de ontwikkelingsrelatie van Nederland met West-Afrika
Kamerbrief inzake de ontwikkelingsrelatie van Nederland met West-Afrika
Kamerbrief | 18 september 2009
Graag bieden wij u hierbij onze reactie aan op het verzoek van de
vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 4 juni 2009 met kenmerk
2009Z10493 om een schriftelijke reactie op de door de commissie
gestelde vragen over de ontwikkelingsrelatie met West-Afrika ten
behoeve van het Algemeen Overleg op
9 december 2009.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Drs. A.G. Koenders
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
Inleiding
West-Afrika, met een bevolking van meer dan 275 miljoen mensen -
waarvan ongeveer 140 miljoen in Nigeria - is een enorm dynamisch en
divers gebied, dat grote kansen biedt, maar ook serieuze bedreigingen
kent. Hoewel op het gebied van de MDG's in meer of mindere mate
vooruitgang wordt geboekt, blijft de relatieve afstand tussen
West-Afrika en andere delen van de wereld groot. De bevolking behoort
tot de armste van de wereld 1 . West-Afrika is daardoor bijvoorbeeld
extra kwetsbaar voor de gevolgen van de economische crisis. Het op
peil houden van de ontwikkelingsrelatie van deze landen met donoren is
om die reden op dit moment van extra groot belang.
West-Afrika is door zijn nabijheid al eeuwenlang van geopolitiek
strategisch belang voor West-Europa, inclusief Nederland. West-Europa
en West-Afrika zijn de laatste decennia onlosmakelijk met elkaar
verbonden geraakt door ontwikkelingssamenwerking, handelsbelangen,
groeiende migratie, energievoorziening, visserijrechten en toename van
mensen- en drugssmokkel en terrorisme via of vanuit West-Afrika.
Nederlandse bedrijven zijn vooral actief in Nigeria en Ghana. Er
bevinden zich bovendien aanzienlijke groepen mensen uit deze twee
landen in Nederland. Nederland investeert vanwege de combinatie van de
ontwikkelingsachterstand en het strategisch belang van West-Afrika
grote bedragen in de regio. 2 Hierbij is de focus vooral gericht op de
zes partnerlanden waarmee een structurele ontwikkelingsrelatie wordt
onderhouden 3 en op Nigeria dat voor Nederland van belang is,
ondermeer vanuit het perspectief van energievoorziening. Dat betekent
niet dat Nederland blind is voor wat er gebeurt in de landen die
grenzen aan onze partnerlanden, bijvoorbeeld de fragiele staten in het
Mano River gebied. 4 Negatieve ontwikkelingen in die landen kunnen
immers direct van invloed zijn op de situatie in onze partnerlanden.
Nederland kan echter niet in zijn eentje alle problemen van
West-Afrika oplossen, integendeel. Wel is het van belang om goed zicht
te houden op de problemen die op regionaal niveau spelen en te bezien
op welke wijze zij het beste door donoren of internationale
organisaties geadresseerd worden. Vanuit die invalshoek is ook
nauwkeurig gekeken naar landen als Liberia en Sierra Leone. Mijn
conclusie is dat andere donoren (waaronder grote donoren zoals
Frankrijk in Ivoorkust, Portugal in Guinee-Bissau, het Verenigd
Koninkrijk in Sierra Leone en de Verenigde Staten in Liberia) daar
samen met de Europese Commissie, diverse internationale organisaties
en nationale en internationale NGO's een grote inspanning leveren ten
aanzien van de verdere ontwikkeling van deze fragiele staten. In het
kader van een goede werkverdeling tussen donoren en vanuit de wens om
gebrek aan focus en versnippering van beschikbare financiële middelen
tegen te gaan, heeft Nederland besloten op het gebied van fragiele
staten zijn prioriteiten elders te leggen. Hierover heb ik op 19
februari 2009 met de Kamer gesproken tijdens de behandeling van de
beleidsnota `Veiligheid en ontwikkeling in fragiele staten', die ik
samen met minister Verhagen en minister Van Middelkoop in november
2008 naar de Kamer stuurde en waar ik volledigheidshalve naar verwijs
(Kamerstuk 2008-2009, 31787, nr. 1).
De huidige beleidsprioriteiten - Veiligheid en ontwikkeling, Gelijke
rechten en kansen voor vrouwen, Groei en verdeling, Duurzaamheid,
Klimaat en energie - zoals verwoord in mijn beleidsnota `Een zaak van
iedereen', hebben allemaal een plek gekregen in de bilaterale
programma's met de partnerlanden in West-Afrika. Hetzij door
financiering uit financiële middelen die aan de ambassades zijn
gedelegeerd, hetzij door financiering uit niet-gedelegeerde financiële
middelen die vanuit Den Haag worden besteed. De ambassades geven, als
een partnerland aan de daaraan verbonden voorwaarden voldoet, een deel
van de gedelegeerde middelen uit aan algemene of sectorale
begrotingssteun. Conform internationale afspraken daarover streeft
Nederland er naar om - in overleg met de autoriteiten van het
betreffende partnerland en met andere aanwezige donoren - in een
beperkt aantal sectoren actief te zijn. Middels mijn
moderniseringsagenda streef ik ook in West-Afrika het moderniseren en
effectiever maken van ontwikkelingssamenwerking na. Mijn
moderniseringsagenda bestaat daarbij uit vijf punten: mondiale
problemen coherent aanpakken, inzetten op groei en verdeling,
corruptie bestrijden, het openbreken van de hulpindustrie en het
vergroten van de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking.
Naast bilaterale ontwikkelingssamenwerking voldoet Nederland door
middel van schuldverlichting aan bindende afspraken in het kader van
de Club van Parijs. Nederland draagt voorts via de begroting van de EU
en als donor van internationale organisaties, waaronder de diverse
organisaties van de VN, bij aan de multilaterale inspanningen van deze
organisaties in West-Afrika. Tevens komt via het
Medefinancieringsstelsel geld van de begroting van
ontwikkelingssamenwerking in West-Afrika terecht.
Het is echter niet in alle gevallen mogelijk om aan te geven in welk
partnerland elke euro van Nederlandse oorsprong wordt uitgegeven,
omdat een aantal Nederlandse bijdragen een regionaal karakter hebben
en omdat een substantieel deel van de Nederlandse fondsen voor
ontwikkelingssamenwerking zijn gekanaliseerd via de hierboven genoemde
kanalen. Een overzicht van al deze inspanningen vindt u in de bijlage.
Wat betreft de doelen van de inzet van de Nederlandse financiële
middelen heb ik in de bijlage per partnerland aangegeven in welke
sectoren Nederland actief is. Voor het overige verwijs ik naar de al
genoemde beleidsnota´s en de Memories van Toelichting op de
begrotingen van ontwikkelingssamenwerking van de afgelopen jaren.
Daarnaast zijn er nog andere departementen die activiteiten ondernemen
of ondersteunen in West-Afrika en is het bedrijfsleveninstrumentarium
(waaronder ORIO en PSI) een belangrijk kanaal om onze partnerlanden in
West-Afrika te ondersteunen. Al met al is Nederland zo op een breed
terrein van onderwerpen een belangrijke partner van de landen in
West-Afrika.
Leeswijzer
In het verzoek van 4 juni 2009 heeft de vaste commissie voor
Buitenlandse Zaken een groot aantal vragen gesteld over een zeer
uiteenlopend aantal onderwerpen. Dat heeft geleid tot een uitgebreid
antwoord in de vorm van deze brief. Ten behoeve van de leesbaarheid
van mijn antwoord, heb ik getracht de vragen zoveel mogelijk te
clusteren en daar vervolgens antwoord op te geven. De vragen staan aan
het begin van iedere alinea vermeld.
Een aantal vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
betreft feitelijke informatie die vrij toegankelijk is via internet,
waarnaar ik bij deze verwijs. Het gaat hier om de vragen naar de
positie van de betreffende landen op de Transparency Index (zie
www.transparency.org) en een overzicht van de begrotingstekorten, de
inflatie, de bevolkingsgroei en de reële per capita groei van de
landen in de regio, waarvoor mijn departement onder meer gebruik maakt
van de gegevens van het Internationaal Monetair Fonds (IMF)
(www.imf.org), de Wereldbank (www.worldbank.org), UNDP (www.undp.org),
de Afrikaanse Ontwikkelingsbank (www.afdb.org) en de OESO
(www.oecd.org). De vraag naar een overzicht van alle donoren per
West-Afrikaans land, inclusief de activiteiten van deze donoren en hun
budget kan ik niet volledig beantwoorden, omdat alle donoren met
verschillende financieringsmechanismen werken en niet alle donoren
(voornamelijk de niet-traditionele donoren) bereid zijn om deze
gegevens te delen. Voor zover de gegevens echter wel bekend zijn,
worden deze vermeld op de eerder genoemde websites, of op die van de
desbetreffende donoren zelf.
Hoewel ik de vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken bij
het opstellen van deze notitie als leidraad heb genomen, ben ik soms
iets dieper ingegaan op ontwikkelingen in West-Afrika, of op bepaalde
aspecten van het Nederlands beleid ten aanzien van West-Afrika, die
mijns inziens voor het debat relevant zijn.
1. Politieke ontwikkelingen & regionale stabiliteit
* Informatie over de politieke situatie en ontwikkelingen in de
verschillende landen en in welke mate en op welke wijze er
onderling tussen betreffende landen wordt samengewerkt of juist
conflicten bestaan.
* Een overzicht van de regionale stabiliteit en de activiteiten die
op dit gebied door de internationale gemeenschap ontplooid worden
(Ivoorkust, Sierra Leone etc).
Na grote achteruitgang in de jaren zeventig en tachtig laten de
partnerlanden in West-Afrika de laatste jaren relatief stabiele
groeicijfers zien en de voortgang op het gebied van een aantal MDG's
vertonen een positieve trend. In een aantal landen is het verloop van
verkiezingen positief beoordeeld, met als hoogtepunt vanzelfsprekend
de presidents- en parlementsverkiezingen in Ghana en de ordentelijke
overdracht van de macht door president Kufuor aan de kandidaat van de
oppositie in december 2008. Het was dan ook niet voor niets dat de
Amerikaanse president Obama Ghana als eerste land in Sub-Sahara Afrika
bezocht.
Hoewel de regio een aantal fragiele staten kent, zijn er de laatste
jaren geen nieuwe conflicten uitgebroken. Na de burgeroorlogen in
Sierra Leone (tot 2003), Liberia (tot 2006) en later Ivoorkust (tot
2007), is de veiligheidssituatie in West-Afrika verbeterd. De VN zijn
gematigd positief over de ontwikkelingen in West-Afrika in 2009 5 ,
maar tekenen daarbij aan dat de bestuurlijke problemen verre van
opgelost zijn. Recente negatieve ontwikkelingen zijn de staatsgreep in
Guinee, de politieke moorden in Guinee-Bissau en de situatie in Niger,
waar de democratie steeds meer onder druk komt te staan.
De veiligheidssituatie in West-Afrika is mede dankzij de interventies
van de internationale gemeenschap verbeterd. Zo waren er diverse
missies van de VN en de Economic Community of West African States
(ECOWAS) in de jaren negentig: UNMIL in Liberia, UNOMSIL in Sierra
Leone en ECOMOG in beide landen. Vandaag de dag hebben de VN en de EU
nog steeds missies in West-Afrika: UNMIL in Liberia, UNOCI in
Ivoorkust en de EU SSR-missie in Guinee-Bissau. Als gevolg van het
zwakke bestuur en de structurele problemen blijft de
veiligheidssituatie in West-Afrika kwetsbaar en blijven deze missies
nodig om de stabiliteit in de regio te bewaken.
Onderlinge conflicten tussen West-Afrikaanse landen zijn overigens al
enige tijd niet meer voorgekomen. Wel zijn er binnen de diverse
West-Afrikaanse landen gebieden waar interne spanningen heersen. In de
Sahel-landen Mali en Niger vanwege de Toeareg-problematiek en in
Senegal vanwege een lang slepend conflict tussen de regering een
afscheidingsbeweging in de Casamance, welke af en toe weer oplaait. In
Nigeria leiden de problemen in de Nigerdelta frequent tot interne
spanningen en internationale aandacht. In Ivoorkust gaat het politieke
proces na beëindiging van de burgeroorlog langzaam en ook met
gespannen binnenlandspolitieke situaties gepaard.
Daarnaast maakt Nederland zich zorgen over het toenemende belang van
West-Afrika als doorvoergebied voor drugs vanuit Zuid-Amerika. Deze
drugshandel (en vooral de grote geldbedragen die daarmee gepaard gaan)
vormt een ernstige bedreiging voor de stabiliteit en ontwikkeling van
West-Afrika. Hoewel de grote inspanningen van de donoren op het gebied
van goed bestuur vruchten hebben afgeworpen, is het niet te verwachten
dat alle overheidsambtenaren van de betrokken landen volledig bestand
zijn tegen de aantrekkingskracht van de bedragen waarmee in het
drugscircuit wordt gewerkt. De grote werkeloosheid onder jongeren
maakt deze extra kwetsbaar en een extra doelwit voor het
internationale criminele circuit.
Voorts hebben de West-Afrikaanse landen onvoldoende capaciteit voor
het bestrijden van de toenemende drugshandel, terroristische dreiging
en andere vormen van criminaliteit die daarmee gepaard gaan. Gezien
het grensoverschrijdende en complexe karakter van deze problemen
vereisen deze een intensieve regionale en een multilaterale aanpak.
Vooral in het kader van de EU en de VN, in nauwe samenwerking met
andere belangrijke spelers als de Verenigde Staten. Het accent moet
hierbij enerzijds liggen op het blijven versterken van goed bestuur en
de rechtsstaat, terwijl aan de andere kant zwaar moet worden ingezet
op het belemmeren van doorvoer van drugs via West-Afrika. Nederland
maakt zich hier onder meer binnen de EU sterk voor en snijdt deze
kwestie aan in het kader van de politieke dialoog met deze landen,
waarin ook de mensenrechten een prominente plaats innemen.
De economische en politieke integratie in West-Afrika krijgt vorm via
ECOWAS. 6 Nauwere regionale economische integratie is van groot belang
voor de economische ontwikkeling van West-Afrika. Het politieke
draagvlak voor regionale economische integratie is echter in de meeste
partnerlanden onvoldoende, waardoor de besluitvorming door en
aansturing van regionale organisaties zwak zijn en er weinig voortgang
wordt gemaakt. Daarnaast heeft Nigeria sterke aarzelingen om op dit
moment zijn binnenlandse markt voor de andere ECOWAS-lidstaten verder
te openen.
