4. Alternatieven voor dierproeven
Alternatieven voor dierproeven
Kamerstuk, 17 september 2009
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
VGP-CB-U 2953259
17 september 2009
Geachte voorzitter,
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 19
augustus 2009 mij een reactie gevraagd op een artikel in het
Nederlands Dagblad van 11 augustus 2009 waarin kritiek wordt verwoord
van wetenschappers van TNO en het LUMC dat alternatieven voor
dierproeven te traag worden verwezenlijkt.
De vaste commissie vraagt mij specifiek in te gaan op de volgende
vragen;
1. Wat is de analyse van het kabinet m.b.t. de knelpunten die zich
voordoen bij de acceptatie en toelating van alternatieven van
dierproeven in Europa en daarbuiten?
Antwoord:
De validatie, acceptatie en implementatie van alternatieven voor
dierproeven is inderdaad een complex en tijdrovend proces. In de
kabinetsvisie Alternatieven voor dierproeven (Tweede Kamer, 2007-2008,
30168, nr.4 ) staat beschreven hoe het kabinet de ontwikkeling van
alternatieven stimuleert. Onlangs (9 september 2009) ben ik op vragen
van het lid Dibi (GroenLinks) over de opgetreden vertraging bij het
voornemen om het aantal dierproeven te beperken (2009Z14685) ook
ingegaan op het artikel in het Nederlands Dagblad alsmede op de stand
van zaken bij het Nationaal Kenniscentrum Alternatieven Dierproeven
(NKCA). Graag verwijs ik naar die antwoorden.
2. Wat zijn tot nu toe de inspanningen van het kabinet geweest om deze
knelpunten op te lossen? Welke extra inspanningen heeft het kabinet op
het oog, nu blijkt dat de toelating van alternatieven nog steeds te
traag verloopt?
3. Wat is de stand van zaken m.b.t. de oprichting van het Nationaal
Kenniscentrum Alternatieven Dierproeven (NKCA) en waarom is dit
kenniscentrum voor alternatieven voor dierproeven nog altijd niet in
bedrijf? Hoe zit het in de tussentijd met de positie van het huidige
Nationaal Centrum Alternatieven voor dierproeven, dat tot het NKCA zou
worden omgevormd maar al sinds 1/1/2009 zonder feitelijke financiering
zit?
Antwoord:
In het hierboven genoemde antwoord op vragen van het lid Dibi (vraag 2
en 3) van 9 september 2009 ben ik tevens ingegaan op stand van zaken
bij het NKCA. Graag verwijs ik naar die brief.
Ik vertrouw er op dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport