Hoge Raad der Nederlanden

Samenvatting van de conclusie over kennelijk onredelijk ontslag-vergoedingen

Het hof 's-Gravenhage heeft op 2 december 2008 in een zaak van een werkgever tegen een werknemer geoordeeld dat de beëindiging van de dienstbetrekking door de werkgever (op basis van een door CWI verleende toestemming wegens arbeidsongeschiktheid) kennelijk onredelijk is in de zin van art. 7:681 lid 2 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Deze bepaling luidt: het ontslag is kennelijk onredelijk wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij opzegging.
Het hof heeft een vergoeding voor dit kennelijk onredelijke ontslag vastgesteld op basis van art. 7:681 BW. Daarbij heeft het hof geoordeeld dat moet worden aangeknoopt bij de zogenaamde kantonrechtersformule voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst, waarbij het hof een aftrek van 30% toepast (Zie LJN BH2842).

De procedure bij de Hoge Raad
De werkgever (advocaat mr S.F. Sagel, Amsterdam en cassatieadvocaat mr R.A.A. Duk in Den Haag) heeft cassatieberoep bij de Hoge Raad ingesteld tegen de uitspraak van het Haagse hof; de werknemer (advocaat mr D. Rijpma, Den Haag) heeft incidenteel beroep ingesteld. Op 4 september 2009 heeft advocaat-generaal mr. J. Spier in deze zaak geconcludeerd.
Volgens de conclusie sluit het hof zich terecht aan bij de kantonrechtersformule waar het gaat om het bepalen van de vergoeding bij een kennelijk onredelijk ontslag op de voet van art. 7:681 lid 2 onder b BW. Voor een standaard-aftrek van 30% zijn evenwel, volgens de advocaat-generaal, onvoldoende klemmende gronden aanwezig. Niet juist is, volgens de advocaat-generaal, om de kantonrechtersformule te gebruiken ter beantwoording van de vraag of een ontslag kennelijk onredelijk is. In de conclusie wordt eveneens aandacht besteed aan de door de andere hoven ontwikkelde formule.

Ter nadere toelichting
Het gaat in deze procedure om een omstreden kwestie die in een groot aantal zaken speelt. De andere hoven hebben inmiddels een eigen formule ontwikkeld die, volgens de advocaat-generaal, veel lijkt op de kantonrechtersformule. Daarin wordt, anders dan in de kantonrechtersformule, standaard een factor 0,5 (in plaats van 1,0) toegepast.

De zaak is verwezen naar de rol van 13 november 2009 voor de uitspraak van de Hoge Raad.
Dit is een voorlopige roldatum die gewijzigd kan worden.

Ten slotte
Het Parket bij de Hoge Raad geeft in een conclusie een oordeel over de in een aan de Hoge Raad voorgelegde zaak aan de orde gestelde (rechts)vragen. Het gaat daarbij om een advies aan de Hoge Raad. Op de conclusie kan geen commentaar worden gegeven. Evenmin bestaat de gelegenheid daarover vragen te stellen.

Den Haag, 4 september 2009

LJ Nummer

BJ6596


Bron: Hoge Raad der Nederlanden
Datum actualiteit: 4 september 2009 Naar boven