2. Mensenrechten
* Een vrouwparagraaf, zoals afgesproken in de motie Diks c.s.
(ingediend tijdens de begrotingsbehandeling 2009).
* De situatie van mensenrechtenverdedigers en hoe Nederland resp.
Europa deze mensen, waar nodig, steunt.
Een algemeen oordeel geven over de mensenrechtensituatie in
West-Afrika is lastig, omdat deze van land tot land verschilt. Volgens
Amnesty International vinden in Gambia en Guinee-Bissau, Guinee,
Ivoorkust, Nigeria en Sierra Leone nog grove mensenrechtenschendingen
plaats. Ook Burkina Faso, Liberia, Niger en Togo scoren nog slecht
volgens deze index. De partnerlanden Benin, Ghana en Mali scoren
echter relatief goed.
Nederland voert in alle partnerlanden van West-Afrika een actief
mensenrechtenbeleid. Zowel via het ondersteunen van het
maatschappelijk middenveld en overheidsorganisaties, als in het kader
van de reguliere politieke dialoog met de overheid. In Nigeria
ondersteunt Nederland een aantal mensenrechtenorganisaties die actief
zijn op het gebied van vrouwenemancipatie, milieurechten en gelijke
rechten voor homosexuelen. Nederland is voorts met een bijdrage van
EUR 27 miljoen aan het Special Court voor Sierra Leone een van de
grootste donoren van dit Hof. Nederland heeft bovendien aan Senegal
ondersteuning aangeboden voor de berechting van ex-president Hissène
Habré van Tsjaad, die daar in ballingschap verblijft. Dit proces is
van belang, aangezien het de eerste keer zou zijn dat een Afrikaans
ex-staatshoofd in een Afrikaans land onder nationale wetgeving zal
worden berecht voor zijn misdaden.
Bijzondere aandacht besteedt Nederland aan vrouwenrechten in
West-Afrika, omdat die op veel manieren onder druk staan. Illustratie
daarvan zijn de voortdurende praktijk van vrouwenbesnijdenis en
schending van de sexuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR)
van vrouwen en meisjes, zoals uithuwelijken op jonge leeftijd, gebrek
aan toegang tot gezinsplanning en goede zorg tijdens zwangerschap en
bevalling.
Ter verbetering van SRGR worden door Nederland in Burkina Faso, Mali
en Ghana activiteiten ondersteund in de gezondheidssector. Zo
financiert Nederland in Burkina Faso de uitvoering van het nationale
gezondheidsbeleid met speciale aandacht voor SRGR. In Mali worden twee
gezondheidsprogramma's op het gebied van reproductieve gezondheid
ondersteund. In Ghana geeft Nederland steun aan een
samenwerkingsverband van NGO's die zich expliciet richten op SRGR en
wordt het Ministerie van Vrouwen en Kinderen ondersteund in de
uitvoering van de wet tegen huiselijk geweld. Tot slot ondersteunt
Nederland een aantal mondiaal opererende NGO's die ook in West-Afrika
actief zijn voor de verbetering van SRGR, waaronder seksuele
voorlichting aan jongeren en Aidspreventie. Dit vereist, naast een
adequaat wetgevend kader in die landen, langdurige samenwerking
teneinde veranderingen in de culturele gewoontes van binnenuit te
bewerkstelligen.
Nederland zet zich in het kader van het mensenrechtenbeleid ook
specifiek in voor mensenrechtenverdedigers. Zo intervenieerde
Nederland in 2008 en 2009, zowel in EU-kader, als bilateraal bij de
autoriteiten van de betreffende landen ten gunste van activisten voor
gelijke rechten van homoseksuelen die bedreigd werden in Gambia,
Senegal en Nigeria. Ook intervenieerde de EU onlangs, op aandringen
van Nederland, ten gunste van gearresteerde journalisten in Gambia.
Jaarlijks worden op 10 december zowel in Den Haag als op de ambassades
activiteiten georganiseerd, waarbij aandacht wordt gevraagd voor het
werk van de mensenrechtenverdedigers.
In veel gevallen is politieke of diplomatieke steun alleen echter niet
genoeg. Door middel van het Mensenrechtenfonds wordt de
capaciteitsopbouw van mensenrechtenorganisaties in niet-partnerlanden
ondersteund en activiteiten bevorderd. Vanuit dit fonds wordt in
Nigeria de NGO Stakeholders Democracy Network ondersteund.
Doelstelling van deze NGO is de kennis over mensenrechten in de
Nigerdelta te vergroten, met inbegrip van sociale en economische
mensenrechten. Middelen uit het Mensenrechtenfonds zijn ook
beschikbaar voor de bescherming van het werk van
mensenrechtenverdedigers. In VN-verband zet Nederland zich ook in voor
de bescherming van mensenrechtenverdedigers. Zo heeft Nederland
bijgedragen aan de verlenging van het mandaat van de Speciaal
Rapporteur betreffende de situatie van mensenrechtenverdedigers.
3. Ontwikkelingssamenwerking en MDG-bereiking
* 70% van de bevolking is analfabeet, het merendeel is meisjes; hoe
staat het met de scholing in de betreffende landen en het
Nederlandse OS-beleid op dit terrein?
* Of betreffende landen tekenen van hulpverslaafdheid vertonen?
* Een overzicht van de landen die algemene begrotingssteun ontvangen
van Nederland en waarom; ook welke landen sectorale steun
ontvangen en waarom.
Vanwege de nog altijd grote armoede is de Nederlandse
ontwikkelingsrelatie met West-Afrika gericht op MDG-bereiking. Voor de
onderbouwing van deze keuze verwijs ik u graag naar mijn beleidsbrief
`Een zaak van iedereen'. In het kader van MDG-bereiking kent Nederland
in West-Afrika de partnerlanden Benin, Burkina Faso, Ghana, Mali en
Senegal, waarmee een structurele ontwikkelingsrelatie wordt
onderhouden. Ten aanzien van Kaapverdië, dat op schema ligt om de
meeste MDG's te halen, wordt de ontwikkelingsrelatie afgebouwd en na
2011 volledig stopgezet. Hierbij wordt ingezet op het verbreden van de
politieke, economische en culturele samenwerking op basis van
"wederzijds belang". Voornamelijk wordt ingezet op het ondersteunen
van Kaapverdiaanse initiatieven met betrekking tot de vermindering van
de economische kwetsbaarheid en het bevorderen van Nederlandse
investeringen in Kaapverdië. Om die reden staat het Nederlandse
bedrijfsleveninstrumentarium tot en met 2011 voor Kaapverdië open.
In de bijlage treft u een overzicht van de Nederlandse
ontwikkelingsactiviteiten in West-Afrika en van de sectoren waarin
Nederland actief is. Ten aanzien van de inzet van Nederlandse
begrotingssteun in Senegal, Mali, Burkina Faso, Ghana en Benin verwijs
ik u naar de Kamerbrief die ik naar aanleiding van de motie Ferrier op
3 juli 2009 naar uw Kamer heb gestuurd. Hierin heb ik uiteengezet wat
de doelstellingen zijn van Nederland met betrekking tot de inzet van
begrotingssteun in de partnerlanden en op basis van welke criteria dit
wordt beoordeeld.
