4. Antwoorden op Kamervragen Sap en heemelaar over ivf-behandeling
van lesbische stellen
Antwoorden op Kamervragen Sap en heemelaar over ivf-behandeling van
lesbische stellen
Kamerstuk, 2 september 2009
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
PG-K-U-2928873
2 september 2009
Geachte voorzitter,
Hierbij zend ik u, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen, de antwoorden op de vragen van de Kamerleden Sap en
Heemelaar (beiden GroenLinks) over ivf-behandeling van lesbische
stellen (2009Z07886).
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Sap en Heemelaar over
ivf-behandeling van lesbische stellen. (Ingezonden 23 april 2009)
(2009Z07886)
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Commissie Gelijke
Behandeling over wettelijke voorschriften die de ivf-behandeling van
lesbische echtparen frustreren?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat lesbische stellen niet zelf
een donor mogen meenemen voor een ivf-behandeling, terwijl
heterostellen dat wel mogen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Deze vraag gaat uit van de juistheid van de aanname dat `lesbische
stellen niet zelf een donor zouden mogen meenemen'. Het staat in
principe zowel heterostellen als lesbische stellen vrij zelf een
zaaddonor mee te nemen bij een in-vitrofertilisatie (IVF-)procedure.
Op het te gebruiken donorzaad is altijd de Wet veiligheid en kwaliteit
lichaamsmateriaal (WVKL) van toepassing zoals deze luidt na de
implementatie van de Europese Richtlijn 2004/23EG. De WVKL voorziet
erin dat beoordeeld wordt of een (potentiële) donor voldoet aan de
donorselectiecriteria en dat beoordeling plaatsvindt van de vereiste
laboratoriumtests. In Nederland geschiedt dit onder
verantwoordelijkheid van een orgaanbank, in casu een spermabank. De
vereisten van de WVKL hebben als doel het beschermen van de gezondheid
van de ontvang(st)er, bijvoorbeeld tegen besmetting met het hiv-virus.
Daarbij is het zo dat WVKL verschillende gevolgen heeft voor de
situatie waarbij een derde fungeert als spermadonor en de situatie
waarbij in een vruchtbaarheidprocedure van een heterostel gebruik
wordt gemaakt van het eigen sperma van de man. Alleen in die laatste
situatie bestaat er géén verplichting tot het aanbieden van het sperma
aan een orgaanbank, omdat er dan geen noodzaak is tot bescherming van
de vrouw bij het inbrengen van zulk sperma of van een daarmee via een
IVF-procedure tot stand gebracht embryo; er is immers geen sprake van
een risico dat groter is dan dat verbonden aan intiem seksueel verkeer
van het heterostel dat gericht is op het tot stand brengen van een
zwangerschap.
Vraag 3
Bent u bereid de wet voor het gebruik van donorzaad zodanig aan te
passen dat lesbische stellen die een ivf-behandeling wensen niet
langer worden benadeeld? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze
wetswijziging tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Zoals uit het antwoord op vraag 2 in feite ook volgt, is er naar onze
mening in deze casus geen sprake van benadeling van lesbische stellen.
De minister van VWS ziet dan ook geen aanleiding om vanwege deze casus
de WVKL te wijzigen.
In het Oordeel 2009-31 van de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) ging
het om een zorginstelling die zelf geen erkende spermabank meer heeft,
en er kennelijk ook voor heeft gekozen om niet een
samenwerkingsverband aan te gaan met een erkende spermabank. Dat de
instelling bijgevolg geen IVF-procedure met donorzaad meer kan
uitvoeren, is dan niet het gevolg van genoemde wet, maar van een
beleidskeuze van de instelling zelf. De commissie oordeelde overigens
dat de zorginstelling indirect onderscheid maakte op grond van
seksuele gerichtheid, maar óók dat dit onderscheid objectief
gerechtvaardigd was.
Vervolgens stelt de CGB dat de desbetreffende zorginstelling - waar
deze een beroep doet op het medisch beroepsgeheim - niet met zekerheid
heeft kunnen aantonen dat zij bij een heterostel dat gebruik maakte
van donorsperma niet is afgeweken van het instellingsbeleid.
Het medisch beroepsgeheim moet ook door ons worden geëerbiedigd. Omdat
bijgevolg ook wij geen inzicht hebben in de concrete casus, kunnen wij
op de details niet ingaan. Wel kan hier worden gemeld dat in alle
reguliere inspecties nooit is gebleken dat de betreffende
zorginstelling de wettelijke eisen zoals die zijn gesteld in
toepasselijke regelgeving waaronder de WVKL en de Wet donorgegevens
kunstmatige bevruchting overtreedt. Wij kunnen dan ook niet anders dan
uitgaan van de feiten zoals die bekend én aantoonbaar zijn en die zijn
dat de zorginstelling in kwestie zich wel degelijk aan de wettelijke
eisen houdt.
Ten overvloede zij nog opgemerkt dat zelfs indien de zorginstelling
wel daarvan zou zijn afgeweken, dit naar onze mening evenmin het
gevolg zou zijn van de bestaande regelgeving. Er zou in dat geval
mogelijk `slechts' sprake zijn van een inconsistentie in de uitvoering
van het beleid van de zorginstelling. Die inconsistentie kan er
vervolgens toe hebben geleid dat de zorginstelling zich niet aan de
regels heeft gehouden zoals die ten aanzien van donorsperma op grond
van de WVKL gelden.
Het voorgaande houdt in dat naar onze mening geen sprake is van een in
de WVKL `ingebakken' vorm van discriminatie van lesbische stellen die
in verband met een IVF-procedure gebruik willen maken van zaad van een
donor als bedoeld in de Embryowet respectievelijk de Wet donorgegevens
kunstmatige bevruchting. Immers, de wet maakt wat betreft de vereisten
bij donatie en gebruik van sperma geen onderscheid tussen enerzijds
lesbische stellen en anderzijds heterostellen die - omdat het sperma
van de man niet (meer) tot de gewenste zwangerschap kan leiden -
gebruik moeten maken van donorsperma.
Deze casus geeft wel aan dat er door betrokken zorginstellingen een
uitleg aan de WVKL wordt gegeven die onnodig beperkend is. De
regelgeving maakt het wel degelijk mogelijk dat indien een instelling
bevoegd is om IVF-behandelingen uit te voeren, deze zo'n behandeling
in principe ook met gedoneerd zaad (dus afkomstig van een ander dan
van de levenspartner) uit kan voeren ook als de instelling zelf niet
over een erkende spermabank beschikt. Hiertoe dient de instelling
afspraken te maken met een spermabank. De minister van VWS zal in
ieder geval een brief sturen naar de betrokken instellingen en
beroepsgroep(en) om deze te attenderen op de mogelijkheden van de
bestaande regelgeving in dezen.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport