Nederlandse Vereniging van Journalisten
Sander Thoenes lezing 2009
woensdag 23 september 2009 | De NVJ en Vrij Nederland organiseren dit
jaar voor de tiende keer de Sander Thoenes-lezing. De lezing werd op
23 september verzorgd door Irene Slegt, die verschillende boeken over
Oost-Timor schreef en er sinds meer dan vijftien jaar regelmatig komt.
Op 21 september 1999 kwam journalist Sander Thoenes om het leven op
Oost Timor. De daders zijn al jaren bekend, maar gaan vrijuit.
De politiek van de herinnering en het vergeten
"Murdered in search of the truth", staat er op het onopvallende
monumentje dat de plek markeert waar Sander Thoenes 10 jaar geleden op
21 september werd geëxecuteerd. Ook op Oost-Timor wordt die tragische
gebeurtenis niet vergeten. De hele dag stopten mensen bij het
monumentje om een kaarsje aan te steken of een boeketje bloemen neer
leggen.
De Timorese journalisten hadden hun eigen herdenkingsbijeenkomst
georganiseerd. Tweeëntwintig afgevaardigden van verschillende
Oosttimorese journalistenverenigingen dankten Sander Thoenes, en ik
citeer: "vanuit het diepste van hun hart voor het geven van zijn
leven" voor de vrijheid van hun land. Om de dag een vaste plaats in
hun geschiedenis te geven riepen zij het uit als "een vrije dag voor
alle Timorese journalisten".
Ook maakten de journalisten bekend dat zij jaarlijks een "Sander
Thoenes Media Prijs" hebben ingesteld, om de geest van Sander's werk
voort te zetten. De eerste van deze prijzen zal worden uitgereikt, aan
een Timorese journalist, op 16 oktober (National Journalist Day), de
dag waarop in 1975 Indonesische militairen vijf journalisten in de
Timorese grensplaats Balibo vermoorden.
De jonge journalisten grepen hun kans ook aan om nogmaals op te roepen
voor de vervolging van de daders van de moord op Sander Thoenes. De
daders, luitenant Camillo dos Santos en zijn commandant Major Jakob
Sarosa en de generaals die achter de schermen aan de touwtjes trokken
zijn allen door een speciaal gerechtshof op Oost-Timor officieel
aangeklaagd voor misdaden tegen de mensheid. Maar zij zitten beide nog
in het leger en zijn zelfs in rang bevorderd - Jakob Sarosa tot
kolonel en Dos Santos tot kapitein. Zij worden beschermd door de
Indonesische autoriteiten en door de onwil van de Timorese regering om
zich sterk te maken voor een internationaal tribunaal.
Later in deze lezing zal ik ingaan op het feit dat de onwil om deze
daders en vele anderen te straffen ernstige gevolgen heeft voor een
vreedzame toekomst in Oost-Timor en Indonesië.
Maar eerst wil ik antwoord geven op een paar vragen die mensen mij dit
jaar vaak stelden: Wat voor een land is Oost-Timor nu, tien jaar na
het referendum? Heeft het allemaal zin gehad? Zijn de dromen van de
Timorezen die in 1999 massaal naar de stembus togen, vaak hun leven
riskerend, uitgekomen? Of hebben ze spijt van hun keuze nu ze weten
hoe moeilijk het is om op eigen benen te staan en te zien dat
democratie in Indonesië wortel heeft geschoten en dat de autonomie,
die zij destijds hebben afgewezen, schijnt te werken in Atjeh, waar
ook jaren een bloedige onafhankelijkheidsstrijd woedde?
Zoals het de meeste mooie dromen vergaat: ze kunnen niet op tegen de
nuchtere werkelijkheid.
Ik kan me van het referendum in 1999 nog goed herinneren hoe de lange
rijen van mensen, uitgedost in hun zondagse kleding, geduldig wachtten
op hun beurt om het stemlokaal in te gaan. Hun afkeer van de
Indonesische bezetters had hen toen als volk verenigd. Het had hen
gesterkt om hun leven te riskeren voor de vrijheid van hun land. Ik
had de hoop, en soms de triomf, in hun ogen gezien nadat zij hun stem
hadden uitgebracht. Een hoop, waarvan ik bang was dat die in de jaren
die zouden volgen, zwaar op de proef zou worden gesteld.
Helaas zijn veel van mijn sombere voorgevoelens uitgekomen. Oost-Timor
is nu een onafhankelijke staat, maar niet het land dat mensen die toen
in de rij stonden voor ogen hadden.
En misschien lag dit wel deels aan hun dromen.
Deze dromen van een rooskleurige toekomst werden aangewakkerd door de
beloftes van politici. `De olierijkdommen in de Timorese zee zouden
Oost-Timor binnen tien jaar zo rijk maken dat zij Nederland
ontwikkelingshulp konden geven', zo grapte José Ramos Horta, de
huidige president, bijvoorbeeld in een lezing in 2001 aan de
Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam.
Dus weinig Timorezen hadden verwacht dat zij, tien jaar later, in een
van de armste landen van de wereld zouden wonen en dat het economisch
slechter met hen zou gaan dan onder Indonesië. Want ondanks de 5.2
miljard aan internationale hulpgelden - waarvan overigens slechts tien
procent in de Timorese economie belandde - is de armoede toegenomen.
Vooral in de dorpen zijn mensen slechter af. En het is begrijpelijk
dat velen daar de neiging hebben om de Indonesische tijd te
idealiseren. Ze vinden dat hun leiders hun belofte hebben gebroken.
Vaak wonen ze nog steeds in hutten naast hun afgebrande huizen. Het
onderwijs is niet beter, de wegen worden niet onderhouden, en
bovendien heeft een derde van de bevolking nog steeds niet genoeg te
eten en geen basisvoorzieningen zoals schoon drinkwater en
elektriciteit.
Ook is het gevoel van veiligheid, dat mensen in de eerste jaren na het
vertrek van het Indonesische leger koesterden, snel weggeëbd. Het
dunne laagje van eenheidsgevoel dat hen gesterkt had in 1999
erodeerde. Oude vetes van voor de Indonesische bezetting staken de kop
weer op. Timorezen raakten onderling slaags. In 2002 staken zij de
huizen van hun regeringsleiders, waaronder dat van de toenmalige
minister president Mari Alkatiri, in de brand. Geen van de daders is
ooit voor de rechtbank verschenen en de achtergrond van deze rellen
zijn nooit opgehelderd. In 2005 organiseerde de machtige Rooms
Katholieke kerk massademonstraties om Alkatiri, die zij beschuldigde
van communisme, te dwingen om af te treden. De demonstraties verliepen
vreedzaam maar velen geloven dat de val van Alkatiri toen al in gang
werd gezet. In 2006 barste het geweld opnieuw los. Rivaliserende
eenheden van de politie en het leger vochten hun geschillen uit in de
straten van Dili, vaak gesteund door politiek gemotiveerde bendes. En
in 2008 ontsnapten President Ramos Horta en Minister President Xanana
Gusmao ternauwernood de aanslagen op hun leven uitgevoerd door in 2006
gevluchte leger rebellen.
Naar aanleiding van het geweld vluchtten tienduizenden mensen in
paniek naar de kerken en kloosters. Velen konden niet meer terug omdat
hun huizen waren afgebrand of durfden niet meer terug uit angst voor
represailles. En dus bivakkeerden zij meer dan twee jaar in kampen in
en rond de hoofdstad. De hoop die ik had gezien in hun ogen in 1999
was gedoofd. Het had plaats gemaakt voor wanhoop, angst en bitterheid.
Tijdens mijn laatste bezoek, in augustus, was Oost-Timor opvallend
vreedzaam. Maar verschillende Timorezen vreesden dat het een kalmte
was voor een nieuwe storm. Geen van de onderliggende oorzaken van de
problemen die leidden tot geweld waren opgelost.
Niet alleen was Oost-Timor duidelijk in een vicieuze cirkel van angst
en geweld beland - het was bovendien een gevaarlijke cirkel van
rechteloosheid. Geen van de hoofdrolspelers in de gewelddadigheden
heeft zijn gevangenisstraf - als het al tot een rechtszaak kwam -
uitgezeten.
Daarbij komt dat, ondanks wat halfslachtige pogingen om
oorlogsmisdadigers te berechten, enkel een handjevol Timorese
militieleiders en hun handlangers in de gevangenis terecht kwamen. En
van degenen die straffen uitzaten voor misdaden tegen de mensheid, zit
er slechts een nog vast.
De politiek van het vergeten
Het is moeilijk om de reacties en emoties in Oost-Timor te analyseren
zonder te begrijpen dat veel Oosttimorezen lijden aan posttraumatische
stress. Een van de bijverschijnselen is dat de oorlog - zoals iedereen
in Oost-Timor de jaren van de Indonesische bezetting noemt - niet een
onderwerp is waar veel over geschreven of gesproken wordt. Een
consequentie daarvan is dat er op het moment een generatie opgroeit
die weinig weet van die jaren. Nadat de Indonesiërs het land verlieten
was die oorlog voorbij en daarmee was de kous af. Dit is vooral een
standpunt dat Xanana en Ramos Horta promoten. Als voormalige leiders
van het verzet tegen Indonesië commanderen dwingen zij nog steeds
genoeg respect af om een moreel standpunt te pushen.
Het is volgens hen voldoende dat Oost-Timor onafhankelijk is. Dit is
de pleister op de wonden - de kus, die al het zeer zal doen vergeten.
En tezamen met een belofte van zogeheten `sociale rechtvaardigheid' in
andere woorden, economische vooruitgang, is dit compensatie genoeg om
de geesten van het verleden te verdrijven.
Xanana had bovendien gehoopt dat door een nieuwe betekenis te geven
aan lijden en dood - hij heeft bijvoorbeeld een hekel aan het woord
`slachtoffer' en geeft er de voorkeur aan om zijn mensen `helden' en
`martelaren' te noemen - hij de mensen kon overhalen om het verleden
te laten voor wat het is en enkel vooruit te kijken. Ook Ramos Horta
spreekt zich steeds duidelijker uit over de noodzaak voor een cultuur
van vergeving, vooral na de aanslag op zijn leven. "Laten we de
slachtoffers en helden niet vergeten, maar laten we degenen die ons
geschaad hebben vergeven, want God gaf ons een grotere gift:
onafhankelijkheid."
En hij trekt fel van leer tegen mensenrechtenorganisaties, zoals
Amnesty International, die oproepen tot een internationaal tribunaal.
Volgens hem hebben zij "vanuit hun ivoren torens in New York geen
zicht op hoe de mensen in Timor zich voelen". "De Timorezen zijn niet
geïnteresseerd in oorlogsmisdadigers", zegt hij. Hij wil zelfs het
onderzoek van de VN naar oorlogsmisdaden op Oost Timor stopzetten.
Zijn oproep, eerder deze maand, tot rechtsvervolging voor Sander
Thoenes en de andere buitenlandse journalisten staat dus haaks op zijn
houding ten aanzien van de eisen van zijn landgenoten. En ik denk dat
we het helaas met een flinke korrel zout moeten nemen. Want het is de
vraag of Ramos Horta druk zal gaan uitoefenen op Indonesië om deze
daders uit te leveren. Want achter Xanana en Ramos Horta's morele
houding gaat een reaalpolitiek schuil. Het is voor Oost-Timor
noodzakelijk om Indonesië niet tegen zich in het harnas te jagen.
Zolang de voormalige generaals nog invloed hebben is het ook beter om
hen te vriend te houden en zo onthaalde Xanana, tot de ontsteltenis
van mensenrechtenactivisten in zowel Oost-Timor als in Indonesië,
Wiranto en Prabowo op innige omhelzingen - net nadat Wiranto, als
hoofd van het leger, was aangeklaagd door het gerechtshof in
Oost-Timor voor oorlogsmisdaden. Maar laten we eerlijk zijn, zonder
een volle ondersteuning van de internationale gemeenschap heeft
Oost-Timor als een klein, arm land geen andere keuze. Want terwijl de
VN predikt dat er geen verzoening kan zijn zonder rechtsvervolging,
ziet de VN Veiligheidsraad, vooral sinds 2001, Indonesië als een
strategische bondgenoot in de zogenaamde `war against terror'. Dus er
is weinig politieke wil om een international tribunaal a la
Joegoslavië of Rwanda op te zetten.
Voor Oost-Timor blijft het de vraag of deze verzoeningsouvertures van
hun leiders de juiste signalen sturen naar een volk dat jaren gebukt
ging onder rechteloosheid. Tussen een cultuur van vergeving en een
cultuur van wetteloosheid ligt maar een klein stapje.
Laat mij met een recente gebeurtenis illustreren hoe ver Xanana gaat
in zijn bemoeienis met de rechtsgang en hoe daarin de relaties met
Indonesië liggen.
Begin augustus kwam een van militieleiders de grens over voor een
familiebijeenkomst. Hij werd in de kerk van Suai, waar hij tien jaar
geleden betrokken was bij een afschuwelijk bloedbad, herkend en mensen
hadden hem ter plaatse gelynched als de politie niet had ingegrepen.
Er lag al een arrestatiebevel tegen hem voor misdaden tegen de
mensheid. En hij werd in hechtenis genomen. Maar op 30 augustus, in
opdracht van Xanana, werd hij overgedragen aan de Indonesische
autoriteiten. De Indonesische minister van buitenlandse zaken had
namelijk zijn vrijlating als voorwaarde gesteld voor zijn aanwezigheid
bij het herdenkingsfeest van het referendum. Toen parlementariërs in
opstand kwamen tegen de beslissing dreigde Ramos Horta af te treden en
Xanana om zich zelf in de gevangenis op te sluiten. Nu is het wachten
op het gerechtshof dat zal moeten bepalen of Xanana de grondwet heeft
overtreden. Maar de vogel is inmiddels gevlogen.
Het lijkt er vaak meer op dat Xanana en Ramos Horta hun volk met opzet
niet willen begrijpen. Velen zijn het verleden niet vergeten. En de
economische vooruitgang - het toverstokje - waarmee Xanana het
verleden had willen verjagen, laat op zich wachten.
Want hoe kan men het verleden vergeten als het nog nagalmt in het
dagelijks leven. Zoals de mensenrechtenadvocaat Joaquim Fonseca het
beschrijft: "De weduwe wordt er iedere dag aan herinnerd als ze het
eten op tafel zet, en als ze het schoolgeld voor haar kinderen moet
betalen." De sociale voorzieningen die de overheid heeft opgezet voor
de weduwen en wezen van de slachtoffers helpt een beetje om hun
economische malaise te verlichten. Maar het neemt niet hun verlangen
voor een daadwerkelijke strafvervolging voor de daders. De vrijlating
van de militieleider op de verjaardag van het referendum was een klap
in hun gezicht.
Zoals ik eerder in deze lezing aangaf - er bestaat een direct verband
tussen ontwikkeling, democratie en het gevoel van recht. Een
maatschappij die niet duidelijk door een wet maar door de grillen van
individuen wordt geleid - hoe goed de bedoelingen van deze individuen
ook mogen zijn, heeft een zeer beperkte kans op een langdurige vrede.
Sterker nog: het is een fool-proof recept voor meer
geweldsuitbarstingen in de toekomst. Want één van de gevolgen van de
wetteloosheid is dat mensen, als ze hun kans zien, de wet in eigen
hand nemen. Dit is wordt met name zeer acuut als er onlusten zijn. In
2006 waren bijvoorbeeld een groot aantal van de brandstichtingen
vergeldingsacties van boze buurtbewoners. Ook kunnen corruptie,
nepotisme en vriendjespolitiek ongestraft gedijen binnen de regering.
En mensen zien bijna dagelijks hoe overtreders weg komen met wandaden
en hoe zelfs de politie, die hen zou moeten beschermen, zich schuldig
maakt aan grove overtredingen van de wet.
De media
De media spelen in Oost-Timor een belangrijke rol om deze misstanden
aan de kaak te stellen. Maar de pers staat nog in de kinderschoenen.
Betrouwbaarheid en onafhankelijkheid van de nieuwsvoorziening, zo
vitaal voor de democratisering van de samenleving, laat nog veel te
wensen over en staat voortdurend onder politieke en economische druk.
Zo is een van de twee grote dagbladen, de Timor Post, voor haar
advertenties afhankelijk van de overheid's bulletins. Bovendien koopt
de overheid meer dan de helft van de kranten op om deze te verspreiden
in de districten. Dit betekent indirect dat de krant dus voor haar
bestaan afhankelijk is van de goodwill van de overheid en dus
onderhevig is aan manipulatie en politieke druk.
Naast het gebrek aan getrainde journalisten en middelen is het ook de
mediawet, nog steeds gebaseerd op de Indonesische wet, die de media
beteugelt. Verslaggevers Zonder Grenzen rangschikt Oost-Timor vorig
jaar op de 83ste plaats tussen Paraguay en Liberia. Indonesië staat
met 103 een belabberde 20 plaatsen lager.
Maar de motivatie en slagvaardigheid van de jonge journalisten
inspireert en geeft hoop. Zoals Kavi Chongkittavorn, de voorzitter van
de Pers Associatie van Zuidoost-Azië ooit schreef : "De Oosttimorese
journalisten lijken op feniksen; Niet een, niet twee, maar elk van hen
is vliegsvlug uit het as verrezen."
Inderdaad. De vrijheid die de Timorezen ambieerden in 1999 heeft vorm
gekregen in een vrije pers, althans relatief gezien, maar vrijer dan
ooit tevoren in Oost-Timor. En de Timorese journalisten knokken hard
voor deze vrijheid. Op de internationale Dag van de Persvrijheid, 3
mei, marcheerden zo'n 70 jonge journalisten over de Avenida da
Libertade de Impresa, de Avenue van de Persvrijheid, zoals de weg
sinds 2000 heet waarlangs Sander Thoenes werd vermoord. Een
toepasselijke naam maar ik betwijfel of veel mensen in Dili weten dat
het de naam is van een kilometers lange, stoffige hoofdweg, die het
oosten met de binnenstad van Dili verbindt. Het betonnen zuiltje met
het marmeren plaat waarop de straatnaam is gegraveerd/gebeiteld was al
beschadigd voordat het af was. Het is moeilijk om te ontsnappen aan de
symboliek hiervan: Persvrijheid op Oost Timor is nog lang geen
voldongen feit.
Eigenlijk zou hier een van die jonge Timorese journalisten moeten
staan die deze dag en de herdenking voor Sander Thoenes op
organiseerden op 21 september. Zoals bijvoorbeeld Francez Suni die
zegt dat hij "journalistiek ging studeren omdat hij zich gemotiveerd
voelde door Sander Thoenes". Hij en zijn collega's zouden, veel beter
dan ik, kunnen vertellen hoe het nu is om op Oost-Timor als journalist
te werken.
Zij zouden bijvoorbeeld kunnen uitleggen hoe de politiek in alle
hoeken en gaten van de samenleving gekropen is. Hoe politieke leiders
hun werk proberen te beïnvloeden. Hoe ze soms op het matje worden
geroepen door de Minister President die hen belerend toespreekt en hen
zelfs dreigt te arresteren mochten hun journalistiek, in zijn ogen,
niet goed zijn voor stabiliteit van het land. Dat de regering weinig
tolerantie vertoont voor kritiek. Dat er weinig transparantie is. Dat
zij zich geïntimideerd voelen door de politie. En dat zij zelfcensuur
toepassen. Dat ze niet over vervoer beschikken of over een
onafhankelijke drukpers.
Maar helaas. In plaats daarvan zal ik proberen het verhaal van een van
hen zo goed mogelijk weer te geven.
Ik ontmoette José Belo voor het eerst in het VN hoofdkantoor in Dili
in september 1999 . We waren toen beiden vluchtelingen en sliepen op
stukken karton op een van de balkons van het gebouwencomplex. Buiten
maakten Indonesische militairen en door hen aangestuurde Timorese
milities de dienst uit. José was doodsbang. De vrees voor een bloedbad
op het VN terrein was heel reëel en als een ex-guerilla strijder en
ex-politieke gevangenen was hij zeker een doelwit. Hij wachtte de
beslissing van de VN om de Timorezen mee te evacueren dan ook niet af
en trok op een nacht de heuvels in. Daar trof hij de Britse filmmaker
Max Stahl. Ze kenden elkaar van naam. José had in Ierland gestudeerd
en Stahl was een beroemd voor zijn beeldmateriaal van het bloedbad op
het kerkhof Santa Cruz in 1991 waardoor de wereld haar ogen niet meer
kon sluiten voor de wreedheden van het Indonesische leger. De
camaraderie tussen de twee zou leiden tot een belangrijke keuze voor
Belo: hij werd fotojournalist. Inmiddels is hij Oost-Timor's bekendste
- en meest controversionele - journalist. Met de 1500 dollar die hij
van een Australische journalist kreeg en het geld dat hij verdient als
de plaatselijke correspondent voor vier Australische
televisiestations, richtte hij het weekblad Tempo Semanal op. Hij had
de eerste maanden geen geld om zijn jonge verslaggevers te betalen -
en enkel een paar oude fietsen als vervoersmiddel. En hij droomt ervan
om een eigen drukpers te kopen, zodat hij zijn onafhankelijkheid kan
waarborgen. Want als hoofdredacteur heeft hij een missie. Hij wil de
corrupte praktijken van de ministers en hun familieleden bloot te
leggen.
José Belo's spreekt zacht, net als de andere Timorese ex-gevangenen
die ik over de laatste 15 jaar heb leren kennen, en zijn stem komt
nauwelijks uit boven de sissende espressomachine in de coffee bar van
het Hotel Timor, waar hij en zijn collega's stamgasten zijn. Zijn
sympathisanten in de overheid spelen hem documenten toe, fluistert
hij. Maar zijn vijanden sms-en hem dreigementen of slepen hem voor het
gerecht. Een beschuldiging aan het adres van de echtgenoot van de
minister van Justitie - een van Timor's rijkste zakenlieden - kan hem
onder de huidige wet een gevangenisstraf opleveren. Maar hij schuwt
daar niet van weg. "Laten ze me maar voor de rechtbank slepen", zegt
hij uitdagend, "dan kan ik bewijzen dat ik de waarheid schreef."
Ook de VN mag hem niet. Zij vinden zijn gedreven, `pamflettistische
stijl' van journalistiek irritant en zijn aanvallen op personen
`hysterisch'. "Hij heeft een krankzinnige glinstering in zijn ogen"
vertrouwde het hoofd van in informatieafdeling van de VN me ooit toe.
Verontwaardigd vertelde Belo dat een VN politieagente zijn camera
kapot smeet toen hij buiten het gerechtshof wilde filmen. Maar hij
trekt zich van alle kritiek weinig aan. De beste manier om de huidige
regering te steunen, is volgens hem, hen te dwingen om een einde te
maken aan de groeiende corruptie en vriendjespolitiek. "Het is hier de
slechte gewoonte om het vuil onder het tapijt te vegen," meent hij.
Maar als we later op dezelfde dag in een rustige tuin onder de
palmbomen zitten vertelt hij dat hij een paar weken eerder klemgereden
was door vier mannen op twee motoren. De mannen nodigden hem uit om
iets te gaan drinken. Hij vertrouwde het zaakje niet en wist te
ontsnappen door een botsing te veroorzaken. De ervaring heeft hem aan
het denken gezet. Hij fluistert dat hij de toekomst met zorg tegemoet
ziet. "Wat voor een land zal dit zijn over 5 jaar?" vraagt hij me
retorisch. "Misschien eindig ik ergens aan de kant van de weg;
vermoord voor wat ik schrijf."
Ik vertel dit verhaal zo gedetailleerd omdat het duidelijk laat zien
onder wat voor een omstandigheden Oosttimorese journalisten op het
moment moeten werken. Hun gedrevenheid als journalist maakt hen
onpopulair bij de overheid en andere instanties maar het is een bijna
noodzakelijk eigenschap om dit soort werk te doen. En hun koppigheid
is nodig om te stand te houden odanks de anonieme dreigementen die
ontvangen voordat zij hun verhalen de wereld in sturen.
Tot besluit wil ik even stilstaan bij de toekomst.
De Timorese journalisten willen er alles aan doen om de veertien
journalisten waarvan acht buitenlanders die omkwamen op zoek naar de
waarheid in Oost Timor in ere te houden en te streven naar
strafvervolging van de daders. Zij zijn zich er van bewust dat zij
daar bij de huidige regeringen in zowel Oost-Timor als Indonesië voor
een dichte deur staan maar en zeggen dat de VN de verantwoordelijkheid
op zich moet nemen. "We geven het niet op", verzekerde Gil Guterres,
de voorzitter van de journalisten vereniging van de
onderzoeksjournalistiek me naar afloop van de herdenkingsbijkomst
afgelopen maandag. "We wachten onze kans af. Als in vijf tot tien jaar
een nieuwe generatie aan de macht komt kunnen dingen gaan veranderen."
De beste manier om de persvrijheid op Oost Timor te waarborgen is te
vechten tegen de cultuur van rechteloosheid. Een eerste stap kan zijn
om de daders - en daar reken ik de Indonesische generaals ook onder -
van de moord op de journalisten en niet vergeten hun tolken en
chauffeurs, te berechten. Dit zal een signaal sturen aan zowel
Oost-Timor als Indonesië, waar dezelfde duistere krachten binnen het
leger nog steeds actief zijn - en waar journalisten en
mensenrechtenadvocaten hun leven niet zeker zijn. De moord op Munir
die op weg naar Amsterdam vergiftigd werd is daar een overduidelijk
voorbeeld van. Maar omdat het hier handelt om misdaden tegen de
mensheid - wij, ons allemaal - moeten we voor blijven vechten dat dit
soort gruwelijkheden niet ongestraft blijven. En mogen wij de
verantwoordelijk voor de berechting niet afschuiven op Oost Timor of
Indonesië. Het is een internationaal tribunaal waarvoor we met z'n
allen voor moeten blijven strijden - het is ons recht, en onze plicht.
Irene Slegt