Wat betreft de vraag of de partnerlanden in West-Afrika
hulpverslaafdheid vertonen, is het van belang in te gaan op de
definitie van hulpverslaafdheid. Hieronder versta ik dat betrokken
landen niet zonder ontwikkelingssamenwerking kunnen en dat die
ontwikkelingssamenwerking de prikkels wegneemt om de eigen
ontwikkeling ter hand te nemen.
Uitgaand van die definitie, is het van belang te kijken naar de
huidige stand van zaken en naar de trends van de afgelopen jaren. De
stand van zaken is dat de partnerlanden in West-Afrika nog in
verschillende mate afhankelijk zijn van ontwikkelingssamenwerking.
Kijkend naar de trend, dan moet worden vastgesteld dat het
instrumentarium verandert en dat de financiële bijdragen van donoren
aan de begrotingen van de partnerlanden procentueel kleiner is
geworden.
Er van uitgaand dat deze trend zich doorzet, zal de aandacht de
komende jaren nog meer verschuiven naar investeringen in de economie
en het creëren van werkgelegenheid in deze landen. Hiermee kan
evenwichtige economische groei worden bereikt, kunnen de
ontwikkelingslanden vervolgens in toenemende mate op eigen benen staan
en zal de afhankelijkheid van donoren verder afnemen.
De eerlijkheid gebiedt daarbij te zeggen dat dit voor sommige landen
in meerdere mate geldt dan voor anderen. Van de partnerlanden in
West-Afrika is de Burkinese overheid bijvoorbeeld voor de financiering
van haar begroting nog voor een belangrijk deel afhankelijk van
donoren. Door de relatief hoge groei van de laatste jaren zijn de
pogingen om deze afhankelijkheid te verminderen redelijk succesvol,
maar lopen de belastinginkomsten (als percentage van de totale
overheidsbegroting) relatief gezien achter bij de omliggende landen.
Ghana is een goed voorbeeld van een land dat steeds minder afhankelijk
is van ontwikkelingssamenwerking. Dit is dan ook een partnerland waar
het bedrijfsleveninstrumentarium succesvol kan worden ingezet. Het is
mijn verwachting dat op termijn Ghana het pad van Kaapverdië kan
volgen. Nederland heeft in 2006 besloten de ontwikkelingssamenwerking
met Kaapverdië te beëindigen en de Nederlandse betrokkenheid bij
Kaapverdië vorm te geven door een brede bilaterale relatie. Een aantal
partnerlanden van Nederland heeft uitzicht op een dergelijk traject,
waarover ik eind september met de Kamer nader van gedachten zal
wisselen.
Ik wil nog kort stilstaan bij de inzet en mogelijkheden van het
bedrijfsleveninstrumentarium in West-Afrika. Dit instrumentarium
ondersteunt bedrijven in het opzetten van activiteiten in de
partnerlanden. De Nederlandse bedrijven dragen daarmee bij aan de
economische ontwikkeling van de betrokken landen, terwijl de
internationalisatie van het Nederlandse bedrijfsleven wordt bevorderd.
Onder het bedrijfsleveninstrumentarium vallen o.a. het
Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkelingsprogramma (ORIO,
opvolger van ORET) en het Private Sector Investeringsprogramma (PSI,
opvolger van PSOM).
Onder het oude Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties
(ORET)-programma lopen er momenteel nog 28 projecten in West-Afrika,
met een totale contractwaarde van EUR 479 miljoen, waarvan EUR 220
miljoen aan schenkingen. Deze projecten vinden plaats in de
watersector (10), de transportsector (10), de gezondheidssector (4),
de milieusector (2), de energiesector (1) en op het gebied van
voedselvoorziening (1). Met 17 lopende ORET-projecten is Ghana veruit
de grootste ontvanger van ORET-fondsen.
In 2009 is ORET opgevolgd door het ORIO-programma. ORIO richt zich in
vergelijking met ORET op minder landen en op een beperkter aantal
sectoren. De sectorkeuze sluit aan op die gebieden waar Nederlandse
bedrijven onderscheidende expertise hebben, richt zich op voor het
ontvangende land prioritaire sectoren en is meer vraag gestuurd. In
West-Afrika staat ORIO open voor Benin, Burkina Faso, Gambia, Ghana,
Kaapverdië, Mali, Niger en Senegal. Hoewel per land verschillend,
hebben deze landen voornamelijk water, transport, milieu en energie
als prioritaire sectoren geïdentificeerd.
Momenteel lopen in West-Afrika 35 PSOM/PSI-projecten, met een totale
schenkingswaarde van EUR 20 miljoen, o.a. in de sectoren landbouw,
energie en visserij. Voor een overzicht van een aantal andere
bedrijfsleveninstrumenten in West-Afrika verwijs ik u graag naar de
bijlage.
4. Samenwerking met lokale NGO's
* De inzet vanuit de ambassades voor lokale maatschappelijke
organisaties.
De Nederlandse ambassades in West-Afrika werken nauw samen met lokale
NGO's omdat deze organisaties een goede kennis van de situatie in het
land hebben en hun informatie van belang is voor het goed uitvoeren
van Nederlandse activiteiten in de partnerlanden van West-Afrika. In
alle partnerlanden worden actief lokale NGO's ondersteund omdat een
kritisch maatschappelijk middenveld een noodzakelijke voorwaarde is
voor het goed functioneren van een democratie. Ambassades krijgen de
komende jaren een grotere rol bij het financieren van deze
organisaties. Graag verwijs in dit kader naar de `Beleidsnotitie
Maatschappelijke Organisaties: Samenwerken, Maatwerk, Meerwaarde' van
14 april 2009. Ter illustratie zal ik iets dieper ingaan op de
activiteiten van de Nederlandse ambassades in Benin en Burkina Faso,
die beiden een strategisch kader voor samenwerking met NGO's hebben.
In Benin is de samenwerking van de Nederlandse ambassade met lokale
NGO's de laatste jaren geïntensiveerd. Deze NGO's richten zich op het
verbeteren van het bestuur en verantwoording daarover op lokaal
niveau. De Nederlandse ondersteuning heeft bijgedragen aan een meer
georganiseerde betrokkenheid van burgers bij de uitvoering van beleid
op lokaal niveau. Tevens ondersteunt Nederland een lokaal
samenwerkingsverband van NGO's die bijdragen aan de implementatie van
het nieuwe kiezersregistratiesysteem. De verwachting is dat dit
registratiesysteem zal bijdragen aan transparantere verkiezingen.
Verder wordt een organisatie ondersteund die trainingen en
workshops organiseert die gericht zijn op versterking van het
functioneren van politieke partijen en het parlement. Tot slot wordt
een lokale NGO die campagne voert tegen sexuele intimidatie op scholen
door Nederland ondersteund. Dit laatste zal een belangrijke bijdrage
leveren aan de deelname van meisjes aan secondair onderwijs.
In Burkina Faso ondersteunt de ambassade het democratiseringsproces
via een denktank op het gebied van goed bestuur. Door de steun aan een
lokale NGO die zich inzet voor de strijd tegen de corruptie wordt een
belangrijke bijdrage geleverd aan het hoog op de overheidsagenda
houden van de corruptieproblematiek. Verder wordt een organisatie
ondersteund die zich inspant om de persvrijheid te bevorderen en de
media te professionaliseren. Via het `Fonds Commun Genre' worden
indirect lokale organisaties ondersteund die zich inzetten voor de
verbetering van de positie van vrouwen. Deze organisaties voeren
actief campagne tegen bijvoorbeeld huiselijk geweld tegen vrouwen,
meisjesbesnijdenis en ongelijke grondrechten. Tenslotte laat de
ambassade een haalbaarheidsstudie uitvoeren naar de mogelijkheden om
via lokale NGO´s een bijdrage te leveren aan de verbetering van de
lokale verantwoording van dienstverlening op het gebied van onderwijs
en gezondheid.
5. Economische ontwikkelingen
* Welke niches betreffende landen zouden kunnen vinden in de
wereldeconomie.
* Een antwoord op de vraag of de betreffende landen bezig zijn
belastingen te introduceren.
Veel West-Afrikaanse landen zijn afhankelijk van de weinig productieve
landbouwsector en de export van slechts enkele primaire producten
(cacao, katoen, koffie, koper, olie). Gemiddeld is tweederde van de
bevolking voor haar inkomen van de landbouwsector afhankelijk, die
gevoelig is voor de schommelende marktprijzen. Hoewel in sommige
landen het relatieve aandeel van de industrie en dienstverlening de
laatste jaren is toegenomen, lukt het de meeste West-Afrikaanse landen
niet om hun economie te diversifiëren.
Er zijn meerdere factoren die een rol hebben gespeeld bij de geringe
mate van diversificatie van Afrikaanse economieën, zoals de zwakke
infrastructuur, het relatief lage niveau van menselijk kapitaal (door
gebrekkige scholing en slechte gezondheid), de aanwezigheid van
grondstoffen (heeft de noodzaak tot diversificatie doen verminderen),
kleine binnenlandse en regionale afzetmarkten, macro-economische
onevenwichtigheden (zoals inflatie), ontoereikend bestuur en het
slechte investeringsklimaat.
Hoewel ontwikkelingslanden hard worden getroffen door de huidige
mondiale economische crisis, is het effect hiervan in West-Afrika
vooralsnog relatief beperkt. Terwijl de groei van het reële Bruto
Binnenlands Product (BBP) voor heel Sub-Sahara Afrika volgens het IMF
gemiddeld afneemt van 5,4 procent in 2008 naar 1,5 procent in 2009,
daalt in West-Afrika 7 de economische groei van gemiddeld 4,9 procent
naar 3,5 procent.
Er zijn wel verschillen in de mate waarin landen het effect van de
crisis ondervinden. Zo lijken vooral Nigeria, Ghana en Kaapverdië
zwaar getroffen te worden. Nigeria wordt voornamelijk hard getroffen
door de recente daling van de olieprijzen. De groei daalt daardoor van
5,3 procent in 2008 naar een verwachte 2,9 procent in 2009 en 2,6
procent in 2010. De economische groei van Ghana zal waarschijnlijk
afnemen van 7,2 procent in 2008 naar 4,5 procent in 2009. Ook al is de
daling tamelijk groot, het effect blijft nog enigszins beperkt vanwege
de goed presterende cacaosector. Kaapverdië wordt waarschijnlijk hard
geraakt door een afname van de overmakingen uit de diaspora en een
teruggang in het toerisme. De groei was in 2008 5,9 procent,
voorspelling voor 2009 is 2,5 procent. In Benin was de economische
groei 5,0 procent in 2008 en is de verwachte economisch groei voor
2009 3,8 procent. Burkina Faso en Mali profiteren van goede oogsten en
Mali van de hoge goudprijs, wat de negatieve effecten van de crisis
enigszins compenseert. De economische groei in Mali lag in 2008 op 5
procent en voor 2009 is deze bijgesteld naar 3,9 procent. In Burkina
Faso is hierdoor de groeiverwachting voor 2009 3,5 procent, tegenover
5 procent in 2008. De verwachte economische groei van Senegal is 3,1
procent tegenover een groei van 2,5 in 2008.
Ondanks deze relatief beperkte achteruitgang in groeicijfers in de
meeste landen, moeten de gevolgen van de economische crisis niet
onderschat worden. In een aantal landen, voornamelijk Ghana en
Nigeria, is de waarde van de munt sterk gedaald vanwege vlucht van
buitenlands kapitaal. Hierdoor is de inflatie sterk toegenomen en
kunnen buitenlandse schulden moeilijker afbetaald worden.
De economische groeicijfers per hoofd van de bevolking vallen als
gevolg van de relatief hoge bevolkingsgroei in West-Afrika veel lager
uit en zijn ze in het geval van Benin, Nigeria, Guinée-Bissau en
Guinée-Conakry zelfs negatief. Hoge economische groei is cruciaal voor
het behalen van de MDG's die in de meeste partnerlanden van
West-Afrika al onder druk stonden. Ontwikkelingslanden ondervinden zo
de gevolgen van de crisis, terwijl ze geen verantwoordelijkheid dragen
voor het ontstaan ervan. Dit sterkt mij in de overtuiging dat
ontwikkelde landen als Nederland oog moeten hebben voor de
consequenties van de economische crisis voor deze landen, ondermeer
omdat dit de stabiliteit in die landen ondermijnt. Dit kan ook voor
Europa negatieve gevolgen hebben.
Hoewel diversificatie van de economieën van de partnerlanden nog
weinig succesvol is, zijn er zeker sectoren waar de West-Afrikaanse
partnerlanden een comparatief voordeel hebben, of kunnen ontwikkelen.
Zoals het World Development Report 2008 stelt kan de landbouw fungeren
als motor voor economische ontwikkeling. Omdat deze sector de laatste
jaren onterecht te weinig aandacht heeft gehad, heb ik in mei 2008
samen met mijn collega minister Verburg de notie `Landbouw, Rurale
Bedrijvigheid en Voedselzekerheid' opgesteld.
Ook in West-Afrika biedt de landbouw juist groeipotentieel en
mogelijkheden voor armoedevermindering. Welke gewassen of sectoren
eventuele niches vormen in deze landen is hieronder per land
aangegeven. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat het succesvol
benutten van deze niches afhankelijk is van verschillende factoren
(o.a. uitvoering overheidsplannen op het gebied van infrastructuur,
ontwikkeling van de regionale- en wereldmarkt).
Burkina Faso en Benin zijn momenteel grote katoenproducenten, maar er
liggen mogelijkheden voor andere agrarische productie, nu de vraag
naar voedselgewassen sterk toeneemt. De niches van Ghana in de
wereldeconomie zijn vooralsnog cacao en goud, de voornaamste
exportproducten. Uitdaging voor Ghana is verbreding van deze beperkte
basis van de economie, waarbij de olie- en gasvoorraden mogelijkheden
kunnen bieden om de inkomsten te vergroten.
Mali is net als Burkina Faso door land ingesloten, de klimatologische
omstandigheden zijn in grote delen van het land slecht en het land
bevindt zich daardoor in een slechte economische uitgangspositie. Mali
zet in op het verhogen van de agrarische productie en ambieert de
regionale voedselschuur te worden. Op middellange termijn lijkt de
landbouw de meest aangewezen basis voor economische groei. Als
voorbeeld wil ik hier graag het met Nederlandse steun gerealiseerde
koelcentrum voor de export van fruit in Bamako noemen. Dit koelcentrum
biedt Malinese producenten de mogelijkheid om conform internationale
kwaliteitsstandaarden fruit te exporteren. Dankzij deze faciliteit is
de Malinese export van mango's de afgelopen drie jaar vervijfvoudigd.
