4. Quick scan "de praktijk van dwangbehandeling in de Wet bopz"
Quick scan "de praktijk van dwangbehandeling in de Wet bopz"
Kamerstuk, 25 september 2009
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
CZ/CGG-2947834
25 september 2009
Geachte voorzitter,
In mijn brief van 23 december 2008 (TK vergaderjaar 2008-2009, 30492,
nr. 31) heb ik u geïnformeerd over de wijze waarop uitvoering gegeven
zal worden aan de motie Bouwmeester c.s. (TK vergaderjaar 2006-2007,
30492, nr. 22) over de invulling van de nieuwe norm voor
dwangbehandeling en de motie Voordewind c.s. (TK vergaderjaar
2006-2007, 30492, nr. 25) over dwangmedicatie versus noodmedicatie in
relatie tot bijwerkingen. In deze brief heb ik melding gemaakt van de
uit te voeren quick scan door een onderzoeksbureau (Zorgconsult
Nederland (ZCN)). Het doel van de quick scan was inzicht te krijgen in
de praktijk van en de consensusvorming over de verruimde
dwangbehandeling en in het verlengde daarvan inzicht in de afwegingen
die in de praktijk worden gemaakt rond de duur van dwangbehandeling in
relatie tot bijwerkingen van medicatie. Bijgaand rapport "De praktijk
van dwangbehandeling in de Wet bopz" van Zorgconsult Nederland vormt
de weerslag en de resultaten van de quick scan.
Ten aanzien van de motie-Bouwmeester (30 492, nr. 22) concludeert ZCN
op basis van haar onderzoek 1) dat:
* vrijwel alle respondenten goed bekend zijn met de verruiming van
de mogelijkheden voor dwangbehandeling die per 1 juni 2008 kan
worden toegepast. De behandelaren en geneesheren-directeuren
beschouwen de verruiming van de wet als een verbetering. Het feit
dat een groep patiënten voor wie in het verleden behandeling niet
mogelijk was, nu wel behandeld kan worden, wordt als een welkome
aanvulling in de behandelmogelijkheden ervaren.
* Over de invulling van de uitgangspunten die gelden wanneer tot
dwangbehandeling wordt overgegaan, is overwegend overeenstemming
te zien o.a. over het benoemde gevaar, de criteria doelmatig,
proportioneel en subsidiair en de invulling van de diagnostiek.
* Waar het gaat om interpretatie van de open norm "redelijke
termijn" en de maximale termijn van de verruimde dwangbehandeling
blijkt bij een aantal respondenten behoefte te bestaan aan
verduidelijking.
* Voor wat betreft de consensusvorming in het veld blijkt dat er
niet sprake is van expliciete, op schrift vastgestelde
richtlijnontwikkeling vanuit het veld. Afstemming over de
invulling van de open norm op instellingsoverstijgend niveau heeft
volgens de helft van de geneesheren-directeuren o.a.
plaatsgevonden in het stedelijk eerste geneeskundigen overleg en
de Vereniging geneesheren directeuren.
* De wetswijziging administratief nog niet tot nauwelijks is
doorgedrongen. Het Bopzis-registratiesysteem is nog gebaseerd op
de oude meldingsformulieren dwangbehandeling en de meeste
instellingen gebruiken nog de oude meldingsformulieren
dwangbehandeling.
Ten aanzien van de motie-Voordewind (30 492, nr. 25) komt ZCN tot de
volgende conclusies:
De inhoud van deze motie over dwangmedicatie versus noodmedicatie in
relatie tot bijwerkingen wekt verwarring bij zowel de
geneesheren-directeuren en de psychiaters, aangezien beide vormen van
medicamenteuze behandeling een andere oorsprong hebben. Bij
noodmedicatie gaat het om een acute noodsituatie, dan zijn
bijwerkingen secundair. Bij dwangmedicatie hoeft er geen sprake te
zijn van een dergelijke noodsituatie, dus ook niet van noodmedicatie.
Mogelijk richt de motie zich op het feit dat kortdurende medicatie
eerst toegepast moet worden, wat vanzelfsprekend zou moeten gebeuren
in het kader van proportionaliteit.
Het terugdringen of zo mogelijk vermijden van bijwerkingen bij de
keuze van dwangmedicatie blijkt volgens de respondenten in zijn
algemeenheid een tweede natuur van behandelaars om bijwerkingen zo
veel als mogelijk is te verkleinen of te vermijden. Volgens de
respondenten geeft dat de beste kans op het uiteindelijk vrijwillig
accepteren van medicatie door patiënten. Verder wordt door de
behandelaars gesteld dat de meeste patiënten in deze groep een lange
voorgeschiedenis hebben waardoor al bekend is hoe zij reageren op
medicatie. Als patiënten onbekend zijn wordt volgens een deel van de
behandelaars zoveel mogelijk gewerkt met kortdurende medicatie om
bijwerkingen te toetsen. Ook wordt om dezelfde reden vaak op een lage
dosering gestart om zicht te krijgen op eventuele bijwerkingen of
veelal gekozen voor de tweede generatie antipsychotica omdat deze de
minste bijwerkingen geeft. De respondenten geven aan dat het bij
noodmedicatie gaat om een acute noodsituatie dan zijn afwegingen over
risico's op bijwerkingen secundair.
Vervolgens presenteert ZCN enkele aanbevelingen aan het ministerie van
VWS, de beroepsgroep psychiaters en de Inspectie voor de
Gezondheidszorg (IGZ). Deze aanbevelingen zal ik door middel van
toezending van het onderhavige rapport onder de aandacht brengen van
de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), GGZ Nederland en de
Inspectie voor de Gezondheidszorg.
Naar aanleiding van de aanbeveling die betrekking heeft op het
ministerie van VWS over de verduidelijking/nadere invulling van de
open normen in het dwangbehandelingscriterium reageer ik als volgt.
Zoals ik reeds in mijn brief aan uw Kamer van 23 december 2008 (TK
vergaderjaar 2008-2009, 30492, nr.31) heb verwoord is het niet aan de
wetgever om normen tot in detail in te vullen. Zonder deze open normen
zou de regelgeving te omvangrijk worden, omdat iedere denkbare casus
moet worden beschreven. Daardoor zou de regelgeving onwerkbaar worden.
De beroepsgroepen dienen zelf richtlijnen te ontwikkelen, waardoor een
consistent beleid kan ontstaan waarop jurisprudentie kan worden
gevormd. In dit verband noem ik de ontwikkeling van de
multidisciplinaire richtlijn dwang en drang. Zoals in mijn brief over
de beleidsvoornemens dwang en drang van 19 mei 2009 (TK vergaderjaar
2008-2009, 30492, nr. 34) is aangekondigd zal het Trimbos instituut
een voorstudie verrichten naar de wenselijkheid en haalbaarheid van de
ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang
waarmee alle beroepsgroepen in de gezondheidszorg die betrokken zijn
bij de toepassing van dwang en drang kunnen werken; zowel psychiaters,
als verpleegkundigen als andere beroepsgroepen. Bij deze voorstudie
zullen de resultaten van onderhavige quick scan "de praktijk van
dwangbehandeling in de Wet bopz" eveneens worden betrokken.
Ik vertrouw erop dat ik u met deze brief voldoende heb geïnformeerd
over de uitvoering van beide moties.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
1) beschikbare gegevens uit kwalitatieve bronnen
(Bopzis-registratiesysteem/steekproef meldingsformulieren
dwangbehandeling en behandelplannen) als uit kwalitatieve bronnen
(groepsgesprek, interviews in zes GGZ-instellingen met zes
geneesheren-directeuren en twaalf psychiaters)
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport