Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlage 1: Ontwikkeling van het
monumentenstelsel
Behoud historische binnensteden
Na een aantal decennia monumentenzorg zonder wettelijke grondslag werd in 1961 de eerste
Monumentenwet vastgesteld. In die eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog richtte ons land zich
op de wederopbouw. Het verdriet van de oorlog moest worden verwerkt, woningnood opgelost en
er was een grote behoefte om vooruit te kijken en te moderniseren. Dat ging ten koste van veel
oude gebouwen, zelfs van complete binnensteden. Op enorme schaal werd gesloopt; per dag
verlieten containers historisch materiaal onze steden en dorpen. De Monumentenwet 1961 was er
daarom vooral op gericht zoveel mogelijk waardevolle gebouwen en structuren van vóór 1850 te
beschermen. Objecten en stads- en dorpsgezichten werden voortaan door het rijk wettelijk
beschermd. Mede onder invloed van het Monumentenjaar 1975 (en het rapport Monument en
samenleving) groeide het bewustzijn bij gemeenten en provincies dat ook zij hierbij een
verantwoordelijkheid hadden. De wens van de regering en bestuurlijke partners om het
monumentenstelsel te decentraliseren, is uitgewerkt in de Nota over de Monumentenzorg uit 1984.
Hierin is ook de basis voor het Nationaal Restauratiefonds gelegd, die laagrentende leningen
verstrekte aan monumenteneigenaren voor het opknappen van hun pand. Tevens kwam er een
nieuw subsidiesysteem voor onderhoud en restauratie.
De stadsvernieuwing in de jaren `70 en `80 was een belangrijke periode waarin particulieren,
organisaties en gemeenten samenwerkten om de leefbaarheid in historische binnensteden te
verbeteren. Subsidies van de ministeries van Volkshuisvesting en van Welzijn, Volksgezondheid en
Cultuur steunden deze ontwikkelingen. Deze zijn nog steeds een goed voorbeeld van vooruitgang
op lokaal niveau door een op maat vormgegeven rijkssteun en een goed voorbeeld van hoe
meerdere overheden samenwerken met particulieren en organisaties uit het veld om een
gezamenlijk belang vorm te geven. Dit goede voorbeeld heb ik nadrukkelijk voor ogen bij de
uitwerking van het moderne monumentenbeleid.
Monumentenzorg loont
In 1988 werd de Monumentenwet na een denk- en overlegproces van vele jaren geactualiseerd.
Belangrijke wijzigingen waren de decentralisatie en de nieuwe rol van de toenmalige Rijksdienst
voor Monumentenzorg (RDMZ) als kennisinstituut met wettelijke taken. In de jaren daarna kwam
een nieuw subsidiestelsel (BRRM en BROM, respectievelijk: restauratiesubsidie en
onderhoudssubsidie) en het bestand met beschermde gebouwen en stads- en dorpsgezichten uit de
jongere bouwkunst (1850-1940) groeide.
In 1994 werd het Strategisch Plan voor de Monumentenzorg gepresenteerd. Voor het eerst werden
ook de positieve financiële neveneffecten van monumentenzorg benoemd en becijferd. De
Nationale Investeringsbank1 toonde in twee onderzoeken aan dat monumentenzorg het rijk niets
1 Rapport "Rekenen met monumenten": de looncomponent in het investeren in monumentenzorg 60%
is versus 49% in de nieuwbouw. Zo vloeit er van elke geïnvesteerde euro ca.65 cent terug in de
schatkist in de vorm van belastingopbrengsten en leidt elke subsidie-euro tot neveninvesteringen die
2,5 maal zo groot waren als het subsidiebedrag zelf. Ook werd de off-spin naar toerisme en
bedrijfsleven genoemd, maar die is niet concreet becijferd. In het vervolgrapport "Verder rekenen met
kost: elke geïnvesteerde euro verdient zichzelf terug. Dat had effect. Vanaf 1995 werd er
regelmatig extra geld voor monumentenzorg beschikbaar gesteld, mede via het Werkplan
Monumentenzorg. De effecten van extra dotaties werden opnieuw geëvalueerd en er werd
berekend dat er zelfs winst wordt gemaakt op elke monumenteneuro. Na verschijning van het
rapport Monumenten in de Steigers in 1998 kwam nog meer geld beschikbaar voor restauratie van
zogenaamde kanjers (grote monumenten). Deze investering was nodig omdat achterstanden
steeds sneller opliepen door de groei van het aantal monumenten en gebrek aan onderhoud en
restauratie.
Terugdringen restauratieachterstand, investeren in kennis en impuls door Belvedere
Het rijk heeft niet alleen gewerkt aan het terugdringen van de restauratieachterstand. Vanaf 1996
hebben rijk en provincies geïnvesteerd in een netwerk van provinciale steunpunten om zo
(kleinere) gemeenten die een beperkt aantal monumenten hebben te ondersteunen. De essentie
van de provinciale steunpunten is dat zij gemeenten of samenwerkende gemeenten ondersteunen
bij de uitvoering van hun wettelijke taken. Het doel is de kwaliteit van de monumentenzorg te
verbeteren door het bevorderen van kennis bij gemeenten en het ondersteunen van het tot stand
brengen van monumentenbeleid.
In 2000 toonde onderzoek voor het eerst aan dat niet alle gemeenten op hun monumententaak
berekend waren.2 De restauratieachterstand was inmiddels behoorlijk ingelopen waardoor meer
aandacht nodig was voor het koppelen van restauratie aan onderhoud: de instandhouding. In 2002
besloot staatssecretaris Van der Ploeg dat woonhuizen door het Nationaal Restauratiefonds en de
overige monumenten via de nieuwe Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en
Monumenten (RACM) bediend zouden worden. Subsidies werden deels opnieuw gecentraliseerd.
De slechts gedeeltelijk doorgevoerde decentralisatie had nadelen: voor alle wijzigingen aan een
rijksmonument bleef een vergunning nodig met adviezen van het rijk en/of de provincie. Zowel de
gemeenten als de RACM worstelden met de grote hoeveelheid werk die dat voor 60.000
rijksmonumenten met zich meebracht. Grote gemeenten hadden hiervoor de expertise en
menskracht zelf in huis. Kleine gemeenten zochten ondersteuning bij particuliere bureaus,
steunpunten of de RACM.
Dankzij het Belvederebeleid is de afgelopen 10 jaar meer aandacht gekomen voor cultuurhistorie
als kwaliteitsimpuls in ruimtelijke ontwikkelingen. De provincies hebben bij het Belvederebeleid een
inspirerende rol gespeeld. Uit de evaluatie van het Belvedèrebeleid in 2007 blijkt dat veel bereikt
is: het heeft er aan bijgedragen dat cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend is geworden
voor de inrichting van de ruimte, maar er ook nog veel werk verzet moet worden. Want de
zogenaamde haarvaten van de samenleving, waar beleid wordt omgezet in uitvoering, worden nog
onvoldoende bereikt door het Belvederegedachtengoed. Met dit resultaat en een blijvende
monumenten" werd berekend dat door de indirecte effecten (extra inkomen, consumptie, productie
etc.) elke euro volledig terugverdiend werd.
2 "Kwalitatief onderzoek inzake instandhoudingsbeleid voor rijksmonumenten", onderzoek door Bureau
IPM te Rotterdam in opdracht van de RDMZ, april 2000. Geconcludeerd werd dat de lokale taak voor
monumentenzorg niet altijd goed werd opgepakt en bovendien werd gevraagd om meer eenvoud en
transparantie van regelgeving.
aandacht voor de verankering van het Belvederegedachtegoed in beleid en uitvoering met
betrekking tot architectuur, monumentenzorg en ruimtelijke ordening, wordt in 2009 het tienjarige
impulsprogramma afgesloten en gaat het beleid dat zich richt op een sterkere positie van
cultuurhistorie bij ruimtelijke afwegingen een nieuwe fase in.
Er is veel bereikt door het gevoerde aanwijzingsbeleid van de afgelopen 50 jaar. Allereerst in de
jaren'60/'70 met de aanwijzing van oude bouwkunst (van vóór 1850) en in de jaren '90 door een
omvangrijke aanwijzing van objecten en structuren behorend tot de jonge bouwkunst uit de
periode 1850-1940. Het was echter ook nodig om vanaf 2001 een terughoudend aanwijzingsbeleid
te hanteren. Door de grondige uitvoering van de aanwijzingsprogramma's was immers een
representatieve lijst van rijksmonumenten en beschermde gezichten tot stand gekomen. In
dezelfde periode werd gestart met studie naar de bouwkunst uit de Wederopbouwperiode (1940-
1965). In 2008 resulteerde dit in een lijst van 100 beschermenswaardige topobjecten uit de
periode 1940-1958. Per 1 januari jl. is nieuw aanwijzingsbeleid in werking getreden: de deur is
open gezet voor Wederopbouw-aanwijzingen (door mij en op verzoek van belanghebbenden) en ik
kan zelf in uitzonderingsgevallen weer objecten van voor 1940 aanwijzen (eventueel na melding
van een belanghebbende). Ik wil daarbij zoveel mogelijk programmatisch te werk gaan (bv. de
Nieuwe Hollandse Waterlinie). Ook heb ik het beoordelingskader verbreed: behalve
cultuurhistorische waarde moet ook worden meegewogen of een positief behoudsperspectief en
een positieve invloed op de kwaliteit van de ruimtelijke omgeving aanwezig zijn.
Per 1 januari jl. is nog een andere belangrijke wijziging in het monumentenstelsel doorgevoerd: de
adviesplicht van de RACM is beperkt. Voortaan adviseert zij "slechts" nog in geval van kort
gezegd- sloop, ingrijpende wijziging met dezelfde gevolgen als sloop, reconstructie en
herbestemming. De druk op gemeenten om tot een goede waardering en afweging te komen, is
daarmee toegenomen. In het verschiet ligt de invoering van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht ("Wabo") waarbij de monumentenvergunning in één alomvattende
omgevingsvergunning zal worden opgenomen alsmede wijzigingen in het welstandsbeleid.
Conclusie: het monumentenstelsel is de laatste decennia continu geëvalueerd en bijgesteld. Het
huidige stelsel is een resultante van een reeks aanpassingen, maar is al geruime tijd niet meer in
zijn geheel en in al zijn aspecten tegen het licht gehouden.