De strategische geografische ligging van Senegal geeft het land
bepaalde voordelen. Met verdere investeringen in de infrastructuur kan
Senegal zich sterker positioneren als regionale dienstverlener en
logistiek knooppunt. Daarnaast kan de landbouwsector (groente en
fruit) zich verder ontwikkelen. Kaapverdië is op het gebied van
logistieke dienstverlening een concurrent voor Senegal. Sterk punt van
Kaapverdië is de relatief goede bestuurssituatie, zwak punt is de
kleine interne markt. Verder is toerisme een sector die Kaapverdië
succesvol ontwikkelt.
In alle partnerlanden in West-Afrika wordt belasting geheven en wordt
gezocht naar mogelijkheden om deze inkomsten te vergroten. Zo wordt in
Benin in het kader van bestuurlijke decentralisatie gezocht naar
mogelijkheden voor lokale belastingen. De Burkinese overheid werkt
hard aan voorstellen voor hervorming en vereenvoudiging van het
belastingstelsel. Mali probeert de belastingsinkomsten te verhogen
door hervormingen binnen o.a. de douanedienst. Ghana kent een breed
scala aan belastingen, waaronder inkomstenbelasting,
vennootschapsbelasting, BTW en importbelasting. Op decentraal niveau
worden eveneens belastingen geïnd. De huidige Ghanese regering heeft
ingezet op efficiëntere belastinginning. Ook Senegal en Kaapverdië
hebben een relatief goed ontwikkeld systeem voor belastinginning en
zijn mede daardoor in staat de overheidsbegroting voor een belangrijk
deel te dekken uit belastinginkomsten.
6. China en West-Afrika
* Inzicht in activiteiten van China in betreffende landen; hebben
deze activiteiten effect op en/of sluiten deze aan op de
Nederlandse inspanningen?
* Vindt er afstemming met China plaats over inzet in landen
West-Afrika?
West-Afrika is voor China een belangrijke leverancier van grondstoffen
en landbouwproducten. Zo is China voor de katoenproducenten Benin,
Burkina Faso en Mali zelfs de belangrijkste exportbestemming.
Omgekeerd ziet China de regio als belangrijke afzetmarkt. Voor Nigeria
en Benin is China het belangrijkste importland. China is ook een
belangrijke investeerder in West-Afrika, voornamelijk op het gebied
van infrastructuur. Daarnaast verstrekt China zachte leningen. Deze
zachte leningen bieden Afrikaanse landen een welkome kapitaalstroom.
Binnen West-Afrika is Nigeria veruit de grootste ontvanger van Chinese
investeringen. Ook Guinee (bauxiet) kent aanzienlijke Chinese
investeringen. Ondanks de sterke toename van de handel en
investeringen vanuit China blijven de EU en de Verenigde Staten nog
steeds de belangrijkste handelspartners en investeerders in de meeste
West-Afrikaanse landen.
In Benin worden met Chinese leningen en door Chinese bedrijven enkele
infrastructuurprojecten uitgevoerd. Omdat Burkina Faso geen officiële
relatie met China onderhoudt, maar met Taiwan, investeert China
nauwelijks in Burkina Faso. Wel gaat het grootste deel van de
Burkinese katoenexport naar China. De Ghanese economische betrekkingen
met China liggen vooral op het gebied van handel (al is Nederland de
belangrijkste handelspartner) en infrastructuur. Projecten op het
gebied van infrastructuur worden soms uitgevoerd met concessionele
leningen. China neemt in Ghana niet deel aan de fora waarin afstemming
plaatsvindt tussen ontwikkelingspartners en China.
In Mali wordt door de donoren getracht China te betrekken bij het
reguliere donoroverleg. De Chinese ambassade in Bamako is bereid tot
nauwere samenwerking, het ontbreekt hen echter aan het vereiste
mandaat. De Nederlandse ambassade tracht op concrete onderdelen,
voornamelijk de werkzaamheden in het gebied van de Office du Niger,
beter met China af te stemmen. In Senegal is de aanwezigheid van China
de laatste jaren gestaag gegroeid. Er zijn sinds 2006 meerdere
samenwerkingsakkoorden getekend. Dankzij deze akkoorden worden door
Chinese bedrijven o.a. infrastructurele projecten uitgevoerd.
Kaapverdië heeft geen minerale rijkdommen. Dit verklaart mogelijk
waarom Chinese staatsbedrijven lange tijd geen interesse hebben
getoond in Kaapverdië. Wel vestigen zich steeds meer Chinese
ondernemers in Kaapverdië. Ook financiert China in Kaapverdië
infrastructuur. Bovendien is de havenstad Mindelo kandidaat om een van
vijf strategische goederenoverslagstations te worden die China in
Afrika wil ontwikkelen. In Kaapverdië neemt China deel aan
bijeenkomsten van de internationale gemeenschap, zonder dat hier
sprake is van coördinatie.
In de West-Afrikaanse partnerlanden proberen Nederland en de EU in
toenemende mate met China samen te werken. Het blijkt echter lastig om
de activiteiten van de donorgemeenschap en China op elkaar af te
stemmen omdat de Chinese invalshoek vaak een andere is. Toch valt de
laatste jaren langzaam een toenemende belangstelling van China waar te
nemen voor nauwere samenwerking met andere donoren, o.a. door
uitwisseling van informatie over concrete projecten.
In EU-verband wordt regelmatig met China gesproken over de relaties
met Afrika en wordt getracht te komen tot een trilaterale dialoog
tussen de EU, Afrika en China. Nederland en de EU sporen China aan de
invloed die het door zijn economische activiteiten en politieke
gewicht heeft, ook te gebruiken om goed bestuur en
corruptiebestrijding, mensenrechten en milieubescherming te
bevorderen.
7. Landbouw
* Een reactie op het regeringsbeleid van de betreffende landen op
het terrein van landbouw en veeteelt en op het Nederlandse
OS-beleid op dit punt in het kader van de actiepunten/voornemens
uit de notitie "rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid".
* Een overzicht van regionale landbouwinitiatieven in West-Afrika en
de laatste stand van zaken rondom de EPA's.
* In welke mate betreffende landen last hebben van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU.
De partnerlanden in West-Afrika zijn voor de eigen voedselzekerheid,
inkomsten op het platteland en exportinkomsten sterk afhankelijk van
de landbouwsector. Alle West-Afrikaaanse partnerlanden onderschrijven
dan ook het belang van de landbouw voor economische ontwikkeling. Zo
hebben deze landen zich aangesloten bij het Comprehensive Africa
Agriculture Development Programme (CAADP). Het CAADP is een concrete
uitwerking van het door de AU-lidstaten geïnitieerde `New Partnership
for Africa's Development' (NEPAD), een economische ontwikkelingsvisie
die zich richt op het bevorderen van economische integratie en
samenwerking tussen de lidstaten. Door middel van dit programma willen
de AU-lidstaten in de landbouwsector een groei van 6 procent per jaar
bereiken. Ook hebben de lidstaten in 2003 toegezegd minstens 10
procent van de nationale budgetten voor de landbouw te reserveren.
Nederland ondersteunt het CAADP-proces financieel (EUR 4,8 miljoen
over de periode 2009-2013). Dit maakt deel uit van de voornemens in de
notitie `Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid'.
Ook ondersteunt Nederland een programma van het International Center
for Soil Fertility and Agricultural Development (IFDC) voor
ontwikkeling van een regionale markt voor landbouwinputs in
West-Afrika. Dit programma wordt in alle partnerlandenlanden in de
regio uitgevoerd (Nederlandse bijdrage over periode 2009-2013, totaal
EUR 10 miljoen). Een ander door Nederland ondersteund programma van
IFDC en Agriterra richt zich op de ontwikkeling van landbouwketens en
afzet op lokale en regionale markten. Dit programma wordt in Benin,
Burkina Faso, Ghana, Mali, Niger, Nigeria en Togo uitgevoerd
(Nederlandse bijdrage over periode 2006-2010, totaal EUR 16 miljoen
via IFDC en EUR 7 miljoen via Agriterra). Een derde regionaal
programma dat door de Wereld Douane Unie wordt uitgevoerd, beoogt
handel over de grenzen in West Afrika te faciliteren.
Naast de ondersteuning van regionale landbouwprogramma's is Nederland
in Mali en Benin actief betrokken bij de landbouwsector. In beide
landen wordt gestreefd naar verhoging van de productiviteit en
diversificatie van de landbouwproductie om de afhankelijkheid van de
katoensector te verminderen. Daarnaast zijn privatiseringen in de
katoensector gaande. De prioriteiten in beide landen zijn in lijn met
de beleidsbrief `Een zaak van iedereen' en de hierboven genoemde
landbouwnotitie. De beleidsbrief en de landbouwnotitie leggen de
nadruk op productiviteitsverhoging, diversificatie en innovatie alsook
het bevorderen van duurzame en evenwichtige economische ontwikkeling
via de landbouwsector.
In het Malinese beleid wordt modernisering, professionalisering en
versterking van competitieve landbouwketens benadrukt. Nederland zet
in op drie niveaus: 1) implementeren/operationaliseren van het
Malinese beleid, met aandacht voor de ketenbenadering; 2) het verhogen
van duurzame productie en 3) integratie van duurzaam waterbeheer in
beleidsplannen en regionale beheersplannen. Daarbij heeft Nederland
bijzondere aandacht aan het bevorderen van gelijke kansen voor mannen
en vrouwen.
In de visie van de Beninese regering moet economische ontwikkeling
door het ontwikkelen van landbouwketens tot stand worden gebracht. In
2009 heeft de Beninese overheid een plan voor de ontwikkeling van de
landbouwsector opgesteld. Het door Nederland gesteunde programma voor
economische ontwikkeling in de landbouwsector zal worden uitgebreid,
waarbij conform het nationale beleid de ketenbenadering wordt gevolgd.
Deze benadering sluit aan bij de voornemens in de landbouwnotitie,
vooral voor wat betreft versterking van instituties en capaciteiten
alsook vergroting van de toegang tot markten.
Ontwikkeling van de landbouwsector in West-Afrika wordt ook
ondersteund door inzet van het bedrijfsleveninstrumentarium. Binnen
het PSI/PSOM-programma zijn momenteel 16 landbouwgerelateerde
projecten in uitvoering in 8 landen in West-Afrika.
Ik ben mij terdege bewust van de invloed die het landbouwbeleid van de
EU op West-Afrika heeft. Drie aspecten van het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid van de EU zijn van invloed op West-Afrika: interne
steun, importtarieven en exportrestituties. De meeste interne steun
aan Europese boeren is ontkoppeld en daarmee volgens de definities van
de WTO niet langer handelsverstorend. Een belangrijke uitzondering is
de steun aan katoenboeren. De circa EUR 800 miljoen die in de eerste
helft van dit decennium als jaarlijkse steun aan de Europese
katoenboeren (Griekenland, Spanje) werd gegeven is vanaf 2006 voor 65
procent ontkoppeld van de katoenproductie. Voor de resterende
gekoppelde areaalsteun staat dit jaar EUR 241 miljoen op de begroting
van de EU. Naast dit bedrag ontvangen katoenboeren in de EU ook nog
ontkoppelde inkomenssteun. De West-Afrikaanse katoenproducerende
landen (Mali, Benin, Burkina Faso en Tsjaad) maken zich in het kader
van de WTO-onderhandelingen hard voor het afschaffen van alle
handelsverstorende steun op katoen. Om dit te bereiken zouden de
Verenigde Staten én de EU verdere hervormingen moeten doorvoeren.
Naast steun voor katoenboeren is de Europese verwerkingsteun voor
tomaten lange tijd een steen des aanstoots geweest voor
West-Afrikaanse landen. De gesubsidieerde tomatenpuree uit de EU
concurreerde op de West-Afrikaanse markt met lokaal geproduceerde,
niet-gesubsidieerde tomatenpuree. In 2007 is de EU-marktverordening
voor groente en fruit echter hervormd. De verwerkingsteun zal binnen
een periode van maximaal 5 jaar worden afgeschaft. Importtarieven van
de EU zijn voor West-Afrikaanse landen geen probleem. Het merendeel
profiteert als Minst Ontwikkeld Land (MOL) van het Everything But Arms
(EBA) initiatief, waarmee deze landen `duty-free, quota free' kunnen
exporteren naar de EU. Voor de West-Afrikaanse niet-MOL's Ghana en
Ivoorkust gelden de interim-Economic Partnership Agreements (EPA), die
hun ook recht geven op `duty-free, quota free' markttoegang tot de EU.
Alleen Nigeria heeft er voor gekozen geen interim-EPA af te sluiten en
is daardoor teruggevallen op de invoertarieven die gelden volgens het
Algemeen Preferentieel Stelsel van de EU.
Exportrestituties van de EU blijven een potentieel probleem voor
ontwikkelingslanden zolang deze restituties niet worden afgeschaft.
Exportrestituties worden ondermeer verleend op varkensvlees. Er komt
echter maar een zeer klein deel van het varkensvlees waarvoor
exportrestitutie wordt aangevraagd in West-Afrika terecht (zie
Kamervragen juni 2008). Bij de export van kippenvlees naar West-Afrika
is geen sprake van exportrestituties (zie Kamervragen september 2007).
Tenslotte worden er ook exportrestituties verleend bij de export van
melkpoeder. Het is niet bekend in hoeverre dit melkpoeder in
West-Afrika terecht komt.
De onderhandelingen over een regionale EPA met West-Afrika lopen door.
In juli j.l. vond de laatste onderhandelingsronde tussen de regio en
de EU plaats. Hier hebben beide partijen de wens uitgesproken in
oktober van dit jaar tot een regionaal akkoord te komen met betrekking
tot de handel in goederen. Onderhandelingen over diensten,
investeringen en overige onderwerpen staan voorlopig op een laag
pitje. In de onderhandelingsronde is vooruitgang geboekt maar
tegelijkertijd is er een aantal geschilpunten waardoor het
twijfelachtig is of er in oktober ook daadwerkelijk tot een regionaal
goederenakkoord kan worden gekomen. De geschilpunten betreffen
voornamelijk het liberaliseringaanbod van West-Afrika (dat de Europese
Commissie te laag vindt) en een aantal clausules met betrekking tot de
reikwijdte van het akkoord.
U kent mijn standpunt met betrekking tot de EPA's: om de regionale
economische integratie in de regio te versterken zou het goed zijn als
er een regiobrede EPA met betrekking tot de handel in goederen tot
stand zou komen met ECOWAS als geheel. Ik moedig de Europese Commissie
dan ook stelselmatig aan zo veel mogelijk flexibiliteit in de
onderhandelingen te betrachten. Maar de ACS-landen (Afrika, Caraïbisch
gebied, Stille Zuidzee) moeten uiteindelijk zelf de keus maken of ze
voordeel zien in het afsluiten van een EPA of niet.
8. Klimaat
* Informatie over de problemen en behoeftes ten aanzien van
klimaatmitigatie en klimaatadaptatie in de betreffende landen en
informatie over de mitigatie- en adaptatieprojecten die met
Nederlands OS-geld worden gefinancierd.
Hoewel de uitstoot van CO2 in de Westerse landen - en sinds enige
jaren ook de opkomende economieën zoals China en India - de
voornaamste oorzaak is voor het klimaatprobleem, zijn juist
ontwikkelingslanden, ook in West-Afrika, kwetsbaar voor de negatieve
gevolgen ervan. Nu al worden deze landen geconfronteerd met problemen
ten gevolge van de veranderende klimatologische omstandigheden, zoals
toenemende waterschaarste en overstromingen. Door overstromingen kan
er erosie plaatsvinden waardoor landbouwopbrengsten afnemen. Indirecte
gevolgen, zoals conflicten over schaarser wordende vruchtbare grond en
andere natuurlijke hulpbronnen (versterkt door aanhoudend hoge
bevolkingsgroei), of ten gevolge van migratie kunnen zich op termijn
ook voordoen. Europa kan hier vervolgens direct de gevolgen van
ondervinden.
Aangezien de armste landen nauwelijks bijdragen aan
klimaatverandering, maar wel veel last hebben van de gevolgen, zet
Nederland in de internationale onderhandelingen in op een eerlijke
behandeling van de armste landen in een nieuw klimaatakkoord.
Nederland hoopt dat in Kopenhagen eind dit jaar wordt afgesproken dat
ontwikkelingslanden uitzicht hebben op financiële steun voor adaptatie
en als zij dat willen ook voor mitigatie. De minst ontwikkelde landen
mogen volgens Nederland nog niet worden verplicht om zelf
emissiereducties te realiseren, in tegenstelling tot de grotere
ontwikkelingslanden die al wèl bijdragen aan het broeikaseffect.
Nederland vindt dat de financiële steun zoveel mogelijk gefaciliteerd
moet worden volgens het principe van `de vervuiler betaalt' en
draagkracht. Dat wil onder meer zeggen dat klimaatsteun aan
ontwikkelings-landen niet ten koste mag gaan van de middelen om de
MDG's te realiseren.
De mogelijkheden en behoeften op het gebied van klimaat zijn nog maar
in beperkte mate in kaart gebracht. De land- en bosbouwsector in
West-Afrika heeft een groot mitigatiepotentieel dat nog nauwelijks
wordt ontsloten, o.a. vanwege allerlei barrières zoals gebrek aan
kennis, infrastructuur en institutionele handelsbarrières. Ook ten
aanzien van adaptatie zijn de specifieke behoeften per land nog niet
overal bekend. De gevolgen van klimaatverandering kunnen zich immers
voordoen in een groot aantal sectoren en vragen om sectorspecifiek
beleid en sectorspecifieke kwetsbaarheidanalyses.
Om die reden nemen de partnerlanden in West-Afrika allen deel aan het
financieel mechanisme van het klimaatverdrag, dat wordt uitgevoerd
door de Global Environment Facility (GEF). Zo ontvingen de
West-Afrikaanse partnerlanden uit diverse GEF-fondsen steun bij het
maken van kwetsbaarheidstudies en vervolgens Nationale
Adaptatieplannen (NAPA's). Daarnaast putten ze uit dit fonds voor
activiteiten op het gebied van landgebruik, duurzame energie en
duurzaam bouwen. Nederland is een belangrijke donor van de GEF.
Daarnaast voert Nederland een aantal bilaterale activiteiten uit in
West-Afrika, gericht op uitbreiding van de kennis over de gevolgen van
klimaatverandering en het opbouwen van capaciteit voor adaptatie en
mitigatie. De extra middelen voor de invoering van duurzame energie
komen deels ten goede aan West-Afrika en de grote mondiale studie van
de Wereldbank naar de kosten van adaptatie, die Nederland samen met
Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk financiert, richt zich in een
van de casestudies specifiek op Ghana. Nederland ondersteunt het
klimaatbeleid in Ghana door middel van sectorale begrotingssteun aan
de milieusector.
Omdat de bijdrage van Burkina Faso aan CO2 uitstoot vrijwel nihil is,
zal er vooral aandacht besteed moeten worden aan adaptatie. De
behoefte zal voornamelijk liggen bij het introduceren van andere
variëteiten van de voornaamste voedingsgewassen met een kortere
`productie' cyclus en het vergroten van de capaciteit om water tijdens
het regenseizoen op te vangen. In Burkina Faso werd door Nederland met
het Rode Kruis samengewerkt bij het schatten van klimaatrisico's en
het aanpassen van de hulpverlening aan een veranderend klimaat.
Mali kent altijd zeer onregelmatige regenval, de vraag is of deze als
gevolg van klimaatverandering verergert. Meer extreme
weersomstandigheden (langere en onregelmatige droogten, afgewisseld
met hevige en langdurige regen) kan de bodemerosie verder versterken
en ook de agrarische sector ondermijnen. De ambassade in Bamako
besteedt aandacht aan klimaatmitigatie en -adaptatie in het kader van
de bijdrage aan het Malinese nationale debat over een nieuw
landbouwbeleid. Dat beleid zal oog moeten hebben voor de impact van
klimaatveranderingen. Hoe hierop vervolgens geanticipeerd moet worden
- en welke rol Nederland daarbij kan spelen - zal in de discussie
nader aan de orde komen. Overigens wordt via PSOM/PSI en andere
private Nederlandse initiatieven wordt gewerkt aan activiteiten met
een mogelijk positieve impact op het klimaat, zoals het ontwikkelen
alternatieve energiebronnen. Tevens wordt blijvende aandacht gevraagd
voor bebossing en anti-erosie maatregelen. In Niger en Burkina Faso
zijn hiermee positieve resultaten geboekt.
Tot slot namen Ghana, Mali en Senegal deel aan het Nederlandse
Klimaatstudie Programma dat vorig jaar werd afgerond en wordt in Mali
en Senegal met Nederlandse ondersteuning onderzoek gedaan naar
duurzaam bosbeheer door lokale gemeenschappen.
1 Zie ook de UNDP Human Development Index
(www.hdr.undp.org/en/statistics).
2 Zie de bijlage voor een volledig overzicht.
3 Benin, Burkina Faso, Ghana, Mali, Senegal en Kaapverdië (waarmee de
ontwikkelingsrelatie beëindigd wordt).
4 Guinée-Bissau, Guinée-Conakry, Ivoorkust, Liberia, Sierra Leone.
5 Report of the Secretary General on the United Nations Office for
West Africa, 30 June 2009.
6 Lid van ECOWAS zijn: Benin, Burkina Faso, Kaapverdië, Ivoorkust,
Gambia, Ghana, Guinee, Guinee-Bissau, Liberia, Mali, Niger, Nigeria,
Senegal, Sierra Leone en Togo.
7 De cijfers voor West-Afrika zijn gebaseerd op de volgende landen:
Benin, Burkina Faso, Ghana, Guinée-Bissau, Guinée-Conakry, Ivoorkust,
Kaapverdië, Liberia, Mali, Nigeria, Senegal, Sierra Leone.
Ministerie van Buitenlandse Zaken