Ingezonden persbericht


Kamervragen en antwoorden Miljoenennota 2010




Vraag 1
Kan het effect op de overheidsfinanciën aangegeven worden als de uitgaven 0,5% en 1,5% minder groeien dan de huidige situatie?

Vraag 6
Kan het effect op de overheidsfinanciën aangegeven worden als de uitgaven 0,5% en 1,5% minder groeien dan de huidige situatie?

Antwoord 1 en 6
Tabel 4.8 van de Miljoenennota 2010 (blz. 82) laat de ontwikkeling van de kaderrelevante uitgaven van 2009 op 2010 zien. Hieruit blijkt dat de uitgaven met ruim 3 procent stijgen. Stel dat de uitgaven met oe procent of 1oe procent minder mogen stijgen dan is dit ongeveer 1 miljard of 3œ miljard minder uitgaven in 2010. Uitgaan van lagere overheidsuitgaven in de raming klinkt eenvoudig, maar zal in de praktijk neerkomen op forse ombuigingen op bestaande arrangementen. Zo zit een groot deel van de uitgavengroei in de zorg, de AOW of bijvoorbeeld bij het Infrastructuurfonds. Indien deze `automatische' groei niet wordt meegenomen in de raming, betekent dat ieder jaar de bestaande arrangementen fors moeten worden aangepast om de groei er uit te halen. Dit betekent ombuigingen bij bijvoorbeeld de zorg, de AOW of dat geplande infraprojecten moeten worden geschrapt of uitgesteld.


1




Vraag 2
Hoe groot is het tekort t.o.v. de collectieve uitgaven?

Antwoord 2
Het EMU-tekort bedraagt 36,5 miljard euro in 2010. Dit is de resultante van de totale uitgaven van de collectieve sector minus de totale inkomsten van de collectieve sector. De totale uitgaven van de collectieve sector zijn volgend jaar 301,5 miljard euro. Zie tabel 1.1 in bijlage 1 in de Miljoenennota 2010.


2




Vraag 3
Hoe groot is het tekort t.o.v. de uitgaven uit de Rijksbegroting in enge zin?

Antwoord 3
Het EMU-tekort bedraagt 36,5 miljard in 2010. De netto uitgaven voor het kader RBG-eng zijn volgend jaar 112 miljard. Zie Miljoenennota 2010 tabel 2.3 in bijlage 2.


3




Vraag 4
Wat is het effect van een hogere pensioenpremie van ABP en PGGM van 2%, 4% en 6% op de verschillende departementale begrotingen?

Antwoord 4
Het totale effect van hogere ABP pensioenpremies op de verschillende departementale begrotingen is mede afhankelijk van de ontwikkeling van de pensioenpremies in de marktsector. Departementen krijgen jaarlijks een vergoeding die gebaseerd is op de ontwikkeling van de pensioenpremies in de marktsector. Deze vergoeding wordt als loonbijstelling uitgedeeld aan de departementen met de loongevoelige uitgaven van henzelf plus van hun begrotingsgefinancierde instellingen (bv. onderwijsinstellingen, politiekorpsen, jeugdzorginstellingen) als berekeningsgrondslag.

Indien de pensioenpremies in de marktsector eveneens met 2 procent, 4 procent respectievelijk 6 procent stijgen, dan weegt de vergoeding op tegenover de extra pensioenlasten. Tegenover de extra uitgaven staat dan dus de hogere vergoeding via de loonbijstelling. Eenzelfde systematiek geldt in het zorgveld waar deze vergoeding voor de zorginstellingen Overheidsbijdrage in de Arbeidsontwikkeling wordt genoemd en ook op de gemiddelde markt ontwikkeling is gebaseerd.

Wanneer de pensioenpremies in de marktsector stijgen met 2 procent, 4 procent danwel 6 procent leidt dit wel tot een partieel negatief EMU-saldo effect van 0,6 miljard, 1,2 miljard respectievelijk
1,9 miljard. Hierbij wordt geabstraheerd van de economische effecten die een premiestijging van een dergelijke omvang tot gevolg hebben.

Indien de pensioenpremies in de markt niet stijgen, dan stijgt ook de loonbijstelling niet. De hogere pensioenlasten moeten dan binnen de begrotingen worden opgevangen van de departementen (voor hun eigen apparaat) en van de instellingen die de loonbijstelling ontvangen (voor hun beleidsuitgaven). Zij zullen hun exploitatie weer dekkend moeten maken, door efficiënter te werken.

In onderstaande tabel staan de zeer indicatieve ABP en PfZW werkgevers pensioenlasten uitgesplitst. Hierbij zij nogmaals benadrukt dat het van de hoogte van de loonbijstelling afhangt in hoeverre er daardoor effecten zijn voor het EMU-saldo danwel dat de hogere pensioenlasten binnen de begrotingen moet worden opgevangen.

Zeer indicatieve pensioenlasten van een hogere ABP en PfZW pensioenpremie van
2%, 4% en 6%, exclusief vergoeding via referentiesystematiek, in miljoenen euro 2% 4% 6%


2A Staten-Generaal 1 2 2 2B HCvS 1 1 2
3 AZ 0 1 1


4 Koninkrijksrelaties 0 1 1 6 Justitie 22 45 67 7 BZK 34 68 102

8 OCW 183 366 548


4




9 Financiën 17 35 52 10 Defensie 21 42 63 11 VROM 2 4 6

12 VenW (incl. IF) 8 16 24 13 EZ 4 7 11

14 LNV 3 7 10

15 SZW 2 4 5

16 VWS 30 60 90

17 J&G 1 1 2

18 WWI 1 1 2

Premiegefinancierde zorg 290 580 871
Totaal 620 1240 1861


5




Vraag 5
Kan het effect op de overheidsfinanciën en ­uitgaven aangegeven worden met verschillende niveaus van werkloosheid in 2015 van 8% en 5%?

Antwoord 5
De totale werkloosheidsuitgaven (WW en bijstand) bedragen bij een werkloosheid van 8 procent van de beroepsbevolking ongeveer 10 miljard in huidige prijzen. Bij een niveau van 5 procent zijn de totale werkloosheidsuitgaven ruim 7 miljard. Voor 2010 wordt een werkloosheidspercentage van 8 procent verwacht.


6




Vraag 6
Kan het effect op de overheidsfinanciën aangegeven worden als de uitgaven 0,5% en 1,5% minder groeien dan de huidige situatie?

Antwoord 6
Zie het antwoord bij vraag 1.


7




Vraag 7
Waarop baseert de regering de conclusie in haar reactie op het advies van de Raad van State dat "zowel toezichthouders als minister over voldoende informatie beschikten om daadkrachtig en in goed overleg noodzakelijke maatregelen te nemen om een ineenstorting van de financiële sector te voorkomen"?

Antwoord 7
De conclusie dat zowel de toezichthouders als de minister van Financiën over voldoende informatie beschikten om daadkrachtig en in goed overleg noodzakelijke maatregelen te nemen is gebaseerd op het feit dat een ineenstorting van de financiële sector is voorkomen en alle genomen maatregelen (van kapitaalsteun tot garantiefaciliteit) tot stand zijn gekomen in nauw overleg met de toezichthouders.

De constatering dat voldoende informatie beschikbaar was over specifieke problemen staat los van de constatering dat de omvang en hevigheid van de crisis tot nieuwe vraagstukken heeft geleid ten aanzien van versterking van het internationaal toezicht en het raamwerk van crisismanagement.


8




Vraag 8
In de Miljoenennota 2010 wordt gemeld dat ook het stimuleringspakket buiten de kaders is geplaatst. Bieden de kaders zoals ze nu worden gebruikt nog houvast? En zijn de kaders bindend voor de daadwerkelijke maximale uitgaven?

Antwoord 8
In het Aanvullend Beleidsakkoord is afgesproken dat de uitvoeringstegenvallers (m.u.v. werkloosheidsuitgaven en ruilvoet) en mee- en tegenvallers binnen de uitgavenkaders dienen te worden opgelost (punt 37 van het Aanvullend Beleidsakkoord). Op deze manier houden de uitgavenkaders dus hun sturende en disciplinerende werking. Om de soliditeit van de overheidsfinanciën te waarborgen, is de reguliere systematiek zo veel mogelijk intact gehouden. De kaders zijn daarmee bindend voor alle uitgaven op de Rijksbegroting in enge zin, de sociale zekerheidsuitgaven en de zorguitgaven, uitgezonderd de mutatie in de ruilvoet en werkloosheidsuitgaven ten opzichte van de Miljoenennota 2009. Daarnaast kunnen bij het stimuleringspakket geen overschrijdingen plaatsvinden, omdat een vast bedrag beschikbaar is gesteld. Wanneer meer geld wordt uitgegeven gaat dat ten laste van ruimte onder het kader.


9




Vraag 9
Kan de Kamer nog in 2009 ­en niet pas bij de jaarverslagen 2009- het toegezegde overzicht ontvangen van de tussenstappen om de 74 beleidsdoelen uit het beleidsprogramma te realiseren?

Antwoord 9
De tussenstappen om de 74 kabinetsdoelstellingen te realiseren zijn vlak na verantwoordingsdag 2008 gepubliceerd op de site www.regering.nl/verantwoordingsdag. Hier is een document te vinden waar per doelstelling staat aangegeven wat de tussenstappen zijn voor de afgelopen en de komende jaren. Om de controleerbaarheid van de realisatie van het kabinetsprogramma te vergroten zal over deze tussenstappen in de jaarverslagen worden gerapporteerd.


10




Vraag 10
Kan de Kamer bij de Verantwoording 2009 per doelstelling niet alleen informatie over de prestaties maar ook over de bereikte maatschappelijke effecten ontvangen?

Antwoord 10
Voor zover er bij een doelstelling beschikking is over bereikte maatschappelijke effecten zal de Kamer deze informatie bij de Verantwoording 2009 ontvangen. Niet alle doelstellingen zijn geformuleerd in termen van maatschappelijke effecten. Bovendien kan de termijn waarop dit maatschappelijk effect zichtbaar wordt variëren.


11




Vraag 11/56
De adviesaanvraag spreekt over de vereisten van het Stabiliteits- en Groeipact en budgettaire doelstellingen voor 2015. Is bedoeld de studiegroep mee te geven dat de budgettaire doelstellingen voor 2015 geënt dienen te zijn op de maximaal 3% EMU-tekort en maximaal 60% staatsschuld?

Vraag 12/57
Is voorzien dat het advies zich binnen de bandbreedte van het wettelijk kader moet bevinden van het nog in te dienen wetsvoorstel, dat de regering verplicht het financieringstekort met tenminste 0,5 procent per jaar omlaag te brengen?

Vraag 13
Is de Studiegroep verzocht de huidige begrotingssystematiek te evalueren? Zo ja, in hoeverre zal een evaluatie ook een vergelijking omvatten met de begrotingssystematiek (en innovaties in de afgelopen periode) in andere Europese landen?

Vraag 14
Is de Studiegroep verzocht uit te zoeken hoe om te gaan met de uitgavenkaders?

Antwoord vragen 11 (56), 12 (57), 13 en 14
De Studiegroep Begrotingsruimte wordt gevraagd om een advies uit te brengen voor zowel de begrotingsdoelstelling als de begrotingssystematiek ten behoeve van de volgende kabinetsperiode.

In de adviesaanvraag wordt de Studiegroep gevraagd om een advies te geven over de budgettaire doelstellingen voor 2015 en het tempo waarin deze doelstelling kan worden bereikt. Daarbij wordt de Studiegroep gevraagd om in zijn advies rekening te houden met de vereisten van het Stabiliteits- en Groeipact. Op dit moment is nog geen informatie beschikbaar over de precieze eisen en aanbevelingen die uit hoofde van het Stabiliteits- en Groeipact aan Nederland zullen worden gesteld. In december 2009 zal Nederland van de Ecofin Raad deze aanbevelingen krijgen in het kader van de buitensporigtekortprocedure inclusief een deadline om weer onder de 3 procent- grens te komen.

Ook de vereisten voortvloeiende uit de (nog in te dienen) Wet Tekortreductie Rijk en Medeoverheden kunnen van invloed zijn op de budgettaire doelstellingen in de volgende kabinetsperiode én op het tempo waarin deze doelstelling kan worden bereikt. Deze maken dus onderdeel uit van de adviesaanvraag.

Ten aanzien van de begrotingssystematiek wordt de Studiegroep expliciet gevraagd om de huidige systematiek te evalueren. Daarbij zal ook worden gekeken naar alternatieve begrotingssystematieken en waar nuttig ook naar buitenlandse ervaringen. De vaste uitgavenkaders zijn een belangrijk onderdeel van de huidige begrotingssystematiek en zullen dan ook worden meegenomen in het advies.

12




Vraag 12
Is voorzien dat het advies zich binnen de bandbreedte van het wettelijk kader moet bevinden van het nog in te dienen wetsvoorstel, dat de regering verplicht het financieringstekort met tenminste 0,5 procent per jaar omlaag te brengen?

Antwoord 12
Zie het antwoord bij vraag 11.


13




Vraag 13
Is de Studiegroep verzocht de huidige begrotingssystematiek te evalueren? Zo ja, in hoeverre zal een evaluatie ook een vergelijking omvatten met de begrotingssystematiek (en innovaties in de afgelopen periode) in andere Europese landen?

Antwoord 13
Zie het antwoord bij vraag 11.


14




Vraag 14
Is de Studiegroep verzocht uit te zoeken hoe om te gaan met de uitgavenkaders?

Antwoord 14
Zie het antwoord bij vraag 11.


15




Vraag 15
Volgens de Raad van State bevat de Miljoenennota de verwachting dat het beëindigen van de financiële transacties die de overheid is aangegaan om banken te steunen een afname van de staatsschuld van circa 8% tot gevolg zal hebben. Hoe groot zijn de kosten t.z.t. in procenten bbp?

Antwoord 15
In 2008 heeft de overheid voor ruim 82 miljard aan interventies in de financiële sector gepleegd. Medio 2009 heeft Fortis/ABN een deel van het overbruggingskrediet (circa 35 miljard) terugbetaald. Op dit moment heeft de overheid nog circa 47 miljard (ofwel 8 procent bbp) aan staatsschuld gerelateerd aan de interventies in de financiële sector. Wat te zijner tijd de opbrengst bij verkoop zal zijn, is op dit moment moeilijk in te schatten.


16




Vraag 16
Is de regering het eens met de Raad van State dat een reductie van de staatsschuld op termijn met 8% door beëindiging van de financiële transacties in het kader van de kredietcrisis allerminst zeker is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt daar in de Miljoenennota dan toch vanuit gegaan?

Antwoord 16
Het kabinet is het met de Raad van State eens dat de omvang van de reductie van de staatsschuld door beëindiging van de financiële transacties niet te voorspellen is, omdat onbekend is hoe de waarde van de financiële deelnemingen zich zal ontwikkelen.


17




Vraag 17
Waarom wordt in de Miljoenennota niet ingegaan op het gebrek aan consensus over de economische groei en de uiteenlopende prognoses van verschillende instanties, zoals blijkt uit de tabel op p. 51 van de MEV?

Antwoord 17
Ramingen van de economische groei verschillen tussen instituten omdat de ramingen op verschillende momenten worden gemaakt en er in de tussentijd nieuwe informatie beschikbaar komt. Maar ook verschillen de ramingen omdat er sprake is van onzekerheid over de toekomstige economische ontwikkeling. Het kabinet baseert zich altijd, en dus ook bij de Miljoenennota 2010, op de ramingen van het CPB. In de Miljoenennota wordt uitgebreid stilgestaan bij de grote onzekerheid van de CPB-ramingen zeker in deze tijden van crisis. Overigens is er nog steeds sprake van aanzienlijke consensus tussen de verschillende instituten, hoewel die consensus inderdaad minder groot is dan in het voorjaar van 2008.


18




Vraag 18
Welke prognose uit de tabel op p. 51 van de MEV acht de regering, los van het feit dat zij standaard de prognose van het CPB volgt, het meest waarschijnlijk? Op welke wijze speelt zij hierop in?

Antwoord 18
Het kabinet acht de prognose van het CPB het meest waarschijnlijk, vanwege het feit dat dit de meest recente prognose is en dus ook de meest recente informatie bevat, en omdat de ramingen van CPB in hogere mate dan de ramingen van internationale instituten geënt zijn op de specifiek Nederlandse situatie, waaronder de precieze beleidsvoornemens van het kabinet voor 2009 en 2010.


19




Vraag 19
Hoeveel wordt er de komende jaren uitgegeven aan subsidies (inclusief fiscale subsidies)? Graag een overzicht van de uitgaven per regeling per jaar.

Antwoord 19
In 2003 heeft de minister van Financiën in een debat over het rapport `Zicht op Subsidies' met de Kamer afgesproken dat eens in de vier jaar (voorafgaand aan het jaar van een kabinetsformatie) een overzicht van subsidies zal worden opgesteld. In 2006 is het Instrumentoverzicht Rijk (IOR) en een managementsamenvatting aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 IXB, nr. 27). Per begroting geeft het IOR op regelingniveau inzicht in de uitgaven, het doel, de doelgroep en de looptijd van een regeling. Een nieuw subsidieoverzicht wordt in 2010 aan de Tweede Kamer gezonden. Voor de belastinguitgaven in de vorm van fiscale subsidies wordt verwezen naar bijlage 5 van de Miljoenennota. Voor belastingontvangsten wordt verwezen naar bijlage 5 van de Miljoenennota 2010.


20




Vraag 20
Kan de regering per begroting een totaaloverzicht met omschrijving en bedragen van alle ombuigingen en intensiveringen voor 2010 verstrekken?

Vraag 39
Kan de regering per begroting een totaaloverzicht met omschrijving en bedragen van alle mee- en tegenvallers voor 2010 verstrekken?

Antwoord 20 en 39
In internetbijlage 1 (Horizontale toelichting) is per begroting het verloop van de uitgaven en niet- belastingontvangsten tussen 2009 en 2014 te vinden. Alle intensiveringen en ombuigingen zijn in de standen verwerkt, ook als zij reeds voor Miljoenennota 2009 zijn besloten. Het verloop van de standen wordt (op artikelniveau) toegelicht.

In internetbijlage 2 (Verticale toelichting) is per begroting een cijfermatig overzicht van alle ombuigingen, intensiveringen, mee- en tegenvallers te vinden ten opzichte van de stand Miljoenennota 2009. Dit wordt gevolgd door een toelichting op deze mutaties.

In de cijfermatig overzichten vallen mutaties met een beperkte omvang (onder een bepaalde ondergrens) in de post diversen. De hoogte van de ondergrens is afhankelijk van de omvang van de betreffende begroting. Een volledig overzicht van alle mutaties is te vinden in de departementale begrotingen.


21




Vraag 21
Kan de regering per begroting een totaaloverzicht met omschrijving en bedragen van alle lastenverzwaringen en lastenverlichtingen 2010 voor bedrijven verstrekken?

Vraag 22
Kan de regering per begroting een totaaloverzicht met omschrijving en bedragen van alle lastenverzwaringen en lastenverlichtingen 2010 voor burgers verstrekken?

Antwoord 21 en 22
De totale lastenontwikkeling voor 2010 en over de kabinetsperiode ontwikkelt zich conform hetgeen het kabinet voornemens was ten tijde van de Miljoenennota 2009. De maatregelen uit het Aanvullend Beleidsakkoord lopen niet mee in deze opstelling omdat deze bovenop het kader zijn geplaatst.

Ten opzichte van de afspraken die zijn vastgelegd in de Miljoenennota 2009 voor het jaar 2010 worden de lasten voor bedrijven niet verzwaard. De afspraken uit de Miljoenennota 2009 impliceren dat ten opzichte van 2009 de lasten voor bedrijven in 2010 met 0,1 miljard worden verzwaard, zoals aangegeven in de tabel 4.17 op blz. 96 van de Miljoenennota 2010. Onderliggend is sprake van een lastenverzwaring als gevolg van de stijging van de zorgpremies en de sectorfondspremies (in totaal 1 miljard). Hiertegenover staan een aantal gerichte fiscale maatregelen die leiden tot een lastenverlichting, zoals introductie van de innovatiebox, het verlengen van de maatregel willekeurige afschrijving, het tijdelijk uitbreiden van de carry back en tijdelijk investeren in de afdrachtvermindering scholing en WBSO.

De lastenverzwaring voor burgers van 1,1 miljard in 2010 ten opzichte van 2009 wordt veroorzaakt door een aantal factoren. Allereerst stijgen de zorgpremies in 2010 met 0,2 miljard. Daarnaast wordt de algemene heffingskorting bevroren conform afspraak uit het coalitieakkoord, hetgeen de lasten voor burgers verzwaart met 0,5 miljard. Het restant van de lastenverzwaring (0,4 miljard) is een saldopost van enkele maatregelen zoals verlaging van de tarieven eerste schijf en tweede schijf en verlaging van de arbeidskorting).

22




Vraag 22
Kan de regering per begroting een totaaloverzicht met omschrijving en bedragen van alle lastenverzwaringen en lastenverlichtingen 2010 voor burgers verstrekken?

Antwoord 22
Zie het antwoord bij vraag 21.


23




Vraag 23
Hoeveel is de Nederlandse bijdrage aan de Wereldbank en IMF voor 2010?

Antwoord 23
IMF
Voor een uitgebreid overzicht van Nederlandse bijdragen aan het IMF wordt verwezen naar de brief die op 23 september naar u verzonden is als reactie op het verzoek in het Algemeen Overleg van 10 september om een overzicht te verschaffen van de IMF-bijdragen en de directe dan wel indirecte kosten. Hierin wordt voor de belangrijkste IMF-bijdragen aangegeven hoe hoog deze zijn, hoe deze op de begroting zijn verwerkt en wat de kosten zijn. Een aantal bijdragen afkomstig van de begroting van ontwikkelingssamenwerking worden niet genoemd in deze brief. Dit zijn bijdragen aan de Africa Regional Technical Assistance Centers (AFRITACs) en een aantal Trust Funds. Bijdragen aan deze fondsen wordt geschat op ongeveer 3 miljoen voor 2010.

Wereldbank
De bijdragen aan de Wereldbank vallen onder de begroting van ontwikkelingssamenwerking. Er staat voor 2010 99,6 miljoen gepland aan kasuitgaven voor bijdragen aan de International Development Association (IDA). Voor bijdragen aan Trust Funds van de Wereldbank (incl. de International Finance Corporation, IFC) staat er voor 2010 ongeveer 333 miljoen gepland aan kasuitgaven (incl. Global Funds zoals het Global Fund to Fight Aids, Tuberculosis and Malaria (GFATM), het Education for All Fast Track Initiative (FTI) en de Global Environmental Facility). Er is op dit moment geen afzonderlijk overzicht van de totale committeringen van de posten en de directies voor 2010, naar verwachting zal het totaalbedrag hiervoor op circa 150 miljoen uitkomen.


24




Vraag 24
Maakt de Nederlandse bijdrage aan de Wereldbank en IMF deel uit van het budget voor ontwikkelingshulp of komt dit nog bovenop op dit budget?

Antwoord 24
IMF
Wat betreft het IMF is voor 2010 ongeveer 3 miljoen voor AFRITACs en Trust Funds afkomstig uit de begroting van ontwikkelingssamenwerking. De overige bijdragen voor 2010 aan het IMF zijn leningen die worden verstrekt door DNB. De staatsgaranties op deze leningen vallen niet onder het budget voor ontwikkelingshulp. Er zijn aan deze garanties alleen kosten verbonden indien het IMF trekt op de lening.

Wereldbank
Alle bijdragen aan de Wereldbank maken deel uit van het budget voor ontwikkelingssamenwerking.


25




Vraag 25
Banken met staatssteun figureren sinds enkele maanden in de top van rentelijstjes voor spaarrekeningen. Verstoren partijen als ABN Amro-dochter Money You en Aegon de spaarmarkt, of gaat het om tijdelijke lokrentes?

Antwoord 25
Er wordt zorgvuldig naar de ontwikkelingen op de Nederlandse spaarmarkt gekeken. In lijn met de ontwikkelingen in omringende landen zijn de spaarrentes in Nederland de afgelopen tijd, zij het enigszins vertraagd, gedaald.

De regering heeft geen aanwijzingen dat er sprake is van oneerlijke concurrentie op de Nederlandse spaarmarkt. Het is uiteindelijk aan de verantwoordelijke mededingingsautoriteiten, de Nederlandse Mededingingsautoriteit en de Europese Commissie, om hier een oordeel over te vellen. Indien ondernemingen of consumenten vermoeden dat sprake is van schending van de mededingingsregels, kunnen zij zich daarvoor wenden tot de Nederlandse Mededingingsautoriteit of de Europese Commissie.


26




Vraag 26
De Miljoenennota gaat ervan uit dat zelfs het `Finse model' terugkeert onvoldoende zal zijn om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. Als de groei herneemt op het oude peil lopen bij ongewijzigd beleid de overheidsinkomsten daarmee parallel op, en moet het weinig moeite kosten om de uitgaven ook weer parallel daarna te laten lopen, waarom blijkt dit niet uit de Miljoenennota en wat is de oorzaak hiervan?

Antwoord 26
In de crisisjaren zijn de inkomsten fors gedaald terwijl de overheidsuitgaven op peil zijn gebleven waardoor er vooral daardoor een fors gat is geslagen in de overheidsfinanciën. Als de economie straks weer gedurende langere tijd met een normale twee procent groeit, zullen ook de inkomsten parallel meegroeien. De overheidsuitgaven zijn relatief ongevoelig voor economische groei. Bij ongewijzigd beleid groeien de uitgaven met circa 2 procent per jaar. Dat komt voornamelijk door de autonome (beleidsarme) groei bij de zorg en de aow als gevolg van de vergrijzing respectievelijk de rente-uitgaven als gevolg van de oplopende tekorten.

Met andere woorden: bij een normale groei van 2 procent per jaar gedurende langere tijd ­ dus uitgaand van het Finse model - zullen zowel de inkomsten als de uitgaven grosso modo even hard groeien als het bbp en verbetert het saldo dus niet. Dat laat figuur 3.13 uit de Miljoenennota ook zien: bij een groei van 2 procent in periode 2012-2015 komt het saldo bij ongewijzigd beleid uit tussen de -4 procent en -6 procent van het bbp.


27




Vraag 27
Welke maatregelen neemt het kabinet om de woningmarkt om de kredietverlening vlot te trekken en kan worden aangeven hoe effectief deze maatregelen zijn?

Antwoord 27
Het kabinet heeft de volgende maatregelen genomen:
· Structurele ophoging Waarborgfonds Sociale Woonvoorziening (WSW) borgingsgrens naar 240.000 euro.

· Tijdelijke ophoging WSW borgingsgrens naar 350.000 voor projecten die dreigen stil te vallen.
· Tijdelijke ophoging van de NHG-grens naar 350.000.
· Verbetering van de woonlastenfaciliteit van de NHG.

Daarnaast heeft het kabinet een groot aantal maatregelen genomen waar partijen op de woningmarkt van profiteren. Deze maatregelen bieden financiële ruimte en zijn in die zin ondersteunend aan de financiële armslag van partijen. Het gaat onder meer om:
· 277,5 miljoen Energie Investeringsaftrek (EIA)
· 35 miljoen Energiebesparingsfonds

· Verlaagd BTW-tarief op isolatiewerkzaamheden aan bestaande woningen (25 miljoen)
· 50 miljoen subsidie voor dubbel glas. In de periode 2009/2010. Dit bedrag is inclusief uitvoeringskosten.

· Verbreding van de groenregeling voor de zonnepanelen/waterpompen
· Stimuleren van betere benutting van de mogelijkheden van de Leegstandwet voor tijdelijk verhuur.

· 12 miljoen voor maatwerkadviezen voor particuliere woningeigenaren. Dit bedrag is inclusief uitvoeringskosten.

Ten slotte wordt nog een aantal maatregelen voorgesteld in het Belastingplan 2010 en het Fiscale vereenvoudingswetsvoorstel:

· Verruiming van het verlaagde btw-tarief voor het schilderen en stukadoren van woningen.
· Het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden binnen woningen wordt onder het verlaagde btw-tarief gebracht.

· Uitbreiden renteaftrek over meegefinancierde kosten ter verkrijging van een hypotheek
· Tijdelijk herleven dubbele hypotheekrenteaftrek na tijdelijke verhuur.

Deze maatregelen adresseren de actuele problemen op de woningmarkt, maar kunnen die niet geheel wegnemen. De exacte omvang van de effecten is niet te bepalen.

Voor wat betreft de tijdelijke NHG-verhoging heeft het CPB onderzocht in hoeverre de verhoging van de NHG-grens tot meer woningverkopen zou leiden. Het CPB geeft aan dat de NHG tot op zekere hoogte de risico's voor banken verkleint. Het lagere risico leidt tot een lagere rente voor de consument. Hierdoor wordt de prijs van een lening goedkoper. Ook geeft de NHG voor de burger de zekerheid dat indien buiten zijn schuld om hij de hypotheeklasten niet kan dragen hij in aanmerking komt voor de woonlastenfaciliteit en het risico voor een restschuld wordt verkleind. Dit
28




alles zou de nieuwbouw als mede de doorstroming kunnen bevorderen. Het CPB geeft echter aan dat het aantal transacties in de huidige situatie nauwelijks in te schatten zijn.


29




Vraag 28
Hoeveel aardgasbaten worden gebruikt ter aflossing van de Staatschuld en hoeveel wordt gebruikt voor het FES-fonds?

Antwoord 28
In het Coalitieakkoord is afgesproken dat het FES een vaste voeding krijgt die niet meer fluctueert als gevolg van mutaties in de gasbaten. Daarom is er in de FES-begroting 2010 bepaald dat ­ vooruitlopend op een wijziging van de Wet Fonds Economische Structuurversterking ­ in het begrotingsjaar 2010 de voeding van het FES gelijk is aan de uitgaven voor het jaar 2010. Dit is voor 2010 gelijk aan 3,1 miljard. De totale geraamde ontvangsten uit aardgasbaten (niet- belastingontvangsten en vennootschapsbelasting) voor het jaar 2010 bedragen 9,8 miljard. Circa 6,7 miljard van de aardgasbaten komt daarmee rechtstreeks ten gunste van het EMU-saldo. Tabel 2.12 in bijlage 2 van de Miljoenennota 2010 geeft een overzicht van de aardgasbaten voor de periode 2008-2011.


30




Vraag 29
Kan de regering een overzicht verstrekken van de overtollige liquide middelen (spaartegoeden) van de waterschappen, provincies, gemeentes, ZBO's, onderwijs- en zorginstellingen?

Antwoord 29
Het totaal aan liquide middelen (waarbij overigens dient te worden aangetekend dat deze niet zonder meer als overtollig kunnen worden aangemerkt) van gemeenten en provincies maakt geen deel uit van de vaste rapportage aan het CBS. Deze informatie is daardoor niet aanwezig bij het Rijk. Wel is naar aanleiding van de onrust op de financiële markten in het najaar van 2008 een inventarisatie gemaakt van de uitzettingen van gemeenten, provincies en waterschappen. Deze informatie is door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 27 oktober 2008 aan u gestuurd. Uit deze informatie blijkt dat het totaal aan uitzettingen van gemeenten 3.325,8 miljoen bedroeg, van provincies 4.463,7 miljoen en van waterschappen 784,9 miljoen.

ZBO's, onderwijs- en zorginstellingen.
Er zijn geen overzichten beschikbaar van de "overtollige liquide middelen" van deze instellingen. Het CBS verzamelt ook niet op reguliere basis financiële statistieken van ZBO's en van onderwijs- en zorginstellingen waaruit een overzicht "overtollige liquide middelen" blijkt. Binnenkort zal de werkgroep Don wel rapporteren over de vermogens bij onderwijsinstellingen.


31




Vraag 30
Hoe staat het met de dekkingsgraad van de pensioenfondsen?

Vraag 88
Wat is de dekkingsgraad van de pensioenfondsen over het tweede kwartaal van 2009?

Antwoord 30 en 88
De gemiddelde dekkingsgraad is volgens het laatste kwartaalbericht over het tweede kwartaal 2009 van DNB bijna 103 procent.


32




Vraag 31
Wat is het effect van de verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar op de kapitaalpositie van de pensioenfondsen?

Antwoord 31
Een verhoging van de pensioenleeftijd leidt niet vanzelf tot een betere dekkingsgraad van pensioenfondsen, aangezien opgebouwde aanspraken niet veranderen. Wel kan de verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar een aangrijpingspunt bieden. Nieuw op te bouwen pensioenaanspraken richten zich dan op een pensioenleeftijd van 67 jaar, door versobering van het opbouwpercentage. Uitgaande van een kostendekkende premie leidt dit tot een lagere premie. Denkbaar is dat deze versobering van het opbouwpercentage plaatsvindt zonder de premie te verlagen, indien een pensioenfonds in een herstelsituatie zit. Dit zou de dekkingsgraad van de pensioenfondsen op termijn verbeteren.


33




Vraag 32
Welke posten zijn buiten de kaders geplaatst en met welke reden?

Antwoord 32
De budgettaire effecten van de interventies in de financiële sector zijn buiten het uitgavenkader geplaatst. Al deze kosten en opbrengsten worden ten laste of ten gunste van de schuld gebracht. Met deze wijzigingen wordt voorkomen dat het reguliere begrotingsproces wordt verstoord door de kredietcrisis. Dit komt de stabiliteit van de overheidsfinanciën en de rust in het begrotingsproces ten goede.

Daarnaast is het stimuleringspakket buiten de kaders geplaatst en worden de kaders gecorrigeerd voor de mutaties in de uitgaven aan werkloosheidsuitkeringen en de ruilvoet ten opzichte van de Miljoenennota 2009. Dit is gedaan om de werking van de automatische stabilisatie te versterken (de automatische stabilisatie werkt nu ook aan de uitgavenkant) en zo de economie te stimuleren (zie ook blz. 71 Miljoenennota 2010).


34




Vraag 33
Waarom gaat met uit van een groei van 2% en wordt het reële groeiscenario van deze tijd niet gehandhaafd?

Antwoord 33
Zoals uit tabel 4.10 valt op te maken, wordt in de Miljoenennota 2010 niet uitgegaan van een macro-economische veronderstelling van 2 procent, maar wordt de raming van de groei van het bbp van het CPB gevolgd. Voor 2009 is de volumegroei van het bbp geraamd op -4Y procent en voor 2010 op 0 procent.


35




Vraag 34
Wat is het effect van het stimuleringspakket voor de economie, economische groei, voor het bedrijfsleven en de werkgelegenheid?

Antwoord 34
De internationale consensus is dat het wereldwijde stimuleringspakket heeft bijgedragen aan het voorkomen van een vrije val van de wereldeconomie en het herstel dat nu verwacht wordt richting 2010. Het CPB schrijft hierover in de MEV, pagina's 19 en 20: "Het expansieve begrotings- en monetaire beleid in het eurogebied en elders zal volgend jaar leiden tot licht mondiaal herstel. Ongekend omvangrijk ingrijpen door centrale banken en overheden stopte de vrije val van de wereldeconomie ... Centrale banken en overheden zijn er inderdaad in geslaagd om de duikvlucht van de wereldeconomie te stoppen". De MEV stelt verder op pagina 2010 dat "het kabinet er verstandig aan heeft gedaan het tekort tijdelijk te laten oplopen door de automatische stabilisatoren hun werk te laten doen". Het overgrote deel van de economische stimulering vindt plaats via deze automatische stabilisatoren. Een schatting van het kwantitatieve effect van het Nederlandse stimuleringspakket op de Nederlandse economie is door het CPB niet gemaakt.


36




Vraag 35
Wat voor effect heeft het voor de woningmarkt als de overdrachtsbelasting wordt gehalveerd dan wel afgeschaft?

Antwoord 35
Het effect op de woningmarkt is afhankelijk van het effect dat een verlaging of afschaffing heeft op het individuele gedrag van burgers. In algemene zin zou een verlaging van de overdrachtsbelasting een verlaging van verhuiskosten betekenen, maar tegelijkertijd zal deze verlaging zich doorvertalen in hogere huizenprijzen. Op dit mechanisme zijn twee nuancerende opmerkingen te maken.

Ten eerste maken burgers verhuisbeslissingen op basis van veel meer dan alleen geldelijke overwegingen. De belangrijkste verhuismotieven voor burgers zijn de kwaliteit van de huidige of toekomstige woning en woonomgeving en veranderingen in de huishoudensituatie (zelfstandig gaan wonen, huwelijk of samenwonen, scheiding). (Zie Woononderzoek Nederland (WoOn) 2006 en het vervolgonderzoek "Tussen wens en werkelijkheid" uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VROM.)

Ten tweede is de situatie op de woningmarkt op dit moment onzeker. Er is momenteel sprake van een vertrouwenscrisis. Burgers zijn bang hun woning niet door te kunnen verkopen of werkloos te raken. Het verlagen van de overdrachtsbelasting zal deze onzekerheden niet wegnemen. Het is daarom moeilijk te voorspellen welk effect verlaging of afschaffing van de overdrachtsbelasting heeft op de individuele koopbeslissing.

Ten slotte dient een verlaging van de overdrachtsbelasting in principe gepaard te gaan met een lastenverzwaring elders, die een negatief effect zal hebben op de economie.


37




Vraag 36
Wat voor een effect heeft het vrijstellen van de werkgeverspremie voor het in dienst nemen van een werkloze?

Antwoord 36
Het vrijstellen van de werkgeverspremie voor het in dienst nemen van een werkloze maakt deze werknemer voor een werkgever goedkoper en daarmee aantrekkelijker om in dienst te nemen.


38




Vraag 37
Kan de regering een financiële onderbouwing verstrekken, rekening houdend met weglek naar uitkeringen en dergelijke, van het te behalen voordeel van de verhoging van de AOW-leeftijd van 65 naar 67?

Antwoord 37
Het CPB heeft het houdbaarheidseffect van een verhoging van de AOW leeftijd van 65 naar 67 jaar doorgerekend, waarbij ook inzicht wordt gegeven in de decompositie van het effect. De decompositie staat in onderstaande tabel. Daaronder staat de toelichting die het CPB bij de tabel heeft gegeven.

Decompositie van houdbaarheidseffect van verhoging van de AOW-leeftijd (% bbp) Effecten van:

1. Lagere uitkeringen 0,7
2. Weglek naar WW, WIA, WWB -0,2
3. Verhoging pensioenleeftijd 0,2
4. Hogere box-3 opbrengst 0,2
5. Lagere opbrengst indirecte belastingen -0,2
6. Stijging werkgelegenheid 0,2
7. Geleidelijke invoering van de maatregel -0,1 Totaal effect 0,7

Toelichting CPB:
De tabel laat zien dat de belangrijkste post, met 0,7 procent bbp, de lagere AOW-uitgaven zijn. Hiervan lekt een deel, 0,2 procent bbp, weg door een hoger beroep op de WW, WIA en WWB. Van deze regelingen nemen we aan dat ze worden verlengd en mee omhoog gaan met de leeftijd waarop de AOW ingaat. We nemen in de berekening ook aan dat de pensioenleeftijd mee omhoog gaat met de AOW-leeftijd. Deze verhoging van de pensioenleeftijd heeft een positief effect van 0,2 procent bbp, een effect dat wordt bereikt doordat minder gebruik wordt gemaakt van deze gesubsidieerde spaarvorm. Het wel of niet korten op de reeds bestaande rechten heeft niet zoveel invloed: in beide gevallen blijft het houdbaarheidseffect afgerond 0,7 procent bbp. De winst van 0,2 procent bbp van het laten meelopen van de leeftijd voor aanvullende pensioenen zit bijna geheel (voor 95 procent) in de subsidie op nog op te bouwen rechten.

Daarnaast wordt, door het weggevallen inkomen op 65- en 66-jarige leeftijd, meer gespaard door gezinnen en dit genereert 0,2 procent bbp extra aan box-3 heffingen. Hier staat tegenover dat de verminderde koopkracht die bovenstaande maatregelen met zich meebrengen 0,2 procent bbp aan indirecte belastingen kosten. De participatiestijging die de hogere AOW-leeftijd met zich meebrengt heeft tenslotte ook een bijdrage van 0,2 procent bbp aan de houdbaarheid. Per saldo resulteert het houdbaarheidseffect van 0,7 procent bbp.

Bron: CPB notitie `Houdbaarheidseffect verhoging AOW leeftijd', 19 juni 2009
39




Vraag 38
Kunt u per departement aangeven wat de kennis- en onderzoeksgerelateerde uitgaven zijn? Kunt u deze uitgaven per departement uitsplitsen?

Antwoord 38
In de brief "Naar een robuuste kenniseconomie" (de zogenaamde OESO-brief), die op Prinsjesdag aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstukken 2009/10, 27 406, nr. 153), is inzichtelijk gemaakt wat de totale omvang is van de kennis- en onderzoeksgerelateerde uitgaven. In de OESO-brief wordt een internationaal vergelijkend overzicht gegeven van de publieke en private uitgaven aan onderwijs, kennis en innovatie, in samenhang met de prestaties (Kamervragen met antwoord 2008/09, nr. 3516). In de jaarlijkse publicatie van het "Totale Onderzoek Financiering" dat door de minister van OCW in het voorjaar aan de Tweede Kamer wordt gezonden, staat een overzicht van de (voorgenomen) uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling van de verschillende departementen. Dit sluit aan bij de departementale begrotingen. Voor het overzicht van 2009 wordt verwezen naar Kamerstukken II 2008/09, 29 338, nr. 78.


40




Vraag 39
Kan de regering per begroting een totaaloverzicht met omschrijving en bedragen van alle mee- en tegenvallers voor 2010 verstrekken?

Antwoord 39
Zie het antwoord bij vraag 20.


41




Vraag 40
Welke opzet en vorm krijgt het "breed maatschappelijk debat"?

Antwoord 40
De rapporten van de heroverwegingswerkgroepen zijn in het tweede kwartaal 2010 gereed en worden daarna doorgestuurd naar de Tweede Kamer. Daarmee liggen de uitkomsten van de werkgroepen in het publieke domein en zullen zij de basis vormen voor een breed maatschappelijk debat. Het debat hoe om te gaan met de diverse ambities gecombineerd met de nieuwe budgettaire uitdagingen kan op ieder moment gevoerd worden en loopt in de praktijk reeds.


42




Vraag 41

Gelet op snel groeiende EMU-schuld worden ingrijpende maatregelen onderzocht. Wat is de raming van inkomsten, uitgaven en EMU-saldo voor de jaren 2011 t/m 2015, uitgaande van 1% groei in 2011 en 2% over de jaren 2012 t/m 2015 en uitgaande van nu reeds voorgenomen beleid?

Antwoord 41
Onderstaande figuur (figuur 3.13 in de Miljoenennota 2010) maakt op basis van drie verschillende scenario's van economische groei, waaronder een scenario met 2 procent groei, een globale inschatting van de gevolgen daarvan voor het EMU-saldo op middellange termijn. Bij een groei van 2 procent in periode 2012-2015 komt het saldo bij ongewijzigd beleid uit tussen de -4 procent en - 6 procent van het bbp. De inkomsten groeien daarbij grosso modo even hard als het bbp. De uitgavengroei komt in dit scenario eveneens ongeveer even hoog uit als de bbp-groei. Dat komt voornamelijk door de autonome (beleidsarme) groei bij de zorg en de AOW als gevolg van de vergrijzing respectievelijk de rente-uitgaven als gevolg van de oplopende tekorten.


43




Vraag 42
Kan de regering een overzicht verstrekken met alle kredieten die ter beschikking worden gesteld door de overheid aan bedrijven?

Vraag 43
Kan de regering een overzicht verstrekken met alle kredietregelingen die ter beschikking worden gesteld door de overheid aan bedrijven en voor welk deel deze gebruikt worden?

Vraag 44
Kan de regering per kredietenregeling aangeven wat de kosten voor het beheren en controleren van deze regelingen zijn?

Vraag 45
Kan de regering per kredietenregeling aangeven wat de kosten voor het bedrijfsleven zijn voor het aanvragen?

Vraag 46
Kan de regering een overzicht verstrekken met alle garanties die ter beschikking worden gesteld door de overheid aan bedrijven?

Vraag 47
Kan de regering een overzicht verstrekken met alle garantieregelingen die ter beschikking worden gesteld door de overheid aan bedrijven en voor welk deel deze gebruikt worden?

Vraag 48
Kan de regering per garantieregeling aangeven wat de kosten voor het beheren en controleren van deze regelingen zijn?

Vraag 49
Kan de regering per garantieregeling aangeven wat de kosten voor het bedrijfsleven zijn voor het aanvragen?

Antwoord 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48 en 49
Alle huidige crisis gerelateerde kredietregelingen zijn garantierelingen, vandaar dat de beantwoording van vraag 42 tot en met 45 aangaande kredietregelingen en vraag 46 tot en met 49 aangaande garantieregelingen zijn samengevoegd. Hierbij wordt ook verwezen naar de brief getiteld "Rapportage over het gebruik van de financieringsinstrumenten en stand van zaken van enkele toezeggingen ten aanzien van bedrijfsfinanciering" die op 15 september naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstukken II 2009/10 31371, nr. 252).


44




Zie voor de beantwoording van de vragen 42 t/m 49 onderstaande tabel

Financiën, IXB
Regeling Plafond Benutting Plafond Uitvoeringskosten overheid Premie 2009 2009 2010 bedrijfsleven Interbancaire 200 miljard 48 miljard 200 miljard De garantieregeling wordt Leningen met een leningen looptijd korter dan uitgevoerd door het één jaar, jaarlijks Agentschap van het Ministerie een fee van 50 van Financiën en DNB. Het basispunten over beheer en de uitvoering wordt opgevangen binnen de huidige de lening. Leningen bezetting van het Agentschap. met een looptijd van één jaar of langer, jaarlijks een fee van 50 basispunten, plus de CDS-spread van betreffende instellingen. Zie ook op www.dsta.nl Atradius ­ 18 miljard 5,3 miljard 18 miljard De Exportkredietverzekering is Verwachte Exportkrediet- een regeling voor het verzekeringspremie verzekering verzekeren van s opgebracht door betalingsrisico's, waarvan de de Nederlandse uitvoeringskosten voornamelijk exporteurs van bestaan uit de personele en circa 40 miljoen op materiële kosten van de jaarbasis. betrokken afdeling van circa
1,5 miljoen per jaar en de kostenvergoeding voor de uitvoerder van de faciliteit: Atradius DSB van circa 13 miljoen per jaar 'TASK', 1,5 miljard regeling 1,5 miljard TASK is een faciliteit waarbij De premie die omzetpolissen pas recent de overheid optreedt als bedrijven moeten gestart dus herverzekeraar: de limieten betalen is 1,5% nog niet die private kredietverzekeraars van de dekking met significant vertrekken worden door de een duur van drie overheid maximaal maanden. verdubbeld. De faciliteit wordt uitgevoerd door de
45




kredietverzekeraars.

Economische Zaken, XIII
Regeling Plafond Benutting Plafond Uitvoeringskosten Premie 2009 2009 2010 overheid bedrijfsleven Borgstelling MKB 745 342 miljoen 765 1,9 miljoen Eenmalig miljoen miljoen gemiddelde premie van 3 % Borgstellingregeling 1 0 1 Nihil, want er is tot nu Premie nog niet scheepsbouw miljard miljard toe nog geen gebruik definitief gemaakt van deze vastgesteld, want borgstellingsregeling nog in overleg met banken Groeifinancieringsfaciliteit 119 6,9 miljoen 119 0,6 miljoen Premie: 2,5 % op miljoen miljoen achtergestelde leningen, 3% op aandelen. Garantie 1,5 85,5 1,5 0,6 miljoen Premie: marge die ondernemingsfinanciering miljard miljoen miljard de bank in rekening brengt bij het gefinancierde bedrijf minus de kosten die de bank maakt voor het beheer van de lening Garantie FOM 230 75 miljoen 230 2,2 miljoen Marktconforme miljoen miljoen rente plus provisie van in totaal 4 %.

Regeling Plafond Benutting Plafond Uitvoeringskosten Premie 2009 2009 2010 overheid bedrijfsleven Landbouw, XIV
Borgstellingsfonds voor de 50 4,1 miljoen Het bedrijfsleven landbouw, regulier miljoen betaalt een eenmalig provisie voor de aanvraag provisie van 3%. Jonge agrariërs betalen 1% provisie Borgstellingsfonds voor de 60 4,8 miljoen Eenmalige provisie de landbouw, plus (voor miljoen van 3%
46




duurzame investeringen)

Regeling garantstelling 41,5 Nog geen 50 Borgstellingsfonds Eenmalige voor de landbouw (sinds 1 miljoen gegevens miljoen landbouw en regeling provisie van 3%. juli 2009) beschikbaa garantstelling Jonge agrariërs r landbouw: betalen 1% provisie 0,5 miljoen euro Regeling garantstelling 112,5 Nog geen 80 Eenmalige provisie voor de landbouw, plus miljoen. gegeven miljoen van 3% (sinds 1 juli 2009) beschikbaa r
Regeling garantstelling 7 miljoen 0 0 25 duizend euro Eenmalige provisie visserij van 2,5%


47




Vraag 43
Kan de regering een overzicht verstrekken met alle kredietregelingen die ter beschikking worden gesteld door de overheid aan bedrijven en voor welk deel deze gebruikt worden?

Antwoord 43
Zie het antwoord bij vraag 42.


48




Vraag 44
Kan de regering per kredietenregeling aangeven wat de kosten voor het beheren en controleren van deze regelingen zijn ?

Antwoord 44
Zie het antwoord bij vraag 42.


49




Vraag 45
Kan de regering per kredietenregeling aangeven wat de kosten voor het bedrijfsleven zijn voor het aanvragen?

Antwoord 45
Zie het antwoord bij vraag 42.


50




Vraag 46
Kan de regering een overzicht verstrekken met alle garanties die ter beschikking worden gesteld door de overheid aan bedrijven?

Antwoord 46
Zie het antwoord bij vraag 42.


51





Vraag 47
Kan de regering een overzicht verstrekken met alle garantieregelingen die ter beschikking worden gesteld door de overheid aan bedrijven en voor welk deel deze gebruikt worden?

Antwoord 47
Zie het antwoord bij vraag 42.


52




Vraag 48
Kan de regering per garantieregeling aangeven wat de kosten voor het beheren en controleren van deze regelingen zijn?

Antwoord 48
Zie het antwoord bij vraag 42.


53




Vraag 49
Kan de regering per garantieregeling aangeven wat de kosten voor het bedrijfsleven zijn voor het aanvragen?

Antwoord 49
Zie het antwoord bij vraag 42.


54




Vraag 50
Kan de regering een overzicht verstrekken met alle kredieten die ter beschikking worden gesteld door de lagere overheden aan bedrijven?

Vraag 51
Kan de regering een overzicht verstrekken met alle kredietregelingen die ter beschikking worden gesteld door de lagere overheden aan bedrijven en voor welk deel deze gebruikt worden?

Vraag 52
Kan de regering een overzicht verstrekken met alle garanties die ter beschikking worden gesteld door de lagere overheden aanbedrijven?

Vraag 53
Kan de regering een overzicht verstrekken met alle garantieregelingen die ter beschikking worden gesteld door de lagere overheden aan bedrijven en voor welk deel deze gebruikt worden?

Antwoord 50, 51, 52 en 53
Financiële steun van gemeenten en provincies aan bedrijven is ­ binnen de wettelijke kaders ­ een zaak van gemeente- en provinciebesturen, waarover verantwoording wordt afgelegd in de gemeenteraad en provinciale staten. Evenmin verzamelt het CBS deze gegevens. Het is niet aan het Rijk hierin te treden of te monitoren. De gevraagde informatie is derhalve niet beschikbaar.


55




Vraag 51
Kan de regering een overzicht verstrekken met alle kredietregelingen die ter beschikking worden gesteld door de lagere overheden aan bedrijven en voor welk deel deze gebruikt worden?

Antwoord 51
Zie het antwoord bij vraag 50.


56




Vraag 52
Kan de regering een overzicht verstrekken met alle garanties die ter beschikking worden gesteld door de lagere overheden aanbedrijven?

Antwoord 52
Zie het antwoord bij vraag 50.


57




Vraag 53
Kan de regering een overzicht verstrekken met alle garantieregelingen die ter beschikking worden gesteld door de lagere overheden aan bedrijven en voor welk deel deze gebruikt worden?

Antwoord 53
Zie het antwoord bij vraag 50.


58




Vraag 54
Hoe is de kredietverlening van bedrijven en consumenten per heden ten opzichte van 2007 en 2008?

Antwoord 54
Hieronder treft u uitgesplitst naar consumenten (i.e., consumentenhypotheken) en bedrijven de maandelijkse kredietgroei in 2007, 2008 en de eerste zeven maanden van 2009.1

Kredietverlening aan consumenten in de vorm van hypotheken

Kredietverlening 2007
Maand Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Gem. Groei (%) 0,6 0,6 0,6 0,3 0,6 0,8 0,7 0,6 0,8 0,3 0,7 0,6 0,6

Kredietverlening 2008
Maand Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Gem. Groei (%) 0,4 0,5 0,4 0,7 0,5 0,5 0,7 0,5 0,5 1,0 0,4 0,6 0,6

Kredietverlening 2009
Maand Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Gem. Groei (%) 0,6 0,3 0,4 0,4 0,3 0,4 0,3 0,4

Zoals uit de bovenstaande tabellen kan worden opgemaakt was de groei van de consumentenhypotheken in 2007 en 2008 gemiddeld hoger dan in 2009, maar ook in 2009 blijft de groei positief.

Kredietverlening aan bedrijven

Kredietverlening 2007
Maand Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Gem. Groei (%) 2,1 1,4 1,6 -0,3 1,9 1,4 1,4 0,8 0,4 1,6 -0,5 1,2 1,1

Kredietverlening 2008
Maand Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Gem. Groei (%) 1,6 1,4 2,3 1,3 1,7 1,2 1,9 0,2 -0,3 0,6 0,1 -0,3 1,0

Kredietverlening 2009
Maand Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Gem. Groei (%) 1,8 0,8 -0,2 0,4 0,9 0,7 -0,1 0,6

Zoals uit de bovenstaande tabellen kan worden opgemaakt was de groei van de kredietverlening aan bedrijven in 2007 en 2008 gemiddeld hoger dan in 2009, maar er waren ook in 2007 en 2008 maanden waarin de kredietgroei negatief was.


1 Bron: website DNB tabel "Woninghypotheken verstrekt door Nederlandse monetaire financiële instellingen aan Nederlandse huishoudens, gecorrigeerd voor securitisaties en breuken" en "Kredietverlening door Nederlandse monetaire financiële instituties aan niet-financiële bedrijven in Nederland, gecorrigeerd voor securitisaties en breuken".
59




Vraag 55
Kan worden aangegeven wat er concreet onder " Revitalisering middenveld" wordt verstaan? Hoe denkt de regering dit te verwezenlijken met het matigen van salarissen en het bevorderen van verantwoording?

Antwoord 55
Met `Revitalisering middenveld' wordt vooral gedoeld op het versterken van de legitimiteit van en het vertrouwen in het maatschappelijk middenveld. Dit is bijvoorbeeld door hoge topsalarissen in de (semi-)publieke sector onder druk komen te staan. Maar ook rond de transparantie en verantwoording liggen er tekortkomingen. Het kabinet zal daarom haar agenda rond matiging van salarissen in de (semi-)publieke sector en het bevorderen van beter bestuur en verantwoording bij zorginstellingen, onderwijsinstellingen en corporaties versnellen. Voor wat betreft de onderwijsinstellingen heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel "Goed onderwijs, goed bestuur" ontvangen. Overigens geldt nu al dat alle zorginstellingen verplicht zijn zich jaarlijks te verantwoorden in het jaardocument maatschappelijke verantwoording, ook over de bezoldiging van hun bestuurders. Ten aanzien van de voornemens met betrekking tot versterking van goed bestuur en toezicht heeft de Tweede Kamer onlangs de brief "Ruimte en rekenschap voor zorg en ondersteuning" ontvangen.


60




Vraag 56
De adviesaanvrage spreekt over de vereiste van het Stabiliteits- en Groeipact en over budgettaire doelstellingen voor 2015. Is bedoeld de studiegroep mee te geven dat de budgettaire doelstellingen voor 2015 geënt dienen te zijn op maximaal 3% EMU- tekort en maximaal 60% staatschuld?

Antwoord 56
Zie het antwoord bij vraag 11.


61




Vraag 57
Punt 6 is voorzien dat het advies zich binnen de bandbreedte van het wettelijke kader moet bevinden van het nog in te dienen voorstel, dat de regering verplicht is het financieringstekort met tenminste 0,5 procent per jaar omlaag brengen?

Antwoord 57
Zie het antwoord bij vraag 11.


62




Vraag 58
Onder het kopje 'Groei, kennis innovatie en ondernemerschap' wordt er gesproken over het OESO- gemiddelde van publieke investeringen in onderwijs. Vanwaar wordt er in tegenstelling tot eerdere jaren gerefereerd aan het ongewogen gemiddelde in plaats van het hogere gewogen gemiddelde?

Antwoord 58
In internationaal verband, maar juist ook in onze eigen analyses als we de prestaties van ons onderwijsstelsel vergelijken met andere landen, is het gebruikelijk om voor onderwijsindicatoren te werken met ongewogen gemiddelden, omdat zo beter rekening kan worden gehouden met verschillen die bestaan tussen onderwijsstelsels.

Zoals uit onderstaande tabel blijkt, liggen de publieke uitgaven in het ongewogen OESO- gemiddelde hoger dan de publieke uitgaven in het gewogen OESO-gemiddelde. De private uitgaven aan onderwijs liggen in het ongewogen OESO-gemiddelde daarentegen wel lager dan in het gewogen OESO-gemiddelde.

Het CBS heeft in een webartikel in december 2008, waarin is ingegaan op de revisie van de onderwijsuitgaven, de Nederlandse uitgaven vergeleken met het ongewogen OESO-gemiddelde. In de samenvatting van Education at a Glance (Kamerstukken II 2008/09 31 700 VII, nr 229) is bij de vergelijking van de uitgaven aan onderwijsinstellingen als percentage van het bbp zoals gebruikelijk het ongewogen OESO-gemiddelde gepresenteerd (zie figuur 1.1 in de samenvatting).

Nr. Indicator Nederland 2006 OESO 2006 OESO 2006 (gewogen) (ongewogen)
1 Publieke uitgaven 5,0% bbp 4,6% bbp 4,9% bbp onderwijs (exclusief R&D
hoger onderwijs)

1a Publieke uitgaven aan 4,4% bbp 4,3% bbp 4,5% bbp onderwijsinstellingen

1b Publieke uitgaven aan 0,6% bbp 0,3% bbp 0,4% bbp private partijen
(waaronder stufi aan
huishoudens t.b.v.
levensonderhoud)

2 Private uitgaven 0,8% bbp 1,5% bbp 0,8% bbp onderwijs

63




Vraag 59
Is er, net als bij het EMU-saldo, momenteel ook bij de staatsschuld geen sprake van zowel een feitelijke staatschuld als een `structurele staatschuld', namelijk een staatschuld gecorrigeerd voor uitgaven in het kader van de kredietcrisis waar bezittingen tegenover staan die op relatief korte termijn weer verkocht kunnen/zullen worden?

Vraag 60
Wat zou de staatsschuld zijn in 2010 en 2011, in euro's en in % bbp, als gecorrigeerd wordt voor de maatregelen in de financiële sector waar staatsbezit of vorderingen tegenover staan?

Antwoord 59 en 60
Nee, er bestaat niet zoiets als `structurele staatsschuld'. De EMU-schuld is een bruto begrip. In figuur 4.1 van de Miljoenennota 2010 is te zien dat het effect van de interventies in de financiële sector voor 2009 en 2010 op de EMU-schuld circa 8 procent bbp bedraagt. De EMU-schuld gecorrigeerd voor de maatregelen in de financiële sector waar staatsbezit of vorderingen tegenover staat, kan dus grofweg worden uitgerekend door de EMU-schuldquote met 8 procent te verminderen. Op basis van de raming van de Miljoenennota 2010 gaat het hierbij om 48,2 miljard in 2010 en 2011. De schuldquote zoals gehanteerd wordt in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact corrigeert niet voor ingrepen in de financiële sector of andere overheidsbezittingen. Dit is ook niet wenselijk, omdat het zal leiden tot veel discussie over waarvoor wel en waarvoor niet gecorrigeerd moet worden. Er is op dit moment een eenduidige en geharmoniseerde statistiek die Eurostat hanteert voor het vaststellen van de EMU-schuld. Daarnaast vergt het een wijziging van het Protocol bij het EG-Verdrag.


64




Vraag 60
Wat zou de staatsschuld zijn in 2010 en 2011, in euro's en in % bbp, als gecorrigeerd wordt voor de maatregelen in de financiële sector waar staatsbezit of vorderingen tegenover staan?

Antwoord 60
Zie het antwoord bij vraag 59.


65




Vraag 61
Zou zo'n structurele schuld ook binnen EMU afspraken in het kader van het stabiliteit en groeipact gehanteerd kunnen worden?

Antwoord 61
Nee. De schuldquote zoals gehanteerd wordt in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact corrigeert niet voor ingrepen in de financiële sector of andere overheidsbezittingen. Dit is ook niet wenselijk, omdat het zal leiden tot veel discussie over waarvoor wel en waarvoor niet gecorrigeerd moet worden. Er is op dit moment een eenduidige en geharmoniseerde statistiek die Eurostat hanteert voor het vaststellen van de EMU-schuld. Daarnaast vergt het een wijziging van het Protocol bij het EG-Verdrag.


66




Vraag 62
Zijn er andere EU-landen die al maatregelen treffen voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën? Zo ja, welke landen zijn dit, welke maatregelen en voor welke bedragen in euro's en in bbp van het land?

Antwoord 62
Het is op dit moment nog niet precies bekend welke maatregelen landen nemen. In december zal voor een groot aantal lidstaten in het kader van de buitensporigtekortprocedure in de Ecofin Raad besproken worden welke maatregelen precies getroffen zijn en wat de gevolgen hiervan zijn voor de overheidsfinanciën. De Tweede Kamer zal hierover via de geannoteerde agenda en het verslag van deze Ecofin Raad geïnformeerd worden. Het is al wel duidelijk dat sommige landen, net als Nederland, hier actief mee bezig zijn.


67




Vraag 63
Is het de bedoeling dat elk van de twintig commissies tegelijkertijd de bevindingen presenteert?

Antwoord 63
Ja.


68




Vraag 64
Zoals ook al verzocht bij de algemene beschouwingen, het verzoek wat meer toe te lichten over de doelstellingen van de beleidsonderzoeken. Dienen de commissies voorstellen voor de toekomst ook te toetsen aan een breder welvaartsbegrip of enkel aan de direct financiële gevolgen van eventuele maatregelen?

Antwoord 64
Naar aanleiding van uw verzoek bij de algemene beschouwingen wordt u per brief nader geïnformeerd over de doelstellingen van de brede heroverwegingen. Daarin staat dat voor een goede besluitvorming het bovendien niet alleen nodig is te schetsen wat mogelijke budgettaire opties zijn, maar ook om de economische en maatschappelijke effecten te weten.


69




Vraag 65
Tegelijk met de heroverwegingen start er een onderzoek naar de inrichting van het belastingstelsel. Wat is het tijdspad van dit onderzoek?

Antwoord 65
Het onderzoek naar de inrichting van het belastingstelsel wordt verricht door de Studiecommissie Belastingstelsel. De voorstudie van deze commissie zal in het tweede kwartaal aan de Tweede Kamer worden aangeboden.


70




Vraag 66
Welke uitgangspunten worden er gehanteerd in het onderzoek naar de inrichting van het belastingstelsel als het gaat om een zo rechtvaardig mogelijke lastenverdeling?

Antwoord 66
De Studiecommissie Belastingstelsel zal kijken naar de solidariteit van het belastingstelsel door in kaart te brengen hoe de lasten in het huidig belastingstelsel zijn verdeeld en hoe dit eventueel wijzigt bij het doorvoeren van mogelijke herzieningen. Het oordeel over de rechtvaardigheid daarvan is aan de politiek.


71




Vraag 67
Nederland neemt in EU verband een relatief gunstige positie in termen van schuld en tekort. Hoe zit dat wat betreft de ontwikkeling van de overheidsfinanciën op de middellange termijn?

Vraag 68
Hoe ontwikkelt het EMU-saldo van andere EU-landen zich bij ongewijzigd beleid?

Antwoord vraag 67 en 68
Er is geen reden om aan te nemen dat Nederland bij ongewijzigd beleid een andere positie in gaat nemen in de toekomst. Wel zou de relatieve positie van Nederland ten opzichte van andere lidstaten wat kunnen wijzigen als blijkt dat er grote verschillen tussen landen zijn in de gevoeligheid van de begroting voor schokken in de economische groei.

De meest recente analyse van dit onderwerp komt van de OESO (OECD Economic Outlook No. 85, juni 2009). Onder de aanname dat lidstaten in 2011 de stimuleringspakketten terugdraaien en dat de lengte van consolidatieperiode per OESO-lidstaat afhangt van de hoogte van het tekort in 2010 (hoe hoger het tekort, hoe langer er geconsolideerd moet worden) is te zien dat Nederland in 2017 zowel qua saldo als qua schuld beter dan gemiddeld presteert vergeleken met de andere OESO- lidstaten. Ook presteert Nederland beter dan het gemiddelde van het eurogebied.


72




Vraag 68
Hoe ontwikkelt het EMU-saldo van andere EU-landen zich bij ongewijzigd beleid?

Antwoord 68
Zie het antwoord bij vraag 67.


73




Vraag 69
Wordt in EU-verband gewerkt aan EU-brede maatregelen of beleid gericht op (herstel van) de houdbaarheid van de overheidsfinanciën?

Antwoord 69
De coördinatie van het begrotingsbeleid verloopt via de gebruikelijke procedures onder artikel 99 en 104 van het EG-Verdrag. In praktijk betekent dit dat voor de meeste EU-lidstaten een buitensporigtekortprocedure gestart is of zal worden gestart. Voor elf landen is er reeds een buitensporigtekortprocedure gestart, omdat deze landen al voor 2009 een tekort boven de 3 procent-grens hadden. Voor acht landen, waaronder Nederland, zal in december een dergelijke procedure gestart worden. Onderdeel van deze procedure is dat de lidstaat aanbevelingen krijgt om het tekort terug brengen onder de 3 procent-grens en hiervoor een deadline krijgt. De voortgang die lidstaten maken met het realiseren van deze aanbevelingen zal regelmatig worden besproken in de Ecofin Raad. Daarnaast voorziet het Stabiliteits- en Groeipact erin dat, als lidstaten eenmaal hun tekort onder de 3 procent-grens hebben gebracht, het saldo verder verbeterd wordt richting de landenspecifieke middellangetermijndoelstelling die dichtbij begrotingsevenwicht of overschot ligt.

Ook spreekt de Ecofin Raad over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en exitstrategieën. Ook tijdens de informele Ecofin in oktober is dit een belangrijk onderwerp.


74




Vraag 70
De banken hebben de economische crisis veroorzaakt. Is meetbaar of en in welke mate zij nu bijdragen aan herstel?

Antwoord 70
Nee, het is niet meetbaar in hoeverre banken bijdragen aan herstel. Banken spelen een cruciale rol in de economie en zijn een noodzakelijke voorwaarde voor het goed functioneren van de economie. Hun activiteiten zijn zo sterk verweven met de reële economie dat hun bijdrage aan het herstel niet afzonderlijk kan worden vastgesteld.


75




Vraag 71
Is er in Nederland al sprake van "zombiebanken"? Zo ja welke banken zijn dit?

Vraag 72
Is er in Europa al sprake van "zombiebanken"? Zo ja welke banken zijn dit?

Antwoord 71 en 72
Er worden geen uitspraken gedaan over individuele gevallen. In algemene zin kan echter wel gesteld worden dat het beleid in Nederland en in de EU niet gericht is op het overeind houden van niet-levensvatbare banken.


76




Vraag 72
Is er in Europa al sprake van "zombiebanken"? Zo ja welke banken zijn dit?

Antwoord 72
Zie het antwoord bij vraag 71.


77




Vraag 73
Wat was het overheidsoverschot van Finland en Zweden 5 jaar voor het begin van de bankencrisis en hoe staat dit in verhouding tot Nederland en Europa in de huidige kredietcrisis?

Antwoord 73
Tabel 1 laat zien dat de overheidsoverschotten voor de crisis in Zweden en Finland een stuk hoger waren dan in Nederland voor deze crisis. Voor het eurogebied als geheel bestaat er gemiddeld sinds 2001 een tekort (tabel 2).

Dit geeft aan dat er in Zweden destijds meer ruimte was voor overheidsingrijpen. De Zweedse en Finse overheid hebben destijds excessief geïntervenieerd in het financiële systeem. De directe budgettaire kosten van de publieke herkapitalisaties acties waren volgens een onderzoek van Norges Bank 8.9 procent van het bbp in Finland en 3,9 procent in Zweden.

Tabel 1: Overheidssaldo (in % bbp)
Zweden Finland
1985 -3,7 1,8
1986 -0,4 2,5
1987 3,3 0,1
1988 3,3 3,9
1989 3,3 6,0
1990 3,4 5,6
1991 -0,1 -0,3
1992 -9,0 -5,2
1993 -11,2 -8,1
1994 -9,1 -6,6
1995 -7,3 -6,2
1996 -3,3 -3,5
1997 -1,6 -1,3
1998 1,2 1,6
1999 1,2 1,6
2000 3,8 7,0
Bron: IMF World Economic Outlook (vetgedrukt zijn de crisisjaren)

Tabel 2: Overheidssaldo (in % bbp)
NL Eurogebied
2000 2,1 0,1
2001 -0,2 -1,8
2002 -2,0 -2,5
2003 -3,0 -3,0
2004 -1,9 -2,9
2005 -0,3 -2,5
2006 0,6 -1,3
2007 0,3 -0,7
2008 0,8 -1,8
2009 -3,2 -5,4
Bron: IMF World Economic Outlook

78




Vraag 74
Op welke begrotingsonderdelen werd door Japan bezuinigd tijdens de begrotingsconsolidatie in 1997? Hoe verhoudt dit zich t.o.v. de totale begroting in bedragen en percentage?

Antwoord 74
Japan draaide in 1997 een verlaging van de inkomstenbelasting uit 1994 terug, verhoogde de bijdragen aan sociale zekerheid en verhoogde de BTW van 3 procent tot 5 procent. De belastingdruk ging hierdoor omhoog met 2 procent bbp. Dit was groter dan enige fiscale stimuleringsmaatregel was geweest tot op dat moment.


79




Vraag 75
Welke (langetermijn) gevolgen verwacht de regering van deze krimp (binnenslands geproduceerde uitvoer) van bijna 15%, onder meer voor het MKB? Waarop is de verwachting van een lichte groei van 1,5% in 2010, gegeven de krimp van ruim 14% in 2009, gebaseerd?

Antwoord 75
Iedere procentpunt lagere (hogere) groei van de binnenslands geproduceerde uitvoer resulteert op korte termijn in circa 0,15 procentpunt lagere (hogere) economische groei (groei van het bbp- volume). Volgens de MEV daalt de binnenslands geproduceerde uitvoer in 2009 met naar verwachting 14Y procent. Dit heeft een drukkend effect op de economische groei van circa 2' procentpunt. Ook de andere onderdelen van de uitvoer, zoals de uitvoer van diensten en de wederuitvoer, krimpen dit jaar sterk. Het drukkend effect op de economische groei van de totale uitvoer bedraagt dit jaar naar schatting 3' procentpunt (zie ook MEV 2010, tabel 3.1). Het gaat hierbij nadrukkelijk om de korte-termijneffecten. Er bestaat veel onzekerheid over de gevolgen (van de kredietcrisis) op langere termijn. Hierop zal het CPB bij de aanstaande Middellange termijnraming (MLT) nader ingaan. Er zijn ook geen gegevens beschikbaar over de gevolgen naar grootteklasse van bedrijven, zoals Midden- en Kleinbedrijf (MKB). De ontwikkeling van de binnenslands geproduceerde uitvoer hangt sterk samen met de fluctuaties van de relevante wereldhandel. Verwacht wordt dat de wereldhandel dit jaar eveneens met 14Y procent daalt. Voor volgend jaar wordt een bescheiden toename van de relevante wereldhandel van 2oe procent geraamd. Hierdoor neemt ook de binnenslands geproduceerde uitvoer naar verwachting met 1oe procent toe. Dat de groei van de binnenlands geproduceerde uitvoer achterblijft bij de wereldhandel is in lijn met het beeld van de afgelopen drie decennia. Door de opkomst van bijvoorbeeld de economieën van Aziatische landen groeit de `made in Holland' uitvoer in het algemeen minder hard dan de relevante wereldhandel.


80




Vraag 76
De ervaringen tot nu toe met financiële crises leren dat de recessie langer en dieper is dan met niet-financiële crises. Het CPB stipt dit nadrukkelijk aan. Waarom gaat de regering niet uit van een meer behoedzame groeiverwachting voor 2010 en mogelijk zelfs voor 2011 en volgende jaren?

Antwoord 76
Zoals uit tabel 4.10 (Miljoenennota 2010, blz. 88) valt op te maken, wordt in de Miljoenennota 2010 uitgegaan van een groeiveronderstelling van -4Y procent voor 2009 en 0 procent voor 2010. Deze raming voor de volumegroei van het bbp is afkomstig van het CPB. De regering volgt daarmee de ramingen van het CPB en wijkt hier niet van af. In de Miljoenennota wordt overigens uitgebreid stilgestaan bij de grote onzekerheid van de CPB-ramingen zeker in deze tijden van crisis.


81




Vraag 77
Wat zijn de oorzaken voor de redelijk beperkte stijging van de werkloosheid in Japan in vergelijking met Zweden en Finland zoals die blijkt uit figuur 3.7?

Vraag 79
Welke lessen kunnen worden getrokken uit het voorbeeld van Japan dat een crisis niet noodzakelijk gepaard hoeft te gaan met een enorme stijging van de werkloosheid?

Vraag 80
Wat is de verklaring voor de uitzonderlijk lage werkloosheid in Japan gedurende de "lost decade" en wat is er nodig om dat Japanse recept ook in Nederland te gebruiken?

Vraag 81
Wat zijn de maatregelen die er in Japan tijdens een eerdere crisis voor zorgden dat de werkloosheid niet dramatisch opliep, en wat kan Nederland daarvan leren?

Antwoord op vragen 77, 79, 80 en 81
Om te beginnen dient hier te worden opgemerkt dat de oploop van de werkloosheid gedurende de crisis in Japan, hoewel deze zowel in relatieve als absolute zin beperkt lijkt, niet onderschat mag worden. De oploop naar niveaus van bijna 6 procent in 2002 is in Japan (die tot begin jaren '70 nog nauwelijks werkloosheid kende) historisch ongekend. De belangrijkste verklaringen voor de beperkte stijging (ten opzichte van bijvoorbeeld Zweden en Finland) zijn:
· Zoals te zien is in figuur 3.12 (blz. 44, Miljoenennota 2010), heeft de Japanse overheid gedurende de crisis vanaf 1992 in opeenvolgende jaren grote overheidstekorten opgelopen. Door de stimulerende werking van deze tekorten op de reële economie bleef de stijging van de Japanse werkloosheid relatief beperkt. Keerzijde van dit beleid is goed te zien in figuur
3.11 (blz. 44, Miljoenennota 2010); de staatsschuld is gedurende de crisis geëxplodeerd.
· Landenspecifieke karakteristieken van de economische structuur. In Japan is het zeer gebruikelijk om `levenslang' bij dezelfde baas te werken, hetgeen ook deels in stand wordt gehouden door de aanzienlijke ontslagbescherming van werknemers waardoor het moeilijk is deze te ontslaan. In Japan is daardoor ook sprake van een behoorlijke verborgen werkloosheid die niet tot uiting komt in de officiële werkloosheidsstatistieken maar uiteraard wel de concurrentiekracht aantasten.

Ten aanzien van de vraag inzake welke beleidslessen Nederland kan leren van de Japanse aanpak moet allereerst de kanttekening worden geplaatst dat de situatie in Japan destijds aanmerkelijk verschilde van de situatie nu in Nederland. Het belangrijkste verschil is dat Japan niet te maken had met een wereldwijde recessie waardoor de stimuleringsmaatregelen voor de Japanse export middels aantrekkende vraag uit het buitenland erg positief uitpakten. Een ander essentieel verschil is dat Japan de crisis inging met een overschot van ongeveer 2 procent op de overheidsbegroting. De overheid heeft met het stimuleringspakket de schuld ten opzichte van het pre-crisis niveau met meer dan een factor drie laten oplopen (170 procent BBP in 2007). De lessen die we kunnen trekken is dat tijdig stimuleren van belang is en effectief kan zijn voor het behoud van
82




werkgelegenheid. Echter, deels is dit positieve effect te verklaren door de sterke toename van de export en dat is momenteel, vanwege de wereldwijde crisis, moeilijk te bewerkstelligen. Daarnaast is een belangrijke les dat de problemen in de financiële sector effectief moeten worden aangepakt om zo een economisch klimaat te creëren dat rijp is voor herstel. Het stimuleringspakket kan verder niet alleen als iets positiefs gezien worden, want hoewel de werkloosheid relatief laag is, behoort de staatsschuld van inmiddels bijna 200 procent tot de hoogste in de wereld hetgeen in de toekomst voor de nodige problemen zal zorgen. Immers, oplopende rentebetalingen beperken de ruimte voor andere, productieve uitgaven.

Het kabinet ziet het Japanse recept dan ook niet als passend voor de Nederlandse situatie, onder andere door verschillen in de economische structuur. Zo kent Japan in vergelijking met Nederland een relatief sober sociale zekerheidsstelsel. Daarbij hebben de Japanse maatregelen ertoe geleid dat de Japanse staatschuld nu bijna 200 procent van het BBP betreft. Op den duur is dit onhoudbaar.


83




Vraag 78
Welke maatregelen om de werkloosheid tegen te gaan dan wel de arbeidsparticipatie te vergroten zijn in Japan genomen ten tijde van de crisis?

Antwoord 78
De Japanse regering heeft een stimuleringspakket geïntroduceerd in reactie op de crisis. Deze stimuleringen waren vooral gericht op infrastructurele projecten. Deze projecten zorgden er voor dat mensen aan het werk bleven.


84




Vraag 79
Welke lessen kunnen worden getrokken uit het voorbeeld van Japan dat een crisis niet noodzakelijk gepaard hoeft te gaan met een enorme stijging van de werkloosheid?

Antwoord 79
Zie het antwoord bij vraag 77


85




Vraag 80
Wat is de verklaring voor de uitzonderlijk lage werkloosheid in Japan gedurende de "lost decade" en wat is er nodig om dat Japanse recept ook in Nederland te gebruiken?

Antwoord 80
Zie het antwoord bij vraag 77


86




Vraag 81
Wat zijn de maatregelen die er in Japan tijdens een eerdere crisis voor zorgden dat de werkloosheid niet dramatisch opliep, en wat kan Nederland daarvan leren?

Antwoord 81
Zie het antwoord bij vraag 77


87




Vraag 82
Kan de regering een schatting maken van tabel 4.2 voor de jaren 2011 t/m 2015 met daarin de drie verschillende groeiscenario's opgenomen?

Antwoord 82
Figuur 3.13 maakt op basis van drie verschillende scenario's van economische groei een grove inschatting van de gevolgen daarvan voor het EMU-saldo op middellange termijn. Dit is gedaan om te illustreren dat ingrijpende maatregelen onontkoombaar zijn. Tabel 4.2 (de verticale toelichting van het EMU-saldo) geeft een gedetailleerd overzicht van mutaties tussen de stand van het EMU-saldo in de Miljoenennota 2009 voor 2009 en 2010 naar de meest actuele stand van het EMU-saldo in de Miljoenennota 2010 voor dezelfde jaren. De drie scenario's van figuur 3.13 betreft een eerste grove basisstand voor 2011-2015. Een mutatieoverzicht zoals gepresenteerd in tabel
4.2 is gegeven de grote onzekerheden voor deze jaren niet te geven.


88




Vraag 83
Kan worden toegelicht waarom de regering er ondanks bezwaren van het CPB (zie blz. 78 MEV) toch voor gekozen heeft de deeltijd-ww op grote schaal in te voeren?

Antwoord 83
Het doel van de deeltijd-WW is om bedrijven de mogelijkheid te bieden vakkrachten te behouden, voor als de vraag weer aantrekt. Uitgangspunt daarbij is wel dat behoud van werkgelegenheid waar geen werk is, geen perspectief biedt. Daarom worden voorwaarden gesteld om voor deeltijd- WW in aanmerking te komen en is de regeling tijdelijk: instroom is mogelijk tot maximaal eind 2009 en ook aan de duur dat een bedrijf van deeltijd-WW gebruik kan maken, is een maximum verbonden. Deels remt deeltijd-WW de aanpassing op de arbeidsmarkt, maar deels voorkomt deeltijd-WW werkloosheid. Ook het CPB zegt dat. Door de aanscherping van de criteria stimuleert het kabinet werkgevers om scherper de afweging te maken of deeltijd-WW voor hen het juiste instrument is. Daarnaast is de vrijgevallen tijd niet improductief, maar wordt deze gebruikt voor scholing of detachering die de inzetbaarheid van werknemers ten goede komt.


89




Vraag 84
De deeltijd-ww regeling in zichzelf is kort en bondig, en levert een bijdrage aan de beperking van administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Aandachtspunt is een rechtmatige / correcte toepassing. Worden de vakkrachten wel behouden voor de bedrijven? Op het oog lijkt de regeling gevoelig voor oneigenlijk gebruik. Wordt de rechtmatigheid van toekenning /van de deeltijd-WW- uitgaven gecontroleerd? Hoe dan?

Antwoord 84
De regeling is bedoeld voor behoud van vakkrachten. De overheid bepaalt echter niet wat vakkrachten zijn en kan dat ook niet. Elk bedrijf moet zelf die afweging maken. Wel zijn de voorwaarden (boete bij ontslag, afweging tussen lengte en aantal werknemers, minimum periode, minimum omvang) zo vormgegeven dat bedrijven gedwongen worden een keuze te maken tussen ontslag, deeltijd-WW en volledig dienstverband. In het heropeningsbesluit is extra aandacht besteed aan het tegengaan van fraude. Het UWV zal scherp toezien op mogelijke fraude gevallen en de boete is verhoogd.


90




Vraag 85
De regering heeft eind 2008 de deeltijd-WW ingevoerd. Kan de regering aangeven wat deze regeling tot nu toe heeft gekost, en bij voortzetting de komende periode nog gaat kosten (uitgaven 2008, 2009, 2010), waarbij een splitsing wordt gemaakt tussen brutokosten en evt. inverdieneffect op WW-uitgaven?

Antwoord 85
Het kabinet heeft bij de heropenstelling het plafond voor deeltijd-WW verhoogd van 375 miljoen naar 950 miljoen (verdeeld over de jaren 2009 ­ 2011 volgens het ritme 350, 550 en 50 miljoen; in 2008 zijn geen kosten gemaakt voor deeltijd-WW, want de regeling is per 1 april 2009 opengesteld). Bij de verdeling over de jaren is aangenomen dat in de periode tot 1 januari 2010 de maximale instroom behorende bij een totaalbudget van 950 miljoen wordt bereikt. Over de feitelijke uitputting zal de Kamer nader geïnformeerd worden.

Dit bedrag is gefinancierd uit het stimuleringspakket (430 miljoen), een besparing op de WW- uitkeringen (eveneens 430 miljoen) en door extra middelen vrij te maken.


91




Vraag 86
De werkloosheid stijgt volgend jaar verder tot 8% van de beroepsbevolking. Kan de regering aangeven hoe hoog de werkloosheid zou zijn geweest als de deeltijd-WW niet was ingevoerd?

Antwoord 86
Door het CPB wordt geraamd dat deeltijd-WW leidt tot een verlaging van de werkloosheid met ongeveer 10.000 personen in 2009 en 25.000 in 2010. Zonder deeltijd-WW zou de werkloosheid in 2010 tussen de ' procentpunt en oe procentpunt hoger liggen.


92




Vraag 87
Inmiddels is op zijn minst onduidelijk of deze recessie wel van korte duur zal zijn. Als de context verandert, moet ook de doelstelling en de gekozen maatregel (deeltijd-ww) dan niet worden heroverwogen?

Antwoord 87
Het kabinet is van mening dat de huidige vormgeving van de deeltijd-WW aansluit bij de recessie. Bedrijven kunnen immers tot eind 2009 deeltijd-WW aanvragen en er dus in 2009 en 2010 (en in sommige gevallen nog in het begin van 2011) gebruik van maken. Dit sluit aan bij de ontwikkeling van de werkloosheid en heeft daarop een dempend effect. Deeltijd-WW is niet bedoeld om structurele aanpassingen te voorkomen.


93




Vraag 88
Wat is de dekkingsgraad van de pensioenfondsen over het tweede kwartaal van 2009?

Antwoord 88
Zie het antwoord bij vraag 30.


94




Vraag 89
Wat verklaart de sterke toename van het EMU-tekort van de lokale overheden? In welke mate is dit tijdelijk (zoals de financieringsschuif t.b.v. energiemaatregelen, innovatie, etc.)? Welke plannen hebben de lokale overheden om dit aan te pakken?

Antwoord 89
De sterke toename van het EMU-tekort van de lokale overheden hangt onder andere samen met de tegenvallende netto grondopbrengsten van de gemeenten. In de huidge economische situatie vallen de grondverkopen stil (aan- en verkopen van grond zijn relevant voor het EMU-saldo). Daarnaast is er in de aanvullende bestuurlijke afspraken tussen Rijk en de medeoverheden afgesproken dat de medeoverheden meedelen in het stimuleringspakket voor 2009 en 2010. Met de aanvullende bestuurlijke afspraken krijgen de medeoverheden als gevolg van genoemde redenen voor 2009 en 2010 de mogelijkheid om hun EMU-tekort (beperkt) op te laten lopen. Vanaf 2011 moeten de medeoverheden weer terugkeren naar hun maximaal toegestane EMU-tekort van 0,5 procent bbp, zoals eerder vastgesteld bij bestuurlijke afspraak. Deze bestuurlijke afspraak wordt thans verwerkt in het wetsvoorstel Tekortreductie Rijk en Medeoverheden.


95




Vraag 90
Kan er een overzicht worden gegeven van de jaarlijkse ontwikkeling van de inkomsten (belastingen en sociale premies), de totale netto uitgaven en de absolute omvang van het bbp vanaf 1978?

Antwoord 90
in % bbp Jaar Belastinginkomsten Premie-inkomsten Netto collectieve uitgaven bbp in miljard 1978 26,8 15,5 44,4 141,7

1979 26,8 15,9 45,2 151,5

1980 26,4 16,0 46,3 163,1

1981 25,2 16,4 46,4 172,2

1982 25,3 17,4 48,8 177,9

1983 24,3 19,3 49,1 184,1

1984 23,7 18,2 47,1 194,1

1985 23,8 18,4 45,8 200,8

1986 24,9 17,9 47,4 206,9

1987 26,2 18,6 50,2 208,6

1988 26,3 18,4 48,9 217,6

1989 25,1 16,8 46,9 230,3

1990 26,7 15,2 47,2 243,7

1991 28,1 15,9 46,7 257,4

1992 27,0 16,4 47,6 268,3

1993 28,5 16,3 47,6 276,0

1994 25,3 17,2 46,0 290,0

1995 24,3 15,9 49,4 305,3

1996 25,0 15,2 42,1 319,8

1997 24,6 15,1 40,9 342,2

1998 24,5 15,0 40,3 362,5

1999 24,8 15,5 39,9 386,2

2000 24,5 15,4 38,0 418,0

2001 24,7 13,7 38,6 447,7

2002 24,5 13,3 39,8 465,2

2003 23,6 13,8 40,6 476,9

2004 23,6 13,9 39,3 491,2

2005 24,6 12,9 37,8 513,4

2006 25,0 14,0 38,5 540,2

2007 25,3 13,5 38,7 568,7

2008 24,6 14,5 38,4 595,9

2009 24,8 13,5 42,9 575,3

2010 24,0 14,4 44,6 580,5

Bron: CPB

96




Vraag 91
Zijn er criteria waaraan voldaan moet worden voordat staatsdeelnemingen worden afgebouwd? Hoe luiden deze criteria?

Antwoord 91
In de Nota Staatsdeelnemingen Rijksoverheid2 worden drie beoordelingscriteria genoemd welke getoetst worden voordat afstoting tot de mogelijkheden gaat behoren. Deze criteria luiden:


1. Het moet duidelijk zijn dat het aandeelhouderschap als instrument geen toegevoegde waarde meer heeft voor de borging van het publieke belang;
2. Er moeten voldoende waarborgen zijn dat de continuïteit van de dienstverlening door privaat aandeelhouderschap niet in gevaar komt;

3. Privaat aandeelhouderschap moet toegevoegde waarde hebben voor de betreffende onderneming en de duurzame kwaliteit van de activiteiten die worden uitgeoefend.

(2) Kamerstukken II 2007/08, 28 165, nr. 69

97




Vraag 92
Kan de toename van het begrotingstekort zoals weergegeven op p. 66 van de Miljoenennota worden uitgesplitst naar de volgende oorzaken, in euro's: noemereffect, lagere inkomsten, hogere uitgaven en interventies financiële sector?

Antwoord 92
In onderstaande tabel is een aansluiting gemaakt van het EMU-saldo ten tijde van de Miljoenennota 2009 naar de raming in de Miljoenennota 2010 in milarden.

(in miljard)
2009 2010

EMU-saldo MN 2009 7,2 4,9 Belasting en premie-inkomsten - 24,4 - 31,6 Netto opbrengsten interventies financiële sector (excl. rente) 1,5 1,0 Netto uitgaven Rijk - 8,5 - 6,8 Saldo lokale overheden - 3,5 - 4,1 EMU-saldo MN 2010 - 27,7 - 36,5


98




Vraag 93
Vanwaar is in tabel 4.4 een bedrag van 277 miljoen opgenomen onder vliegtax en niet het eerder genoemde bedrag van 305 miljoen euro?

Antwoord 93
In tabel 4.4 van de Miljoenennota is een bedrag van 277 miljoen opgenomen bij de vliegtax. Dit betreft de meest recente raming van de vliegtax opbrengst indien de vliegtax niet zou zijn afgeschaft. Het eerder vermelde bedrag van 305 miljoen euro betreft het bij Coalitie Akkoord ingeboekte bedrag voor de invoering van de vliegtax inclusief het budgettair effect van de aanpassingen die daarop zijn aangebracht bij Belastingplan 2009 (BP 2009). De meest recente raming van de vliegtax komt lager uit dan waar bij Coalitie Akkoord respectievelijk bij BP2009 vanuit is gegaan. Dit op basis van de realisatie van de vliegtaxopbrengst over 2008 en de meest recente inzichten over het aantal vliegtuigpassagiers dat op Nederlandse luchthavens opstapt. De crisis geldt als de belangrijkste oorzaak voor lagere dan eerder verwachte opbrengsten, hetgeen overigens ook te zien is bij andere belastingmiddelen.


99




Vraag 94
Vanwaar is in tabel 4.4 de Energie Investeringsaftrek (EIA) te vinden onder het kopje 'Liquiditeitsverruiming bedrijfsleven' en niet meer onder 'Duurzame Economie' zoals dat het geval was bij het aanvullend beleidsakkoord?

Antwoord 94
In tabel 4.4 van de Miljoenennota is de Energie Investeringsaftrek (EIA) inderdaad te vinden onder het kopje Liquiditeitsverruiming bedrijfsleven. Dit is conform de presentatie van de stimuleringsmaatregelen zoals eerder opgenomen in de Voorjaarsnota 2009. Onder het kopje Liquiditeitsverruiming bedrijfsleven staan alle fiscale maatregelen uit het stimuleringspakket gemeld. Hiermee wordt niet uitgesloten dat fiscale maatregelen bijdragen aan Duurzame Economie. Zoals ook in Miljoenennota op blz. 73 staat gemeld betreft de EIA een fiscale regeling voor ondernemers die investeren in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen.


100




Vraag 95
Wat wordt bedoeld met de passage op p. 76 van de Miljoenennota dat als de huidige loonontwikkeling zich doorzet de besparing van 3,2 miljard euro niet (volledig) gerealiseerd kan worden?

Vraag 97
Wat wordt bedoeld met de passage op p. 76 van de Miljoenennota dat als de huidige loonontwikkeling zich doorzet de besparing van 3,2 miljard euro niet (volledig) gerealiseerd kan worden? Welk deel zal naar verwachting niet worden gerealiseerd?

Vraag 99
Kan aangegeven worden hoe de eventuele besparing van 3,2 miljard tot stand komt? Kan dat per sector uitgesplitst worden?

Vraag 102
De 3,2 miljard wordt bespaard door middel van een nominale nullijn. Is dit alleen het resultaat van doorwerking van de referentiesystematiek? Is hier dan sprake van een bezuiniging?

Vraag 103
De besparing van 3,2 miljard. is gebaseerd op een nominale nullijn. Hoe groot zijn de gederfde belastinginkomsten van een nominale nullijn ten opzichte van een gemiddelde loongroei?

Vraag 104
Hoeveel van de besparing van 3,2 miljard. zal worden gerealiseerd op het moment dat de huidige loonontwikkeling doorzet?

Antwoord 95, 97, 99, 102, 103 en 104
In het aanvullend beleidsakkoord is verondersteld dat sociale partners een nominale nullijn voor nieuwe cao's overeenkomen en dat ­ rekeninghoudend met reeds afgesloten cao's - als gevolg daarvan de contractloonstijging in de markt uitkomt op 0,5 procent in 2010 en 0 procent in 2011. Deze contractloonstijging in de markt leidt via de koppelingssystematiek voor de uitkeringen en de referentiesystematiek voor de arbeidsvoorwaardenontwikkeling in de collectieve sector tot een besparing op de uitkeringen en de salarissen collectieve sector (overheidssectoren en zorgsector) van 1,3 miljard in 2010 en 3,2 miljard in 2011 en de jaren daarna, zonder dat beleidsmatig hoeft te worden ingegrepen.

De besparing van 3,2 miljard in 2011 is opgebouwd uit een besparing vanongeveer 2,1 miljard op de arbeidsvoorwaarden van de collectieve sector (waarvan ongeveer 1,2 miljard kabinetssectoren en onderwijs en ongeveer 0,9 miljard zorgsector) een besparing van ongeveer 1,0 miljard op de uitkeringen. Het betreft besparingen op de uitgaven van de overheid (inclusief zorg). Als de lonen in de markt niet of minder worden gematigd dan verondersteld, dan komt de besparing lager dan de veronderstelde 3,2 miljard uit. Bij een loonontwikkeling van respectievelijk 0 procent en 1 procent in 2010 zijn de besparingen respectievelijk ongeveer 2 miljard en ongeveer 0,7 miljard in
101




2010. Bij een loonontwikkeling van 1,5 procent in 2010, zoals thans wordt geraamd door het CPB, wordt er geen besparing gerealiseerd. Bij een loonontwikkeling van 2,0 procent is er een besparingverlies van 0,6 miljard in 2010. Zie onderstaande tabel.

In miljard 2010 Contractloonstijging 0% 2,0 wv. Lonen 1,6 wv. Uitkeringen 0,4

Contractloonstijging 1% 0,7 wv. Lonen 0,5 wv. Uitkeringen 0,2

Contractloonstijging 1oe% 0,0 wv. Lonen 0,0 wv. Uitkeringen 0,0

Contractloonstijging 2% -0.6 wv. Lonen -0,5 wv. Uitkeringen -0,1

+ is een besparing, - is een verlies

De veronderstelde besparing van 3,2 miljard in 2011 is een bruto-besparing. Een nominale nullijn heeft ook effect op de belastinginkomsten. Als de inkomenstenkant wordt meegenomen dan kan het totale effect op het EMU-saldo op de korte termijn slechter of zelfs negatief uitkomen. De belastingderving als gevolg van loonmatiging in de markt en de collectieve sector kan groter zijn dan de uitgavenbesparingen in de collectieve sector. Een gematigde loonontwikkeling kan wel een positieve invloed hebben op de internationale concurrentiepositie van Nederland.


102




Vraag 96
Wordt een deel van de maatregelen, genoemd in Tabel 4.5, geheel of ten dele al in 2010 ingevoerd?

Antwoord 96
Tabel 4.5 geeft het totaal van de maatregelen weer voor de tekortreductie vanaf 2011. Deze tabel bevat ook de maatregelen die voortvloeien uit de afspraken tussen Rijk en medeoverheden. In deze aanvullende bestuurlijke afspraken tussen Rijk en de medeoverheden is over de periode 2009 tot en met 2011 overeenstemming bereikt over de tijdelijk buiten werking stellen van de voedingssystematiek van het Gemeente- en Provinciefonds, consistent met de bestaande bestuursakkoorden. Ten dele is deze maatregel ook in 2010 van toepassing.


103




Vraag 97
Wat wordt bedoeld met de passage op p. 76 van de Miljoenennota dat als de huidige loonontwikkeling zich doorzet de besparing van 3,2 miljard euro niet (volledig) gerealiseerd kan worden? Welk deel zal naar verwachting niet worden gerealiseerd?

Antwoord 97
Zie het antwoord bij vraag 95.


104




Vraag 98
Waarmee zal de besparing van 3,2 miljard ingevuld worden wanneer de nominale nullijn niet wordt gerealiseerd?

Vraag 105
Het kabinet houdt de huidige loonontwikkeling nauwlettend in de gaten. Op welk moment zal uiterlijk worden besloten of extra maatregelen noodzakelijk zijn?

Antwoord 98 en 105
In het aanvullend beleidsakkoord is afgesproken dat het kabinet in het geval er geen nominale nullijn tot stand komt, mede in zijn rol als overheidswerkgever, op enigerlei wijze vanuit de collectieve sector zal bijdragen aan solidariteit met de marktsector, met mensen die hun baan hebben verloren (of dreigen te verliezen) en met gepensioneerden. Het kabinet wacht de looninzet van de vakbonden in het najaar af. Als blijkt dat de veronderstelde besparing niet (volledig) gerealiseerd zal worden, zal het kabinet zich bezinnen op de benodigde maatregelen.


105




Vraag 99
Kan aangegeven worden hoe de eventuele besparing van E 3.2 miljard tot stand komt? Kan dat per sector uitgesplitst worden?

Antwoord 99
Zie het antwoord bij vraag 95.


106




Vraag 100
Op welke manier komt de besparing van 3,2 miljard terug op de begroting?

Vraag 128
Is de CPB-raming van 1oe % contractloonstijging voor 2010 ook doorvertaald in de raming op de begroting voor de loonontwikkeling in de collectieve sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de in het aanvullend beleidsakkoord veronderstelde `nominale nullijn'?

Antwoord 100 en 128
Op de aanvullende post Koppeling Uitkeringen worden de uitgaven voortvloeiend uit de indexering van de begrotingsgefinancierde sociale-zekerheidsuitgaven geraamd. Op soortgelijke wijze wordt rekening gehouden met de uitgaven voortvloeiend uit indexering van de premiegefinancierde sociale-zekerheidsuitgaven. Op de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden worden de uitgaven geraamd die samenhangen met het op het uitgavenpeil van het desbetreffende jaar brengen van de loongevoelige uitgaven op de Rijksbegroting, Sociale Zekerheid en Zorg. Hierbij is rekening gehouden met de door het CPB geraamde stijging van de contractloonontwikkeling voor 2010. Als de in het aanvullend beleidsakkoord veronderstelde nominale nullijn zich voordoet, dan vertaalt dit zich via de koppelingssystematiek voor de uitkeringen en de referentiesystematiek voor de arbeidsvoorwaardenontwikkeling van de overheid in besparingen.


107




Vraag 101
In paragraaf 4.2.2. wordt aangegeven dat de maatregelen om het tekort terug te dringen de houdbaarheid van de overheidsfinanciën verbeteren met 0,5% bbp. Om welke maatregelen gaat het hier precies?

Antwoord 101
In het Aanvullend Beleidsakkoord (ABK) is afgesproken dat, uitgaande van economisch herstel, in 2011 wordt gestart met het herstel van de overheidsfinanciën. Het kabinet heeft een aantal maatregelen genomen om de houdbaarheid op de lange termijn te verbeteren (AOW, zorg en EWF). In aanvulling hierop leveren ook de ombuigingsmaatregelen in 2011 uit het ABK een bijdrage aan de structurele verbetering van de overheidsfinanciën. Alles bij elkaar optellend komt het totaal, inclusief de invulling van de 1,8 miljard en de verwachte besparingen op de overheidsuitgaven als gevolg van de doorwerking van het akkoord met de sociale partners op lonen en uitkeringen in de collectieve sector, uit op 0,5 procent bbp.


108




Vraag 102
De 3,2 miljard wordt bespaard door middel van een nominale nullijn. Is dit alleen het resultaat van doorwerking van de referentiesystematiek? Is hier dan sprake van een bezuiniging?

Antwoord 102
Zie het antwoord bij vraag 95.


109




Vraag 103
De besparing van 3,2 miljard is gebaseerd op een nominale nullijn. Hoe groot zijn de gederfde belastinginkomsten van een nominale nullijn ten opzichte van een gemiddelde loongroei?

Antwoord 103
Zie het antwoord bij vraag 95.


110




Vraag 104
Hoeveel van de besparing van 3,2 miljard zal worden gerealiseerd op het moment dat huidige loonontwikkeling doorzet?

Antwoord 104
Zie het antwoord bij vraag 95.


111




Vraag 105
Het kabinet houdt de huidige loonontwikkeling nauwlettend in de gaten. Op welk moment zal uiterlijk worden besloten of extra maatregelen noodzakelijk zijn?

Antwoord 105
Zie het antwoord bij vraag 98.


112




Vraag 106
Kan de regering een overzicht geven wat de besparing zou zijn bij een loonontwikkeling van respectievelijk 0%, 1%, 1oe% en 2% in 2010?

Antwoord 106
Bij een loonontwikkeling van respectievelijk 0 procent en 1 procent in 2010 zijn de besparingen respectievelijk circa 2 miljard en circa 0,7 miljard in 2010. Bij een loonontwikkeling van 1,5 procent in 2010 wordt er geen besparing gerealiseerd. Bij een loonontwikkeling van 2,0 procent is er een besparingverlies van 0,6 miljard in 2010.


113




Vraag 107
In welke mate heeft de stijging van de zorgkosten te maken met de toename van het aantal 65- plussers en in welke mate is die kostenstijging toe te schrijven aan zorg voor 65-minners? Welke andere oorzaken van de kostenstijging zijn er die niets te maken hebben met vergrijzing? (p 79)

Antwoord 107
Het uitsplitsen van de stijging van de zorgkosten in verschillende oorzaken vereist nauwkeurige gegevens over het zorggebruik van verschillende leeftijdscategorieën. Deze gegevens zijn deels te vinden bij bijvoorbeeld het CBS en het RIVM. Deze gegevens zijn echter niet recent en zeggen wel iets over gebruik, bijvoorbeeld het aantal ziekenhuisopnamen per leeftijdscategorie, maar niet over het aandeel in de kosten. In hoeverre de stijging van de zorgkosten in 2008 te wijten is aan de verschillende factoren kan daarmee dus niet worden gezegd.

Het CPB heeft in 2006 een raming gemaakt van de zorgkosten in de periode 2008-2011. Deze raming is de basis voor het budgettair kader zorg (BKZ) in de huidige kabinetsperiode. De raming is gepubliceerd als CPB document 121 "Een scenario voor de zorguitgaven 2008-2011".

In deze raming wordt de totale volumegroei van de zorg geraamd op 2,8 procent per jaar. Van die groei wordt 0,9 procentpunt veroorzaakt door demografie. Deze demografische groei bestaat voor 0,2 procentpunt uit bevolkingsgroei en voor 0,7 procentpunt uit het stijgende aandeel van 65- plussers in de bevolking. De resterende 1,9 procentpunt groei wordt verklaard uit factoren die niet samenhangen met demografie, zoals nieuwe technologische ontwikkelingen, meer vraag naar zorg door een stijging van het nationaal inkomen en kwaliteitsverbeteringen in de zorg.


114




Vraag 108
Waarom werd in de Voorjaarsnota voor 2009 nog een renteontvangst op het overbruggingskrediet van Fortis van 428 miljoen geraamd en is dit nu bijgesteld in de Miljoenennota 2010 naar een renteontvangst van 600 miljoen?

Antwoord 108
In de raming van de renteontvangsten is ten behoeve van de Voorjaarsnota uitgegaan van de korte rekenrente (1,5 procent voor 2009). De werkelijke rentepercentages waartegen de overbruggingskredieten in de eerste helft van 2009 zijn verstrekt blijken achteraf hoger. Ten behoeve van de raming in de Miljoenennota 2010 is daarom voor 2009 de raming opwaarts bijgesteld.


115




Vraag 109
Waarom werd in de Voorjaarsnota 2009 nog verwacht dat er in 2009 86 miljoen uitgekeerd zou moeten worden in het kader van Icesave, terwijl nu in de Miljoenennota een uitkering in 2009 van 192 miljoen geraamd wordt? Worden deze gestegen kosten ook verhaald op IJsland?

Antwoord 109
Het bedrag van 192 miljoen betreft voor een bedrag van 86 miljoen uitkeringen die gedaan zijn onder het IJslandse depositogarantiestelsel en voor een bedrag van 106 miljoen uitkeringen die vallen onder de Nederlandse topping-up.

Bij Slotwet 2008 is op basis van ramingen van De Nederlandsche Bank (DNB) op artikel 2 van hoofdstuk IXB uit hoofde van het depositogarantiestelsel een betalingsverplichting van ruim 1,4 miljard opgenomen. Deze verplichting omvat het bedrag van circa 1,3 miljard ten behoeve van het voorfinancieren van de uitkeringen uithoofde van het IJslandse DGS. Daarnaast omvat het een bedrag van 0,1 miljard ten behoeve van de topping up.

In 2008 is al 1,2 miljard (betrekking hebbend op het IJslandse DGS) van deze betalingsverplichting uitbetaald. Ten tijde van het opstellen van de Voorjaarsnota 2009 was bekend dat er in 2009 nog ongeveer 86 miljoen uitgekeerd was onder het IJslandse depositogarantiestelsel.

Het bedrag van de Nederlandse topping-up is voorgeschoten door De Nederlandsche Bank, maar is voor rekening van de Nederlandse Staat. Het precieze bedrag van de Nederlandse topping-up was ten tijde van het opstellen van de Voorjaarsnota nog onduidelijk. Ook was in het voorjaar nog niet duidelijk wanneer het Rijk De Nederlandsche Bank het voorgeschoten bedrag zou terugbetalen. Om die reden kon dit bedrag toen nog niet gekwantificeerd worden opgenomen.

Inmiddels is gebleken dat het bedrag van de topping-up in totaal ongeveer 106 miljoen bedraagt. Tevens is duidelijk geworden dat het Rijk dit bedrag nog in 2009 aan De Nederlandsche Bank zal terugbetalen. Om deze reden is de uitgavenraming nu meegenomen in de Miljoenennota 2010.


116




Vraag 110
Waarom nemen de uitvoeringskosten en inhuur externen in 2009 toe van 5 miljoen (in de Voorjaarsnota 2009) naar 24 miljoen (in de Miljoenennota)?

Antwoord 110
De hogere uitgaven voor de inhuur van advies van externen worden voornamelijk veroorzaakt door het beheer van de in 2008 verworven deelnemingen en het daarvoor benodigde advies op juridisch, strategisch en financiële gebied.


117




Vraag 111
Waarom is de raming voor uitvoeringskosten en externen in 2010 nul, terwijl in 2008 en 2009 in totaal 35 miljoen. werd uitgegeven aan externen in het kader van de kredietcrisis?

Vraag 115
Waarom is de raming voor uitvoeringskosten en externen in 2010 nul, terwijl in 2008 en 2009 in totaal 35 miljoen. werd uitgegeven aan externen in het kader van de kredietcrisis?

Antwoord 111 en 115
De raming voor 2010 is niet nul, maar circa 4,5 miljoen. Dit bedrag is terug te vinden in de tabel budgettaire gevolgen van beleid in begrotingsartikel 3 "Financieringsactiviteiten Publiek-Private Sector" van begroting IXB en bestaat uit advieskosten ten behoeve van (i) het beheer van de `reguliere' deelnemingen en (ii) ten behoeve van het beheer van de sinds de kredietcrisis verworven financiële deelnemingen.


118




Vraag 112
Zijn de geraamde premie- en renteontvangsten in het kader van de twee nieuwe faciliteiten voor ABN- AMRO (CRI en MCN) in 2009 en 2010 inschattingen of gegarandeerde vaste inkomsten?

Antwoord 112
Dit zijn inschattingen.


119




Vraag 113
Waarom is de post `rente over de staatsschuld' niet langer in het overzicht opgenomen?

Vraag 116
Kan de regering alsnog inzichtelijk maken wat de extra rentelasten door toename van de staatschuld zijn in 2009 en 2010 die het gevolg zijn van de maatregelen in het kader van de kredietcrisis?

Antwoord 113 en 116
Het is lastig om het totaal aan geraamde rentelasten toe te schrijven aan reguliere rentelasten en rentelasten ter financiering van maatregelen genomen naar aanleiding van de kredietcrisis. Dit is het gevolg van de gehanteerde integrale benadering van schuldmanagement. Deze benadering houdt in dat de financieringsbehoefte in haar totaliteit wordt gedekt, ongeacht de herkomst van de financiering.

Op basis van een vuistregel kan wel een inschatting worden gemaakt van de rentelasten. Deze inschatting is te vinden in de tabel. De rentebaten en dividendontvangsten die samenhangen met de interventies in de financiële sector zijn te vinden tabel 4.7 blz. 80 van de Miljoenennota 2010.

in miljard 2009 2010 Rentelasten staatsschuld 10,9 11,1 Gemiddelde staatsschuld (conform EMU-definitie) 297,6 310,9 Gemiddelde staatsschuld aangegaan voor interventies in financiële sector 65,5 48,2 Deel rentelasten toe te rekenen aan interventies financiële sector 2,4 1,7


120




Vraag 114
Waarom staat tegenover de geraamde 24 miljoen. aan uitgaven voor uitvoeringkosten en externen, slechts een bedrag van 4 miljoen. aan teruggevorderde kosten? Betekent dit dat de Staat het verschil van 20 miljoen. aan uitvoeringskosten kredietcrisis moet betalen? Zijn deze kosten niet te verhalen op de desbetreffende financiële instellingen? Zijn hier geen afspraken over gemaakt? Zullen hier in de toekomst afspraken over worden gemaakt?

Antwoord 114
Dit betekent dat van de 24 miljoen 4 miljoen direct kan worden verrekend met de kapitaalontvangende financiële instellingen. De overige kosten zullen worden teruggehaald uit dividend- en renteopbrengsten of uit latere verkoop.


121




Vraag 115
Waarom is de raming voor uitvoeringskosten en externen in 2010 nul, terwijl in 2008 en 2009 in totaal 35 miljoen. werd uitgegeven aan externen in het kader van de kredietcrisis?

Antwoord 115
Zie het antwoord bij vraag 111.


122




Vraag 116
Kan de regering alsnog inzichtelijk maken wat de extra rentelasten door toename van de staatschuld zijn in 2009 en 2010 die het gevolg zijn van de maatregelen in het kader van de kredietcrisis?

Antwoord 116
Zie het antwoord bij vraag 113.


123




Vraag 117
Waarom wordt er vanuit gegaan dat in 2010 het dividend uit de staatsdeelnemingen Fortis en ABN AMRO nihil zal zijn?

Vraag 119
Waarom wordt er, evenals in 2009, nu ook voor 2010 van uitgegaan dat de Staat nul euro dividend zal ontvangen uit de deelnemingen Fortis en ABN AMRO?

Antwoord 117 en 119
Voor 2009 is het onzeker hoe de financiële instellingen zich gaan ontwikkelen. In de komende periode zal duidelijker worden hoe de financiële markten zich naar verwachting zullen ontwikkelen, welke impact de recessie zal hebben en hoe dit zal doorwerken in het rendement en dividend.


124




Vraag 118
De financiële instellingen betalen een coupon van minimaal 8,5 procent aan de Staat op jaarbasis als er in dat jaar ook dividend wordt uitgekeerd, wordt er dit jaar ook dividend uitgekeerd en hoeveel couponrente wordt er ontvangen?

Antwoord 118
Net als bij Fortis en ABN AMRO is er voorlopige onzekerheid omtrent de dividenden van SNS, ING en Aegon. In de komende periode zal duidelijker worden hoe de financiële markten zich naar verwachting zullen ontwikkelen, welke impact de recessie zal hebben en hoe dit zal doorwerken in het rendement en dividend.


125




Vraag 119
Waarom wordt er, evenals in 2009, nu ook voor 2010 van uitgegaan dat de Staat nul euro dividend zal ontvangen uit de deelnemingen Fortis en ABN AMRO?

Antwoord 119
Zie het antwoord bij vraag 117.


126




Vraag 120
Klopt het dat, afgaande op de meerjarencijfers in de begroting van Financiën er tot en met 2013 per saldo 14 mrd. zal worden ontvangen in het kader van de back-up faciliteit ING en 12,8 mrd. zal worden betaald? Hoe verhoudt dit zich tot de oorspronkelijke raming?

Antwoord 120
In de eerste onderstaande tabel staat de oorspronkelijke meerjarenraming voor de periode tot en met 2013 uit de Voorjaarsnota. In de tweede tabel staat de meerjarenraming uit de Miljoenennota voor de periode tot en met 2013 (in miljoen).
Raming Voorjaarsnota 2009
in miljoen 2009 2010 2011 2012 2013 totaal Programmauitgaven
A Funding fee 3.809 3.086 2.594 2.115 1.795 13.400 B Management fee 111 95 82 71 61 420 Programmaontvangsten
C Portefeuille ontvangsten 4.106 3.334 2.805 2.298 1.950 14.493 D Garantie fee 43 63 70 59 51 285

(C+D)-(A+B) 229 215 199 171 145 958

Raming Miljoenennota 2010
in miljoen 2009 2010 2011 2012 2013 totaal Programmauitgaven
A Funding fee 3.476 2.953 2.483 2.027 1.721 12.660 B Management fee 54 46 40 34 29 203 Programmaontvangsten
C Portefeuille ontvangsten 3.620 3.127 2.631 2.155 1.829 13.362 D Garantie fee 118 101 87 75 65 446

(C+D)-(A+B) 208 229 196 169 143 945

De kasstromen in euro zijn veranderd. Dit heeft een aantal oorzaken. In de eerste instantie is de fee structuur aangepast (komt o.a. tot uitdrukking in lagere management fee en hogere garantie fee). In de tweede plaats zijn de kasstromen voor 2009 neerwaarts bijgesteld omdat de transactie pas op 26 januari is afgesloten. En in de derde plaats is er sprake van een stijging van de eurokoers (in dollars) waardoor de kasstromen in euro zijn gedaald. Overigens is het wisselkoersrisico zeer beperkt bij deze transactie. Het netto resultaat over de periode tot en met 2013 is overigens nagenoeg ongewijzigd gebleven.

127




Vraag 121
Vanwaar is de eerder genoemde besparing van 3,2 miljard niet opgenomen in Tabel 4.8?

Antwoord 121
In tabel 4.8 staan alleen de kaderrelevante uitgaven en het stimuleringspakket. De betreffende besparing van 3,2 miljard is, zoals toegelicht in het antwoord op o.a. vraag 99 en 102, een mutatie in de nominale bijstelling van de begrotingen. Voor dergelijke nominale mutaties worden -net als geldt voor mutaties in de WW/WWB- de uitgavenkaders gecorrigeerd, conform de afspraak in het Aanvullend Beleidsakkoord. Vandaar dat de 3,2 miljard niet in deze tabel terugkomt.

In tabel 4.8 in de Miljoenennota is per abuis het stimuleringspakket ten aanzien van de arbeidsmarktenveloppe niet volledig verwerkt. Ook zitten er voor een deel niet-kaderrelevante uitgaven onder de post `infrastructuur, mobiliteit en vervoer', te weten de FES-gefinancierde uitgaven in het Infrastructuurfonds. De cijfers in onderstaande tabel zijn gecorrigeerd:

Tabel 4.8 Ontwikkeling netto uitgaven (in miljard) 2009 2010* groei Zorg 55,0 56,1 1,1 W.v. autonome groei 1,5 W.v. intensiveringsenveloppe CA 0,5 0,5 W.v. actualisatie zorguitgaven 2007 en 2008 0,7 0,8 W.v. persoonsgebonden budgetten 0,4 0,6 W.v. genomen maatregelen -0,3 -1,7 W.v. invoering forfaits WTCG 0,5 W.v. stimuleringspakket onderhoud en bouw zorg- en AWBZ- 0,3 instellingen

Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid 58,9 61,5 2,6 W.v. groei WW / WWB 3,0 W.v. stimuleringspakket aanpak jeugdwerkloosheid 0,1 0,1 W.v. stimuleringspakket arbeidsmarktenveloppe (plus 0,7 0,7 werktijdverkorting)
W.v. stimuleringspakket schuldhulpverlening 0,1 W.v. maatregelen ter dekking van problematiek -0,4 -0,4

Onderwijs Cultuur en Wetenschappen 33,3 33,7 0,5 W.v. intensiveringsenveloppe onderwijs CA 0,9 1,1 W.v. intensiveringsenveloppe kinderopvang CA 0,3 0,4 W.v. stimuleringspakket versterking MBO 0,1 0,2 W.v. stimuleringspakket onderhoud scholen 0,1 W.v. stimuleringspakket versterking kennisinfrastructuur 0,1

Binnenlands Bestuur en Veiligheid 11,5 11,0 -0,6 W.v. intensiveringsenveloppe veiligheidsketen CA 0,2 0,3 W.v. CAO politie en Vernieuwing Rijksdienst 0,1 0,0 W.v. Antillen 0,5 0,3 W.v. vreemdelingenketen 0,8 0,7

Infrastructuur, mobiliteit en openbaar vervoer 9,3 9,7 0,4 W.v. autonome groei Infrastructuurfonds 0,1 W.v. intensiveringsenveloppe CA 0,2 0,3 W.v. stimuleringspakket 0,3 0,3

Internationaal 16,8 19,1 2,3
128




W.v. EU afdrachten 4,2 6,7

Jeugd en Gezin 6,5 6,5 0,0 Milieu, wonen en wijken 5,1 4,2 -0,9 W.v. stimuleringspakket 0,2 0,0 W.v. afkoop specifieke uitkering 0,7 0,0

Gemeente- en Provinciefonds 17,3 17,7 0,4 Overige 9,5 11,0 1,5 W.v. intensiveringsenveloppen CA gereserveerd op aanvullende post 0,0 0,2 W.v. stimuleringspakket gereserveerd op aanvullende post 0,1 0,4

Totaal 223,2 230,5 7,3 W.v. intensiveringen Coalitieakkoord 4,0 5,1 W.v. stimuleringspakket (excl. lastenverlichting) 1,7 2,5


129




Vraag 122
Gaat er, op kasbasis, in 2010 méér of minder geld dan in 2009 naar chronisch zieken en gehandicapten? Hoe verhoudt het bedrag voor 2010 zich tot de uitgaven tien jaar geleden?

Antwoord 122
Per 2009 is de Wet Tegemoetkoming Chronisch Zieken en Gehandicapten (Wtcg) in werking getreden. Deze regeling bestaat uit drie delen: een forfait op basis van zorggebruik (0,5 miljard), een verlaging van de eigen bijdrage AWBZ (0,5 miljard) en een beperkte fiscale regeling voor specifieke (medische) kosten (0,5 miljard).

Hoewel op transactiebasis de tegemoetkoming aan chronisch zieken en gehandicapten van 2009 op 2010 maar beperkt wijzigt, treden op kasbasis forse verschillen op. Dit heeft een aantal oorzaken. Ten eerste worden de forfaits uitgekeerd één jaar na het jaar waarop zij betrekking hebben (dus in 2010 over 2009). Ten tweede wordt de verlaging voor de eigen bijdragen voor wat betreft zorg zonder verblijf in 2009 eenmalig met een jaar vertraging doorgevoerd, dus pas in 2010. Vanaf 2010 zal de korting wel in het lopende jaar verrekend worden. Een en ander leidt tot de volgende raming:

2009 2010

Forfaits cz/g 0 0,5 Verlaging Eigen bijdragen 0,2 0,5 Totaal uitgaven 0,2 1,0 Aftrek specifieke uitgaven Wtcg (trans) 0,5 0,5 Totaal 0,7 1,5 Voor de uitgaven 10 jaar geleden kan gekeken worden naar het toenmalige belang van de buitengewone uitgavenregeling (BU). In 1999 ging het op 0,2 miljard; in 2000 om 0,3 miljard. De vergelijking met de BU gaat in die zin mank dat bij de BU enerzijds sprake was van een grote mate van niet-gebruik door chronisch zieken en gehandicapten en anderzijds van een grote mate van gebruik door mensen die niet chronisch ziek of gehandicapt zijn.
130




Vraag 123
Wat zijn de koopkrachteffecten van de wijziging in de tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten voor deze groep mensen?

Antwoord 123
De belangrijkste verandering in 2010 is het geleidelijk aflopen van een overgangsmaatregel in de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg).

Binnen de Wtcg is sprake van een nieuwe fiscale regeling voor specifieke ziektekosten. Binnen deze fiscale regeling kunnen kosten worden afgetrokken voor ondermeer genees- en heelkundige hulp, voorgeschreven medicijnen, hulpmiddelen, reiskosten naar zorgaanbieders, diëten en extra kleding en beddengoed. In de oude buitengewone uitgavenregeling gold voor een aantal specifieke kostenposten een vermenigvuldigingsfactor van 2,13 bij huishoudens met een (gezamenlijk) verzamelinkomen tot circa 32.000. Een belangrijke consequentie hiervan was dat door de verschillende tarieven voor 65-minners en 65-plussers de mate van compensatie erg kon verschillen (ongerichtheid). Voor 65-minners kon de compensatie zelfs hoger uitvallen dan de hoogte van de (extra) specifieke uitgaven.

In de nieuwe fiscale regeling blijft de vermenigvuldigingsfactor van 2,13 gelden voor 65-plussers; Voor 65-minners wordt deze afgebouwd: van 2,13 in 2009 naar 1,77 in 2010 en 1,40 in 2011 en verder.

Door de geleidelijke afbouw van de vermenigvuldigingsfactor treden in 2010 negatieve inkomenseffecten op bij 65-minners met aftrekbare zorgkosten die onder de vermenigvuldigingsfactor vallen. De omvang van deze inkomenseffecten neemt toe met de hoogte van de specifieke ziektekosten. Verder neemt het inkomenseffect toe als de aftrekpost doorwerkt in het recht op inkomensafhankelijke regelingen zoals zorgtoeslag, huurtoeslag en dergelijke. Naar verwachting hebben ruim 300.000 huishoudens negatieve inkomenseffecten (ter vergelijk 2 à 3 miljoen mensen met voordeel van de Wtcg) als gevolg van de afbouw van deze vermenigvuldigingsfactor. Het gaat hierbij voor 95 procent van de betrokken huishoudens om inkomenseffecten kleiner dan 1,5 procent. Deze inkomenseffecten zijn overigens ook toegelicht in de bijlage Inkomensbeleid bij de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

131




Vraag 124
Hoe hoog zouden de uitgaven op de post Internationaal in 2009 zijn zonder de toerekening van de verlaagde afdracht aan de EU over 2007 en 2008?

Antwoord 124
De jaarlijkse korting op de EU-afdrachten bestaat - zoals uiteengezet in de begroting van Buitenlandse Zaken - uit een lump-sum korting op de BNI-afdrachten van 605 miljoen, een lager percentage BTW-afdrachten (ongeveer 400 miljoen) en handhaving van de bestaande Nederlandse korting op de VK-compensatie, terwijl de VK-compensatie wordt verlaagd (ongeveer 20 miljoen). De korting voor Nederland komt in 2007 uit op 1.034 miljoen en in 2008 op 1.074 miljoen. De EU- afdrachten in 2009 zouden zonder de toerekening van de verlaagde afdracht over 2007 en 2008 dan ook ruim 2 miljard hoger uitvallen en daarmee netto uitkomen op ca. 5,7 miljard. De uitgaven op de post Internationaal in de Miljoenennota, waar tevens de Defensie- en HGIS-uitgaven onder vallen, zouden in 2009 uitkomen op ongeveer 18,8 miljard.


132




Vraag 125
Wat is de raming van het aantal verkochte woningen in 2010? Hoe verhoudt dit zich ten opzichte van 2009 en 2008?

Antwoord 125
Er is geen raming beschikbaar van woningverkopen. De realisatiecijfers hieronder zijn afkomstig van CBS/Kadaster

REALISATIECIJFERS VERKOCHTE WONINGEN

Verkochte bestaande woningen in 2007, 2008 en 2009: (bron: CBS/Kadaster 23-09-2009)
Periode Aantal 2007 202.401

2008 182.392

2009 1e/2e kwartaal 57.487


133




Vraag 126
Zijn voor alle ramingen in de Miljoenennota de macro-economische variabelen van het CPB gevolgd? Zo nee, waar niet en waarom niet?

Antwoord 126
Ja, voor de gehele Miljoenennota 2010 is uitgegaan van de macro-economische veronderstellingen van tabel 4.10 van de Miljoenennota 2010 (blz. 88). Deze veronderstellingen zijn afkomstig van het CPB.


134




Vraag 127
Wat is de verklaring voor het feit dat voor het jaar 2009 het beeld ten opzichte van de Voorjaarsnota (MEV) is verslechterd (economische groei daalt van 3oe naar 4 Y%), terwijl de werkloosheid in 2009 in de Miljoenennota een kwartprocent gunstiger uitkomt dan geraamd in de Voorjaarsnota (zie ook p. 118 Miljoenennota)?

Antwoord 127
De verslechtering van het economisch beeld voor 2009 valt hoofdzakelijk toe te schrijven aan de beschikbaar gekomen realisatiecijfers van het CBS over het eerste en tweede kwartaal van 2009. Vooral de consumptie door huishoudens ontwikkelde zich aanzienlijk ongunstiger dan voorzien in het Centraal Economisch Plan (CEP; de raming die ten grondslag ligt aan de Voorjaarsnota). Ook bleek na het beschikbaar komen van het CEP dat de wereldhandel nog lager uitkwam dan verwacht, met in het spoor daarvan de uitvoer. De lagere consumptie en uitvoer remden bovendien de behoefte aan investeringen.

Dat de werkloosheidsraming desondanks neerwaarts is bijgesteld is deels toe te schrijven aan de verlenging en intensivering van de deeltijd-WW. Daarnaast komt de arbeidsinkomensquote van de marktsector (aiq) in de MEV aanzienlijk lager uit dan eerder gedacht. De aiq geeft ruwweg weer welk deel van hun inkomsten bedrijven kwijt zijn aan arbeidskosten. De neerwaartse aanpassing van de aiq is het resultaat van 1) CBS-realisaties over 2008 die doorwerken op het niveau ervan in 2009, 2) een neerwaartse aanpassing van de raming van de incidentele loonontwikkeling (uitgaven aan overwerk, bonussen e.d.) en 3) hogere toegevoegde waarde van banken (die deel uitmaken van de marktsector) dan eerder gedacht. Hierbij moet overigens wel worden opgemerkt dat bij de bepaling van deze toegevoegde waarde geen rekening is gehouden met afschrijvingen op leningen bij banken, die het bedrijfseconomische resultaat wel degelijk negatief beïnvloeden. Deze drie delen dragen in ongeveer gelijke mate bij aan de aiq-daling. Daardoor komt de winstgevendheid van bedrijven gunstiger uit dan eerder geraamd en dat vertaalt zich in een minder sterke daling van de werkgelegenheid dan eerder gedacht, omdat bedrijven minder hoeven te rationaliseren en reorganiseren. Bovendien zullen bij een gunstiger winstontwikkeling minder bedrijven failliet gaan.


135




Vraag 128
Is de CPB-raming van 1oe % contractloonstijging voor 2010 ook doorvertaald in de raming op de begroting voor de loonontwikkeling in de collectieve sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de in het aanvullend beleidsakkoord veronderstelde `nominale nullijn'?

Antwoord 128
Zie het antwoord bij vraag 100.


136




Vraag 129
Impliceert het buiten de uitgavenkaders houden van arbeidsvoorwaardenuitgaven dat de (meer)kosten van bijvoorbeeld CAO's die worden afgesloten voor rijkspersoneel niet langer van invloed zijn op de kadertoetsing? Zo ja, betekent dat een te dure CAO niet meer gecompenseerd hoeft te worden binnen de rijksbegroting c.q. binnen de begroting van de verantwoordelijke bewindspersoon?

Vraag 162
Wat betekent de zin op p. 145 van het bijlagenboek bij de Miljoenennota, waarin staat dat het uitgavenkader wordt gecorrigeerd voor de arbeidsvoorwaardenuitgaven?

Antwoord 129 en 162
In het aanvullend beleidsakkoord is afgesproken dat het uitgavenkader wordt gecorrigeerd voor mutaties in de loon- en prijsontwikkeling (de ruilvoet) en voor mutaties in werkloosheidsuitgaven (WW/WWB). Mutaties door beleidsmatige keuzes moeten conform de gebruikelijke begrotingsregels worden gedekt binnen de beschikbare budgettaire ruimte uit hoofde van de referentiesystematiek. Mutaties ten gevolge van het afsluiten van cao's moeten dus onder het uitgavenkader worden ingepast.


137




Vraag 130
Waar kan de 1,8 miljard euro onderschrijding op de kaders voor 2011 voor worden ingezet? Zijn daar al afspraken over gemaakt? Of betreft dit de taakstelling op 1,8 mrd zoals bedoeld in het aanvullend beleidsakkoord ter dekking van de hogere rente kosten? In hoeverre wordt deze onderschrijding verklaard door aanpassingen van de uitgavenkaders?

Antwoord 130
Voor het jaar 2011 heeft het kabinet een bedrag van 1,8 miljard ingevuld met bezuinigingen ter consolidatie van de overheidsfinanciën. In Tabel 4.5 van de Miljoenennota 2010 wordt een overzicht gegeven van de exacte maatregelen betreffende de tekortreductie. De onderschrijding kan daarom niet ingezet worden voor intensiveringen. De aanpassingen van de uitgavenkaders hebben geen effect op de onderschrijding.


138




Vraag 131
Wat wordt bedoeld met "Daarnaast is het stimuleringspakket buiten de kaders geplaatst"?

Antwoord 131
Het stimuleringspakket is niet onder een kader geplaatst. Daarmee neemt het stimuleringspakket geen bestaande ruimte in binnen de kaders en verdringt het reeds geplande uitgaven niet van de begroting. Het stimuleringspakket belast wel het EMU-saldo.


139




Vraag 132
Wat is de meerwaarde van het hebben van uitgavenkaders als deze gedurende deze kabinetsperiode al twee keer zijn gewijzigd?

Antwoord 132
De uitgavenkaders vormen de kern van het trendmatig begrotingsbeleid. Het reëel uitgavenkader houdt in dat de uitgaven niet hoger mogen zijn dan het afgesproken plafond. Het gevolg is dat de uitgavenkant van de begroting wordt losgekoppeld van de inkomstenkant en inkomstenmee- en tegenvallers apart behandeld kunnen worden.

De economische ontwikkeling heeft echter gezorgd voor twee effecten die tegen elkaar in werken in verschillende tijdsperiodes. Het kabinet wil met de wijzigingen in de uitgavenkaders voorkomen dat hogere uitgaven op de korte termijn anders worden behandeld dan lagere uitgaven op de langere termijn. Concreet betekent dit dat het uitgavenkader op deze manier niet alleen gecorrigeerd wordt voor de conjuncturele tegenvaller (hogere werkloosheidsuitgaven), maar ook voor de conjuncturele meevaller (de ruilvoetontwikkeling).


140




Vraag 133
Veronderstelt de regering dat er in 2010 en 2011 minder 'onrust in de wereld' zal zijn en er daardoor in 2011 geen overschrijding meer is van de post 'asiel' in tabel 4.12? Waar is deze verandering ten opzichte van 2009 op gebaseerd, of is er sprake van een verandering in het beleid?

Antwoord 133
De situatie in de wereld is op voorhand niet te voorspellen. De totale asielinstroom zal dan ook een resultante zijn van het aantal crisissituaties in de wereld. Voorts wordt voor de asieluitgaven gebruik gemaakt van relatief lage meerjarencijfers. Door deze gehanteerde systematiek wordt voorkomen dat teveel capaciteit besteld wordt bij organisaties in de vreemdelingenketen. Keerzijde van deze systematiek is dat in bepaalde gevallen gedurende het jaar extra geld naar asiel moet. Er is geen sprake van verandering van beleid.


141




Vraag 134
Welke uitgaven vallen er precies onder de werkloosheidsuitgaven in tabel 4.11? Wat is precies de reden dat deze uitgaven buiten de kaders zijn geplaatst? Kan per verschillende uitgavenpost worden aangegeven om welk bedrag het gaat voor 2009, 2010 en 2011?

Antwoord 134
De werkloosheidsuitgaven in tabel 4.11 in de Miljoenennota 2010 zijn opgebouwd uit de WW en de bijstand (inclusief uitvoeringskosten). In het aanvullend beleidsakkoord is afgesproken dat met het oog op versterkte werking van de automatische stabilisatoren de kaders in 2009, 2010 en 2011 worden gecorrigeerd voor de mutaties in de werkloosheidsuitgaven ten opzichte Miljoenennota 2009. In de tabel hieronder staan de bedragen voor de WW en de bijstand voor de jaren 2009, 2010 en 2011 weergegeven.

(in miljard) 2009 2010 2011 Werkloosheidsuitgaven 1,6 4,5 5,0 Wv. WW 1,3 3,6 3,6 Wv. Bijstand 0,3 0,9 1,4


142




Vraag 135
Kan voor de ruilvoet worden uitgesplitst hoe deze is opgebouwd in 2009, 2010 en 2011? Welke invloed heeft de loonontwikkeling op de ruilvoet in deze jaren en welke invloed heeft de prijsontwikkeling?

Antwoord 135
Onderstaande tabel geeft de opbouw van de ruilvoet weer. Onderscheid naar prijsontwikkeling en loonontwikkeling is niet mogelijk; met name voor het kader SZA en het Budgettair Kader Zorg lopen loon- en prijsontwikkeling vaak door elkaar. De ramingen voor het de jaren 2009 en 2010 zijn gebaseerd op de MEV 2010 van het CPB. Voor het jaar 2011 zijn geen actuele ramingen over de economie beschikbaar. De ramingen voor dit jaar zijn gebaseerd op extrapolaties van 2010.

De totalen per kader zijn eveneens terug te vinden in bijlage 2 van de Miljoenennota 2010.

(Bedrag x miljoen, + ruilvoetverlies, - ruilvoetwinst) 2009 2010 2011 RBG-eng
Effect kaderaanpassing (pNB) 1.765 1.498 1.180 Effect loon- en prijsontwikkeling -1.123 -1.736 -1.983 Ruilvoetwinst/-verlies RBG-eng 642 -238 -803 SZA
Effect kaderaanpassing (pNB) 934 776 619 Effect loon- en prijsontwikkeling -170 -1.024 -2.024 Ruilvoetwinst/-verlies SZA 764 -247 -1.405 Zorg
Effect kaderaanpassing (pNB) 920 790 646 Effect loon- en prijsontwikkeling -531 -1.363 -2.009 Ruilvoetwinst/-verlies Zorg 388 -573 -1.364 Totaal
Ruilvoetwinst/verlies 1.795 -1.058 -3.572


143




Vraag 136
Hoe verhoudt de onderschatting van de uitgaven aan zwangerschapsverloven zich tot de resultaten op het gebied van arbeidsparticipatie van vrouwen?

Antwoord 136
In de afgelopen jaren zijn vooral vrouwen meer en langer gaan werken. Ook in de toekomst zal de participatiegraad onder vrouwen nog verder stijgen. Onder invloed van een veranderende cultuur en hogere opleidingsniveaus zijn nieuwe generaties vrouwen vaker actief op de arbeidsmarkt dan de huidige generatie. Dit heeft als onvermijdelijk neveneffect dat meer gebruik gemaakt wordt van zwangerschapsverlof, met de bijbehorende extra kosten. Daarbij leidt ook het hogere gemiddelde loon tot hogere uitgaven.


144




Vraag 137
Wat zijn de budgettaire lasten van de hypotheekrenteaftrek? Hoe hoog zijn die lasten vijf jaar na een stijging van de rente met 2%-punt?

Antwoord 137
In de Miljoenennota is het saldo inkomstenderving van de hypotheekrenteaftrek en het eigenwoningforfait (EWF) opgenomen. In 2010 wordt dit saldo geraamd op 9,2 miljard. De inkomstenderving van enkel de hypotheekrenteaftrek wordt geraamd op 11,4 miljard. Als effectief de gemiddelde afgetrokken hypotheekrente 2 procent hoger ligt dan waar nu in de raming van 2010 van wordt uitgegaan, dan bedraagt de extra budgettaire derving 5,3 miljard. Dit budgettaire effect zal echter niet optreden, omdat een 2 procent hogere rente niet leidt tot een 2 procent hogere gemiddelde effectieve rente. De reden is allereerst dat de stijging van het rentepercentage over 5 jaar vertraagd doorwerkt op het gemiddelde rentepercentage. Leningen hebben uiteenlopende periodes waar de rente vastligt, die zelfs kunnen oplopen tot 30 jaar. Voorts wordt ook de omvang van de uitstaande hypotheekschuld beïnvloed door de rentestand. Een hogere rente leidt tot een mindere vraag naar hypotheken en voor de hypotheken waarvoor de rente wordt herzien is het vaak mogelijk op dat moment extra af te lossen. Daarnaast heeft een hogere rente invloed op de huizenprijzen en daarmee op de hoogte van nieuwe hypotheken die worden afgesloten.


145




Vraag 138
In welke mate is de jaarlijkse bbp-stijging in 2009-2011, ondanks de krimp van de economie, toe te schrijven aan overheidsbeleid?

Antwoord 138
In de MEV 2010 (tabel 3.1) maakt het CPB een toedeling naar de bijdragen van de diverse bestedingscategorieën aan de economische groei voor de jaren 2006-2010. Voor 2011 wordt voor het eerst in het Centraal Economisch Plan 2010, te publiceren aanstaand voorjaar, een raming gepubliceerd. Een van de onderscheiden bestedingscategorieën betreft de overheidsbestedingen. De bijdrage aan de bbp-groei van de ontwikkeling van de overheidsbestedingen bedraagt in de jaren 2006 tot en met 2010 respectievelijk 0,6 procentpunt, 1,1 procentpunt, 0,6 procentpunt, 0,5 procentpunt en 0,25 procentpunt. De toe- of afname van de overheidsbestedingen vormt echter maar één deel van het overheidsbeleid. Een wezenlijk onderdeel van het overheidsbeleid bestaat uit het laten werken van de automatische stabilisatoren. Indien was vastgehouden aan de 3 procent tekortnorm, zou voor 20 à 30 miljard moeten zijn bezuinigd, met omvangrijke macro- economische effecten van dien. Een alternatief zou zijn geweest om voor 20 à 30 miljard de belastingen en premies te verhogen, wat het beschikbaar inkomen van gezinnen en bedrijven - en daarmee de consumptie en de investeringen - substantieel zou hebben beïnvloed. Omdat niet duidelijk is hoe het overheidsbeleid eruit zou hebben gezien indien was vastgehouden aan de 3 procent tekortnorm, is het niet mogelijk het totale effect van het overheidsbeleid op de bbp-groei te bepalen.


146




Vraag 139
Wat is de jaarlijkse ontwikkeling van het bbp per hoofd van de bevolking, gecorrigeerd voor inflatie, in Nederland in de periode 2008-2011?

Antwoord 139
Ramingen voor het bbp en de inflatie in 2011 zijn nog niet beschikbaar. Onderstaande tabel toont de verwachte ontwikkeling van het bbp, de bevolking en het bbp per hoofd, in Nederland voor de jaren 2008-2010.
2008 2009 2010

procentuele mutatie

Ontwikkeling bbp 2 - 4Y 0 Ontwikkeling bevolkinga oe oe Œ Ontwikkeling bbp/per hoofd 1oe - 5 - '

a Bevolkingsprognose 2008 (CBS), gecorrigeerd voor realisaties t/m 1 april 2009.


147




Vraag 140
Hoe kan worden vastgesteld en bijgehouden of uitgaven op de rijksbegroting regulier zijn (binnen de kaders) of onderdeel zijn van het stimuleringspakket en dus buiten de kaders vallen?

Antwoord 140
De uitgaven die onderdeel uitmaken van het stimuleringspakket zijn bij te houden via overzichten gepresenteerd in het aanvullend beleidsakkoord `Werken aan de toekomst', in de Kamerbrief `Actueel overzicht stimuleringspakket' van 16 juli 2009 (Kamerstukken II 2008/09, 31 070 IXB, nr. 56) alsmede op pagina's 70-74 (waaronder tabel 4.4) in de Miljoenennota.

In internetbijlage 2 (Verticale toelichting) worden de totalen per begroting gepresenteerd exclusief de middelen die beschikbaar zijn voor het stimuleringspakket. Door middel van een aansluitregel wordt het deel van de begroting dat onder het stimuleringspakket valt gepresenteerd. De mutaties die optreden binnen het stimuleringspakket worden gepresenteerd en toegelicht in de verticale toelichting van het stimuleringspakket (zie blz. 155-159 van de internetbijlagen). Daarnaast wordt per begroting in de verdiepingsbijlage de mutaties toegelicht.


148




Vraag 141
Kan de regering een overzicht geven van de uitgaven getoetst aan de drie kaders indien niet gecorrigeerd wordt voor ruilvoet, werkloosheidsuitgaven en het stimuleringspakket?

Antwoord 141
Tabel 4.11 van de Miljoenennota 2010 geeft een overzicht van de extra uitgaven aan werkloosheidsuitgaven en ruilvoet ten opzichte van de Miljoenennota 2009 en het stimuleringspakket (voor zowel uitgaven als lasten). Het stimuleringspakket staat buiten de kaders en loopt voor een klein deel door na 2010 (bijvoorbeeld afschaffing vliegtax). Het uitgavenkader is gecorrigeerd voor de mutatie in ruilvoet en de werkloosheidsuitgaven ten opzichte van de Miljoenennota 2010. Zoals uit onderstaand overzicht valt op te maken, wordt er in de crisisjaren 2009 en 2010 tijdelijk en gericht gestimuleerd.

2009 2010 2011

Kadertoetsing MN 2010 0,0 0,0 -1,8 Werkloosheidsuitgaven 1,6 4,5 5,0 Ruilvoet 1,8 -1,1 -3,6 Stimuleringspakket 2,4 3,2 0,73 Toetsing zonder correcties 5,8 6,6 0,3

3 Bedragen genoemd in 2011 zijn soms gespreid over meerdere jaren.
149




Vraag 142
Kan de regering een meerjarenraming geven voor de inkomstenbeperkende maatregelen?

Antwoord 142
Voor de periode 2011-2015 is geen actueel economisch beeld van het CPB beschikbaar. Daarom is er van afgezien om voor de tabel met inkomstenbeperkende maatregelen een raming te maken voor de jaren na 2010.


150




Vraag 143
In bijlage 5 komt de verlaging van het btw-tarief op het isoleren van huizen niet meer terug. Zijn de bedragen die genoemd worden op pagina 74 in tabel 4.4 m.b.t. de verlaging van het btw-tarief voor het isoleren van huizen opgenomen in bijlage 5? Zo ja, onder welke post? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 143
Ja, de bedragen zijn onder de post "arbeidsintensieve diensten" opgenomen.


151




Vraag 144
Voor 2009 zijn de belastinguitgaven voor VAMIL geraamd op 48 miljoen. In 2010 is hier 42 miljoen. voor uitgetrokken. In paragraaf 4.2.1 wordt uitbreiding van deze regeling als crisismaatregel gepresenteerd, terwijl er 6 miljoen. minder voor beschikbaar is dan in 2009. Hoe is dit te verklaren?

Antwoord 144
Het budget van VAMIL en MIA is voor de jaren 2009 en 2010 met 30 miljoen per jaar verhoogd in het `Fiscaal stimuleringspakket en overige fiscale maatregelen' (Kamerstukken II 2009/10 31 301, nr 11). Hierbij is de volgende verdeling aangehouden: 20 miljoen voor de MIA en 10 miljoen voor de Vamil. De vier maal zes miljoen euro (vanaf 2010) is gereserveerd voor de `Compensatie ontbrekend terugwerkende kracht VAMIL 2007 en 2008' van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Bij brief van 30 juni 2009 heeft deze minister uw kamer hieromtrent geïnformeerd.


152




Vraag 145
Welk budgettair beslag heeft de hypotheekrenteaftrek in de jaren 2009, 2010 en 2011?

Antwoord 145
Het budgettair beslag van de hypotheekrenteaftrek bedraagt circa 11,6 miljard in 2009. In 2010 is het budgettair beslag circa 11,4 miljard. In de Miljoenennota wordt het saldo van deze bedragen en het eigenwoningforfait genoemd. Bij Miljoenennota 2011 zal het geschatte budgettaire beslag van de hypotheekrenteaftrek in 2011 worden gespecificeerd.


153




Vraag 146
Welke van de 74 kabinetdoelen worden in welke mate qua ambitieniveau bijgesteld nu besloten is om een deel van de daarvoor in het coalitieakkoord vrijgemaakte middelen (enveloppen tranche 2011) niet uit te keren aan de ministeries?

Vraag 147
Op welke terreinen slaan de ombuigingen als gevolg van het niet uitkeren van 100 miljoen. voor vernieuwing rijksdienst en 100 miljoen. voor intensiveringen coalitieakkoord precies neer?

Vraag 163
Vermeld wordt dat een deel van de beschikbare middelen (tranche 2011) niet uitgekeerd zal worden omdat dit wordt ingezet voor tekortreductie. In het bijlagenboek bij de miljoenennota is terug te vinden dat het gaat om 'een korting van 100 miljoen. in 2011 door inhouding van een deel van de nog aanwendbare investeringsgelden vernieuwing Rijksdienst' en 100 miljoen. korting in 2010 en 120 miljoen. korting in 2012 en 2013 door het niet uitdelen van de extra intensiveringsgelden (enveloppen) uit het Coalitieakkoord. Heeft het kabinet in de verantwoordingsbrief over 2008 niet juist aangegeven dat ze haar ambities niet naar beneden zou bijstellen? Hoe rijmt dit met het weghalen van deze honderden miljoenen euro's?

Antwoord vraag 146, 147, 163
In de verantwoordingsbrief over 2008 is aangeven dat het geen betoog behoeft dat de economische recessie haar weerslag zal hebben op de verwezenlijking van een aantal doelstellingen van het beleidsprogramma. Vooral doelstellingen op sociaaleconomisch terrein zullen moeilijker haalbaar zijn. Desondanks heeft het kabinet er nadrukkelijk voor gekozen om de doelstellingen niet neerwaarts bij te stellen. De ambities blijven hoog.

Om deze reden is in het aanvullend beleidsakkoord "werken aan de toekomst" extra aandacht besteed aan dat wat nodig is om de verwezenlijking van deze ambities dichterbij te brengen en de gevolgen van de recessie te verminderen. Concreet gaat het om de volgende onderdelen uit het aanvullend beleidsakkoord waarbij tevens is aangegeven welke beleidsdoelen hierdoor worden beïnvloed:

· Mensen aan het werk te houden en het stimuleren van bedrijvigheid (beleidsdoelen 11, 15, 33, 34, 44, 37 en de projecten 2 en 6). Hiervoor is bij het aanvullend beleidsakkoord voor de periode 2009-2011 2' miljard. vrijgemaakt voor arbeidsmarkt, onderwijs en kennis. Tevens wordt voor bijna 1oe miljard. de liquiditeit van het bedrijfsleven verruimd.
· Werken aan een duurzame en innovatieve economie (beleidsdoelen 14, 17 en de projecten
2 en 4). De duurzame economie wordt voorzien van een impuls van 1' miljard in de periode 2009-2011. Daarboven is een structurele impuls geformuleerd voor duurzame energie (160 miljoen per jaar vanaf 2014).
· Investeringen in infrastructuur en bouw versnellen (beleidsdoelen 16, 19, 23 en project 3). Het aanvullend beleidsakkoord bevat een versnelling van infrastructuur en bouw ad 1Y miljard in 2009 en 2010 en circa 268 miljoen aan versnelde FES-projecten.
154




Daarnaast zijn in het aanvullend beleidsakkoord maatregelen opgenomen om het herstel van de overheidsfinanciën in te zetten, indien de economie zich in voldoende mate heeft versteld in 2011. Er zal dan een begin worden gemaakt met het herstel naar gezonde overheidsfinanciën en het terugdringen van het tekort. Een deel van de tekortreductie wordt ingevuld door herprioritering van enveloppenmiddelen vanaf 2011 en door inhouding van de nog aanwendbare delen van de middelen voor de vernieuwing Rijksdienst in 2011. Deze herprioritering en extra investeringen zijn op dusdanige wijze vormgegeven, dat de ambities van het kabinet hoog blijven en niet neerwaarts worden bijgesteld.


155




Vraag 147
Op welke terreinen slaan de ombuigingen als gevolg van het niet uitkeren van 100 miljoen. voor vernieuwing rijksdienst en 100 miljoen. voor intensiveringen coalitieakkoord precies neer?

Antwoord 147
Zie het antwoord bij vraag 146.


156




Vraag 148
Kan aangegeven worden hoeveel belasting- en premie-inkomsten en hoeveel uitgaven gemoeid zijn met de 20 beleidsterreinen waarop de heroverwegingen zullen plaatsvinden?

Antwoord 148
Met de 20 beleidsterreinen (inclusief Defensie) is zo'n 175 miljard gemoeid.


157




Vraag 149
Kan aangegeven worden voor elk scenario hoeveel miljard euro een bezuiniging van 20% is?

Vraag 150
Kan per thema in de heroverweging worden aangegeven hoeveel geld ermee is gemoeid?

Vraag 151
Wat is de grondslag voor de bezuiniging van 20% in de brede heroverweging? Kan dit per thema worden uitgesplitst?

Vraag 152
In de heroverweging moet per thema een variant worden aangegeven waarin 20% wordt bezuinigd. Op welke termijn moet deze 20% worden gerealiseerd?

Antwoord 149, 150, 151 en 152
Naar aanleiding van uw verzoek bij de algemene beschouwingen wordt u per brief nader geïnformeerd over de doelstellingen van de brede heroverwegingen. Hier zal per thema de grondslag in euro's genoemd worden.


158




Vraag 150
Kan per thema in de heroverweging worden aangegeven hoeveel geld ermee is gemoeid?

Antwoord 150
Zie het antwoord bij vraag 149.


159




Vraag 151
Wat is de grondslag voor de bezuiniging van 20% in de brede heroverweging? Kan dit per thema worden uitgesplitst?

Antwoord 151
Zie het antwoord bij vraag 149.


160




Vraag 152
In de heroverweging moet per thema een variant worden aangegeven waarin 20% wordt bezuinigd. Op welke termijn moet deze 20% worden gerealiseerd?

Antwoord 152
Zie het antwoord bij vraag 149.


161




Vraag 153
Welke onderwerpen met een budgettair bedrag groter dan 50 miljoen worden niet meegenomen bij de brede heroverwegingen?

Vraag 158
Hoe is gekomen tot de selectie van de 20 thema's voor heroverweging? Welke criteria zijn daarbij gehanteerd? Is deze lijst uitputtend? Kan de Tweede Kamer nog suggesties voor thema' s aandragen?

Antwoord 153 en 158
Het kabinet heeft de budgettaire belangrijke thema's geselecteerd die het gehele palet aan terreinen bestrijkt waarop de overheid beleid voert. Uit de brief blijkt welke regelingen onder de thema's vallen. De lijst van thema's is daarmee niet uitputtend: niet alle onderwerpen kunnen het komend half jaar heroverwogen worden. De Tweede Kamer kan suggesties voor thema's aandragen. Het kabinet zal vervolgens bezien of en hoe deze in de heroverweging kunnen worden betrokken.


162




Vraag 154
Hoe wordt een integrale benadering van de heroverwegingen gewaarborgd?

Antwoord 154
Namens het kabinet zijn de minister-president en beide vicepremiers verantwoordelijk voor de procesmatige voortgang van de werkzaamheden. Ambtenaren van Algemene Zaken en Financiën zijn in elke werkgroep vertegenwoordigd voor de onderlinge consistentie.


163




Vraag 155
Waarom is er gekozen om 'op afstand van de arbeidsmarkt' en 'werkloosheid' als twee verschillende thema's te behandelen?

Antwoord 155
De twee werkgroepen richten zich elk op verschillende budgettair omvangrijke regelingen. De werkgroepen wordt gevraagd, waar relevant, verbinding te maken met aanverwante thema's. De heroverweging `op afstand van de arbeidsmarkt' betreft het geheel van regelingen voor inkomensondersteuning voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Het betreft met name de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jongehandicapten (Wajong), de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW), de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet op de arbeidsgeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De heroverweging `werkloosheid' betreft met name de Werkloosheidswet (WW).


164




Vraag 156
Hoe wordt voorkomen dat de heroverwegingen niet worden beperkt tot een studie naar bezuinigingsmogelijkheden, maar er ook aandacht is voor hervormingen en herstructurering?

Antwoord 156
Naar aanleiding van uw verzoek bij de algemene beschouwingen wordt u per brief nader geïnformeerd over de doelstellingen van de brede heroverwegingen. Daarin staat dat stroomlijning van organisatie, de samenwerking tussen organisaties, alternatieve bekostigings- en financieringsstelsels en andere vormen van regulering ook wegen zijn waarlangs beleidsvarianten verkend zullen worden.


165




Vraag 157
Stel dat er een optie op tafel ligt voor hervorming van de woningmarkt die geen geld oplevert, maar wel zorgt voor een welvaartsverhoging door betere functionering van de woningmarkt. Kan dit dan onderdeel zijn van de heroverweging of wordt deze optie niet toegelaten omdat het per saldo geen bezuiniging is?

Antwoord 157
Voor elk beleidsveld geldt dat minstens één verplichte variant wordt ontwikkeld die de netto uitgaven (inclusief fiscale subsidies) ten opzichte van 2010 structureel met 20 procent verlaagt. Andere beleidsopties kunnen worden toegelaten, maar dienen te worden bezien in het licht van de budgettaire opgave.


166




Vraag 158
Hoe is gekomen tot de selectie van de 20 thema's voor heroverweging? Welke criteria zijn daarbij gehanteerd? Is deze lijst uitputtend? Kan de Tweede Kamer nog suggesties voor thema's aandragen?

Antwoord 158
Zie het antwoord bij vraag 153.


167




Vraag 159
Eén van de beleidsvelden die wordt heroverwogen is "curatieve zorg". Dit is echter ook een terrein waar in deze Miljoenennota al maatregelen in het kader van de houdbaarheid worden aangekondigd. Hoe staat dit tot elkaar in verhouding?

Antwoord 159
Voor (besparings-)maatregelen waartoe (in principe) al besloten is, geldt dat deze niet nogmaals opgevoerd kunnen worden in de brede heroverwegingen.


168




Vraag 160
In paragraaf 1.3 van de Miljoenennota worden een aantal ambities genoemd, die het kabinet heeft voor Nederland, waaronder "Duurzaam energie- en klimaatbeleid" en "Groei, kennis, innovatie en ondernemerschap". Echter, als beleidsvelden die worden heroverwogen zijn genoemd "Energie en klimaat", "Hoger onderwijs" en "Innovatie en toegepast onderzoek". Hoe rijmt dit met elkaar?

Antwoord 160
In de heroverwegingen wordt voor een breed palet van thema's onderzocht hoe tot besparingen kan worden gekomen. Mede op basis van de rapporten vindt een afweging plaats in het licht van de ambities en prioriteiten van het kabinet zoals geformuleerd in hoofdstuk 1 van de Miljoenennota 2010.


169




Vraag 161
Wanneer wordt het IBO Toeslagen afgerond en met een kabinetsvisie naar de Kamer gezonden?

Antwoord 161
Het IBO Vereenvoudiging Toeslagen wordt met een kabinetsreactie naar verwachting in de tweede helft van oktober 2009 naar de Tweede Kamer gezonden.


170




Vraag 162
Wat betekent de zin op p. 145 van het bijlagenboek bij de Miljoenennota, waarin staat dat het uitgavenkader wordt gecorrigeerd voor de arbeidsvoorwaardenuitgaven?

Antwoord 162
Zie het antwoord bij vraag 129.


171




Vraag 163
Vermeld wordt dat een deel van de beschikbare middelen (tranche 2011) niet uitgekeerd zal worden omdat dit wordt ingezet voor tekortreductie. In het bijlagenboek bij de miljoenennota is terug te vinden dat het gaat om 'een korting van 100 miljoen. in 2011 door inhouding van een deel van de nog aanwendbare investeringsgelden vernieuwing Rijksdienst' en 100 miljoen. korting in 2010 en 120 miljoen. korting in 2012 en 2013 door het niet uitdelen van de extra intensiveringsgelden (enveloppen) uit het Coalitieakkoord. Heeft het kabinet in de verantwoordingsbrief over 2008 niet juist aangegeven dat ze haar ambities niet naar beneden zou bijstellen? Hoe rijmt dit met het weghalen van deze honderden miljoenen euro's?

Antwoord 163
Zie het antwoord bij vraag 146.


172






---- --