na V Postbus 60055, 6800 JB Arnhem Velperplein 8, 6811 AG Arnhem Telefoon (026) 355 13 55 Fax (026) 355 13 99 info@kplusv.nl www.kplusv.nl
t
r o p
Rap Tussenevaluatie programma BeteRZO
Opdrachtgever Ministerie van VROM
tie n e r e
Ref Arnhem, 21 april 2009 Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
21 april 2009 Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Inhoud
1 Samenvatting 1
2 Inleiding 5
3 Het evaluatieonderzoek 6 3.1 Onderzoeksopzet 6 3.1.1 Doel van het onderzoek 6 3.1.2 Prestatie-indicatoren en onderzoeksvragen 6 3.1.3 Aanpak van het onderzoek 8 3.2 Leeswijzer 8
4 Context: Brzo- en BeteRZO 10 4.1 Inleiding 10 4.2 Het veld 10 4.3 Het programma BeteRZO 11
5 De resultaten van BeteRZO 14 5.1 Inleiding 14 5.2 Samenwerking 14 5.2.1 Uitgangspunt: resultaten evaluaties 2004 14 5.2.2 Huidige stand van zaken: algemene conclusie 15 5.2.3 De producten 16 5.3 Deskundigheid 21 5.3.1 Uitgangspunt: resultaten evaluaties 2004 21 5.3.2 Huidige stand van zaken: algemene conclusie 22 5.3.3 Producten 23 5.4 Communicatie 30 5.4.1 Uitgangspunt: resultaten evaluaties 2004 30 5.4.2 Stand van zaken: algemene conclusies 30 5.4.3 De producten 30
6 Factoren van belang 35 6.1 Bevorderende factoren 35 6.2 Remmende factoren 36
7 Conclusie 40
Bijlagen
1 Overzicht van de bestudeerde literatuur
2 Overzicht van de begeleidingscommissie en geïnterviewde personen van het onderzoek
3 Overzicht van de onderzoeksvragen
4 Uitleg van begrippen
21 april 2009 Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
1 Samenvatting
Het programma BeteRZO
Naar aanleiding van een kritische evaluatie van de uitvoering van het Besluit risico's zware
ongevallen (Brzo '99) en een onderzoek van de VROM Inspectie naar de uitvoering van het
Brzo door gemeenten en provincies, heeft het Ministerie van VROM in 2004 een
verbeterprogramma voor het toezicht op de Brzo-bedrijven geïnitieerd onder de naam BeteRZO.
Naast het Ministerie van VROM zijn alle partijen betrokken die toezicht houden op de Brzo-
bedrijven waaronder het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Arbeidsinspectie en
beleidsdirectie Gezond en Veilig Werken), Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties (als verantwoordelijk ministerie voor de wet- en regelgeving op het gebied
van brandweer- en rampenbestrijding), de NVBR, het IPO en de VNG.
Als kader en basis voor het verbeterprogramma dienden de uitkomsten van de
Keizerskroonconferenties (I, II, III). Tijdens deze conferenties hebben de betrokken partijen een
gezamenlijke probleemanalyse vastgesteld en een gezamenlijke doelstelling en ambitie
geformuleerd voor de verbetering van de overheidsprestaties op de uitvoering van het Brzo door
bedrijven, het zogenaamde "Eindbeeld 2010". In dit Eindbeeld komt tot uitdrukking dat de
overheidspartijen willen voldoen aan de kwaliteitscriteria van 'tijdig', 'eenduidig', 'uniform', 'juist'
en 'rechtvaardig' toezicht.
Om daartoe te komen zijn in het programma BeteRZO de geconstateerde verbeterpunten voor
de uitvoering van Brzo inspecties vertaald in een aantal producten1:
betere begrippenkaders, heldere afspraken: Werkwijzer BRZO in boekvorm en op de
website;
uniform toe te passen inspectiemethode: NIM, onderdeel van de Werkwijzer;
betere communicatie tussen overheid en bedrijfsleven: Toezichtsmodel;
betere landelijke coördinatie van toezicht: Landelijk Regieteam (LAT) BRZO;
betere instrumenten voor de uitvoering: nieuw RIB/PGS 6, wetswijziging;
meer kwaliteit en deskundigheid van overheidsorganisaties: Maatlat Kritieke Massa en
follow-up;
betere kennisuitwisseling tussen en opleiden van medewerkers: NIM opleiding;
heldere monitoring en uniformiteit.
Dit rapport is een voortgangsevaluatie van het programma BeteRZO. De evaluatie richt zich
uitdrukkelijk op de effecten van de acties die binnen het programma zijn ondernomen om de
samenwerking tussen de inspectiediensten te verbeteren, de deskundigheid van de inspecteurs
te verhogen en de communicatie met bedrijven te verbeteren.
Op basis van de uitkomsten van de evaluatie moeten betrokken partijen gezamenlijk kunnen
vaststellen of:
1. doorgegaan moet worden op de ingeslagen weg;
2. de implementatie en/of versterkingsactiviteiten (activiteiten ter verbetering van de uitvoering
van de Brzo) moeten worden aangepast of versterkt;
1 www.Brzo99.nl. Voor een uitleg van de begrippen zie bijlage 4
Pagina 1
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
3. uitgangspunten en randvoorwaarden die zijn geformuleerd bij de start van het programma
moeten worden herzien2.
De resultaten van de voortgangsevaluatie
Uit de evaluatie komen de volgende resultaten naar voren:
1. Het programma BeteRZO is breed geïmplementeerd bij de overheden die toezicht houden
op de veiligheid van Brzo bedrijven, maar vormt nog niet overal een vanzelfsprekend
onderdeel van de dagelijkse praktijk.
2. Over de hele linie heeft het programma geleid tot aanzienlijke verbetering van de
samenwerking tussen inspectiediensten, de deskundigheid van de inspectiemedewerkers
en de communicatie tussen inspectiediensten en inspectiediensten met bedrijven, maar zijn
nog aandachtspunten voor verbeteringen mogelijk.
3. Om tot nog betere resultaten te komen dienen de normen die gesteld worden voor goed
toezicht in het programma nog meer onderdeel te worden van de dagelijkse werkwijze en
cultuur van de toezichtsorganisaties.
4. Na 2010 kunnen acties zich richten op:
samenwerking: interregionale samenwerking, nadere verkenning en ontwikkeling van de
samenwerking bij inspecties en afstemming van de samenwerking bij
vergunningverlening en handhaving;
deskundigheid: behoud van deskundige inspectiemedewerkers en de ontwikkeling van
auditvaardigheden;
communicatie: landelijke eenduidigheid in de wijze waarop bedrijven worden
geïnformeerd over de inspectie, de wijze waarop bedrijven het inspectie rapport
ontvangen en de wijze waarop het hoor en wederhoor wordt toegepast.
Ad 1. Implementatie van instrumenten uit het programma BeteRZO
Het programma BeteRZO is breed geïmplementeerd bij de overheden die toezicht houden op
de veiligheid van de Brzo-bedrijven: alle organisaties hebben een start gemaakt met het
BeteRZO programma en inspecteren volgens de principes van de nieuwe inspectiemethodiek.
De organisaties die inspecties uitvoeren voldoen in ieder geval op papier, aan de minimale
kwaliteitseisen van de maatlatorganisatie. De inspecteurs hebben de NIM opleiding gevolgd.
Het enige instrument waar nog weinig mee wordt gewerkt is het Toezichtsmodel. Reden
hiervoor is dat men dit model weinig transparant vindt of het niet eens is met de criteria die
worden toegepast in het model. Er is recent een nieuwe versie van het Toezichtsmodel
ontwikkeld maar hiermee is nog geen ervaring opgedaan.
De instrumenten zijn nog niet overal een vanzelfsprekend onderdeel van de dagelijkse praktijk.
Men is hier en daar nog op zoek naar manieren om de samenwerking zo soepel en efficiënt
mogelijk te laten verlopen. Dit blijkt onder meer uit:
de verschillende manieren die landelijk worden gehanteerd om samen te werken tijdens
inspectiebezoeken;
de discussie die hier en daar wordt gevoerd over het nut van de tijdsinvestering in de
gezamenlijke voorbereiding van het inspectiebezoek en de rapportage;
verschillen in visies op de wijze waarop deskundigheid zich moet ontwikkelen en werd
geborgd, omdat organisaties soms vanuit verschillende rolopvattingen toezicht hielden op
Brzo-bedrijven.
2 Hiertoe behoort onder anderen de bestaande verdeling van verantwoordelijkheden. Bij aanvang van het programma is
besloten de bestaande verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden in tact te laten.
Pagina 2
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Uit het bovenstaande blijkt dat de uitgangspunten en de instrumenten van het programma
BeteRZO hier en daar nog ter discussie staan en nog niet volledig zijn geïnternaliseerd in de
dagelijkse praktijk van de organisaties.
Ad 2. De resultaten van het programma BeteRZO en mogelijke verbeteringen
Over de hele linie heeft het programma geleid tot aanzienlijke verbetering van de samenwerking
tussen inspectiediensten, de deskundigheid van de inspectiemedewerkers en de communicatie
tussen inspectiediensten en inspectiediensten met bedrijven. Het toezicht is meer juist, meer
eenduidig, meer rechtvaardig, meer uniform/gestandaardiseerd en deskundig. Bedrijven hebben
te maken met minder kwantitatieve en kwalitatieve inspectielast. Deze verbeteringen worden
onderkent door de inspectiediensten zelf maar ook door de Brzo-bedrijven. Een belangrijk deel
van de bedrijven is dan ook redelijk tevreden over de wijze waarop het toezicht verloopt zo blijkt
uit het BelanghebbendenTevredenheidsOnderzoek (BTO, 2008).
Er is echter nog verdere verbetering mogelijk. Aandachtspunten voor verdere verbetering zijn:
de kwetsbaarheid van de kleine maatlatorganisaties: wanneer maatlatorganisaties door
verloop van personeel, niet langer meer voldoen aan de normen voor deskundigheid, komen
de resultaten van het programma onder de druk te staan;
het behoud en de ontwikkeling van deskundigheid van inspectiemedewerkers: door gebrek
aan auditvaardigheden wordt niet altijd voldoende inzicht verkregen in de kwaliteit van het
veiligheidsbeheersysteem en zodoende voldaan aan de gestelde norm van het bijdragen
aan de veiligheid van Brzo bedrijven. Daarnaast hebben organisaties door een hoog verloop
van personeel binnen hun organisatie moeite deskundigheid en ervaring op te bouwen die
nodig is voor hoogwaardige inspecties;
de verschillen die er nu zijn tussen regio's in de wijze waarop toezicht wordt uitgevoerd: de
NIM wordt verschillend toegepast in de verschillende regio's. Bedrijven met vestigingen over
heel Nederland, worden geconfronteerd met deze verschillen. Voor deze bedrijven is het
toezicht nog niet eenduidig.
3. Volgende fase van implementatie: internalisering van de doelstellingen, normen en de
werkwijze
Het Eindbeeld 2010 wordt gehaald wat betreft de implementatie van de producten. Echter,
gebleken is dat de uitgangspunten en de instrumenten van het programma hier en daar nog ter
discussie staan en nog niet volledig zijn geïnternaliseerd in de dagelijkse praktijk van de
organisaties. Om tot nog betere resultaten te komen dienen de normen die gesteld worden voor
goed toezicht in het programma, nog meer onderdeel te worden van de dagelijkse werkwijze en
cultuur van de toezichtsorganisaties.
4. Perspectief na 2010
Om de doelstelling van het programma BeteRZO nog verder vorm te geven, zijn de volgende
aandachtspunten te formuleren waarop toekomstige acties zich kunnen richten:
Voor wat betreft de verdere ontwikkeling van de samenwerking tussen de inspectieorganisaties
zijn acties nodig op het gebied van:
Interregionale samenwerking tussen inspectiediensten, waardoor:
interregionaal deskundigheid kan worden uitgewisseld en de kwetsbaarheid van de
kleinere maatlatorganisaties wordt ondervangen;
Pagina 3
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
de nationale afstemming van werkwijzes in het toezicht op de Brzo toeneemt. Dit leidt
weer tot een meer eenduidige benadering van bedrijven die nationaal zijn georganiseerd;
er meer mogelijkheden zijn om meer efficiënt en eenduidig toezicht te houden op
nationaal gevestigde bedrijven omdat bepaalde zaken slechts één keer hoeven te
worden gecontroleerd. Dit leidt tevens tot een verdere verlichting van de toezichtslast
voor deze bedrijven.
Nadere verkenning en ontwikkeling van samenwerking tijdens de inspecties, waardoor:
de efficiency toeneemt, omdat inspectie-informatie tijdens het toezichtsbezoek wordt
uitgewisseld en afgestemd. Dit hoeft dan niet langer meer alleen tot stand te komen in de
rapportagefase;
men meer inzicht krijgt in elkaars deskundigheid en benadering van het toezicht. Dit biedt
weer mogelijkheden tot leren van elkaar, verdere afstemming van de resultaten en
eenduidige communicatie met bedrijven.
Afstemming van de samenwerking bij vergunningverlening en handhaving, waardoor:
er voor de Brzo-bedrijven sprake is van één overheid.
Wat betreft de deskundigheid van inspecteurs zijn de volgende aandachtspunten voor
ontwikkeling naar voren gekomen:
het behoud van deskundige inspectiemedewerkers;
de verder ontwikkeling van auditvaardigheden.
Met betrekking tot de communicatie met bedrijven zijn verbeteringen mogelijk op het gebied van
landelijke eenduidigheid in de wijze waarop bedrijven worden geïnformeerd over de
inspectie;
landelijke eenduidigheid in de wijze waarop bedrijven het rapport ontvangen;
landelijke eenduidigheid in de wijze waarop het hoor- en wederhoor wordt toegepast.
Pagina 4
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
2 Inleiding
Dit is het rapport van de tussenevaluatie van het programma BeteRZO. Het programma beoogt
de verbetering van het toezicht op de zogenaamde Brzo-bedrijven in Nederland, bedrijven die
vallen onder het Besluit risico's zware ongevallen (Brzo'99).
Het programma is geïnitieerd door het Ministerie van VROM en tevens opdrachtgever van deze
evaluatie. Naast het Ministerie van VROM zijn bij het programma BeteRZO alle partijen
betrokken die toezicht houden op de Brzo-bedrijven waaronder het Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid (Arbeidsinspectie en beleidsdirectie Gezond en Veilig Werken), Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (als verantwoordelijk ministerie voor de wet- en
regelgeving op het gebied van brandweer- en rampenbestrijding), de NVBR, het IPO en de
VNG.
Het programma is in 2004 gestart en de uitvoering van het programma zal in 2010 worden
afgerond.
De voorliggende evaluatie is uitgevoerd door KplusV organisatieadvies (KplusV) in de periode
oktober 2008-januari 2009. In de evaluatie wordt ingegaan op de huidige stand van zaken bij de
uitvoering van het programma en de effecten van het programma op het toezicht op Brzo-
bedrijven.
Pagina 5
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
3 Het evaluatieonderzoek
3.1 Onderzoeksopzet
3.1.1 Doel van het onderzoek
De voortgangsevaluatie heeft tot doel inzicht te bieden in de voortgang van implementatie van
het verbeterprogramma BeteRZO ten opzichte van het Eindbeeld voor 2010 zodat:
1. met alle, bij het programma betrokken, partijen een gedeelde conclusie kan worden
getrokken over hoe het programma moet worden voortgezet;
2. de Tweede Kamer kan worden geïnformeerd over de voortgang van de implementatie en de
gerealiseerde verbeteringen.
Op basis van de uitkomsten van de evaluatie moeten betrokken partijen gezamenlijk kunnen
vaststellen of:
1. doorgegaan moet worden op de ingeslagen weg;
2. de implementatie en/of versterkingsactiviteiten (activiteiten ter verbetering van de uitvoering
van de Brzo) moeten worden aangepast of versterkt;
3. uitgangspunten en randvoorwaarden die zijn geformuleerd bij de start van het programma
moeten worden herzien3.
Het onderzoek richt zich uitdrukkelijk op de effecten van de acties die binnen het programma
zijn ondernomen om de samenwerking tussen de inspectiediensten te verbeteren en de
communicatie met bedrijven te verbeteren. Hierbij worden andere ontwikkelingen in het toezicht
en de regelgeving zoals de ontwikkeling van de toezichtsloketten, de discussies die zijn
ontstaan naar aanleiding van het rapport van commissie Mans, de ontwikkeling van de
veiligheidsregio's en de ontwikkelingen rond Seveso III, buiten beschouwing gelaten. Dit
overigens tenzij deze ontwikkelingen een bevorderende dan wel remmende factor zijn in de
resultaten van het programma.
3.1.2 Prestatie-indicatoren en onderzoeksvragen
Om tot uitspraken te kunnen komen zijn in de startfase van het onderzoek effect- en
voortgangsindicatoren opgesteld. Deze zijn vertaald in onderzoeksvragen. De
onderzoeksvragen zijn opgenomen in bijlage 3 van de rapportage. De indicatoren zijn hieronder
weergegeven.
Resultaatindicatoren voor effect van het programma
Op basis van de centrale onderzoeksthema's (mate van implementatie, waardering en effect
voor betrokken overheidsinstanties en geïnspecteerde bedrijven) zijn de volgende indicatoren
voor effect te formuleren:
Het aantal Brzo-bedrijven dat positieve ervaringen heeft met de uitgevoerde inspecties door
inspectiediensten die werken volgens de systematiek van het verbeterprogramma.
3 Hiertoe behoort onder anderen de bestaande verdeling van verantwoordelijkheden. Bij aanvang van het programma is
besloten de bestaande verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden in tact te laten.
Pagina 6
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Er is sprake van tevredenheid wanneer het bedrijf het toezicht ervaart als tijdig, eenduidig,
uniform, juist en rechtvaardig.
Het aandeel overheidsorganisaties dat aangeeft dat het verbeterprogramma positief
bijdraagt aan de kwaliteit van het toezicht op de Brzo-bedrijven ten opzichte van alle
organisaties die de producten uit het verbeterprogramma reeds toepassen.
Het aandeel overheidsorganisaties dat aangeeft dat de inzet van de producten uit het
programma BeteRZO in 2010 zal leiden tot het beoogde eindbeeld, ten opzichte van alle
organisaties die de producten uit het verbeterprogramma reeds toepassen.
Dit zijn kwantitatief geformuleerde indicatoren. Echter, met uitzondering van het
belanghebbendentevredenheidsonderzoek (BTO), inspectiejaar 2007, van het LAT Brzo zijn er
geen monitoringgegevens over het BeteRZO programma voor handen. Daartoe zijn
kwantitatieve onderbouwingen van resultaten in dit onderzoek beperkt gebleven tot de
resultaten uit het BTO (2008). De nadruk van het onderzoek ligt op de kwalitatieve analyse van
het verbeterprogramma. Van de vorderingen van de Brandweerregio's zijn over 2007
kwantitatieve gegevens bekend in de vorm van het monitoringsrapport van het eigen
vorderingen op de BeteRZO doelstellingen.
Resultaatindicatoren voor voortgang van het programma
Voor het onderzoek zijn drie indicatoren voor voortgang gedefinieerd, te weten:
het aantal overheidsorganisatie dat een start heeft gemaakt met het implementeren van de
producten van het programma BeteRZO ten opzichte van het aantal organisaties dat nog
geen start heeft gemaakt;
de fase waarin de organisaties zich bevinden bij implementatie van de instrumenten;
het percentage toezichthouders dat de NIM opleiding heeft afgerond.
De resultaatindicatoren voor de voortgang van het programma zijn gebaseerd op een
procesmodel gebruikt in eerdere evaluaties. Dit procesmodel is gebaseerd op een beproefd
model van de fases van invoering van organisatieveranderingen en geeft een ideaaltypische
fasering van implementatie weer.
In dit model wordt onderscheid gemaakt tussen drie fases, te weten: destabilisatiefase,
veranderingsfase en de stabilisatiefase. Dit model is basaal geschikt op grond van de volgende
hypotheses:
1. het implementeren en de ingebruikname van de producten staat gelijk aan een organisatie-
verandering (immers de implementatie van de producten moet leiden tot een meer tijdige,
eenduidige, uniforme, juiste en rechtvaardige aanpak van het toezicht);
2. om succesvol te zijn en te beklijven moet de implementatie van de producten in een
organisatie een aantal fases hebben doorlopen;
3. de producten zullen meer effect hebben op de kwaliteit van het toezicht naarmate de
implementatie verder gevorderd is en meer deel uitmaakt van de centrale processen van de
uitvoering in organisatie.
De fases van het oorspronkelijke model zijn verder uitgewerkt specifiek gericht op de
implementatie van instrumenten, namelijk:
1. introductiefase: de organisatie wordt bekend met de nieuwe aanpak van toezicht en de
producten van het programma;
2. acceptatiefase: de organisatie realiseert zich dat zij iets met de nieuwe aanpak en producten
moet doen;
Pagina 7
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
3. operationalisatiefase: de organisatie werkt de aanpak en producten uit in acties en
structuren deze ter invoering van de voorgestelde aanpak van toezicht;
4. implementatiefase: de organisatie voert de acties daadwerkelijk uit om de nieuwe werkwijze
door te voeren en past de organisatie erop aan;
5. incorporatiefase: de organisatie gaat daadwerkelijk werken in de nieuwe situatie;
6. internalisatiefase: de nieuwe werkwijze wordt onderdeel van de dagelijkse praktijk en routine
in de organisatie.
Door inzichtelijk te maken in welke fase de implementatie zich bevindt, wordt nauwkeuriger
bepaald of de implementatie tijdig voltooid zal worden en wat nodig is om de implementatie te
bevorderen.
Het Eindbeeld 2010 wordt volgens de onderzoekers behaald wanneer de implementatie zich in
de internalisatiefase bevindt.
3.1.3 Aanpak van het onderzoek
De onderzoeksvragen zijn beantwoord door middel van een documentenstudie (zie bijlage 1) en
24 interviews met mensen uit het veld (zie bijlage 2). De tussentijdse onderzoeksresultaten en
oplossingsrichtingen zijn besproken met de begeleidingsgroep (bijlage 2) en vervolgens in een
werkconferentie aan de betrokkenen voorgelegd.
De werkconferentie had als doel de onderzoeksresultaten bij de stakeholders te verifiëren, de
conclusies van het rapport op gemeenschappelijk draagvlak onder de stakeholders te toetsen
en de globale richtingen voor het voortzetten van de implementatie te bepalen.
De laatste stap in het onderzoek is het opstellen van de definitieve rapportage, welke door het
ministerie van VROM wordt aangeboden aan de Tweede Kamer.
Belangrijke kanttekening die bij de aanpak van het onderzoek moet worden geplaatst is dat het
onderzoek gericht is op het startpunt van het BeteRZO programma in 2004 en de wijze waarop
anno 2008 de doelen van het verbeterprogramma behaald zijn. In het onderzoek zijn de
resultaten dus niet getoetst aan de nieuwe verwachtingen die er rondom het toezicht op het
Brzo zijn ontstaan (denk aan de motie van de heer Aptroot om te komen tot één inspectiedienst,
de discussie rondom de vormgeving van omgevingsdiensten, etc.).
3.2 Leeswijzer
Na de inleiding (hoofdstuk 1) en een korte beschrijving van de onderzoeksopzet (hoofdstuk 2),
volgt in hoofdstuk 3 een beschrijving van de context van het onderzoek en een uitleg van de
vertaling van de uitgangspunten van het BeteRZO programma in de afzonderlijke producten van
het programma. Dit is de opmaat naar de resultaten van het onderzoek (hoofdstuk 4). Factoren
die een stimulerende dan wel een remmende werking op de implementatie van het BeteRZO
programma uitoefenen, zijn beschreven in hoofdstuk 5. De conclusies van het onderzoek zijn
weergegeven in hoofdstuk 6.
Pagina 8
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Afsluitend volgen de bijlagen waarin een overzicht is gegeven van de bestudeerde literatuur
(bijlage 1), de begeleidingscommissie en geïnterviewde personen van het onderzoek (bijlage 2),
een overzicht van de onderzoeksvragen, welke in het onderzoek centraal hebben gestaan
(bijlage 3) en een begrippenlijst (bijlage 4).
Pagina 9
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
4 Context: Brzo- en BeteRZO
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op de context van het programma BeteRZO.
Vervolgens wordt ingegaan op de geschiedenis van het programma. In het daarop volgende
worden de producten van het programma beschreven.
4.2 Het veld
Kijkend naar de uitvoering van het Brzo'99, waar hebben we het dan over?
Het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo'99) is de Nederlandse implementatie van de
Europese Seveso II richtlijn. Het Brzo'99 integreert wet- en regelgeving op het gebied van
arbeidsveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding in één juridisch kader. De doelstelling
van het besluit is de preventie en de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij
gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Het Brzo stelt hiertoe eisen aan de meest risicovolle bedrijven
in Nederland. Daarnaast wordt in het Brzo'99 de wijze waarop de overheid daarop moet toezien
geregeld.
Het toezicht op de Brzo-bedrijven wordt uitgevoerd door het bevoegd gezag Wet Milieubeheer
(externe veiligheid), de Arbeidsinspectie (arbeidsomstandighedenwet) en het bevoegd gezag
Brandweerwet en Wet rampen en zware ongevallen (vanaf hier genoemd de brandweer,
Brandweerwet en de Wet Rampen en Zware Ongevallen4). In een enkel geval spelen het
bevoegd gezag Wet verontreiniging oppervlaktewateren, het Waterschap en Rijkswaterstaat
een rol.
Eind 20085 waren er 433 Brzo-bedrijven in Nederland, waarvan 173 PBZO-plichtige en 260 VR-
plichtige bedrijven. Om een beeld te geven van de verdeling van Brzo-bedrijven over
categorieën en het aantal bedrijven wat een veiligheidsbeheersysteem (vbs) heeft opgesteld,
zijn gegevens van de IPO monitor 2007 weergegeven (figuur 1). Kanttekening bij deze figuur is
dat niet alle provincies gegevens hebben aangeleverd. Onderstaande gegevens hebben
betrekking op 92 Brzo-bedrijven. Van de 92 Brzo-bedrijven heeft 75% een PBZO document en
een werkend vbs opgesteld. Dit geldt met name voor de categorie A (Energie industrie),
D (Chemische industrie) en G (Niet in IPPC genoemde bedrijfstakken/inrichtingen) bedrijven.
4 Het bevoegd gezag Brandweerwet en Wet rampen en zware ongevallen is voor de meeste in het kader van het BRZO
relevante artikelen het college van B en W. Als de Wet veiligheidsregio's wordt aangenomen verschuiven deze
bevoegdheden naar het bestuur van de veiligheidsregio. Het betreft met name het toezicht op de bedrijfsbrandweer en de
informatieverplichtingen van bedrijven m.b.t. de voorbereiding van de rampenbestrijding, en de voorbereiding op het
voorkomen, beperken en bestrijden van branden, ongevallen, rampen en crises en het organiseren van de
rampenbestrijding en de crisisbeheersing.
5 Gegevens afkomstig uit informatiesysteem GIR-BRZO
Pagina 10
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
BRZO bedrijven
60
50
40
30
20
10
0
Cat A Cat B Cat C Cat D Cat E Cat F-I Cat F-II Cat F-III Cat G
Totaal aantal bedrijven vallend onder het Besluit Risico Zware Ongevallen (Brzo) waarvoor de provincie bevoegd gezag is
Aantal bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is dat in 2007 kennisgeving heeft gedaan
Aantal Brzo bedrijven dat een preventiebeleid ter voorkoming Zware Ongevallen (PbZO) heeft opgesteld
Aantal Brzo bedrijven dat een veiligheidsbeheerssysteem heeft opgesteld
Figuur 1: aantal BRZO- bedrijven waar de provincie bevoegd gezag voor is
4.3 Het programma BeteRZO
Naar aanleiding van een kritische evaluatie van de uitvoering van het Besluit risico's zware
ongevallen 1999 (Brzo'99)6 en een onderzoek van de VROM Inspectie7 naar de uitvoering van
het Brzo door gemeenten en provincies, heeft het Ministerie van VROM een
verbeterprogramma geïnitieerd onder de naam BeteRZO.
Het programma is in 2004 gestart. De ontwikkelde producten zijn in 2006 door het Ministerie
van VROM overgedragen aan het IPO. De implementatie en beheer van de producten uit het
programma gebeurt onder de coördinatie van het Landelijk regieteam Brzo (LAT Brzo) waarin
de betrokken partijen vertegenwoordigd zijn. De beoogde verbeteringen moeten in 2010 worden
gerealiseerd.
Als kader en basis voor het programma dienden de uitkomsten van de Keizerskroon-
conferenties. Tijdens de Keizerskroonconferenties (I tot en met III) zijn betrokken partijen bij
elkaar gekomen naar aanleiding van de uitkomsten van de evaluatieonderzoeken.
Tijdens de eerste Keizerskroonconferentie, hebben zij een gezamenlijke probleemanalyse
gedaan, een gezamenlijke ambitie en mogelijke oplossingsrichtingen bepaald voor verbetering.
De probleemanalyse zoals de Keizerskroon I werd vastgesteld8 noemt de volgende vijf
problemen:
1. Onheldere toedeling van de bestuurlijke verantwoordelijkheden is nadelig bij met name de
beoordeling van het veiligheidsrapport (VR).
2. Het één loketmodel blijkt onvoldoende toegepast te worden: procesafspraken ontbreken.
3. Er is een ontoereikend toetsingskader voor de beoordeling van de veiligheid van bedrijven:
teveel diversiteit van normen.
4. Er zijn geen kwaliteitsnormen voor overheid en inspecteurs, er zijn geen landelijke
leerprocessen.
5. Er is sprake van een onduidelijke verhouding tussen overheid en bedrijfsleven
(verantwoordelijkheidstoedeling).
6 Cap Gemini, Werk aan uitvoering: interdepartementale evaluatie Brzo'99, 2004
7 Ministerie van VROM, Uitvoering Besluit risico's zware ongevallen 1999: onderzoek naar de uitvoering door het bevoegd
gezag Wm en (VR-plichtige) bedrijven, 2003
8 Ministerie van VROM, Communiqué Keizerskroonconferentie, 25 september 2004
Pagina 11
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
De centrale conclusie van Keizerskroon I was: de uitvoering van het Brzo moet en kan beter,
het samenspel tussen overheden kan efficiënter.
Vervolgens hebben de partijen tijdens de conferentie, een doelstelling en ambities geformuleerd
voor de verbetering van de overheidsprestaties op de uitvoering van het Brzo door bedrijven,
het zogenaamde 'Eindbeeld 2010'.
Het doel van de verbeteringen is de naleving van het Brzo door bedrijven te verbeteren en
zodoende de veiligheid te verhogen. In het Eindbeeld komt de ambitie tot uitdrukking dat de
betrokken overheidspartijen willen voldoen aan de kwaliteitscriteria in de uitvoering van het Brzo
in 2010. Deze kwaliteitscriteria zijn 'tijdig', 'eenduidig', 'uniform', 'juist' en 'rechtvaardig' toezicht9.
Ook werd als randvoorwaarde vastgesteld dat verbeteringen zouden worden gerealiseerd
binnen de huidige bevoegdhedenstructuur van samenwerkende overheidsinstanties.
Als gevolg van deze randvoorwaarde is de focus sterk op het gezamenlijk toezichthouden
gelegd en veel minder op de eigen werkprocessen van de individuele overheidsinstanties, zoals
vergunningverlening en handhaving.
Op grond van de conclusies en doelen geformuleerd tijdens de Keizerskroonconferentie, werd
het verbeterprogramma BeteRZO uitgewerkt10. De geconstateerde verbeterpunten zijn in het
programma BeteRZO vertaald in een aantal producten11:
betere begrippenkaders, heldere afspraken: Werkwijzer BRZO in boekvorm en op de
website;
uniform toe te passen inspectiemethode: NIM, onderdeel van de Werkwijzer;
betere verhouding overheid-bedrijfsleven: Toezichtsmodel;
betere landelijke coördinatie: Landelijk Regieteam (LAT) BRZO;
betere instrumenten voor de uitvoering: nieuw RIB/PGS 6, wetswijziging;
meer kwaliteit overheidsorganisaties: Maatlat Kritieke Massa en follow-up;
betere kennisuitwisseling en opleiden van medewerkers: NIM opleiding;
heldere monitoring en uniformiteit.
Naast instrumenten ontwikkeld binnen het programma, is ook de wetgeving op onderdelen
aangepast. Zo is bijvoorbeeld het oordeel geschrapt van het bevoegd gezag over de risico's en
beheersing daarvan middels het Veiligheidsrapport.
