Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
1
> Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijnstraat 50
Den Haag
Postbus 16375
Postbus 20018 2500 BJ Den Haag
2500 EA DEN HAAG www.minocw.nl
Onze referentie
HO&S/CBV/152948
Bijlagen
Rapport De BAMA-bekostiging
Datum 14 september 1009
Betreft Effecten van de invoering van de bachelor-masterstructuur op de
financiering van universiteiten
Tijdens het wetgevingsoverleg op 8 december 2008 heb ik uw Kamer toegezegd
informatie te zullen geven over de effecten van de invoering van de bachelor-
masterstructuur op de financiering van de universiteiten. In het vragenuur op 8
september jl. heb ik u in aanvulling daarop toegezegd u het uitgevoerde
onderzoek toe te sturen. Met deze brief geef ik uitvoering aan deze toezeggingen.
Onlangs is na indringend overleg overeenstemming bereikt met VSNU en alle
universiteiten over de beëindiging van de overgangsmaatregel invoering bachelor-
masterstructuur die in november 2001 met VSNU is afgesproken.
Bij de invoering van de bachelor-masterstructuur werd vastgesteld dat het aantal
graden fors zou toenemen. Zonder dat het aantal inschrijvingen zou wijzigen,
behalen studenten in deze structuur tenslotte niet één titel maar twee graden.
Universiteiten konden de bachelor-masterstructuur op verschillende momenten
invoeren. Omdat in de bekostigingssystematiek het aantal graden zwaar
meeweegt, zouden deze uiteenlopende invoeringsmomenten tot onbedoelde
reallocatieve effecten kunnen leiden.
In goed overleg met VSNU is destijds een overgangsmaatregel in de bekostigings-
regelgeving opgenomen die ertoe zou moeten leiden dat de invoering van de
bachelor/masterstructuur budgettair-neutraal per instelling kon worden
ingevoerd. Deze overgangsmaatregel is opgenomen in de wijziging van het
Bekostigingsbesluit WHW van 15 september 2003 (Staatsblad 2003, nr 377).
Deze wijziging heeft destijds voorgehangen bij de Tweede Kamer.
Deze overgangsmaatregel betrof alleen de verdeling van de beschikbare middelen
over de universiteiten en staat los van het totaal beschikbare budget. Bij de
bepaling van de omvang van het totaal beschikbare budget speelt met name de
ontwikkeling van het aantal studenten een rol. In dit verband wijs ik u op mijn
brief aan uw Kamer over de (gemiddelde) onderwijsuitgave of prijs per student
(Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31288, nr. 61). De (administratieve)
stijging van het aantal behaalde graden bij gelijkblijvende studentenaantallen als
gevolg van de invoering van de bachelor-masterstructuur vormt de achtergrond
van de zgn. wig-discussie.
a
na 1 van 2
Pagi
Naar aanleiding van bestuurlijke signalen in 2008 dat de afgesproken overgangs- Datum
maatregel toch niet budgettair-neutraal zou uitpakken heeft OCW in overleg met
VSNU het initiatief genomen dit door een onafhankelijk bureau te laten onder- Onze referentie
zoeken. Bijgevoegd is het rapport "De BAMA bekostiging. Een objectivering van HO&S/CBV/152948
het feitencomplex rond de overgang van de bekostiging van het wetenschappelijk
onderwijs naar bachelor- en masterdiploma's" dat Deloitte Touche Tohamatsu
eind mei 2009 heeft uitgebracht. Uit dit onderzoek komt naar voren dat OCW de
afgesproken overgangsmaatregel accuraat heeft uitgevoerd, maar ook dat de
beoogde budgettair-neutrale werking niet bereikt is of zal worden. Achteraf kan
worden vastgesteld dat bij het formuleren van de maatregel in 2001 enkele
onjuiste aannames zijn gehanteerd.
Naar aanleiding van dit rapport is met VSNU het volgende afgesproken:
o bij de wijziging van de onderwijsbekostiging, zoals voorzien per 2011, vervalt
deze overgangsmaatregel uit de regelgeving;
o de zes instellingen die, uitgaande van het gepresenteerde feitencomplex,
nadeel van deze maatregel hebben ondervonden, worden gecompenseerd en
o de instellingen die van deze maatregel voordeel hebben ondervonden, mogen
deze middelen behouden, aangezien die op basis van de regelgeving zijn
verstrekt en ook doelmatig zijn aangewend voor het verzorgen van onderwijs
en onderzoek.
Alle in het onderzoek betrokken universiteiten hebben deze afspraken
ondertekend en ik zal de uitvoering daarvan dan ook ter hand nemen.
Op basis van deze afspraken zal, uitgaande van het gepresenteerde feiten-
materiaal een bedrag van maximaal 97 miljoen worden gecompenseerd. Voor
2009 en 2010 moeten nog definitieve berekeningen worden vastgesteld. Indien
uit herberekening een lager compensatiebedrag volgt, zal navenant minder
compensatie worden uitgekeerd. Dit budgettaire probleem wordt opgelost binnen
artikel 7 (Wetenschappelijk onderwijs) van de rijksbegroting. Compensatie in 14
jaarlijkse termijnen van 7 miljoen is mogelijk, maar ik span mij ervoor in dat in
10 jaarlijkse termijnen te doen. De compensatie geschiedt zo mogelijk al eerder
maar in elk geval vanaf het begrotingsjaar 2011. De genoemde bedragen worden
jaarlijks geïndexeerd vanwege loon- en prijscompensatie; daarmee acht ik
gederfde renteinkomsten gedekt. Universiteit Leiden, Universiteit van Amsterdam
en Technische Universiteit Delft zullen, indien in een bepaald jaar meer wordt
gecompenseerd dan 7 miljoen, versneld gecompenseerd worden, aangezien met
name bij deze instellingen sprake is van een fors te compenseren bedrag.
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk
Pagina 2 van 2