31 905 Wijziging van enkele wetten vanwege enige technische
verbeterpunten en het vervallen van een bepaling in een
wijzigingswet
Nr. Nota van wijziging
Ontvangen
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel IIIA worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel IIIC
Artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet wordt als volgt
gewijzigd:
1. In het onderdeel dat aanvangt met '- de voorzitter en de
leden van het College voor zorgverzekeringen' vervalt de
zinsnede ', en het personeel van het bedoelde college'.
2. Het onderdeel dat aanvangt met '- de voorzitter en de
leden van het College bouw' komt te luiden: - de voorzitter
en de leden van het College bouw zorginstellingen en het
College sanering zorginstellingen, bedoeld in de Wet
toelating zorginstellingen;.
Artikel IIID
In afwijking van de artikelen 22 juncto 32 van de Wet
toelating zorginstellingen zijn op de rechtspositie van het
personeel van het College bouw zorginstellingen en het
College sanering zorginstellingen de regels die gelden voor
ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries, niet van
toepassing tot 1 januari 2013.
.
Toelichting
Artikel IIIC
Op 1 januari 2006 traden de Wet toelating zorginstellingen
(WTZi), de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet op de
zorgtoeslag en de Invoerings- en aanpassingswet
Zorgverzekeringswet (I+A-wet Zvw) in werking (Stb. 2005,
649). Zowel in de WTZi als in de I+A-wet Zvw was een
wijziging van artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet
(Aw) opgenomen. Gebleken is dat de redactie van de beide
wijzigingen van artikel 2 van de Aw gebreken vertoont, als
gevolg waarvan onduidelijkheid is kunnen ontstaan.
In artikel 55 van de WTZi (Stb. 2005, 571), dat beoogde in
de Aw de oude benamingen van het College bouw
ziekenhuisvoorzieningen en het College sanering
ziekenhuisvoorzieningen te vervangen door de nieuwe
(College bouw zorginstellingen CBZ - en College sanering
zorginstellingen - CSZ), is ten onrechte geen rekening
gehouden met het feit dat artikel 2 van de Aw intussen geen
letteraanduidingen meer kende.
Artikel 3.4.2, derde lid, van de I+A-wet Zvw beoogde artikel 2
van de Aw zodanig te wijzigen dat de uitzondering op de
toepasselijkheid van het materiële ambtenarenrecht voor het
personeel van deze colleges zou eindigen. Dit in aansluiting
op artikel 22 juncto 32 van de WTZi. In de redactie van het
derde lid van artikel 3.4.2 I+A-wet Zvw werd evenwel
abusievelijk nog aangesloten bij de oude benaming van de
colleges.
Ook overigens is de redactie niet helemaal goed, omdat de
weergave van de te schrappen passage 'en het personeel
van de bedoelde colleges' afweek van de passage zoals die
(beoogd) door de WTZi was komen te luiden ('en het
personeel van die colleges').
Ook voor het personeel van het College voor
zorgverzekeringen (CvZ) werd in artikel 3.4.2, tweede lid,
van de I+A-wet Zvw geregeld dat de uitzondering op de
toepasselijkheid van het materiële ambtenarenrecht zou
eindigen, aansluitend bij artikel 61 van de Zvw waarin werd
bepaald dat de ambtelijke rechtspositie van toepassing zou
zijn.
De schrapping van het personeel van het CvZ uit artikel 2
van de Aw is echter abusievelijk weer ongedaan gemaakt
door artikel 116 van de Wet marktordening
gezondheidszorg, waarin artikel 2 van de Aw opnieuw werd
gewijzigd in verband met het opgaan van het College van
toezicht op de zorgverzekeringen in de Nederlandse
Zorgautoriteit; bij die gelegenheid is ten onrechte de
zinsnede `, en het personeel van het bedoelde college' in de
wet gehandhaafd. Door de samenloop van enerzijds artikel
61 Zvw en anderzijds deze formulering in de Aw ontstond
onduidelijkheid omtrent het toepasselijke recht.
Met de in artikel IIIC opgenomen wijzigingen van artikel 2 Aw
wordt zeker gesteld dat de colleges met de juiste benaming
in de Aw worden vermeld en dat het materiële
ambtenarenrecht voortaan op het personeel van deze
colleges van toepassing is.
Artikel III
Met artikel 4.1 van de I+A-wet Zvw is geregeld dat de
rechtspositie van het personeel van het CvZ, het CBZ en het
CSZ, in afwijking op de artikelen 61 van de Zvw en 22 juncto
32 van de WTZi tot 1 januari 2010 nog door de bedoelde
colleges zou worden geregeld. Daarmee werd beoogd een
overgangsperiode te regelen waarin de overgang naar de
ambtelijke rechtspositie zorgvuldig zou kunnen worden
gerealiseerd.
Kort daarna werd evenwel, in samenhang met de
voorgenomen beëindiging op termijn van de
overheidsbemoeiing met beslissingen van zorginstelling rond
bouw van hun onroerende zaken, besloten tot afbouw van
het CBZ en het CSZ. In verband daarmee is ervoor gekozen
af te zien van stappen om te komen tot omzetting van de
bestaande arbeidsvoorwaarden in die behorende bij de
ambtelijke rechtspositie. Door de afschaffing van het
bouwregime met ingang van 1 januari 2009 heeft het CBZ
geen wettelijke taken meer. Het CBZ heeft evenwel nog wel
personeel in verband met de afwikkeling van de lopende
zaken. Het lijkt echter niet opportuun dit personeel in
afwachting van de formele opheffing van het CBZ, welke het
gevolg zal zijn van aanvaarding van het voorstel van wet
cliëntenrechten zorg, alsnog onder de toepassing van het
materiële ambtenarenrecht te brengen.
Wat het CSZ betreft, is bij nader inzien de keuze gemaakt dit
college te handhaven en enige nieuwe taken toe te delen;
dat zal, mede in verband met de brief `Ruimte en rekenschap
voor zorg en ondersteuning' (Tweede Kamer 2008-2009,
32012, nr.1), gebeuren in het kader van het voorstel van wet
cliëntenrechten zorg en het voorstel van wet
vermogensbehoud zorginstellingen. In verband daarmee
bestaat er thans behoefte aan een verlenging van de
overgangsperiode voor de overgang van het personeel van
het CSZ naar de ambtelijke rechtspositie.
Artikel IIID voorziet daarom in verlenging van de
overgangsperiode, vervat in artikel 4.1. van de I+A-wet Zvw
tot 1 januari 2013.
De minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport