09 > Mededeling inzake btw groepoptie
Mededeling inzake btw groepoptie
EU-voorstel | 3 september 2009
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over
de btw groepoptie waarin artikel 11 van Richtlijn 2006/112/EG van de
Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de
toegevoegde waarde voorziet.
Datum Commissiedocument: 6 juli 2009
1. Algemene gegevens
Nr. Commissiedocument: COM(2009) 325 definitief
Pre-lex:
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=198409
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board:
Niet opgesteld
Behandelingstraject Raad: Groep belastingvraagstukken
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Financiën
2. Essentie voorstel
De Commissie zet in deze mededeling uiteen hoe de bepalingen van
artikel 11 van de btw-richtlijn naar haar mening moeten worden
uitgelegd. Artikel 11 gaat over de btw-groepregeling die in Nederland
bekend staat als de regeling `fiscale eenheid'. Indien deze regeling
toegepast wordt, worden meerdere juridisch zelfstandige ondernemingen
die financieel, organisatorisch en economisch nauw met elkaar verweven
zijn, tezamen voor de btw als één belastingplichtige aangemerkt. De
Commissie komt met deze mededeling omdat de Commissie geconstateerd
heeft dat er grote verschillen bestaan tussen de verschillende
nationale btw-groepregelingen. Dit kan volgens de Commissie een bron
van belastingconcurrentie tussen de lidstaten vormen omdat het vormen
van een btw-groep financiële voordelen kan bieden. Zo kan een
groepslid zonder recht op btw-aftrek binnen een btw-groep toch btw
aftrekken indien dit groepslid prestaties levert aan een ander
groepslid dat wel belastingplichtig is voor de btw. De toepassing van
de vereisten die artikel 11 stelt aan de formatie van een btw-groep -
en daarmee de mogelijkheid voor bedrijven om van de voordelen van een
btw-groep gebruik te maken - verschilt tussen de lidstaten. Dit
verschil komt met name voort uit de niet-uniforme toepassing van de
vereisten van financiële, organisatorische en economische
verwevenheid.
3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en
regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige
Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en
proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?
De commissie zet in deze mededeling uiteen hoe de bepalingen van
artikel 11 in een praktische regeling kunnen worden omgezet, die een
uniforme toepassing van het artikel zou leiden. Afhankelijk van de
reacties op de mededeling van de Commissie wil de Commissie zich
bezinnen op eventuele verdere actie en het passende tijdstip daarvoor.
Er zouden voorstellen voor concrete wijzigingen van artikel 11 kunnen
worden gedaan, maar ook andere middelen kunnen worden ingezet om tot
een uniformere en fiscaal neutrale toepassing van de bestaande regels
te komen.
Bevoegdheid:
Gedeelde bevoegdheid op grond van artikel 93 van het Verdrag tot
oprichting van de Europese Gemeenschap.
Subsidiariteit:
Positief. Alleen door communautair optreden kan grotere harmonisatie
tussen de verschillende btw-groepregelingen van de lidstaten
bewerkstelligd kan worden.
Proportionaliteit:
Positief. Nederland vindt dat grotere uniformiteit in de toepassing
van de btw-groepregelingen noodzakelijk is om concurrentievoordelen
van lidstaten die de btw-groepregeling ruimer toepassen te laten
verdwijnen. De door de Commissie beoogde maatregelen staan in
verhouding tot dit doel. In artikel 11 is reeds bepaald dat een
btw-groep moet voldoen aan de vereisten van financiële,
organisatorische en economische verwevenheid. Dat de Commissie verdere
invulling wil geven aan deze vereisten doet volgens Nederland dan ook
geen substantiële afbreuk aan het recht van de lidstaten om de nadere
uitvoeringsregels voor de btw-groepoptie vast te stellen. Ook komt de
invulling die de Commissie aan deze vereisten geeft grotendeels
overeen de invulling die Nederland hieraan geeft.
Financiële gevolgen: Er zijn geen gevolgen voor de nationale
begroting bezien. Dit komt doordat de huidige invulling van
financiële, organisatorische en economische verwevenheid reeds
grotendeels overeen komt met de invulling die de Commissie hieraan
geeft.
4. Nederlandse positie over de mededeling
Nederland onderschrijft het belang om een grotere uniformiteit tussen
de lidstaten te bewerkstelligen bij de toepassing van de
btw-groepregelingen en verwelkomt daarom het voorstel van de Commissie
om nadere invulling te geven aan o.a. de vereisten van financiële,
organisatorische en economische verwevenheid. Verder zal Nederland
aandacht vragen voor de volgende zaken:
1. De Commissie is van mening dat moeiende holdings geen deel mogen
uitmaken van een btw-groep omdat deze holdings afzonderlijk niet
belastingplichtig zijn voor de btw. Nederland is van mening dat het is
strijd is met het doel en de strekking van de btw om moeiende holdings
niet te laten toetreden tot een fiscale eenheid. Een moeiende holding
houdt niet slechts aandelen in de werkmaatschappijen, maar is tevens
belast met de uitoefening van zeggenschap over en het dragen van
verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke ondernemersactiviteiten
van de gelieerde werkmaatschappijen. Er is dus sprake van een nauwe
economische verwevenheid tussen de moeiende holding en de
werkmaatschappijen. Een moeiende houdstermaatschappij maakt een
wezenlijk onderdeel uit van een concern. Voor de btw moeten de
moeiende holding en de werkmaatschappijen derhalve als één
belastingplichtige aangemerkt kunnen worden. Nederland zal zijn
bezwaren tegen de visie van de Commissie kenbaar maken en zijn
bestaande beleid verdedigen.
2. Daarnaast zal Nederland de Commissie verzoeken in de richtlijn
op te nemen dat voor de totstandkoming van een btw-groep een
constituerende beschikking van de Belastingdienst mag worden geëist.
Door de beschikking kan belastingplichtigen de nodige rechtszekerheid
worden gegeven over het bestaan van een fiscale eenheid met de daarbij
behorende btw-rechten en verplichtingen. Daarnaast verkrijgt de
Belastingdienst zekerheid over het bestaan van een btw-groep.
3. De invulling die de Commissie geeft aan de vereiste van
financiële verwevenheid van groepsleden is niet toepasbaar op
stichtingen (verwevenheid wordt enkel afhankelijk gesteld van het
"deelnemingspercentage"). Nederland wenst een voor stichtingen
toepasbare invulling van financiële verwevenheid.
4. In Nederland verrichten de groepsleden van een btw-groep met hun
eigen btw-nummer transacties. Dat wil zeggen dat voor
intracommunautaire leveringen wordt gefactureerd met een eigen
btw-identificatienummer en dat de opgaaf voor intracommunautaire
leveringen (en vanaf 2010 voor diensten) ook onder dit nummer wordt
gedaan. De Commissie is echter van mening dat een btw-groep slechts
één btw-identificatienummer kan hebben en gebruiken. Nederland zal
bekijken wat de gevolgen voor de uitvoering en voor de administratieve
lasten zouden zijn indien overgegaan zou worden naar het systeem van
één btw-identificatienummer. Indien de conclusie is dat het wenselijk
is de huidige praktijk in Nederland te handhaven, zal Nederland deze
bestaande praktijk verdedigen.
Laatst aangepast: 3 september 2009
Ministerie van Buitenlandse Zaken