Rechtbank Amsterdam
Beslissingen in schadevergoedingsverzoeken Hells Angels
Rechtbank Amsterdam, 28 augustus 2009 - De rechtbank heeft vandaag
uitspraak gedaan op 23 verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding
van kosten, die zijn ingediend door gewezen verdachten van de
strafzaak Acroniem. Tevens heeft de rechtbank uitspraak gedaan op 13
door het Openbaar Ministerie ingediende vorderingen tot onttrekking
aan het verkeer van in beslaggenomen goederen.
De aanleiding tot de verzoeken:
In december 2007 heeft de rechtbank in de strafzaak tegen 22 Hells
Angels, die werden verdacht van deelname aan een criminele
organisatie, de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
uitgesproken wegens - kort gezegd - ernstige inbreuken op een
behoorlijke procesorde door het OM. Het Openbaar Ministerie is tegen
deze uitspraak in hoger beroep gegaan. Voorjaar 2008 heeft het
Openbaar Ministerie het ingestelde hoger beroep ingetrokken, waarmee
de strafzaak definitief is geëindigd. De strafzaak tegen een aantal
andere verdachten in de strafzaak Acroniem, die niet waren gedagvaard,
is daarna geseponeerd.
De wet zegt dat een gewezen verdachte binnen 3 maanden nadat de
strafzaak tegen hem is geëindigd een verzoek kan indienen om
schadevergoeding vanwege ondergane voorlopige hechtenis en/of kosten
advocaat en reiskosten, maar alleen wanneer aan hem geen straf of
maatregel is opgelegd.
De beslissingen:
Op 1 verzoek heeft de rechtbank beslist dat het verzoek niet binnen 3
maanden nadat de zaak was geëindigd en dus niet op tijd was ingediend.
Daarom is die verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek,
dwz dat dat verzoek niet in behandeling wordt genomen.
Bij 13 verzoekers heeft het Openbaar Ministerie een vordering tot
onttrekking aan het verkeer ingediend van in hun woning
inbeslaggenomen weed en/of wapens, waaronder ook de man die zijn
verzoek te laat had ingediend.
In 12 gevallen heeft de rechtbank vandaag de maatregel van onttrekking
aan het verkeer van die weed en/of wapens uitgesproken, omdat het
bezit ervan in strijd is met de wet. Het gevolg daarvan is - in
beginsel - dat het verzoek tot schadevergoeding of kostenvergoeding
niet in behandeling kan worden genomen door de rechtbank. Dat kan
immers alleen als er geen straf of maatregel is opgelegd, terwijl hier
nu juist wel een maatregel is opgelegd. De inbeslaggenomen wapens en
weed waren al vernietigd. Het verweer is gevoerd dat het Openbaar
Ministerie de vorderingen alleen heeft ingediend om de verzoeken tot
schadevergoeding te frustreren. Dit verweer heeft de rechtbank
verworpen. Dit is namelijk niet gebleken. De maatregel is naar het
oordeel van de rechtbank nodig voor de eigendomsoverdracht van de
wapens en de softdrugs aan de Staat.
De rechtbank heeft 9 verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun
verzoeken, omdat ze de maatregel tot onttrekking heeft opgelegd.
Bij 1 verzoeker is de beslissing op de vordering aangehouden, om hem
in de gelegenheid te stellen de behandeling bij te wonen. In die zaak
is daarom nog geen beslissing op het verzoek om schadevergoeding
genomen.
De rechtbank heeft 2 verzoekers, ondanks oplegging van de maatregel
van onttrekking aan het verkeer toch ontvankelijk verklaard in hun
verzoek tot schadevergoeding, omdat deze al van meet af aan tegen de
politie hadden gezegd dat de inbeslaggenomen goederen van hen waren.
Daarom had volgens de rechtbank de politie moeten vragen of ze afstand
wilden doen van die goederen. In geval van afstand zou de eigendom van
die goederen zijn overgegaan naar de Staat en was de vordering tot
onttrekking aan het verkeer niet nodig geweest. Nu de politie deze
verzoekers niet in staat heeft gesteld om afstand te doen zou het naar
het oordeel van de rechtbank onredelijk zijn om in deze uitzonderlijke
gevallen de verzoeken niet ontvankelijk te verklaren. In 1 geval
speelt daarbij ook nog, dat voor het inbeslaggenomen goed geen
voorlopige hechtenis is toegestaan. De rechtbank heeft deze verzoeken
dan ook in behandeling genomen.
Bij 10 verzoekers zijn geen goederen in beslag genomen en is dus geen
onttrekking aan het verkeer gevorderd. Dat betekent dat de rechtbank
ten aanzien van deze en in de 2 hiervoor genoemde verzoeken moet
beslissen of gronden van billijkheid aanwezig zijn om een
schadevergoeding voor ondergane voorlopige hechtenis en/of een
vergoeding voor advocatenkosten en reiskosten toe te kennen aan de
gewezen verdachten.
Bij de beoordeling of gronden van billijkheid aanwezig zijn is
allereerst van belang dat de rechtbank in de Acroniem strafzaak niet
toe is gekomen aan een beoordeling of de verzoekers zich wel of niet
schuldig hebben gemaakt aan de feiten waarvoor zij zijn gedagvaard. Nu
de zaak voortijdig is geëindigd door niet-ontvankelijkverklaring van
het Openbaar Ministerie hebben de gewezen verdachten zich niet in
volle omvang kunnen verweren tegen de beschuldigingen en dient de
rechtbank uit te gaan van de onschuldpresumptie: het uitgangspunt dat
iemand voor onschuldig wordt gehouden totdat het tegendeel is bewezen.
