wordt. Ook heeft de commissie in haar rapport een reeks adviezen
opgesteld. Deze beogen de innovatie van de printmedia te stimuleren en ze
bieden handvatten voor bestendiging van de journalistieke infrastructuur in het
digitale domein, voor innovatie van de journalistiek en voor versteviging van de
relatie met het publiek. De adviezen zijn gericht aan de uitgeverijsector, aan de
journalistiek en aan de overheid.
In deze brief geef ik een reactie op het rapport van de Tijdelijke Commissie
Innovatie en Toekomst Pers, dat ik u op 26 juni jongstleden heb toegestuurd. De
eerste paragraaf bevat een globale reactie op het rapport, met de uitgangspunten
die ten grondslag liggen aan het persbeleid. In de tweede paragraaf ga ik
clustergewijs in op de aanbevelingen van de commissie.
De reactie op het rapport van de commissie Brinkman is tot stand gekomen met
behulp van het Stimuleringsfonds voor de Pers. De reactie van het fonds op het
adviesrapport vindt u daarom in een bijlage bij deze brief. Ook andere partijen uit
de pers- en uitgeverijsector zijn betrokken bij de totstandkoming van deze
reactie, op die terreinen waar hun respectievelijke expertises liggen.
1 Kamerstukken II, 2008-2009, 31777, nr 12.
Pagina 1 van 27
1. Algemene reactie en uitgangspunten
Het kabinet herkent en erkent de probleemanalyse van de perssector zoals deze
door de commissie Brinkman is uiteengezet. De crisis waarin de Nederlandse
kranten zich bevinden, is niet incidenteel. Ze is het gevolg van een aantal
structurele problemen waarmee de sector zich al langere tijd geconfronteerd ziet
en waarvoor geen gemakkelijk medicijn voor handen is. Dagbladen vinden minder
aansluiting bij het publiek dan vroeger. De enorme uitbreiding van onder andere
het televisieaanbod, tijdschriften en gratis kranten hebben hun positie in de
samenleving stelselmatig verzwakt.
De digitale revolutie heeft deze ontwikkeling versterkt: dagelijkse online
nieuwsberichten zijn als water uit de kraan en bereiken mensen vierentwintig uur
per dag, zeven dagen per week. Vaak zonder dat zij voor deze berichten hoeven
te betalen. De huidige economische crisis zet druk op de ketel. Door een
samenloop van de digitalisering met tegenvallende advertentie-inkomsten en
bedrijfsstrategische beslissingen is het economisch model van de krant in het hart
geraakt
Ondertussen schieten op internet, onder invloed van de voortschrijdende
technologie, allerlei initiatieven uit de grond met een journalistiek karakter, die
voortborduren op bestaande journalistieke processen. Digitalisering en
convergentie bieden aan pers, omroep en internet nieuwe mogelijkheden.
Verspreiding van nieuws wordt goedkoper, netwerken ontstaan waarin ook
mediagebruikers zijn betrokken en vermenging van tekst, beeld en geluid kan de
jongere generatie nieuwsconsumenten aanspreken. De traditionele nieuwsmedia
zijn als gevolg van deze ontwikkelingen niet langer zeker van hun positie en
moeten in een snel veranderend medialandschap opnieuw hun koers bepalen.
De perssector is op de eerste plaats natuurlijk zelf verantwoordelijk voor het
oplossen van de problemen die ontstaan zijn onder invloed van bovenstaande
ontwikkelingen. De gehele sector is privaat terrein, waar persondernemingen op
winst gericht opereren. Tot nu toe heeft de sector het tij nog niet kunnen keren.
Overnames en investeringen zijn voor de grote concerns de afgelopen jaren slecht
uitgevallen. De kortstondige aanwezigheid en het rumoerige vertrek van Apax
zorgde voor onrust en een grote schuldenlast bij PCM. De overname van Wegener
door Mecom zorgde voor opschudding. Bij de Telegraaf Media Groep leidde de
aankoop van aandelen ProSiebenSat1 voor een aanzienlijk verlies in de boeken en
tot de aankondiging van reorganisatie en ontslagen.
De cijfers in het rapport van de commissie Brinkman laten duidelijk zien hoe de
zaken ervoor staan in de dagbladsector. Het aantal Nederlandse huishoudens met
een abonnement op de krant is gedaald van 69 procent in 1997 naar 53 procent
in 2007. De daling in de totale oplage van de dagbladen loopt ongeveer gelijk op.
De commissie Brinkman spreekt van een daling van gemiddeld vier procent in de
advertentie-inkomsten over het eerste kwartaal van 2009, bij alle media tezamen.
De advertentieomzet van Wegener in datzelfde kwartaal was zelfs met 21 procent
gedaald ten opzichte van het jaar daarvoor. De schatting is dat, wanneer kranten
Pagina 2 van 27
op eenzelfde voet doorgaan, zij gemiddeld gesproken rond het jaar 2013
structureel verlieslijdend zullen zijn.2
De journalistiek is de dupe van het financiële beleid dat om haar heen is gevoerd.
Er is de afgelopen jaren flink bezuinigd op de kosten van de redacties, veel
journalisten zijn ontslagen. Kostbare kennis en netwerken gaan in deze
reorganisatierondes verloren. De journalistieke functie om het nieuws te voorzien
van achtergronden, analyses en uiteenlopende opinies, staat als gevolg hiervan
onder druk. Juist deze journalistieke functie wordt traditioneel vervuld door de
kranten, opinieweekbladen en omroepen, en vooralsnog beperkt overgenomen
door nieuwe media. Maar ook het fijnmazige netwerk van (inter)nationale,
regionale en lokale correspondenten staat onder invloed van bezuinigingen onder
druk. De beschikbare journalistieke capaciteit voor het maken van regionaal
nieuws staat onder druk. Dit kan gevolgen hebben voor de functie die de pers
heeft bij het controleren van de lokale en regionale democratie. Tegelijkertijd zien
we dat er nieuwe initiatieven ontstaan, juist ook in de regio zoals bijvoorbeeld
WijLimburg.nl. 3
Uiteindelijk raken de ontwikkelingen in de journalistieke sector zo alle
Nederlanders. Een goede en gevarieerde nieuwsvoorziening is immers van vitale
waarde voor het functioneren van onze parlementaire democratie. Zonder zo'n
informatievoorziening en een platform voor open discussie, zal de publieke
meningsvorming worden afgesneden van haar bronnen. Alhoewel de sector
allereerst zelf verantwoordelijk is, vind ik de kwaliteit van de Nederlandse
journalistieke voorziening daarom óók een zorg van de overheid.
1.1. Rol van de overheid
De overheidsbemoeienis met de pers is altijd anders van aard geweest dan die
met de audiovisuele media. Goede kwaliteitskranten bestaan er in Nederland en
daarbuiten al decennialang met slechts bescheiden overheidssteun- en/of
ingrijpen. Daarnaast is de pers zelf afkerig van overheidssteun, uit angst de
redactionele onafhankelijkheid op het spel te zetten.
De uitgangspunten voor mijn persbeleid heb ik eerder uiteengezet, in november
2008.4 De overheid voert een terughoudend beleid: de vrijheid van meningsuiting
staat bovenaan, de overheid laat zich niet in met de inhoud. Wel helpt ze
voorwaarden te scheppen voor de pluriformiteit van dagbladen, nieuwsbladen en
opiniebladen. Dit kan in de vorm van wet- en regelgeving, van tijdelijke financiële
steun, en in de vorm van het stimuleren van zelfregulering, ten einde de kwaliteit
van de journalistiek te verbeteren.
De ontwikkelingen in de perssector hebben op de korte termijn geen wezenlijke
gevolgen voor de rol van de overheid. Met een aantal gerichte, kleinere
maatregelen die ik in deze brief aankondig, kunnen de krantenconcerns de ruimte
2 IG&H (2009) Oplossingsrichtingen voor een onafhankelijke pers en een rendabel
krantenbedrijf. Woerden: IG&H Consulting & Interim. Bijlage bij rapport commissie
Brinkman.
3 Zie verder pagina 20
4 Kamerstukken II, 2008-2009, 31 777, nr. 1.
Pagina 3 van 27
krijgen om de bedrijfsvoering weer op orde te krijgen. Alhoewel de zorgplicht van
de overheid uitdrukkelijk de kwaliteit van de journalistieke voorziening betreft, en
niet de financiële gezondheid van de bedrijven, wil ik hier toch ruimte bieden. De
redacties van de kranten zijn traditioneel gezien de belangrijke centra van de
productie van nieuws, van achtergrond en opinie. Ook voor de nieuwe media
vervullen ze die rol. Met het positieverlies van de printmedia dreigt hun kracht te
worden uitgehold, wat weer ten koste kan gaan van de online nieuwsmedia. Om
een dergelijk negatief scenario te voorkomen, wil ik de printmedia helpen orde op
zaken te stellen.
Net als de commissie Brinkman, ben ik primair geïnteresseerd in de toekomst van
de journalistiek en de rol die zij speelt in ons democratisch bestel. Het gevaar
bestaat dat in de huidige overgangsfase naar de digitale toekomst, er
onherstelbare schade ontstaat aan de journalistieke voorziening. Juist daarom wil
ik, als aanvulling op het persbeleid van de afgelopen decennia, in deze cruciale
transitieperiode de sector te hulp schieten om de oversteek naar de toekomst te
maken. De tijd vraagt om die extra stimulans. Dat wil ik niet doen door generieke
financiële steun aan de persbedrijven, maar door steun aan de journalistieke
processen en producten zelf. Extra prikkels in de vorm van onderzoek naar en
experimenten met innovatiemogelijkheden, nieuwe concepten, crossmediale
initiatieven en professionele vernieuwing, kunnen de sector helpen de slag naar
de toekomst te maken, met behoud van kwaliteit. Deze aanpak is ook in lijn met
het advies van het Stimuleringsfonds voor de Pers.
Eerder al heb ik aan de Tweede Kamer laten weten middelen beschikbaar te
stellen om deze stimulans aan innovatie te kunnen geven5. Later in deze brief zet
ik, in reactie op de aanbevelingen van de commissie, uiteen hoe de sector gebruik
kan maken van dit geld. Ik vind dat de uitgevers, hoofdredacteuren en
journalisten nu aan zet zijn. Zij kunnen en moeten de innovatie van de
nieuwsvoorziening in de praktijk vormgeven.
De vraag is tot slot of de ontwikkelingen in de perssector nopen tot een
fundamentele herziening van deze overheidsrol, vanzelfsprekend zonder te tornen
aan de uitingsvrijheid. Voor de lange termijn komt wellicht een mediabeleid in
beeld dat zich niet alleen richt op de verschillende media pers, omroep, internet
maar ook op bepaalde journalistieke en culturele inhoudsvormen, ongeacht het
gebruikte medium. In 2005 heeft de WRR in zijn advies Focus op functies
voorgesteld om het mediabeleid geleidelijk in deze richting te ontwikkelen.6 Ook
het Stimuleringsfonds voor de Pers adviseert in zijn reactie op het rapport van de
commissie Brinkman in deze lijn. Voorbeelden zijn er al, zoals de multimediale
taak van de publieke omroep, geregeld in de Mediawet 2008, en de komende
implementatie van de Europese richtlijn voor audiovisuele diensten. De
maatregelen in deze brief wijzen in dezelfde richting: verdeling van
innovatiemiddelen door het Stimuleringsfonds voor de Pers, een vernieuwde
regeling voor burgerjournalistiek en een opstartsubsidie aan een vernieuwend
journalistiek concept, het cultureel persbureau.
5 Kamerstukken II, vergaderjaar 20082009, 31 777, nr. 2
6 WRR (2005). Focus op functies. Uitdagingen voor een toekomstbestendig mediabeleid.
Amsterdam: AUP.
Pagina 4 van 27
1.2. Relatie omroep en pers
De commissie Brinkman gaat terecht in op de relatie tussen pers en omroep. Aan
de ene kant bestaat er grote verwantschap tussen beide media, vooral tussen de
dagbladen en de publieke omroepen, maar ook tussen dagbladen en commerciële
nieuwsrubrieken of een radiozender als BNR. Deze journalistieke media vormen
als het ware het hart van de openbaarheid, van de virtuele ruimte waarin nieuws
wordt gedeeld, belicht en becommentarieerd. Zij versterken bovendien elkaars
rol: kwesties die kranten aansnijden, komen op radio en televisie en andersom.
Samen onderhouden zij de publieke belangstelling voor wat er in ons land en in
de wereld gaande is. Pers en omroep zijn van oudsher ook elkaars concurrenten.
Zij strijden immers om de aandacht van mediagebruikers, om adverteerders en
om journalistiek talent. Met het succes van de commerciële omroepen is die strijd
verhevigd, en inmiddels zorgen ook internet en andere digitale platforms voor een
extra dimensie. Op de digitale platforms vervagen grenzen tussen geschreven en
audiovisuele journalistiek en ontmoeten pers en omroep er andere spelers, zoals
Google of Nu.nl.
De commissie Brinkman bepleit intensievere samenwerking tussen de pers en de
publieke omroep. Ik neem dat advies graag over. We zouden maatschappelijke
winst boeken wanneer sterke journalistieke spelers elkaar vinden in plaats van
elkaar bestrijden. Maar aan samenwerking tussen pers en publieke omroep zitten
veel haken en ogen. De eisen die de Europese Unie stelt aan staatssteun maken
het tot weerbarstige materie. Ik heb meermalen gezegd dat het kleiner maken
van de publieke omroep in elk geval niet de oplossing is voor de problemen van
de huidige betaalde kwaliteitskrant. Zonder publieke omroep gaan mensen niet
meer lezen en zonder publieke omroep laten ze het gratis nieuws in het openbaar
vervoer en op internet niet liggen. Ook adverteerders zullen, naast de kranten,
blijven kiezen voor commerciële televisie, internet en andere reclamedragers.
Ik begrijp de roep om een "gelijk speelveld" van een sector die economisch in
zwaar weer zit. Voor mij is het echter de opgave om de Nederlandse bevolking,
vooral de jonge generaties, te interesseren voor het betere journalistieke product.
Dat kan mede op basis van de huidige papieren merken, en daarom wil het
kabinet innovatie in de perssector steunen. Het moet vooral door innovatie van
het journalistieke product zelf, en daarom wil het kabinet ook daarin investeren.
Ook de publieke omroep hoort daarbij betrokken te worden.
1.3. Internetheffing
Bij de presentatie van het rapport van de commissie Brinkman viel een extra
aanbeveling, bovenop de zeventien adviezen, van de commissie op. Om de
innovatie in de journalistiek verder te stimuleren, zou de overheid een opslag
moeten leggen van enkele euro's per jaar op de kosten van de internetaansluiting
voor de Nederlandse huishoudens. Deze aanbeveling leidde tot een korte, hevige
discussie. In de kern komt die erop neer dat de overheid geen belasting zou
moeten heffen op nieuwe diensten (internettoegang) om zo bestaande diensten
(kranten) overeind te houden. Dit is ook mijn opvatting. Dit laat onverlet dat de
commissie terecht twee problemen signaleert. Ten eerste dat er nog geen
verdienmodellen zijn voor nieuws en duiding in het digitale tijdperk. En ten
tweede dat er op grote schaal waardevolle content beschikbaar is in het digitale
Pagina 5 van 27
domein waar gebruikers niet voor (hoeven te) betalen. Op deze twee kwesties wil
ik nader ingaan.
Niet alleen in Nederland maar in alle landen met een kwalitatief goede private
nieuwsvoorziening, wordt gezocht naar verdienmodellen.7 Ideeën zijn er te over:
microbetalingen8, kranten op non-profit basis, de invoering van een kabelmodel
met een vergoeding voor nieuwsproducenten in het maandelijkse abonnement, de
ontwikkeling op abonnementbasis van specifiek aanbod voor specifieke
doelgroepen of de koppeling van online winkels aan nieuwssites om zo extra
inkomsten te generen. De een vindt dat je producten juist gratis moet
aanbieden9, de ander wil liever vandaag dan morgen stoppen met het gratis
aanbod van nieuws op internet.10 En vele onderzoekers en opiniemakers over de
hele wereld buigen zich in hun blogs en op hun sites over het vraagstuk van de
verdienmodellen.11 Er is een Newspaper Economic Action Plan van het American
Press Institute dat uitgevers niet alleen oproept te experimenteren met
verdienmodellen, maar ook samen te werken met andere partijen.12 De NAA
(Newspaper Association of America) is op zoek naar technologieën om meer
inkomsten te genereren uit hun digitale inhoud, inclusief microbetalingen.13 Mede
in reactie daarop spant Google zich in om uitgevers te helpen een groter publiek
te bereiken, hun lezers beter bij hun producten te betrekken en meer geld te
verdienen. Een voorbeeld is het programma AdSense waarmee Google kranten
een instrument biedt om geld op internet te verdienen.14 Dit sluit aan bij het pleit
van uitgevers dat zij willen meedelen in de opbrengsten van commerciële
exploitatie van hun content door derden.
Uitgevers staan overigens niet alleen in de zoektocht naar nieuwe
verdienmodellen. Ook andere creatieve bedrijfstakken, zoals de muziekindustrie,
hebben ermee te maken. Centraal in het vraagstuk rondom de verdienmodellen
staat het thema intellectuele eigendomsrechten. Een van de actielijnen uit het
programma Cultuur en Economie 2009-2013 van EZ en OCW, is de verbetering
van kennis over en de benutting van intellectuele eigendomsrechten.15 De
creatieve industrie, waaronder uitgevers, benut intellectuele eigendomsrechten
vaak nog onvoldoende. Veel creatieve bedrijven zijn onbekend met de
mogelijkheden voor bescherming van creatieve prestaties en de diverse
businessmodellen die daarvoor bestaan. Voor de acties op het gebied van
7 Zie onder andere het rapport State of the News Media 2009 van Pew Research
http://www.stateofthemedia.org/2009/index.htm.
8 http://themediabusiness.blogspot.com/2009/08/transaction-cost-problem-of-
newspaper.html.
9 Chris Anderson laat in zijn boek Free zien hoe bedrijven geld kunnen verdienen aan het
weggeven van gratis producten.
10 Media magnaat Rupert Murdoch schudde in mei 2009 de dagbladmarkt op door te
verklaren dat het model van gratis nieuwssite snel zou eindigen.
11 http://dodebomen.nl/; http://www.niemanlab.org/.
12 Newspaper Economic Action Plan van het American Press Institute, mei 2009.
http://www.niemanlab.org/pdfs/apireportmay09.pdf
13 http://www.scribd.com/doc/19591014/Googles-Proposed-Micropayments-System.
14 http://www.guardian.co.uk/media/2009/may/06/google-matt-brittin.
15 `Waarde van Creatie.' Brief Cultuur en Economie 2009. 15 september 2009.
Kamerstukken II, 2009-2010, 27604, nr 154.
Pagina 6 van 27
intellectueel eigendom komt binnen het beleidsprogramma Cultuur en Economie
voor de jaren 2010 tot 2013 een jaarlijks budget van 0,7 miljoen euro
beschikbaar. Uitgevers die verdienmodellen willen ontwikkelen en op dit terrein
innovatie nastreven, kunnen daarvoor gebruik maken van de innovatieregeling
(zie ook paragraaf 2.3).
De uitgevers hebben zelf in internationaal verband het Automated Content Acces
Protocol (ACAP) ontwikkeld.16 Dit is een internationaal protocol dat uitgevers
kunnen gebruiken om waardevolle informatie op websites van uitgevers te
beschermen.17 Onder andere de NVJ en de NDP hebben in een reactie op mijn
persbrief van november 2008 laten weten voorstander te zijn van een
handhaafbaar en solide auteursrecht online. Voor een betere benutting van
intellectuele eigendomsrechten zijn ook de herziening van het thuiskopiestelsel en
de versterking van het toezicht op collectieve beheersorganisaties van belang. De
parlementaire commissie Auteursrecht (Commissie Gerkens) doet hiertoe een
aantal interessante voorstellen.18 Het kabinet zal daar binnenkort op reageren.
Om die reden ga ik daar in deze brief nog niet op in. De kwesties rond
auteursrechtelijke bescherming van content op internet moeten in een bredere
context en in relatie tot elkaar worden beoordeeld.
2. Reactie op de zeventien aanbevelingen
De analyse van de commissie Brinkman heeft vier belangrijke thema's
blootgelegd in de problematiek rond de nieuwsvoorziening. Allereerst is er de
economische structuur van de sector die zorgt voor financiële moeilijkheden. De
kwaliteit van de nieuwsvoorziening zelf en de relatie tussen journalistiek en
samenleving in een veranderend medialandschap, staan centraal in het tweede
thema. Dwars door alle thema's heen loopt het onderwerp van thema drie,
innovatie. Zowel in de bedrijfsvoering als in de journalistieke beroepsuitoefening
is vernieuwing nodig voor de journalistiek om mee te kunnen varen op de digitale
golf. Het vierde en laatste cluster betreft de relatie tussen de pers en de omroep.
Deze traditioneel gescheiden sectoren komen door convergentie van media steeds
meer in elkaars vaarwater.
Met de commissie Brinkman constateer ik dat de perssector voor een
meervoudige opgave staat. Stap één is ervoor te zorgen dat de perssector op de
korte termijn weer financieel gezond wordt, zodat voldoende titels met stevige
redacties kunnen voortbestaan, op landelijk en op regionaal niveau. Stap twee is
te komen tot bedrijfsmatige innovatie, voor de langere termijn. Dat betekent
investeren in alternatieve vormen van verspreiding en exploitatie, en in de
ontwikkeling van sterke papieren merken voor een stevige positie online. Stap
drie is de innovatie van de journalistieke praktijk zelf, zowel wat betreft de aard
en inhoud van de journalistieke producten als wat betreft de ingezette
instrumenten en media.
16 Zie http://www.the-acap.org/.
17 Er is overigens al langer een Robot Exclusion Protocol (REP) dat aanbieders van
webcontent de mogelijkheid geeft te bepalen of informatie wel of niet geïndexeerd moet
worden, en zo hun inhoud te beschermen.
18 Kamerstukken II, 2008-2009, 29 838 / 31 766 nr. 19.
Pagina 7 van 27
De commissie Brinkman doet zeventien concrete aanbevelingen om de problemen
in de perssector te lijf te gaan. Zij vloeien elk voort uit een of meer van de vier
bovengenoemde thema's. Sommige van de aanbevelingen zijn gericht aan de
dagbladenconcerns, andere aan de journalist zelf en weer andere aan de
overheid. Een groot gedeelte van de aanbevelingen wil ik overnemen en de
komende jaren leidend maken voor het persbeleid. In onderstaande paragraaf
vormen de vier thema's de leidraad waarlangs de aanbevelingen en mijn reactie
hierop aan de orde zullen komen.
2.1. Economische Structuur
Hoewel de meeste kranten in 2008 nog rendabel waren, laten bijna alle getoonde
grafieken over langere tijd een daling zien; in oplagen, in advertentie-inkomsten,
in besteding aan het lezen van de krant en in werkgelegenheid. Daartegenover
staan stijgende kosten; in productie, in het drukproces en in distributie van de
papieren krant. De economische crisis vergroot deze kloof alleen maar en maakt
de problemen urgenter. Al rond 2013 zullen de eerste kranten structureel
verlieslijdend zijn als er niets verandert, zo is de schatting.19 De commissie doet
enkele aanbevelingen op economisch terrein die de krantensector moeten helpen
naar betere marktresultaten en zicht bieden op een beter scenario. Deze
aanbevelingen komen hieronder aan de orde.
Herstructurering grafische sector
Voor delen van de perssector is sanering noodzakelijk om rendabel te kunnen
blijven in een krimpende lezers- en adverteerdersmarkt, schrijft de commissie
Brinkman. Om de sanering van de grafische sector versneld te kunnen
doorvoeren, zouden de fiscale maatregelen uit het crisispakket van het kabinet
gebruikt moeten worden. Het gaat dan om de achterwaartse verliescompensatie
en versnelde afschrijving van herstructureringsinvesteringen (op het gebied van
drukkerijen en distributie). De commissie stelt hierbij als voorwaarde dat een
sectorbreed plan uiterlijk medio 2011 in uitvoering wordt genomen.
Verliescompensatie houdt in dat een verlies kan worden verrekend met de
belastbare winst van het voorafgaande jaar (achterwaarts) of de negen volgende
jaren (voorwaarts). Nieuw is dat het kabinet de formele vereisten om een verlies
over het boekjaar 2008 te verrekenen, tijdelijk versoepeld heeft. Hierdoor kan
een uitbetaling van de verliesverrekening sneller plaatsvinden. Ook stelt het
kabinet voor om de achterwaartse verliesverrekening optioneel te verlengen met
3 jaar voorwaartse verliesverrekening in combinatie met 2 jaar minder
achterwaartse verliesverrekening.20 Daarnaast heeft het kabinet het tijdelijk
toegestaan dat investeringen versneld afgeschreven kunnen worden, waardoor
het effect van de achterwaartse verliescompensatie groter is. Beide maatregelen
geven het bedrijfsleven in de periode 2009 tot en met 2011 een directe
liquiditeitsimpuls waarvan ook de dagbladsector kan profiteren.
19 IG&H (2009) Oplossingsrichtingen voor een onafhankelijke pers en een rendabel
krantenbedrijf. Woerden: IG&H Consulting & Interim.
20 Belastingplan 2010, Kamerstukken II, 2008-2009, 32128, nr. 2.
Pagina 8 van 27
De NDP heeft in een reactie op deze aanbeveling laten weten dat al gebruik wordt
gemaakt van de versnelde afschrijving op investeringen in drukpersen en dat er al
geprofiteerd wordt van het liquiditeitsvoordeel. Maar, zo zegt de NDP, er kan
verder geen fiscaal voordeel behaald worden, omdat veel uitgevers de afgelopen
jaren hun drukkerijen al hebben gesaneerd. Verliescompensatie en versnelde
afschrijving zouden pas zin hebben als de termijn waarover de verliezen
achterwaarts verrekend mogen worden, ten minste negen jaar is en voorwaarts
onbeperkt in de tijd. Hiervoor zou de beperking in de termijnen, die in 2007 is
doorgevoerd om een tariefverlaging te realiseren21, weer ongedaan gemaakt moet
worden. Dit ligt niet voor de hand.
De NDP ervaart dit onderdeel van het advies al met al niet als een
ondersteunende maatregel voor de sector. Een sectorbreed gedragen plan als
uitwerking van het gebruik van de geboden faciliteit, is volgens de NDP dan ook
onwaarschijnlijk. Een sectorbreed onderzoek naar de huidige drukcapaciteit om
vast te stellen waar eventuele knelpunten liggen, zou als alternatief wél een
bijdrage kunnen leveren aan de herstructurering van de grafische tak, aldus de
NDP. Ik treed in overleg met de sector en ben bereid om een dergelijk
sectorbreed onderzoek van de bedrijfstak te steunen en waar nodig te faciliteren.
Voor individuele persbedrijven die nog wel te maken krijgen met saneringen,
staan de bestaande maatregelen uit het crisispakket van het kabinet natuurlijk
gewoon open.
Laag btw-tarief
Het verlaagde btw-tarief (6%) geldt alleen voor boeken, dagbladen, weekbladen,
tijdschriften en nieuwsbladen. De commissie ondersteunt een verlaagd btw-tarief
(6%) voor bepaalde elektronische (informatie)diensten.
De btw-tariefstructuur is in eerste instantie een Europese aangelegenheid. In de
Europese btw-richtlijn staat een overzicht van goederen en diensten waarop de
lidstaten een verlaagd btw-tarief mogen toepassen. Na jaren van moeizame
onderhandelingen is deze lijst recent uitgebreid. Zo is bijvoorbeeld aan de
categorie boeken toegevoegd "op alle fysieke dragers". Naar aanleiding hiervan
wordt de Nederlandse wet aangepast. Boeken die worden gedownload, vallen niet
onder het verlaagde btw-tarief omdat de Europese btw-richtlijn dit niet mogelijk
maakt.
Bij het Ecofin-akkoord van maart 2009 is afgesproken dat de komende jaren in
Europees verband niet meer over verlaagde tarieven wordt gesproken. De
discussie over een eventueel verlaagd btw-tarief voor elektronische diensten lijkt
daarmee voor dit moment gesloten.
De NDP heeft in een reactie op deze aanbeveling laten weten dat de sector naast
bovengenoemde maatregel, ook gebaat zou zijn bij verlaging of afschaffing van
het btw-tarief op dagbladen. Ook ziet de NDP graag hulp van de overheid in de
vorm van fiscale maatregelen op het gebied van de loonbelasting. Ik heb echter in
21 Zie verdere toelichting op wijziging van de termijnen in de Memorie van Toelichting bij de
Wet werken aan winst, Kamerstukken II, 2005-2006, 30572, nr. 3.
Pagina 9 van 27
mijn persbrief van november 2008 aan de Kamer al aangegeven waarom het
kabinet niet voelt voor dergelijke generieke maatregelen.22
Eén distributienetwerk
Op de kosten van de distributie van dagbladen valt nog het nodige te besparen,
constateert de commissie Brinkman. Een distributienetwerk van alle dagbladen
samen zou een gunstig effect hebben op hun rentabiliteit. De commissie adviseert
de overheid daarom om mededingingsrechtelijke bezwaren tegen de vorming van
een dergelijk distributienetwerk zo snel mogelijk op te heffen. Eventueel, zo licht
de commissie toe, zou de overheid zelfs de vorming van een dergelijk
distributienetwerk actief moeten stimuleren, bijvoorbeeld door wetgeving die deze
vorm van concentratie toestaat. Belangrijke voorwaarde bij de vorming van dit
netwerk is wel dat het toegankelijk moet zijn voor nieuwkomers.
De commissie stelt dat een eerdere poging om te komen tot één distributiebedrijf
werd bemoeilijkt door de NMa. Binnen de Mededingingswet gold toen nog een
ontheffingssysteem, waarbij de NMa een ontheffing van het kartelverbod kon
verlenen als de mededingingsbeperkende samenwerking voldeed aan bepaalde
voorwaarden.23 De dagbladen die gezamenlijk een distributienetwerk wilden
opzetten, hebben echter hun ontheffingsverzoek voortijdig ingetrokken. Er is
destijds dus niet besloten of voldaan was aan de ontheffingsvoorwaarden.
De situatie is nu anders. Sinds 1 augustus 2004 is het ontheffingssysteem in
Nederland vervangen door het systeem van de rechtstreeks werkende wettelijke
uitzondering. In dit systeem hebben ondernemingen niet langer een ontheffing
van de NMa nodig (of van de Europese Commissie), maar moeten zij zelf kunnen
aantonen dat hun samenwerking voldoet aan de voorwaarden voor wettelijke
uitzondering. Dit zijn dezelfde voorwaarden als die aan ontheffingen werden
gesteld.24 Ondernemingen kunnen zonder tussenkomst van de NMa een beroep
doen op deze wettelijke uitzondering. Daarbij kunnen ze gebruik maken van
richtsnoeren en van eerdere uitspraken van de NMa, de Europese Commissie en
de nationale en Europese rechters. Bij nieuwe rechtsvragen en onduidelijkheden
kunnen de ondernemingen bovendien de NMa inschakelen, bijvoorbeeld voor een
informele zienswijze van de interpretatie van bepaalde begrippen. Ook kunnen
ondernemingen, als zij vermoeden dat er mededingingsrechtelijke bezwaren
kleven aan hun samenwerking, aanpassingen aan de NMa voorleggen om te
horen of daarmee eventuele bezwaren worden weggenomen.
22 Dergelijke generieke maatregelen hebben niet alleen een ongewenste precedentwerking
naar andere goederen en diensten, maar zij druisen ook in tegen de bestendige gedragslijn
van achtereenvolgende kabinetten om door middel van tijdelijke en relatief bescheiden
financiële steunverlening zich specifiek te richten op verlieslijdende persondernemingen.
23 De cumulatieve ontheffingsvoorwaarden bepaalden dat:
(1) de samenwerking moest bijdragen aan een verbetering van de productie of
distributie of een technische of economische vooruitgang moesten opleveren;
(2) een billijk aandeel van de met de samenwerking te bereiken voordelen de afnemers
ten goede moest komen;
(3) de samenwerking niet verder mocht gaan dan strikt noodzakelijk was, en
(4) voldoende concurrentie in de markt over moest blijven.
24 Artikel 6, derde lid van de nu geldende Mededingingswet en artikel 81, derde lid EG-
Verdrag.
Pagina 10 van 27
Voor de vorming van één distributienetwerk voor dagbladen ligt het initiatief nu
bij de uitgevers. Zij dienen in onderling overleg te bekijken hoe zij een
samenwerkingsverband willen invullen. De NDP heeft desgevraagd laten weten
dat een dergelijk plan niet voor oktober 2009 te verwachten is.
Pas als de inhoud van de samenwerking bekend is, kan worden bekeken of het
voorstel op mededingingsrechtelijke bezwaren stuit of niet. De NMa heeft
aangegeven bereid te zijn de uitgevers daarbij te ondersteunen.
Indien onverhoopt mocht blijken dat het gegeven de huidige wetgeving niet
mogelijk is een nuttige invulling aan het samenwerkingsverband te geven, dan zal
ik in overleg met de minister van Economische Zaken bezien hoe hiermee om te
gaan.
Tijdelijke Wet Mediaconcentraties
Sinds 2007 vervangt de Tijdelijke Wet Mediaconcentraties de crossownership-
regeling uit de Mediawet. Deze tijdelijke wet is van kracht gegaan om de
mogelijkheden voor crossownership op het terrein van dagbladen, radio en
televisie te verruimen. In de wet is bepaald dat zij met ingang van 1 januari 2010
vervalt, tenzij bij koninklijk besluit een later tijdstip wordt vastgesteld. De
commissie adviseert de Tijdelijke Wet Mediaconcentraties af te schaffen om de
uitgeverijconcerns de kans te bieden de exploitatie van printmedia binnen een
crossmediale omgeving te optimaliseren.
De commissie onderschrijft evenwel de doelstelling van de Tijdelijke Wet
Mediaconcentraties dat er ruimte moet zijn voor crossmediale ontwikkeling en dat
dagbladuitgevers zich moeten kunnen ontwikkelen tot multimediale
ondernemingen. Maar de tweede doelstelling van de wet, het bieden van
bescherming tegen een te grote concentratie van opiniemacht op de drie
relevante markten voor nieuws en opinie25, is in de ogen van de commissie
onvolledig. Ook de markt voor online informatie zou in de bepalingen van de wet
moeten worden opgenomen, gezien het groeiend marktaandeel en belang van dit
medium. Dit overziend, stelt de commissie een te diepgaande inperking van de
speelruimte van de printmedia in het digitale en het traditionele domein niet
wenselijk te vinden. De printmedia hebben de ruimte juist hard nodig om zich ook
in de toekomst van een plek in het medialandschap te verzekeren. De
bescherming tegen ongewenste concentratie uit het regulier mededingingstoezicht
volstaat hier volgens de commissie.
Het Stimuleringsfonds voor de Pers heeft in zijn reactie op het rapport laten
weten een voorstander te zijn van een verdere versoepeling van de
crossownershipregeling die in de Tijdelijke Wet Mediaconcentraties wet is
vastgelegd.
De Tijdelijke Wet Mediaconcentraties is onlangs geëvalueerd.26 In de evaluatie
geeft het kabinet aan dat het neigt naar verlenging van de wet, omdat in het licht
van de alsmaar toenemende concentraties van mediabedrijven, de aanhoudende
25 De wet geldt voor de drie relevante markten dagbladen, radio en televisie.
26 Kamerstukken II, 2008/09, 30921, nr. 9.
Pagina 11 van 27
zorg en oplettendheid van de overheid voor opiniemacht gerechtvaardigd is.
Andere opties zijn het laten verlopen van de wet, of wijziging van de wet, waarbij
de huidige wet in de tijd tot de wijziging verlengd zal moeten worden.
Bij het uiteindelijke besluit over het lot van de Tijdelijke Wet Mediaconcentraties
hebben wij ook het advies van de commissie Brinkman en het Stimuleringsfonds
voor de Pers willen betrekken. Ik wil daarom samen met de minister van
Economische Zaken onderzoeken of het mogelijk is de Tijdelijke Wet
Mediaconcentraties op bepaalde passages aan te passen, zodat uitgeverijconcerns
de kans krijgen om de exploitatie van printmedia binnen een crossmediale
omgeving te optimaliseren, zonder dat dit leidt tot een te vergaande concentratie
van mediabedrijven. In een dergelijk onderzoek kunnen ook de
concentratieregelingen uit ons omringende landen worden betrokken. Samen met
de minister van Economische Zaken zal ik op korte termijn dit onderzoek
uitvoeren. We willen de Tijdelijke Wet Mediaconcentraties verlengen tot het
onderzoek is afgerond en er meer duidelijkheid is over de aard van een eventuele
toekomstige regeling.
Over het belang van de monitor mediaconcentraties is de commissie Brinkman
wel positief. Het Commissariaat voor de Media zou de ontwikkelingen moeten
blijven monitoren. Deze monitoropdracht is nu opgenomen in de Tijdelijke Wet
Mediaconcentraties (artikel 8). Mocht de wet vervallen, dan zal ik ervoor zorgen
dat de wettelijke basis wordt opgenomen in de Mediawet 2008.
2.2. Journalistiek en Samenleving
De maatregelen uit de vorige paragraaf hebben allen tot doel de bedrijfsvoering
van de krantenconcerns weer gezond te krijgen, en obstakels weg te nemen voor
het maken van efficiencyslagen. Deze maatregelen zijn nodig om de Nederlandse
journalistieke voorziening weer een gezonde huisvesting te bieden, maar zij zijn
niet het antwoord op de structurele problemen waarmee de perssector zich
geconfronteerd ziet. Deze zijn niet alleen economisch van aard. De journalistieke
professie zelf zit in een crisis, schrijft de commissie.
Die journalistieke crisis is het gevolg van een aantal ontwikkelingen. De
traditionele media hebben hun alleenrecht op het nieuws met de opkomst van het
internet definitief verloren. Iedereen heeft tegenwoordig toegang tot de media.
Van oudsher kent de journalistiek een status die gebaseerd is op zijn
professionele ethos, op zijn macht in nieuwsproductie en opiniëren, zo stelt de
commissie. Maar deze maatschappelijke en economische toegevoegde waarde
wordt nu betwist, door de talrijke alternatieven die in de digitale maatschappij
voor handen zijn.
De positie van de journalist zwakt ook af door de samenwerking met commerciële
partijen en het meer marktgerichte denken. De kranten kregen steeds meer het
karakter van een supermarkt, schrijft de commissie Brinkman, en de lezer werd
de consument. Alhoewel redacties formeel nog steeds onafhankelijk zijn en
(hoofd)redacteuren waken voor belangenverstrengeling, blijkt dat journalisten,
bewust of onbewust, niet altijd even onafhankelijk zijn in hun werkwijze. Vaak
zonder dat de lezer daarvan op de hoogte is. Er wordt meer tegemoet gekomen
aan de wensen van adverteerders, het belang van lezersonderzoeken is
toegenomen en productvernieuwing richt zich vaak op de wensen en behoeften
van de doelgroep.
Pagina 12 van 27
Ook de relatie tussen de journalistiek en de politiek compliceerde. Onder invloed
van een toenemend belang van bereikcijfers, een snellere omloop tijd van het
nieuws en een groeiende communicatiesector die de publieke agenda steeds beter
bespeelt, heeft de journalistiek een hijgerig karakter gekregen. Journalisten en
politici spelen vaak een merkwaardig haasje-over, schrijft de commissie, waarbij
de ene op zoek is naar scoops en kijkers, en de andere naar aandacht en
kiezersgunst.
Versterking journalistieke positie
Ook in eerdere kabinetsbrieven kwam de veranderende relatie tussen
journalistiek, politiek en samenleving al aan de orde. Daarbij herkende en
onderschreef het kabinet deze ontwikkelingen.27 De politieke crisis die zich eind
2001 in Nederland afspeelde, legde de positie van de journalist onder vuur, en de
media werden onderwerp van harde bedreigingen. Er kwam meer aandacht voor
de relatie tussen media, politiek en publiek, en de mechanismen die spelen in het
publieke domein. Zo onderzocht de Raad voor het Openbaar Bestuur de relatie
tussen de politiek en de media, en publiceerde de Raad voor Maatschappelijke
Ontwikkeling het advies Medialogica, over het krachtenveld tussen media, politiek
en publiek. Een van de conclusies van dit advies was dat het publieke domein
onderhevig is aan medialogica, en het publieke debat steeds verder bepaald wordt
door de mogelijkheden en begrenzingen van het dominante medium, televisie.28
Om de negatieve effecten van de televisiemacht te beperken, troffen mijn
voorgangers maatregelen om de zelfregulering in de journalistiek te verstevigen
en het debat in de sector gaande te houden. Zo ging de Nieuwsmonitor van start
en werd de Raad voor de Journalistiek versterkt.
Vanuit diverse hoeken klinkt de roep om wettelijke regelgeving om dit soort
uitwassen van de mediamacht aan banden te leggen. Ik wil ook hier weer
herhalen dat dergelijke wettelijke regelgeving absoluut in strijd is met het in de
Grondwet verankerde recht op onafhankelijke media. Ik deel de adviezen van de
commissie Brinkman om op andere manieren een impuls te geven aan het
zelfreinigende karakter van de journalistiek, en zo de positie van de journalist
weer stevig in de samenleving te verankeren.
De commissie adviseert allereerst om het bestaande onderzoek naar de
journalistieke berichtgeving, zoals dat van de Nieuwsmonitor, opnieuw te
definiëren en uit te breiden. Ook omroepen en online media zouden van de
Nieuwsmonitor deel moeten gaan uitmaken. Ik ondersteun deze oproep en heb in
mijn persbrief van 2008 al aangegeven in gesprek te gaan met de raad van
bestuur van de NPO over aansluiting bij de Nieuwsmonitor. De NOS heeft mij
inmiddels toegezegd zich aan te sluiten bij de Nieuwsmonitor.
Waar het volgens de commissie Brinkman ook aan ontbreekt, is de professionele
discussie die van onderzoek als dat van de Nieuwsmonitor uitgaat, en die aanzet
27 Zie vooral de kabinetsreactie op de adviezen Medialogica: Over het krachtenveld tussen
burgers, media en politiek van de RMO en Politiek en media, pleidooi voor een LAT-relatie
van de ROB. Kamerstukken II, 2003-2004, 29692, nr. 1.
28 Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2003). Medialogica: over het krachtenveld
tussen burgers, media en politiek.
Pagina 13 van 27
tot innovatie en professie in de branche. Een dergelijke vernieuwde monitor moet
volgens de commissie publiceren over specifieke onderwerpen, maar juist ook
dienen als brede weerslag van de stand van de journalistieke beroepsuitoefening.
Ik deel het belang van dergelijk onderzoek. Het stimuleert journalisten na te
denken over hun eigen regels en werkwijzen, het kan handvatten bieden voor de
omgang met commerciële partijen en overheidsorganen en het bevordert
daarmee de kwaliteit van de journalistiek. Ik ben in gesprek met de
Nieuwsmonitor en andere partijen om te bekijken hoe een dergelijk onderzoek
kan worden vormgegeven.
Overheidsvoorlichting
De commissie Brinkman adviseert de overheid om uitdrukkelijk het functioneren
van de enorme capaciteit aan overheidsfunctionarissen aan de kaak te stellen. Er
zijn te veel voorlichters die het werk van de journalist frustreren. De commissie
stelt dat de verhouding tussen journalisten en overheidsvoorlichters ongeveer een
staat tot drie is.
Voor de overheid is het van belang dat de burger, die steeds mondiger wordt,
goed geïnformeerd zijn keuzes kan maken. Ook voor de dialoog tussen de
overheid en de burger is het belangrijk dat de eerste de laatste goed informeert.
Het is verder maar de vraag of een grootscheepse bezuinigingsoperatie de relatie
tussen de overheid en de journalistiek daadwerkelijk verandert. De spanning
tussen journalist, ambtenaar en politicus komt ook voort uit de aard van hun
werkzaamheden, die in essentie op gespannen voet met elkaar staan. De
journalist controleert immers de macht.
Uit onderzoek naar de relaties tussen overheid en journalistiek blijkt dat
transparantie in journalistieke berichtgeving en in overheidscommunicatie, de
verhoudingen tussen beide wél ten goede komt. Ook vergroot een transparante
werkwijze de onafhankelijkheid en de betrouwbaarheid van de informatie.29 Ze
houdt de verhoudingen zuiver. Ik ben een voorstander van een transparant
communicatie- en voorlichtingsbeleid van de overheid. De ministerraad heeft
daarom, op initiatief van de minister-president en mij, vorig jaar besloten te
stoppen met co-producties tussen overheid en omroep. In de praktijk liepen
redactie en voorlichting nogal eens door elkaar, en voor de burger was het niet
duidelijk of en wanneer de overheid een televisieprogramma mee financierde. Dit
kwam de transparantie van de overheidscommunicatie en de onafhankelijke
positie van de media niet ten goede.
Journalistiek en de jongere generaties
Versteviging van de positie van de journalistiek in onze samenleving kan ook
plaatsvinden vanuit de andere kant, de samenleving. Investeren in de
journalistieke positie betekent ook investeren in de relatie tussen jongeren en de
journalistiek. Dit kan bijvoorbeeld door hen al vroeg te betrekken bij de
totstandkoming van het nieuws, zodat zij leren hoe een journalist te werk gaat en
welke wereld er aan een gratis bericht op internet vooraf gaat.30
29 Prenger en Van Vree (2004). Schuivende Grenzen. De vrijheid van de journalist in een
veranderend medialandschap. Amsterdam: NVJ/ Prometheus.
30 Zie voor activiteiten op dit terrein ook het programma voor Mediawijsheid (Kamerstukken
II, 2007-2008, 31434, nr 1).
Pagina 14 van 27
De commissie adviseert de overheid om bijzondere aandacht te besteden aan de
band tussen jongeren, printmedia en de journalistiek. Daarbij gaat het niet zozeer
om het promoten van de krant als zodanig, maar om het belang van de
journalistiek voor de ontwikkeling van burgerschap en opinievorming. Juist
kranten zijn traditioneel sterk in kwaliteitsjournalistiek. Het is het waard om in de
samenleving al van jongs af aan te investeren in mediagebruik en kinderen en
jongeren bekend te maken met de krant.
In dit kader wil ik de activiteiten van Stichting Krant in de Klas nog eens onder de
aandacht brengen. Deze stichting, opgericht door de sector zelf, zorgt ervoor dat
leerlingen in het voortgezet onderwijs inhoudelijk kunnen kennismaken met de
kranten, met de nadruk op het journalistieke product. De stichting ontwerpt
educatieve programma's waarbij de les gekoppeld wordt aan de actualiteit en de
leerling wordt gezien als een jonge, actieve nieuwsconsument in plaats van als
passieve ontvanger. Docenten kunnen intekenen op pakketten, waarbij zij de
krant in de klas ontvangen, of waarbij elk van hun leerlingen twee weken gratis
een krant ontvangt.
Stichting Krant in de Klas heeft naar aanleiding van de commissie Brinkman een
plan opgesteld om haar activiteiten uit te breiden en haar naamsbekendheid te
vergroten. Ik heb met het Stimuleringsfonds voor Pers bekeken of de nieuwe
plannen van Stichting Krant in de Klas ook in aanmerking kunnen komen voor de
innovatiemiddelen die ik ter beschikking stel. Dat is het geval. Stichting Krant in
de Klas kan voor de uitbreiding van haar activiteiten een aanvraag indienen bij
het fonds.
Regeling jonge journalisten
Kranten horen ook hun aansluiting met de jongere generaties te behouden. Maar
juist jonge journalisten dreigen de dupe te worden van de bezuinigingen die
kranten moeten doorvoeren om de crisis het hoofd te bieden. In het voorjaar heb
ik daarom laten weten geld uit te trekken voor een regeling voor jonge
journalisten.31 Hiermee wil ik een impuls geven aan de verjonging en vernieuwing
van krantenredacties.
De commissie Brinkman adviseert om deze maatregel niet enkel te beperken tot
dagbladredacties, maar uit te breiden naar nieuws en opiniebladen en "instanties
die nieuws en achtergrond leveren aan nieuwsmedia en werkzaam zijn op basis
van beginselen van onafhankelijke journalistiek". Deze aanbeveling van de
commissie neem ik ten dele over. Ik ben bereid de regeling voor dagbladen uit te
breiden naar opinieweekbladen. Het Stimuleringsfonds voor de Pers heeft mij
bovendien laten weten te werken aan een soortgelijke regeling voor lokale
nieuwsbladen, die het Fonds zal bekostigen. Dat verheugt mij, gelet op de
belangrijke rol die de betaalde nieuwsbladen innemen in de lokale
nieuwsvoorziening.
Het Fonds heeft de regeling voor dagbladen inmiddels nader uitgewerkt, in goed
overleg met NDP en NVJ.32 Deze regeling sluit nauw aan bij de Instroomregeling
31 Kamerstukken II, 2008-2009, 31777 nr 16
32 Zie in bijlage bij deze brief het advies van het Stimuleringsfonds voor de Pers.
Pagina 15 van 27
van de dagblad-CAO. Voor de gratis kranten en specialistische kranten die buiten
deze dagblad-CAO vallen, vier titels in totaal, wordt gewerkt aan een
vergelijkbaar alternatief. Er is echter ook een duidelijk verschil tussen beide
regelingen: waar de CAO-regeling gebaseerd is op verplichte deelname, heeft de
stimuleringsregeling van de overheid nadrukkelijk een vrijwillig karakter. Ik hecht
eraan te benadrukken dat noch ikzelf noch het Stimuleringsfonds voor de Pers
zich zal bemoeien met de selectie en aanstelling van deze jonge journalisten. Dat
is aan de dagbladen zelf.
De regeling heeft een laagdrempelig karakter; er is maar een klein aantal
voorwaarden aan verbonden. Jonge journalisten mogen bijvoorbeeld maar
maximaal een jaar afgestudeerd zijn aan een journalistieke opleiding en
dagbladredacties kunnen maximaal in aanmerking komen voor 1 plaats op zestig
journalisten, gemeten op concernniveau.
Ik ben bereid om voor deze regeling, met een looptijd van twee jaar, in totaal 4
miljoen beschikbaar te stellen aan het Stimuleringsfonds voor de Pers, die deze
middelen zal beheren. Met dat budget kunnen naar schatting zo'n zestig jonge
journalisten gedurende twee jaar in dienst worden genomen en gehouden.
De regeling zal al op zeer korte termijn van start kunnen gaan. Betrokken
bedrijven zullen nader worden geïnformeerd, zodra een bespreking van deze brief
in de Tweede Kamer heeft plaatsgevonden. Het Stimuleringsfonds voor de Pers
zal mij aanvullend binnenkort voorstellen ter hand stellen voor de wijze waarop
de regeling opengesteld kan worden voor jonge journalisten in de sector
opinieweekbladen en nieuwsbladen.
Journalistieke infrastructuur en de rol van het persbureau
De grote hoeveelheid gratis nieuwsberichten die omlopen op internet, wekken de
indruk dat ook het nieuws gemakkelijk en gratis tot stand komt. De journalistieke
professie lijkt niet meer uniek. Iedereen met een internetverbinding en een
computer kan zich journalist noemen. Maar het nieuws mag dan op straat liggen;
het ligt er niet voor het oprapen. Het journalistieke handwerk, zoals zelfstandig
onderzoek, ontwikkeling van kennis en relevante netwerken, en het gebruik van
verschillende bronnen, kost tijd. Dit werk ligt traditioneel bij de dagbladen en
persbureaus. Zij zijn de aggregaten van het nieuws.
Door de crisis in de sector, vallen juist in deze hoeken de harde klappen.
Uitgeverijen zijn niet meer in staat, of niet meer bereid, om dure redacties te
financieren. Het journalistieke netwerk is als gevolg hiervan de afgelopen jaren
verschraald, een tendens die op het moment nog steeds doorzet.33 Tot nog toe
hebben journalistieke redacties de toenemende druk kunnen opvangen. Maar er is
een minimum aan journalistieke infrastructuur nodig om de democratie naar
behoren te kunnen laten functioneren. Waar ligt die ondergrens, vraagt de
commissie zich af.
Een knooppunt in het Nederlandse journalistieke netwerk is, zo schrijft de
commissie, het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP). Het aanzien van het ANP
is hoog in journalistiek Nederland, het ANP-bericht een begrip. Het persbureau dat
vroeger in handen was van de gezamenlijke kranten, is sinds een aantal jaar
33 Zie ook Davies, N. (2008) Flat Earth News, London, Chatto & Windus
Pagina 16 van 27
zelfstandig en wordt commercieel geëxploiteerd. Maar ondanks de unieke positie
en onbetwiste kwaliteit van de diensten van het persbureau, is ook de positie van
het ANP niet veilig.
Recent heeft het ANP aangegeven te moeten reorganiseren en 35 mensen te
moeten ontslaan34. De persbureaus bevinden zich aan het begin van de
nieuwsketen. Na bezuinigingsrondes op de krantenredacties zelf, wordt nu het
mes gezet in het netwerk en de nieuwsbronnen. Bij het andere grote persbureau
in Nederland, de GPD, spelen dezelfde ontwikkelingen. Vandaar dat het ANP en de
GPD inmiddels met elkaar in gesprek zijn om te komen tot een
samenwerkingsverband binnen het bestaande mededingingsrechtelijke kader.
Met de commissie deel ik de zorg om de journalistieke infrastructuur. Ik wil hier
nog eens benadrukken welke kernrol de persbureaus spelen in de
nieuwsvoorziening. Een mogelijk omvallen van het ANP, doordat krantenconcerns
of omroepen hun contract opzeggen, of omdat het internet de bescherming tegen
oneigenlijk gebruik doet verdwijnen, zou diepe gaten slaan in de journalistieke
infrastructuur. Wanneer de GPD wegvalt, ondervinden de regionale kranten hier
gelijksoortige gevolgen van, op regionaal niveau. Niet alleen zou een kostbaar
netwerk van nieuwsverzamelaars verloren gaan, ook zou een belangrijke
leverancier van betrouwbare grondstof voor de nieuwsmarkt verdwijnen. En juist
in deze tijd, waarin nieuws zo makkelijk en snel op het internet verspreid wordt
zonder degelijke feitencontrole, is zulke betrouwbare grondstof waardevol.
Het kabinet wil de aanbeveling van de commissie tot een onderzoek naar het ANP
overnemen, maar ook uitbreiden tot een onderzoek naar de rol van het
persbureau in het algemeen. Uit recent onderzoek35 blijkt dat de functies die een
persbureau vandaag de dag heeft, zich in verschillende richtingen ontwikkelen.
Het zou waardevol zijn om deze ontwikkelingen in samenhang te bekijken, en niet
alleen de blik te richten op het ANP. Uit gesprekken met het ANP en de GPD blijkt
dat zij mogelijk hulp kunnen gebruiken bij het opstarten en vormgeven van een
samenwerkingsverband. Wellicht dat het onderzoek in dienst hiervan zou kunnen
komen te staan. Ik zal het gesprek met het ANP en de GPD daarom voortzetten
en met hen bekijken hoe een dergelijk onderzoek het beste vormgegeven kan
worden, of op welke andere wijze zij in hun functie ondersteund kunnen worden.
2.3. Innovatie
Dwars door het rapport van de commissie Brinkman loopt als een rode draad het
begrip innovatie. De noodzaak van innovatie wordt alom binnen pers en
journalistiek erkend. Ook ik heb in mijn brief over het brede persbeleid36 het
belang van innovatie in de perssector onderstreept. De roep om innovatie, of
meer nog het uitblijven van innovatie, was tevens de aanleiding om de Tijdelijke
34 http://www.volkskrant.nl/sport/article1292672.ece/ANP_doet_twee_stappen_terug
35 Frankwatchting/ WAU!, 2009. Het Persbureau in Perspectief. Het verleden, het heden en
de toekomst van de Nederlandse Persbureaus. Dit onderzoek in opdracht van het
Stimuleringsfonds voor de Pers komt binnen enkele weken beschikbaar.
36 Kamerstukken II, 2008-2009, 31 777, nr. 1.
Pagina 17 van 27
Commissie Innovatie en Toekomst Pers in het leven te roepen en zicht te bieden
op (incidentele) extra middelen ter stimulering van innovatie.37
Innovatie in de sector komt tot op heden nog maar moeilijk van de grond. De
grote persconcerns hebben de afgelopen jaren gekozen voor investeringen op
basis van winstperspectieven in plaats van op basis van journalistiek belang. De
winst bleef echter uit, en in plaats daarvan torsen de meeste concerns nu een
flinke schuldenlast met zich mee die hen belet wendbaar te opereren.
Duidelijk is dat het economische model dat tot op heden aan de basis lag van de
perssector, aan vervanging toe is. Zoals al eerder aangegeven, is de verwachting
dat de meeste kranten binnen vijf jaar structureel verlieslijdend zullen zijn. Het
rapport van de commissie Brinkman laat glashelder de noodzaak van innovatie
zien op het terrein van pers en journalistiek.
Met de commissie Brinkman ben ik van mening dat het de hoogste tijd is dat de
innovatie van de Nederlandse journalistieke voorziening van de grond komt,
omdat het anders nog maar de vraag is of zij de overgang naar de digitale
toekomst ongeschonden kan maken. Ik zie in deze overgangsfase dan ook een rol
weggelegd voor de overheid om een impuls te geven aan het vernieuwend
vermogen van de traditionele printmedia, zodat zij uit de huidige impasse kan
komen. Eerder al heb ik de Tweede Kamer laten weten over 2009 acht miljoen
euro ter beschikking te stellen voor het bevorderen van innovatie.
Innovatieregeling
De commissie Brinkman adviseert een groot deel van deze middelen te
bestemmen voor innovatie in de printsector; in het bijzonder, maar niet louter bij
uitgevers. Deze vorm van meer bedrijfsmatige innovatie in de sector zou twee
doelen moeten dienen: zij zou ten eerste moeten leiden tot optimalisatie van het
printmodel, om de positie van dagbladen, opiniebladen en nieuwsbladen te
versterken op de bestaande markt. Voorbeelden van dergelijke innovaties zijn de
gratis kranten, maar ook het weekendabonnement. Ten tweede zou zij moeten
leiden tot een versteviging van de positie online, zodat de sector beter kan
inspelen op de systeemverandering die momenteel in het mediaveld plaatsvindt
en die ervoor zorgt dat de contouren van de markt en het concurrentieveld
opnieuw getrokken moeten worden. De commissie schrijft dat zij in essentie drie
soorten innovatie onderscheidt: optimaliseren van het printmodel, ontwikkeling
van crossmediale formules en methoden en verbetering van de positie in de
nieuwe media.
Concreet adviseert de commissie om de middelen38 die voor innovatie beschikbaar
zijn, te gebruiken voor drie soorten projecten:
1. Projecten gericht op onderzoek naar en/of ontwikkeling van innovatie in
exploitatie(modellen) en distributie van nieuws en informatie door bedrijven.
Financiering gebeurt op basis van matching funds, in principe 50%
overheidsinvestering en 50% investering vanuit de sector;
37 Kamerstukken II, 2008-2009, 31 777, nr. 2.
38 Ik heb incidentele middelen voor innovatie toegezegd voor deze kabinetsperiode; voor
2009 gaat het om 8 miljoen.
Pagina 18 van 27
2. Projecten op het terrein van onderzoek naar en ontwikkeling van de
Nederlandse journalistiek, in het bijzonder gericht op nieuwe concepten,
producten en/of werkwijzen. Financiering hiervan geschiedt volledig uit de
daartoe bestemde publieke middelen;
3. Projecten op het terrein van vernieuwing en versteviging van de band tussen
journalistiek en samenleving. Daartoe stimuleert de overheid bijvoorbeeld de
band tussen jongeren, printmedia en journalistiek, en draagt zij financieel bij
aan programma's voor het primaire en voortgezet onderwijs waarin het belang
van journalistiek voor opinievorming en burgerschap centraal staat.
Ik heb het Stimuleringsfonds voor de Pers verzocht een innovatieregeling te
ontwerpen langs de lijnen van het advies van de commissie Brinkman. In zijn
advies over de commissie Brinkman heeft het fonds zijn ontwerp van de regeling
opgenomen. Op een aantal kernpunten van de regeling wil ik hier kort ingaan.
Allereerst is belangrijk dat de regeling een laagdrempelig karakter heeft en
gericht is op snelle behandeling en beoordeling van aanvragen. Het fonds heeft dit
gerealiseerd door in de regeling vast te leggen dat projecten via een online
aanvraagformulier worden ingediend, dat alle aanvragen direct na sluiting van
een ronde worden beoordeeld en dat een beslissing binnen twee maanden na de
sluitingstermijn van een ronde wordt genomen.
Ook het brede karakter van de regeling is belangrijk. De regeling staat open voor
innovatieve projecten die gericht zijn op journalistieke producten, diensten of
werkwijzen. Hieronder valt een breed scala aan journalistieke functies, op het
gebied van nieuwsgaring, nieuwsduiding en opinievorming over de
maatschappelijke actualiteit, mede in het belang van politieke meningsvorming.
De regeling beperkt zich niet tot de gedrukte media. De projecten kunnen ook
betrekking hebben op bijvoorbeeld de audiovisuele media, internetproducten,
mobiele dragers, of combinaties daarvan.
Aan het begrip innovatie is de volgende invulling gegeven. Innovatief zijn, dat wil
zeggen: vernieuwingen tot stand brengen in inhoud en strekking, exploitatiewijze
of vormgeving van journalistieke functies als nieuwsgaring, nieuwsduiding en/of
opinievorming zodat de persverscheidenheid wordt vergroot en daarmee een
vernieuwende bijdrage wordt geleverd aan de journalistieke voorziening. Met
innovatie heeft de regeling vooral als oogmerk (experimenten met) nieuwe of
nieuwe combinaties van bestaande journalistieke producten, diensten, markten
en organisatieprocessen in het algemeen en nieuwe journalistieke modellen,
werkwijzen en presentaties en nieuwe vormen van betalings-, distibutie- en
verdienmodellen in het bijzonder.
Na afloop van elke subsidieronde wordt de regeling geëvalueerd. Het
Stimuleringsfonds voor de Pers kan op basis van die evaluatie de minister
adviseren de regeling op onderdelen aan te passen. De regeling behoudt hierdoor
flexibiliteit. Bij de toekenning van de innovatiemiddelen hanteert het fonds de
speerpunten die de commissie Brinkman heeft aanbevolen. Minimaal 25% van de
bestedingen is bestemd voor innovatie in de regio, een belangrijk deel van de
projecten heeft een crossmediale toepassing of concept en de einddoelen van
projecten tot slot worden geformuleerd in termen van te realiseren innovaties,
implementeerbare diensten en toepassingen.
Pagina 19 van 27
Ik ben bereid om voor de uitvoering van deze Tijdelijke Subsidieregeling
Persinnovatie gedurende deze kabinetsperiode incidentele middelen beschikbaar
te stellen. Voor 2009 gaat het om een dotatie aan het Stimuleringsfonds van 8
miljoen. Deze wordt uitgekeerd in twee rondes van elk 4 miljoen.
Innovatie van het journalistieke product
De commissie Brinkman pleit ook voor een meer beroepsgerichte invulling van het
begrip innovatie. Zo stelt de commissie voor om een voorziening in te richten
waar `research and development' voor de Nederlandse journalistiek een plaats
krijgt. Ze denkt daarbij aan de ontwikkeling van nieuwe concepten voor de
journalistiek, zowel in print als online. Ook voor dergelijke initiatieven komt de
innovatieregeling open te staan en zijn dus middelen gereserveerd.39 Ik wil in dit
verband ook verwijzen naar paragraaf 2.4, waar innovatieve
samenwerkingsverbanden tussen omroep en pers worden besproken.
Regionale mediacentra
Een bijzonder en innovatief voorstel uit het rapport, op het gebied van
samenwerking tussen pers en omroep, betreft de vorming van virtuele of fysieke
regionale mediacentra. Deze mediacentra zouden een oplossing kunnen bieden
voor de problemen in de regionale en lokale journalistiek. Ook op deze niveaus
stemt het beeld in de journalistiek namelijk weinig vrolijk en eisen teruglopende
lezerstallen en advertentie-inkomsten hun tol. Maar vanwege de kleinere schaal,
drukken de ontwikkelingen daar zwaarder op de journalistieke infrastructuur dan
bij de landelijke pers het geval is. Ook de rek in het netwerk is kleiner, en de
commissie staat terecht stil bij deze ontwikkelingen. Nu al vertoont het
correspondentennetwerk in de regio gaten en slibben de fijnste haarvaten voor de
toestroom van het nieuws dicht. Het publieke debat in de regio mist daardoor
belangrijke journalistieke voeding en dat is een verarming voor de regionale en
lokale democratie.
De commissie komt met een vernieuwend voorstel dat zeer tot mijn verbeelding
spreekt: stimuleer de vorming van fysieke of virtuele regionale mediacentra. In
deze regionale mediacentra zouden zowel de print- en omroepmedia als de
nieuwe (online) initiatieven crossmediaal kunnen samenwerken. Een sterke
regionale nieuwssite zou in dit samenwerkingsverband prioriteit kunnen krijgen.
In Engeland wordt momenteel nagedacht over de inrichting van vergelijkbare
lokale en regionale journalistieke eenheden.40 In Nederland hebben organisaties
zelf al stappen in deze richting gezet. Zo willen de regionale dagbladen en
regionale publieke omroepen in Gelderland en Brabant de krachten bundelen. En
het Stimuleringsfonds voor de Pers heeft recent WijLimburg.nl gesteund, een
crossmediaal samenwerkingsverband van Limburgse media.
Ik wil de mogelijkheden voor regionale mediacentra verder verkennen, uiteraard
in overleg met provincies, gemeenten, regionale omroepen en dagbladen. Zo
nodig ben ik bereid de Mediawet hiervoor te verruimen.41 Bovendien volg ik het
advies van de commissie om een deel van de innovatiemiddelen van het
Stimuleringsfonds voor de Pers speciaal te bestemmen voor regionale
39 Zie ook het advies van het Stimuleringsfonds voor de Pers
40 http://www.culture.gov.uk/images/publications/digitalbritain-finalreport-jun09.pdf.
41 Zie ook paragraaf 2.4.
Pagina 20 van 27
samenwerking tussen omroep en pers, en voor de ontwikkeling van sterke
regionale nieuwssites. Deze middelen komen op de bestaande mogelijkheden voor
steun aan regionale kranten.
Burgerjournalistiek en maatschappelijke initiatieven
Op lokaal niveau ziet de commissie ook kansen voor burgerjournalistiek. Sinds
2002 is er een bescheiden subsidieregeling voor kleinschalige maatschappelijke
initiatieven en businessmodellen in de sfeer van opinie en debat, de regeling
Digitale Pioniers. Deze wordt eind 2010 beëindigd. Ik zie echter kansen om de in
deze regeling opgedane ervaring met maatschappelijke mediaproductie te
benutten voor innovatie en versterking van de journalistieke infrastructuur. Ik zal
Kennisland vragen om, in aansluiting op de internetregeling van het
Stimuleringsfonds, te bekijken op welke manier de rol van burgerjournalistiek in
de toekomst verder versterkt kan worden. In dat licht zal ook bekeken worden
hoe burgerjournalistiek kan bijdragen aan de herdefiniëring van de
maatschappelijke functie van de bestaande media. De Britse projecten Talk About
Local en Digital Mentors kunnen hiervoor inspiratie bieden.42
Een ander voorbeeld van een maatschappelijk initiatief tot innovatie, is het
Cultureel Persbureau. Dit initiatief haakt aan bij een toenemende behoefte aan
kleinere persbureaus die gespecialiseerd zijn in een deelgebied van de
nieuwsmarkt. Dagbladen en tijdschriften kunnen dan, al naar gelang hun eigen
focus, op maat hun nieuws in kopen bij verschillende bureaus, in plaats van veel
te betalen voor een breed pakket aan diensten waarvan de helft misschien
overbodig is. Het Cultureel Persbureau is ontstaan uit ontevredenheid met de plek
die de kunst- en cultuurverslaggeving bij kranten tegenwoordig inneemt. Deze
redacties zijn onder invloed van de vele bezuinigingsrondes bij kranten de
afgelopen jaren flink uitgedund. Recent nog verdween de muziekpagina van de
NRC om plaats te maken voor een opiniepagina43. Een aantal kunstcritici heeft
daarom de handen in elkaar geslagen en zelf een persbureau opgezet, gesteund
door een netwerk van (freelance) journalisten. Zij willen op multimediale wijze
kennis, expertise en content op maat bieden voor de diverse media. Dit voorbeeld
van een nieuwe invulling en vormgeving van onafhankelijke journalistiek steun ik
door middel van een opstartsubsidie.
2.4. Relatie pers en publieke omroep
De commissie Brinkman besteedt terecht aandacht aan de relatie tussen pers en
omroep. Op internet ontmoeten de geschreven en de audiovisuele media elkaar
en hebben zij beiden te maken met concurrentie van nieuwkomers op de markten
voor nieuws, informatie en reclame. De commissie constateert dat convergentie
niet alleen leidt tot het vervagen van grenzen tussen mediasectoren, maar ook
een botsing veroorzaakt van twee mediaregimes: publiek en privaat. Om escalatie
te voorkomen, bepleit de commissie een combinatie van taakafbakening en
samenwerking tussen publieke en commerciële partijen.
42 http://www.culture.gov.uk/images/publications/digitalbritain-finalreport-jun09.pdf.
43 http://3voor12.vpro.nl/artikelen/artikel/42431913
Pagina 21 van 27
Zoals al aangegeven in mijn algemene reactie, deel ik de opvatting van de
commissie dat het vruchtbaarder is om journalistieke samenwerking te stimuleren
tussen publieke omroep en pers, dan om scherper te koersen op concurrentie. De
exploitatieproblemen van de pers worden niet opgelost door beperking van de
publieke omroep en de nieuwsvoorziening als geheel wordt er alleen maar
slechter van. Het is de opgave om de kwaliteit en verscheidenheid van het
journalistieke aanbod op peil te houden én de Nederlandse bevolking daarvoor te
interesseren. Samenwerking tussen sterke journalistieke producten is dan de
aangewezen weg. Vooral in de regio, waar de situatie urgenter is, kan
samenwerking helpen de dekking en kwaliteit van de journalistieke infrastructuur
op peil te houden.
Samenwerking publieke omroep en pers
Het pleidooi voor journalistieke krachtenbundeling tussen publieke omroep en
pers is niet nieuw. In 2005 tekenden de NPO en NUV een intentieverklaring om
nauwer te gaan samenwerken. In 2006 verscheen het rapport Quickscan
crossmediale publiek-private samenwerking publieke omroepinstellingen en
uitgevers van het CIER in opdracht van OCW, NUV en de publieke omroep.44 In
reactie op dit rapport biedt de Mediawet sinds 2008 meer mogelijkheden voor
(titel)sponsoring en heeft het Commissariaat voor de Media bovendien de
spelregels voor crossmediale samenwerking verruimd.45
Er zijn al diverse voorbeelden en experimenten van samenwerking tussen pers en
omroep, zoals Hart en Ziel (Volkskrant en NCRV), Cinema.nl ( Volkskrant en
VPRO), een uitwisseling tussen de Engelstalige sites van de NRC en de
Wereldomroep, en NOS-streams van de Tour de France op de website van de
Telegraaf. De Nederlandse Publieke Omroep heeft het initiatief genomen om te
komen tot een raamovereenkomst met NUV/NDP. Het doel van deze
overeenkomst is dat individuele omroepen en krantenredacties binnen dat kader
makkelijker kunnen samenwerken. Verder onderzoekt de NPO of en hoe hij
audiovisueel materiaal beschikbaar kan stellen voor websites van kranten en zijn
er gesprekken georganiseerd tussen hoofdredacteuren en omroepdirecteuren over
redactionele samenwerking op het gebied van nieuws en opinie. Ook regionaal
zijn er initiatieven, zoals van de Gelderlander en omroep Gelderland, en van De
Twentsche Courant Tubantia en RTV Oost.
Deze toenaderingen hebben mijn belangstelling en ik roep uitgevers, omroepen
en redacties op de mogelijkheden verder te verkennen. Het is de opgave om
eenmalige projecten om te zetten in meer duurzame samenwerking. Dit vergt een
forse aanpassing in denken en werken, aan beide kanten. De vraagstukken liggen
zowel in de sfeer van de organisatie en exploitatie als op het juridisch vlak.
De commissie adviseert de overheid om vergaande samenwerking tussen publieke
en gedrukte media wettelijk mogelijk te maken, met inachtneming van de
specifieke positie van beide sectoren. Binnen de grenzen van de Mediawet kan al
veel, mede dankzij de recente verruiming van de spelregels door het
Commissariaat. Zo mag de naam van een krant of tijdschrift terugkomen in de
titel van een programma. Verder kunnen publieke omroepen en commerciële
44 Tweede Kamer, vergaderjaar 20062007, 29 692, nr. 15, oktober 2006.
45 http://www.cvdm.nl/dsresource?objectid=7530&type=org.
Pagina 22 van 27
mediabedrijven op gelijkwaardige basis inhoud uitwisselen en redactioneel en/of
technisch samenwerken. De publieke omroep moet rekening houden met
beperkingen voor nevenactiviteiten (wanneer de omroep het meeste inbrengt) en
de regels voor sponsoring (wanneer de andere partij het meeste inbrengt).
Gezamenlijke exploitatie van nieuwe diensten is in principe mogelijk, mits er aan
de kant van de publieke omroep sprake is van normaal economisch handelen, en
er dus een reële toerekening is van kosten en inkomsten aan de partners.
Wanneer blijkt dat meerdere concrete plannen van kranten en omroepen op
dezelfde juridische grenzen stuiten, ben ik bereid te bekijken hoe die regels
aangepast kunnen worden. Wel heb ik rekening te houden met de Europese
staatssteunregels en met mededingingsregels. De publieke taak dient helder
afgebakend en toegekend te zijn en specifieke commerciële partners mogen niet
(exclusief) profiteren van publieke middelen.
De commissie adviseert specifiek om commerciële mediabedrijven te laten
profiteren van technologische innovatie binnen de publieke omroep. De publieke
omroep is vaak geen eigenaar van applicaties, ook niet wanneer deze in zijn
opdracht zijn ontwikkeld. Dan is het niet mogelijk om deze vrijelijk ter
beschikking stellen. Voor applicaties die wel in eigen beheer zijn gemaakt of
afgekocht, geldt de (Europese) regel dat de publieke omroep zijn rechten uitbaat
om concurrentievervalsing te voorkomen. De oplossing lijkt mij daarom dat
omroep en pers vaker samen optrekken in onderzoeken en experimenten met
nieuwe technologie. Zij kunnen dat doen in de vorm van gelijkwaardige, door het
Commissariaat goed te keuren crossmediale samenwerking. Tot slot wil ik de
publieke omroep wel oproepen om, daar waar dit nog niet gebeurt, zo veel
mogelijk gebruik te maken van open source software en technologieën in zijn
`research and development'. De uitgangspunten van het programma Nederland
Open in Verbinding (NOiV) kunnen daarbij leidend zijn.
Programmagegevens
De commissie vindt dat programmagegevens van de publieke omroep voor
derden beschikbaar moeten zijn, zodat kranten en tijdschriften deze kunnen
benutten voor productinnovatie. Zoals eerder betoogd, ben ik voor brede
beschikbaarheid van programmagegevens, maar wel tegen een redelijke
vergoeding.46 Anders worden commerciële gidsen gesubsidieerd ten koste van de
publieke omroep. Wanneer de omroepen hun gidsen als gevolg van `gratis' gidsen
van commerciële partijen niet meer kostendekkend kunnen maken, verdwijnen ze
op grond van de Mediawet. Die eist namelijk dat nevenactiviteiten zichzelf
bedruipen. Daarmee verschraalt het aanbod voor kijkers en luisteraars en
verliezen omroepen een eigen medium voor contact met hun achterban. Ik
betwijfel bovendien hoe groot het voordeel is voor de perssector. Opname van
gratis programmagegevens in een (bestaande) bijlage bij een krant is geen
wezenlijke innovatie van het product of de exploitatie, noch een versterking van
de journalistieke infrastructuur.47
46 Handelingen II, 2007-2008, blz. 101-7211 (25 juni 2008).
47 Zie de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven inzake de NOS-
Telegraaf, 15 juli 2004.
Pagina 23 van 27
Publieke tijdschriften
De laatste tijd staan behalve de programmagidsen ook andere eigen bladen van
omroepen ter discussie. De Tweede Kamer heeft recent via amendering op de
Erkenningswet geregeld dat bladen van omroepen direct verband moeten houden
met programma's. Dat betekent een beperking van de speelruimte. De Tweede
Kamer acht deze beperking nodig om te voorkomen dat omroepen vanuit hun
publiek gefinancierde positie de markt betreden met algemene tijdschriften.48
Daarnaast geldt de eis dat bladen zichzelf (binnen drie jaar) moeten bedruipen en
in die zin de markt niet mogen verstoren.
De discussie over de bladen van omroepen heeft ook een paradoxaal karakter. Ik
begrijp de vrees van uitgevers voor oneigenlijke concurrentie met andere
tijdschriften. Maar juist uitgevers en drukkers kunnen baat hebben bij de
tijdschriften die omroepen uitgeven, omdat zij voor of met de omroepen de
bladen maken en zo kunnen meeliften op het succes van sterke merken.
Bovendien zijn de regels voor crossmediale samenwerking tussen omroepen en
uitgevers verruimd, op verzoek van de laatste partijen. Dan komt niet alleen
samenwerking in radio en televisieprogramma's en op internet in beeld; de weg
staat ook open voor de ontwikkeling van gezamenlijke printmedia.
Onderzoek naar effecten van reclame bij de publieke omroep op de
concurrentieverhoudingen in de mediasector
De commissie Brinkman beveelt een onderzoek aan naar de effecten van reclame
bij de publieke omroep (landelijke, regionaal, lokaal), om vast te stellen of en hoe
dit fenomeen het concurrentieveld in de mediasector beïnvloedt. De inkomsten uit
reclame bij de gedrukte media dalen en het huidige verdienmodel staat daarmee
ernstig onder druk. Uit het rapport van de commissie komt naar voren dat in
andere landen de reclame bij de publiek omroep is afgeschaft met het oog op een
verstorende marktwerking in het medialandschap. In Nederland geven
adverteerders echter aan dat een reclamevrije publieke omroep geen invloed
heeft op de bestedingen in de printmedia. Dit zou eerder leiden tot een grotere
schaarste op de televisie, en dus tot hogere tarieven bij de commerciële
omroepen.
Laat ik duidelijk zijn: dit kabinet is niet van plan de reclame bij de publieke
omroep af te schaffen en vervolgens te compenseren met belastinggeld. Wel
onderschrijf ik het belang van een breed reclameonderzoek, omdat reclame de
belangrijkste bron van inkomsten is voor de huidige verdienmodellen in de
mediasector. Dat geldt zowel voor de gedrukte media als voor de audiovisuele
sector. Om die reden laat ik samen met de staatsecretaris van Economische
Zaken een breed onderzoek uitvoeren naar reclamebestedingen in de mediasector
als geheel (publiek en privaat). Het onderzoek zal een verkenning bevatten naar
de crossmediale inzet van reclamecampagnes. Eventuele substitutie van
reclamebestedingen tussen mediaplatforms, als gevolg van de technologische
ontwikkelingen en convergentie, wordt eveneens onderzocht. Door convergentie
kan de inzet van meerdere mediaplatforms echter ook een synergie-effect
hebben, is de verwachting. Hierdoor kunnen weer nieuwe mogelijkheden ontstaan
voor de inzet van reclame in print en omroep.
48 Kamerstukken II, 2008-2009, 31804 nr. 56.
Pagina 24 van 27
Feiten en cijfers over bruto- en nettobestedingen in de reclamemarkt worden al
decennia lang gevolgd en gepubliceerd. Er is veel trendonderzoek beschikbaar
over de audiovisuele sector als geheel en over de verhouding tussen publieke en
commerciële omroep in het bijzonder. Uit de ontwikkelingen tot en met 2007
blijkt globaal dat de printsector jaarlijks hogere advertentie-inkomsten heeft dan
de audiovisuele sector. Binnen de audiovisuele sector blijven de reclame-
inkomsten die via de publieke omroep worden gerealiseerd min of meer stabiel.
De groei in de televisiemarkt komt geheel voor rekening van de commerciële
omroepen.
Netto reclamebestedingen in media
Miljoen euro
3000
2500
2000 STER
1500 totaal AV
1000 totaal print
500
0
1995 2000 2004 2007
(Bron: BBC/VEA;Ster;TNO reclameonderzoek)
De Europese Commissie heeft op basis van de ontwikkeling in reclame en
prijsstelling over de periode 1994-2004 geconcludeerd dat de Ster in relatie tot de
commerciële omroepen marktconform opereert. De ministeries van OCW en EZ
hebben daarna (in 2006), naar aanleiding van de groei van digitale netwerken en
diensten en de invoering van een nieuwe Europese richtlijn, gezamenlijk een
onderzoek laten uitvoeren naar de toekomst van reclame in een digitaal
televisielandschap.49 Uit dit onderzoek blijkt dat reclame op internet binnen vijf
tot tien jaar een grote vlucht neemt en dat de traditionele televisiespot terrein
verliest op nieuwere vormen van non-spot reclame, zoals product-placement en
sponsoring. Op internet zullen vooral nieuwere spelers als Google de
grootverdieners zijn op de reclamemarkt. De publieke omroep zal meer last
hebben van deze verschuivingen dan de commerciële omroepen, omdat de
publieke omroep te maken heeft met strengere mediawettelijke reclameregels.
Naar printmedia, en daarbinnen de dagbladen, is nog weinig breed en openbaar
onderzoek gedaan. Daarbij is er geen Europese richtlijn waar de reclame in de
49 TNO-rapport: Reclame 2.0; De toekomst van reclame in een digitaal televisielandschap,
juni 2006. Kamerstukken II, 2006-2007, 30 800 VIII, nr. 15.
Pagina 25 van 27
perssector zich aan zou moeten houden, anders dan eigen regels op het gebied
van redactionele onafhankelijkheid en strikte scheiding tussen redactie en
commercie. In het brede onderzoek naar reclame in de mediasector als geheel,
zal een aanvullend feiten- en trendonderzoek worden opgenomen, gericht op de
perssector. Uit de meest recente cijfers is wel gebleken, dat 2008 het eerste jaar
is waarin de reclame-inkomsten voor televisie hoger uitvielen dan voor de
dagbladen. De netto reclamebestedingen voor televisie stegen dat jaar met 0,5%
ten opzichte van 2007. De bestedingen bij dagbladen daalden met 5,8%. De
grootste stijging kwam voor rekening van internet met 8,8% ten opzichte van
2007.50
Op de uitkomsten van het onderzoek kan en wil ik nu niet vooruit lopen. Op dit
moment is het nog onzeker wat wel of niet mogelijk is voor de perssector. Op
internet zijn er wel grootverdieners als Nu.nl en Google, maar deze inkomsten
komen niet meer uit traditionele vormen van reclame of sponsoring, zoals ook de
commissie constateert.
Innovatie is in het digitale domein noodzakelijk. Ik vind het belangrijk dat er in de
digitale omgeving verdienmodellen mogelijk blijven voor de mediasector, met of
zonder reclame. Ik sluit echter niet uit dat in het digitale tijdperk voor specifieke
content als nieuws, andere verdienmodellen moeten worden gezocht dan de
modellen gebaseerd op reclame. Een eerste verkenning van het Stimuleringsfonds
voor de Pers naar de exploitatie van nieuwssites wijst uit dat deze sites op zich
minder doelgroepgebonden zijn en zich daarom minder lenen voor de nieuwere
vormen van reclame.51 Het laten betalen voor nieuwscontent online, zoals in de
internationale pers wordt geopperd52, kan een andere optie zijn. Voorop staat wat
mij betreft dat content ook in digitale vorm in alle opzichten zijn waarde voor de
makers behoudt.
Tot slot
Met deze brief stuur ik u mijn reactie op het waardevolle advies van de commissie
Brinkman. Vrijwel alle aanbevelingen van de commissie neem ik over, zij geven
daarmee richting aan het persbeleid de komende jaren. Over de voortgang van de
acties in deze brief, waaronder de resultaten van enkele belangrijke onderzoeken,
zal ik u uiteraard regelmatig en op gezette tijden informeren.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk
50 Nielsen 2008. Nielsen verzorgt in Nederland de cijfers over bruto en netto
mediabestedingen.
51 De resultaten van dit onderzoek in opdracht van het Stimuleringsfonds voor de Pers zijn
binnen een aantal weken beschikbaar.
52 zie de uitspraken van Rupert Murdoch in mei 2009.
Pagina 26 van 27
Bijlage:
1. Advies Stimuleringsfonds voor de Pers over rapport Commissie Brinkman
(inclusief de regelingen), 15 september 2009
Pagina 27 van 27