Ministerraad


Discretionaire bevoegdheid voor openhouden kleine school

Persbericht | 04-09-2009

De ministerraad heeft op voorstel van staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingestemd met de invoering van een discretionaire bevoegdheid om een goed presterende, maar te kleine school in stand te kunnen houden. Het voorstel biedt de van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van artikel 157 van de Wet op het primair onderwijs de mogelijkheid een school met minder dan 23 leerlingen toch te bekostigen. De school moet dan wel een perspectief hebben op toename van het aantal leerlingen en de kwaliteit moet voldoende zijn. Verder speelt een rol of er scholen in de directe omgeving van de school aanwezig zijn. Het kan in het kader van de leefbaarheid namelijk uitmaken of het gaat om de laatste school in een dorpskern.

Het wetsvoorstel komt voort uit de initiatiefnota van 8 juli 2008 getiteld 'Oog voor de toekomstige toegankelijkheid - over kleine scholen' van het Tweede Kamerlid Jan Jacob van Dijk (CDA). Verder biedt dit wetsvoorstel een overbruggingsmaatregel voor scholen die na
1 augustus 2008 zijn opgeheven en mogelijk geholpen zouden zijn geweest met dit wetsvoorstel. Deze scholen ontvangen tijdelijk bijzondere bekostiging en kunnen zodra het wetsvoorstel in werking is getreden alsnog een beroep doen op de discretionaire bevoegdheid van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Dit wetsvoorstel voorziet ook in een aanpassing van artikel 157 van de Wet op het primair onderwijs, dat bij toepassing van de gemiddelde schoolgrootte ook een alternatief biedt voor de besturenfusie, namelijk de samenwerkingsovereenkomst. Het aangaan van een samenwerkingsovereenkomst wordt eenvoudiger gemaakt doordat de eis komt te vervallen dat zich binnen een straal van 2,5 kilometer van de desbetreffende school geen andere school van dezelfde richting bevindt. Het vervallen van die eis is in lijn met het kabinetsbeleid dat het bevorderen van de menselijke maat in het onderwijs als prioriteit heeft. Daarbij ligt het voor de hand dat het de alternatieven van de besturenfusie (i.c. de samenwerkingsovereenkomst) niet onbedoeld onmogelijk wordt gemaakt.