Dit uitgangspunt brengt mee dat de rechtbank in de
schadevergoedingsprocedure niet nog eens zelf mag gaan onderzoeken op
grond van het dossier of de beschuldigingen gegrond waren. Wel dient
de rechtbank een antwoord te geven op de vraag of de voorlopige
hechtenis - ook achteraf gezien - gerechtvaardigd was, mede gelet op
de verdenking die ten grondslag lag aan die voorlopige hechtenis. De
rechtbank komt tot de volgende vaststellingen.
Ten aanzien van de meeste verzoekers geldt dat zij op 17 oktober 2005
rechtmatig in verzekering zijn gesteld voor de duur van 3 dagen door
een hulp officier van justitie omdat zij werden verdacht van deelname
aan een criminele organisatie en in sommige gevallen ook nog vanwege
andere strafbare feiten. Hun voorlopige hechtenis is daarna 1 of meer
keren verlengd door een rechter, die getoetst heeft of voortzetting
van de vrijheidsbeneming gelet op - onder meer - de mate van
verdenking gerechtvaardigd was. Van deze verzoekers is een aantal ook
nog in hoger beroep gegaan tegen de gevangenhouding bij het
gerechtshof in Amsterdam. Het Hof heeft de beslissing tot
gevangenhouding bevestigd, maar de duur teruggebracht van 90 naar 60
dagen. Aan het einde van die periode heeft de rechtbank van alle
gewezen verdachten de voorlopige hechtenis opgeheven of geschorst per
30 december 2005 of kort daarna. De rechtbank heeft daarbij overwogen
dat het niet noodzakelijk was hen langer vast te houden in verband met
het onderzoek dat nog moest worden verricht. Met andere woorden de
voorlopige hechtenis is niet opgeheven omdat onvoldoende verdenking
van deelname aan een criminele organisatie bestond.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de verzoeken om
schadevergoeding verder in aanmerking genomen dat de verdenkingen mede
hebben kunnen blijven bestaan, omdat verzoekers niets hebben willen
zeggen over feiten en omstandigheden met betrekking tot de Hells
Angels, die tot bepaalde verdenkingen aanleiding hebben gegeven, dan
wel minst genomen vragen oproepen.
Tot slot heeft de rechtbank meegewogen dat verzoekers een relatief
korte tijd hebben vastgezeten.
Dit alles samen (de verdenking, het stilzwijgen en de relatief korte
detentieperiode) heeft de rechtbank tot het oordeel gebracht dat geen
gronden van billijkheid aanwezig zijn om over te gaan tot
schadevergoeding vanwege ondergane voorlopige hechtenis.
Voor de verzoeken tot vergoeding van advocatenkosten geldt naar het
oordeel van de rechtbank - grotendeels - hetzelfde: Nu de verdenking
is blijven bestaan en verzoekers ten aanzien van feiten en
omstandigheden met betrekking tot de Hells Angels niets hebben willen
zeggen, ondanks de verdenking, ziet de rechtbank ook geen gronden van
billijkheid om een vergoeding voor advocatenkosten toe te kennen.
In 3 gevallen heeft de rechtbank wel gronden van billijkheid aanwezig
geacht voor het toekennen van schadevergoeding voor voorlopige
hechtenis. Het betrof hier 1 verzoeker die al tijdens de
inverzekeringstelling door de politie heen werd gezonden, 1 verzoeker
bij wie de bewaring door de rechter-commissaris werd afgewezen vanwege
het ontbreken van een voldoende mate van verdenking en 1 verzoeker
wiens gevangenhouding niet is bevolen vanwege het ontbreken van
voldoende mate van verdenking. In twee van die drie gevallen heeft de
rechtbank de standaarddagvergoeding voor ondergane voorlopige
hechtenis, alsmede de advocatenkosten voor het indienen van het
verzoek tot schadevergoeding toegekend. In het 3e geval werd anderhalf
maal de standaarddagvergoeding toegekend om medische redenen. Het gaat
respectievelijk om een bedrag van EUR 1.735,-, een bedrag van EUR
825,- en een bedrag van EUR 967,50.
Tot slot heeft de rechtbank beslist op 1 verzoek tot vergoeding van
reiskosten voor het bijwonen van de strafzaak door een gewezen
verdachte. De wet bepaalt dat zo'n verzoek moet worden toegewezen,
steeds wanneer een zaak eindigt zonder dat een straf of maatregel is
opgelegd. De rechter heeft hier geen ruimte om zelf te bepalen of
toekenning van de vergoeding wel of niet billijk is. In dit geval
heeft de rechtbank een bedrag van EUR 260,96 toegekend.
In totaal zijn dus 10 verzoeken niet-ontvankelijk verklaard, is de
beslissing op 1 verzoek aangehouden, zijn 8 verzoeken afgewezen en is
in 4 gevallen een vergoeding toegekend.
De beschikkingen volgen z.s.m. op rechtspraak.nl
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum actualiteit: 28 augustus 2009 Naar boven