Tijdens de drie Keizerkroonconferenties zijn de ambitie en oplossingrichtingen tegen het licht
gehouden en, wanneer nodig, bijgesteld.
De beoogde verbeteringen en daarop aansluitende producten die zijn ontwikkeld binnen het
programma, kunnen worden gecategoriseerd onder drie noemers:
1. de samenwerking tussen inspecterende overheden onderling en tussen inspecterende
overheden en de bedrijven;
2. de deskundigheid van de inspecteurs;
3. de communicatie tussen de inspecterende overheden onderling en tussen de inspecterende
overheden en de bedrijven.
9 Communiqué Keizerskroonconferentie, blz. 4.
10 http//www.Brzo99.nl
11 www.Brzo99.nl. Voor een uitleg van de begrippen zie bijlage 4
Pagina 12
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Deze noemers vormen de leidraad voor het volgende hoofdstuk: de resultaten van het
programma BeteRZO.
Pagina 13
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
5 De resultaten van BeteRZO
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten en resultaten van het programma BeteRZO
beschreven.
Per eerder gedefinieerde categorie (samenwerking, deskundigheid en communicatie) worden
achtereenvolgens beschreven:
1. het uitgangspunt: de resultaten van de evaluaties in 2004 die de aanzet en het uitgangspunt
voor de beoogde verbeteringen vormden;
2. de huidige stand van zaken: algemene conclusies over de resultaten tot nu toe op het
gebied van samenwerking, deskundigheid en communicatie;
3. de producten: per product wordt een beschrijving gegeven van het product zelf en de
resultaten van deze tussenevaluatie.
De voorliggende tussenevaluatie biedt inzicht in de huidige resultaten van het programma
BeteRZO. Het huidig inzicht moet uiteindelijk leiden tot een prognose over het behalen van het
Eindbeeld in 2010. Om te bepalen of het Eindbeeld in 2010 wordt gehaald, is als eerste stap in
het onderzoek gekeken hoe de vertaalslag van kritische punten uit de evaluaties van 2004 naar
het programma BeteRZO is gemaakt. Deze vormen de uitgangspunten en de startpositie van
het programma. De resultaten zoals geconstateerd in deze tussenevaluatie, worden afgezet
tegen deze uitgangspunten van het programma.
De huidige stand van zaken is bepaald op grond van de resultaten van het onderzoek voor deze
tussenevaluatie.
De producten van het programma BeteRZO zijn in dit hoofdstuk verdeeld naar hun primaire
bijdrage aan de verbetering: verbetering van de samenwerking, verbetering van deskundigheid
of verbetering van communicatie.
5.2 Samenwerking
5.2.1 Uitgangspunt: resultaten evaluaties 2004
In 2004 werd geconcludeerd dat de samenwerking tussen bedrijven en overheden en tussen
overheden onderling sinds de invoering van het Brzo'99, is verbeterd. Echter, de samenwerking
functioneerde nog onvoldoende. Het één loketprincipe dat met het Besluit werd beoogd was
onvoldoende uitgewerkt en werkte nog onvoldoende. De inspectiediensten stemden hun taken
onvoldoende op elkaar af. Hierdoor was de inspectielast relatief groot en traden er
tegenstrijdigheden op in de bevindingen van de verschillende inspectiediensten.
Dat het één loketprincipe en de daarmee samenhangende samenwerking onvoldoende van de
grond kwam, werd mede veroorzaakt doordat de coördinatiegroepen en
afstemmingsoverleggen, gericht op samenwerking, onvoldoende op elkaar waren afgestemd.
Pagina 14
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Daarnaast was er sprake van regionale verschillen ten aanzien van de wijze waarop de
inspecties op de Brzo-bedrijven waren georganiseerd. Tenslotte was er onduidelijkheid in de
verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen de betrokken partijen.
5.2.2 Huidige stand van zaken: algemene conclusie
Ten opzichte van het startpunt, de uitkomsten van de evaluaties uit 2004, is de samenwerking
tussen overheidsdiensten en tussen de inspecterende instanties en de bedrijven sterk
verbeterd.
Inspectiediensten werken samen bij het Brzo-toezicht en doen dat volgens een redelijk
eenduidig toegepaste structuur. Deze eenduidige structuur leidt tot een meer eenduidig
optreden van de overheid richting bedrijven en een lagere inspectielast voor bedrijven.
Deze eenduidige structuur wordt ondersteund door de Werkwijzer en de Nieuwe
Inspectiemethodiek (NIM) en gemonitoord en gestuurd door het LAT Brzo.
Door de nauwe samenwerking in de opzet, uitvoering en rapportage van de inspectie, wordt de
inspectie beperkt tot één periode waarin de verschillende inspectiediensten als team de
inspectie uitvoeren en waarna zij de inspectie met één rapport afronden. Dit wordt door
bedrijven als prettig ervaren.
Verder is er sprake van een gezamenlijke voorbereiding door de drie inspecterende diensten.
Deze gezamenlijke voorbereiding resulteert in een gezamenlijke inspectieagenda. Deze biedt
het geïnspecteerde bedrijf vooraf helderheid over de periode en de onderwerpen van inspectie.
Voordeel volgens bedrijven is dat zij zich beter kunnen voorbereiden op de inspectie, meer
duidelijkheid is welke medewerkers beschikbaar moeten zijn voor de inspectie. Dit betekent ook
minder inzet van het bedrijf tijdens de inspectie, omdat vooraf duidelijk is op welke werknemers
tijdens de inspectie een beroep moet worden gedaan.
De samenwerking beperkt zich nog vooral tot samenwerking tussen maatlatorganisaties die
binnen een bepaald gebied opereren. Per gebied werken medewerkers van de Arbeidsinspectie
(Arbeidsinspectie), het bevoegd gezag Wm en de brandweer met elkaar samen als
inspectieteams. Dit leidt ertoe dat zich wel regionale verschillen voordoen in de wijze waarop
teams de Werkwijzer en de NIM toepassen. Bedrijven die landelijk georganiseerd zijn, worden
daarom nog wel geconfronteerd met een overheid met verschillende gezichten. Deze
verschillen zijn echter veel kleiner dan in 2004 omdat iedereen de Werkwijzer en de NIM
hanteert.
Landelijk georganiseerde bedrijven worden ook nog steeds geconfronteerd met een relatief
hoge inspectielast door dubbelingen in inspecties. Dit omdat bij elke individuele vestiging ook
die zaken worden bekeken die het bedrijf landelijk heeft bepaald en bij elke vestiging het zelfde
zijn. De samenwerking tussen inspectiediensten is nog niet zover dat inspecties van landelijk
gevestigde bedrijven ook landelijk wordt gecoördineerd. Hiertoe is echter wel een begin
gemaakt. De inspecties van inrichtingen van de Gasunie worden landelijke gecoördineerd. Dit
wil zeggen dat die zaken die vastliggen voor de het hele bedrijf niet per inrichting maar voor alle
inrichtingen tegelijk geïnspecteerd worden.
Pagina 15
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Overigens tekenen zich ook de eerste interregionale samenwerkingsverbanden af. Zo werken
de maatlatorganisaties van het bevoegd gezag Wm van de provincie Zeeland, Brabant en
Limburg met elkaar samen en wisselen onderling medewerkers uit. Ook in Noord-Nederland
(Friesland, Groningen, Drenthe) en de provincie Zuid-Holland wordt door inspectiediensten
interregionaal de samenwerking gezocht.
5.2.3 De producten
Om de samenwerking tussen partijen in het toezicht op de Brzo-bedrijven te verbeteren zijn in
het programma BeteRZO de volgende ondersteunende structuur en producten ontwikkeld:
het LAT Brzo;
de Werkwijzer;
de Nieuwe Inspectiemethodiek (NIM).
Per product volgt een beknopte beschrijving van de aard en doelstellingen van het product.
Vervolgens worden, per product, de resultaten van deze tussenevaluatie beschreven. Bij de
beschrijving van deze resultaten wordt eerst gegaan om de positieve bijdrage van het product
aan de samenwerken. Vervolgens wordt ingegaan op de aandachtspunten voor vervolg, die uit
de evaluatie naar voren komen
Het LAT Brzo: beschrijving
Het LAT Brzo bestaat uit vertegenwoordigers van de Arbeidsinspectie, de Brandweer (NVBR),
de VNG, de beleidsdepartementen (BZK, SZW, VROM) en heeft het IPO als voorzitter. Het LAT
Brzo is in 2006 geïmplementeerd.
Doel van het LAT Brzo is de bevordering van een goede uitvoering van gezamenlijke taken in
het Brzo. Dit doet het LAT Brzo door de inspectiediensten te ondersteunen bij de implementatie
van het programma BeteRZO en te zorgen voor de landelijke coördinatie, doorontwikkeling van
producten, informatievoorziening, het aanbieden van opleidingen en monitoring. Ook bevordert
het LAT Brzo een uniforme beoordeling van bedrijven door het vaststellen van begrippen,
toetsingskaders en door uitvoerende overheden op eigen verzoek inhoudelijk te adviseren.
Verder kan het LAT Brzo desgevraagd bemiddelen bij conflicten tussen overheden.
Het LAT Brzo: huidige stand van zaken
Een positieve bijdrage aan de samenwerking
Het LAT Brzo levert in een aantal opzichten een positieve bijdrage aan de samenwerking tussen
de inspectiediensten van Brzo-bedrijven.
In de eerste plaats door een breed draagvlak voor het verbeterprogramma te creëren. Dit doet
het LAT Brzo door een brede vertegenwoordiging uit de hoek van het bevoegd gezag WM, de
Arbeidsinspectie en de brandweer in de regie- en portaalgroep en in de werkgroepen op te
nemen. De afspraken die binnen dit gremium worden gemaakt wordt hierdoor landelijk gewicht
toegekend. Daar waar de afspraken onvoldoende worden nageleefd, kreeg het LAT Brzo eerder
bijval uit politieke hoek12.
12 Zo riep toenmalig Staatssecretaris Van Geel organisaties op om voor maart 2007 aan de Maatlatcriteria te voldoen, om
zo het toezicht op Brzo- bedrijven naar een hoger plan te brengen (Brief Staatssecretaris van Geel, kenmerk
EV/2005.122.432, 21 juni 2005)
Pagina 16
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Daarnaast zorgt het LAT Brzo voor de landelijke coördinatie van het programma BeteRZO en
ondersteunt het platform de samenwerking tussen inspecteurs door de uitrol van uniforme
werkwijzen en bijbehorende werkprocesbeschrijvingen. Tevens organiseert het LAT jaarlijkse
netwerkdagen waarop de Brzo-inspecteurs bijeen komen.
Het LAT faciliteert en organiseert ook opleidingen en informatievoorziening om de verschillende
inspecteurs op een gelijk (en samen hoger) deskundigheidsniveau te brengen.
Aandachtspunten
Verbeteringen voor het LAT Brzo zitten met name in het aanleveren van monitoringgegevens
welke een beeld geven van de kwantitatieve prestaties van het programma BeteRZO.
Voorbeeld hiervan is inzicht in de kosten van uitvoering van inspecties zoals deze nu plaats
vinden.
Een tweede punt van aandacht is de mate waarin het LAT actief sturing kan geven aan de
samenwerking en samenhang in de Brzo-inspecties. Het LAT Brzo heeft geen formele
sturingsmacht en moet het bij de naleving van afspraken grotendeels hebben van de goodwill
van de betrokken partijen. Dit heeft als beperking dat het LAT niets kan afdwingen en daarom
geen grip heeft op organisaties die niet zorgvuldig omgaan met de geboden instrumenten zoals
de NIM, het Toezichtsmodel of de normen voor deskundigheid zoals gesteld in de Maatlat. Een
deel van de geïnterviewden geeft aan dat dergelijke sturing wel wenselijk kan zijn.
Een derde aandachtspunt is de mate waarin het LAT haar positief stimulerende rol speelt. Deze
mag volgens geïnterviewden duidelijker tot uitdrukking komen. In de werkconferentie van 13
januari jl. wordt deze stelling onderschreven. Inspecteurs geven meer van het LAT te willen
horen over zaken die van belang zijn bij de uitvoering van Brzo-inspecties. Voorbeeld hiervan is
de ontwikkelingen die er momenteel spelen rond toezicht op Brzo zoals de Omgevingsdiensten,
de Front Office Chemie, etc.
Voor bedrijven is het LAT vaak nog onzichtbaar. Uit de BTO 2008 blijkt dat een kleine
meerderheid van de bedrijven (56%) bekend is met het LAT Brzo. Dit is een aandachtspunt voor
het platform dat niet alleen ondersteuning kan bieden aan de Brzo-inspecteurs, maar ook voor
bedrijven van toegevoegde waarde kan zijn. Het LAT kan een meer prominente rol spelen in de
communicatie tussen Overheid en bedrijfsleven. Zo biedt het LAT Brzo-bedrijven informatie over
de ontwikkelingen in het veld, de wijze waarop inspecties plaatsvinden en waar op gelet wordt.
Ook ondersteunde het LAT Brzo-bedrijven door het aanleveren van een uniform begrippenkader
en nieuwe rapportage en implementatieverplichtingen (RIB/PGS6), die bedrijven houvast bieden
bij het opstellen van VR's en het maken van rampen en ongevalsscenario's. Niet alle bedrijven
zijn op de hoogte van de bron van deze middelen.
De bedrijven die wel bekend zijn met het LAT Brzo kennen de website van het LAT Brzo
(www.brzo99.nl) een positieve beoordeling toe (80%). Eenzelfde score krijgt de LAT-
nieuwsbrief, die echter bij een kleinere groep bedrijven bekend is.
De Werkwijzer: een beschrijving
De Werkwijzer is een bundeling van de wet- en regelgeving van toepassing bij Brzo-inspecties,
een afbakening van wettelijke taken voor de verschillende inspectiediensten en
procesbeschrijvingen voor gezamenlijke taken en de NIM. De werkwijzer biedt tevens een basis
voor werkprocessen binnen de individuele inspectiediensten.
Pagina 17
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
De Werkwijzer biedt houvast voor de samenwerking en het behoud van de kwaliteit van
inspectietaken, door de uniformering van taken en rollen van inspecteurs en de beschrijving van
bruikbare werkprocessen. Daarnaast is in de Werkwijzer de één loketgedachte uitgewerkt.
De Werkwijzer is te downloaden via de internetsite www.Brzo99.nl en als handboek
verkrijgbaar. In het najaar van 2005 is het eerste concept van de Werkwijzer gepresenteerd. In
2008 is de Werkwijzer geactualiseerd en is een tweede versie uitgebracht.
De eerste versie van de Werkwijzer bevatte nog de nodige ongemakken, waardoor een tweede,
geactualiseerde versie is ontwikkeld.
De Werkwijzer: huidige stand van zaken
De Werkwijzer als geheel is vooral een naslagwerk waarin met name zaken relevant voor de
NIM in worden gebruikt. Voor de geïnterviewden ligt de belangrijkste meerwaarde van de
Werkwijzer in een onderdeel, de NIM. De effecten van de Werkwijzer komen daarom ook het
meest tot uitdrukking in de effecten van de NIM op de samenwerking tussen inspectiediensten.
De NIM: een beschrijving
De NIM is onderdeel van de Werkwijzer en biedt een stramien volgens welke de inspecteurs de
Brzo-inspecties moeten uitvoeren.
De NIM was in 2006 gereed. Eind 2008 is een hernieuwde versie van de NIM uitgebracht, de
NIM 2.0. De NIM 2.0 is eenvoudiger in gebruik en vertoont meer samenhang, aldus de website
van het LAT Brzo. Daarnaast is de hernieuwde NIM uitgebreid met inspectiemodules voor
themagerichte inspecties en rampenbestrijding.
Bij de ontwikkeling van de NIM zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd. De NIM:
ondersteunt en faciliteert de samenwerking tussen betrokken overheden actief door één
geïntegreerde overheidsbenadering;
biedt een gesloten structuur voor de logische uitvoering van opeenvolgende inspecties bij
één bedrijf13;
realiseert een landelijk toegepaste werkwijze waarin gemaakte keuzes transparant zijn;
zorgt voor een inspectiewerkwijze die leidt tot een gelijke waardering van soortgelijke
situaties;
beloont bedrijven voor goede veiligheidsprestaties;
faciliteert processen die door de betrokken overheden op basis van inspectieresultaten
worden opgestart;
stimuleert bedrijven door vooraf duidelijkheid te scheppen en een goede bedrijfsvoering met
minder inspectielast te belonen.
De NIM beidt zowel inhoudelijk als procesmatig een structuur waarlangs de inspecties worden
uitgevoerd. De NIM staat beschreven in de Werkwijzer en inspecteurs worden in de aanpak
opgeleid tijdens de NIM-opleiding.
13 Volgens de NIM wordt de aanpak van inspecties gestructureerd vanuit het Meerjareninspectieplan (MIP). Het MIP
beschrijft over een periode van vijf jaar de inspectieonderwerpen per bedrijf. De inhoud van het MIP is afgeleid uit het
(regionaal gebonden) bestuurlijk inspectieprogramma (BIP). Op basis van de in het MIP vastgestelde uitgangsgegevens
worden de inspecties voorbereid en uitgevoerd.
Pagina 18
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
De belangrijkste inhoudelijke structuur die de NIM biedt zijn de elementen (de vijf hoofdvragen
bij inspectie) gerelateerd aan een veiligheidsbeheerssysteem dat wordt vereist voor Brzo-
bedrijven. Deze elementen vormen de structuur voor het Meerjarig Inspectieplan (MIP) en de
daaruit voortvloeiende inspectieagenda's die voorafgaand aan de inspectie, aan een bedrijf
worden toegestuurd. Daarnaast vormen de elementen van het Veiligheidsbeheerssysteem
(VBS) de hoofdstructuur voor het gezamenlijk inspectierapport dat tot stand komt in het
systeem, de Gemeenschappelijke Inspectie Rapportage (GIR).
De procesmatige structuur die de NIM biedt zijn het MIP, de inspectieagenda, de kick off
bijeenkomst van het inspectieteam en medewerkers van het te inspecteren bedrijf, de close-out
meeting waarin het bedrijf wordt geïnformeerd over de inspectiebevindingen en het
inspectierapport waarin de bevindingen op schrift zijn gesteld.
De Inspectieagenda, kick off en close-out en het gezamenlijk inspectierapport komen in
paragraaf 4.4 aan bod. De resultaten van de NIM als geheeld en de overige instrumenten
komen hieronder aan de orde.
NIM: huidige stand van zaken
Een positieve bijdrage aan de samenwerking
De NIM heeft een positieve impuls gegeven aan de samenwerking tussen het bevoegd gezag
WM, de Arbeidsinspectie en de brandweer, doordat de NIM inderdaad concrete handvatten
biedt voor de gezamenlijke voorbereiding, uitvoering en nazorg van een Brzo-inspectie. Deze
constatering wordt ondersteund door de resultaten uit het BTO (2008), waar 87% van de
respondenten de samenwerking tussen de inspectiediensten als goed tot redelijk bestempeld.
De NIM leidt tot meer uniformiteit doordat er een vast stramien in de uitvoering van inspecties
wordt gehanteerd. Daarnaast leidt de NIM tot een afname van het aantal inspectiebezoeken
voor het bedrijf en tot kleinere inspectieteams. Waar eerst drie inspectiediensten veelal tijdens
een inspectie afzonderlijk eigen aandachtspunten doorliepen, bezoekt nu één inspectieteam van
3 á 4 inspecteurs met een gezamenlijk inspectieplan het bedrijf.
De NIM leidt er ook toe dat inspecteurs van verschillende inspectiediensten elkaar en elkaars
werkwijze beter leren kennen. Volgens geïnterviewden zit het succes van een goede
samenwerking voornamelijk in de onderlinge bekendheid en het onderling vertrouwen dat de
inspecteurs in elkaar opbouwen. Een goed voorbeeld hiervan is de provincie Zeeland, waar de
inspecteurs van verschillende inspectiediensten ook al voor de implementatie van het
programma BeteRZO met elkaar samenwerkten. Nu de inspecteurs van zowel het bevoegd
gezag WM, de Arbeidsinspectie als de brandweer erg goed op elkaar zijn ingespeeld verloopt
de samenwerking naar volle tevredenheid en worden er vooruitstrevende stappen gezet om de
samenwerking nog verder uit te breiden. Een voorbeeld hiervan is de samenwerking op het
terrein van de vergunningverlening en handhaving en de uitwisseling van inspecteurs tussen
meerdere provincies, zoals bijvoorbeeld in de regio Zuid gebeurt.
Dat de inspecties nu volgens een vast stramien vorm en inhoud krijgen is de succesformule van
de NIM. Onderdeel van dit vaste stramien zijn de Meerjareninspectieprogramma's (MIP's), de
inspectieagenda met de kickoff en close-out meeting en de oplevering van de gezamenlijke
inspectierapportage. Hieronder zijn de instrumenten in het kader van de NIM kort toegelicht.
Pagina 19
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
In de voorbereidende fase spelen de MIP's een belangrijke rol14. In het MIP zijn de
inspectieonderwerpen voor de komende vijf jaar opgenomen. Het MIP biedt een heldere focus
op basis waarvan de inspectiediensten hun inspecties kunnen inplannen. Zodoende kan er voor
ieder inspectiebezoek voortijdig een gezamenlijke inspectieagenda worden opgesteld.
Tussentijdse bijstelling van het MIP is nodig om het document actueel te houden. Vaak wordt dit
gedaan. Echter, uit de interviews komt naar voren dat dit nog niet bij ieder inspectieteam tot één
van de routine taken behoort.
Het MIP is de basis voor de planning van inspecties. Voorafgaand aan een inspectie wordt een
gezamenlijke inspectieagenda voor een bedrijf opgesteld. Dit gebeurt op basis van het MIP. De
inspectieagenda biedt een belangrijk voorbereidingsdocument voor het te inspecteren bedrijf.
Deze kan op basis van de vooraf toe gezonde inspectieagenda bepalen wanneer medewerkers
en documenten beschikbaar moeten zijn voor het inspectieteam. Omdat de inspectieagenda
ook kenbaar maakt welke onderwerpen wel en niet worden meegenomen in de inspectie, biedt
de agenda het bedrijf ook de mogelijkheid efficiënt te bepalen welke medewerkers en
documenten tijdens de inspectie aanwezig moeten zijn. Dit heeft een positief effect op de
toezichtslast aldus geïnterviewde bedrijven.
Twee standaard onderwerpen op de inspectieagenda zijn de kick off meeting bij aanvang van
de inspecties op het bedrijf en de close-out meeting aan het einde van het inspectiebezoek.
Tijdens deze twee momenten komen inspectieteam en de SHE manager van het bedrijf samen
om de start en het resultaat van de inspectie te bespreken. De inspectieagenda brengt meer
uniformiteit in de wijze van inspecteren. Echter, dat er nog verschillen zichtbaar zijn in de
uitvoering van de verschillende inspectieonderdelen, zoals de close-out meeting, komt in
paragraaf 4.4 aan bod.
Over het algemeen gaan de inspecteurs, met uitzondering van de gezamenlijke kick off en
close-out meeting, tijdens de inspectie ieder hun eigen weg. In dat opzicht zien de bedrijven dat
de 'zuilen' in stand worden gehouden. Er zijn echter uitzonderingen hierop. In een enkel geval,
ondersteunen de inspecteurs elkaar tijdens de inspecties door bijvoorbeeld voor elkaar te
notuleren. De inspecteurs geven tijdens interviews aan dat dit positieve effecten oplevert. Met
name ten aanzien van het aanleren van vaardigheden: het stellen van vragen, doorvragen, etc.
De laatste stap in de inspectie is het opstellen van de gezamenlijke inspectierapportage.
Middels de internetapplicatie GIR15 wordt één inspectierapport opgeleverd. Hierdoor is het
aantal tegenstrijdigheden in inspectierapportage afgenomen. Het opleveren van een
gezamenlijk inspectierapport komt hierdoor de uniformiteit van het rapporteren, maar ook de
rechtvaardigheidsbeleving van de inspectie ten goede. Zowel door de inspecterende overheden
als door de bedrijven wordt dit als een groot pluspunt ervaren.
14 Alle provincies beschikken over een MIP, aldus het onderzoek van het LAT Brzo 'De Foto van de Maatlat' van mei 2007.
15 GIR staat voor Gemeenschappelijke Inspectie Ruimte. Deze online inspectiedatabase stelt de inspectieteams in staat om
gezamenlijk een inspectie voor te bereiden en af te ronden. Iedere inspectiedeelnemer heeft vanaf zijn eigen werkplek
toegang tot het inspectiedossier en kan hier informatie in opslaan.
Pagina 20
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Aandachtspunten
Aandachtspunten van de NIM zijn:
de regionale verschillen in het toepassen van de NIM;
het té star hanteren van de NIM bij inspecties;
de irritatie over de bruikbaarheid en gebruiksvriendelijkheid van de GIR.
De zuidelijke provincies zijn een voorbeeld van provincies waar de samenwerking naar
tevredenheid verloopt en welke vooruitstrevend is op een aantal vlakken. Hoewel de positieve
voorbeelden steeds meer navolging krijgen in het land, blijven er verschillen ontstaan in de wijze
waarop de samenwerking door verschillende organisaties wordt vormgegeven. Bijvoorbeeld
waar het gaat om het betrekken van de vergunningverlening en handhaving, om de uitwisseling
van inspecteurs tussen provincies, de samenwerking tijdens inspecties en de uitvoering van de
close-out meeting. De bedrijven die op meerdere plekken in Nederland een vestiging hebben
worden nog met de verschillen geconfronteerd. In interviews en tijdens de Werkconferentie
wordt daarom gepleit voor verdere standaardisatie van werkprocessen en rolinvulling.
Daarnaast is een keerzijde van de positieve effecten van de NIM dat uniforme concepten uit de
methodiek te star worden gehanteerd. Het gaat hierbij met name om de toepassing van de
checklisten, welke onderdeel uitmaken van de methodiek. Met name minder ervaren
inspecteurs zijn geneigd om de checklist punt voor punt af te werken en onvoldoende op
bepaalde situaties door te vragen. Gevolg hiervan is dat het vbs als geheel onvoldoende wordt
doorzien, doordat de inspecteurs zich voornamelijk op de afzonderlijke details richten.
Daarnaast zijn de geïnterviewden kritisch over de toepasbaarheid van de internetapplicatie GIR,
een onderdeel van de NIM. De GIR wordt door een meerderheid van de geïnterviewden als
gebruiksonvriendelijk bestempeld, wat afbreuk doet aan het draagvlak om te werken met het
systeem. Eén van de genoemde oorzaken hiervan is dat de inspecteurs veel tijd moeten
spenderen aan de opmaak van het gezamenlijk inspectierapport wat middels GIR gegenereerd
wordt. 16
Over de wijze waarop de resultaten vervolgens in de gezamenlijke inspectierapportage terecht
komen (de lay out en weergave van resultaten) zijn de geïnterviewden verdeeld positief. Daar
waar een klein aantal geïnterviewde inspecteurs aangeeft dat het toeschrijven naar een
gezamenlijke conclusie leidt tot een abstractere beoordeling en daarmee een vagere
eindconclusie, geeft een groter deel van de geïnterviewde inspecteurs aan dat de nieuwe opzet
(van waarneming, naar beoordeling, naar eindconclusies) hen dwingt om hun eindconclusie
goed te doordenken en beter op de praktijk te laten aansluiten.
5.3 Deskundigheid
5.3.1 Uitgangspunt: resultaten evaluaties 2004
De evaluaties in 2004 waren kritisch over de deskundigheid van inspectiemedewerkers. Dit
gebrek aan deskundigheid zou te wijten zijn aan een gebrek aan kennis bij inspecteurs en aan
ondersteuning door middel van informatie, hulpmiddelen en eenduidige normstellingen en
criteria voor de uitvoering van het Brzo.
16 Inmiddels is een nieuwe versie van de GIR in gebruik genomen waarin een groot aantal gebruikerswensen zijn verwerkt.
Het functioneren van deze versie is nog niet getoetst.
Pagina 21
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Dit gebrek aan deskundigheid leidde tot onvoldoende kwaliteit van inspecties en
inspectierapportages. De uitkomsten van de inspectie sloten bijvoorbeeld onvoldoende aan bij
de praktijk van bedrijven (de interne processen en het veiligheidsbeheerssysteem).
5.3.2 Huidige stand van zaken: algemene conclusie
Alle geïnterviewden zijn het er over eens dat de deskundigheid van inspecteurs het fundament
is van de kwaliteit van de inspecties. Alle geïnterviewden zijn het er ook over eens dat door de
introductie van de maatlatorganisatie en de ontwikkeling van de NIM-opleiding, de
inspectiediensten en de inspecteurs beter zijn toegerust om inspecties uit te voeren.
De deskundigheid is toegenomen, aldus al de geïnterviewden.
Deze conclusie komt ook naar voren uit het BTO: hieruit komt naar voren dat de deskundigheid
van de inspecteurs in meerderheid als goed (Arbeidsinspectie: 80%, bevoegd gezag WM: 51%,
de brandweer: 58%) of redelijk (Arbeidsinspectie: 16%, bevoegd gezagWM: 33%, brandweer:
21%) wordt beoordeeld.
De Maatlat BRZO borgt een zekere basisdeskundigheid van inspectieorganisaties en -
medewerkers omdat de Maatlat minimum eisen aan stelt de deskundigheid aanwezig binnen
inspectieorganisaties en aan de inspectiemedewerkers die Brzo-inspecties uitvoeren.
De inspecterende overheden hebben meer kritieke massa gekregen om gekwalificeerde en
ervaren inspecteurs naar Brzo-bedrijven te sturen.
Hetzelfde geldt voor de verplichte NIM-opleiding. Omdat alle inspecteurs deze opleiding hebben
gevolgd, beschikken zij allemaal over een bepaalde basiskennis.
Aandachtspunt is echter dat de kwaliteit van de maatlatorganisaties verschilt en wisselt. Met
name de kleinere maatlatorganisaties zijn kwetsbaar. Deze maatlatorganisaties dreigen onder
het niveau van de Maatlat te dalen op het moment dat één van de gekwalificeerde
inspectiemedewerkers vertrekt. Daarnaast hebben inspecteurs binnen deze kleine
maatlatorganisaties minder mogelijkheden om inspectie-ervaring op te doen en kennis in de
organisatie te delen waardoor er weinig deskundigheidsontwikkeling mogelijk is. Omdat de
kleine maatlatorganisaties kwetsbaar zijn, geeft een aantal geïnterviewden aan de Maatlat te
laag te vinden omdat deze te weinig borging biedt voor deskundigheid.
Uit de evaluatie blijkt dat binnen de brandweerorganisaties een discussie is gevoerd over de
omvang van de maatlatorganisaties. Deze discussie werd gevoerd vanuit twee rolopvattingen.
De twee verschillende rolopvattingen leidden tot twee manieren voor de invulling van een
gewenste maatlatorganisatie.
Enerzijds waren er brandweerorganisaties die wilden streven naar schaalvergroting in het
toezicht op de Brzo met het oog op vergroting en borging van deskundigheid. In deze optiek
was de rol als toezichthouder die erop toeziet dat de regels worden nageleefd, leidend voor de
wijze waarop de organisatie werd ingericht. Met deze visie werd gestreefd naar specialistische
toezichthouders.
Pagina 22
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Anderzijds waren er brandweerorganisaties die de reikwijdte van de maatlatorganisaties wilden
beperken tot een individuele Brandweerregio. Dit met het oog op de directe relatie tot de lokale
repressie-organisatie en het lokaal gezag. In deze optiek was de rol als voorbereider van
rampenbestrijding en repressie, leidend. In deze optiek werd veel waarde gehecht aan een
nauwe relatie tussen de brandweermensen die toezicht uitvoeren op de Brzo-bedrijven.
Overigens is binnen verschillende maatlatorganisaties van de brandweer gezocht naar een
organisatievorm die een compromis is tussen deze twee rolopvattingen. In het visiedocument
BrandweerBRZO regio's, "Risico's beheersen, mens en omgeving beschermen" (2009), komt
naar voren dat de brandweer BRZO regio's streven naar meer robuuste maatlatorganisaties.
"De brandweerBRZO regio's staan voor een professionele taakuitvoering. Dat vereist een
competente organisatie die tenminste voldoet aan de eisen van de Maatlat Brzo. De
BrandweerBRZO regio's streven er naar in ruime mate aan deze eisen te voldoen", aldus het
Visiedocument17.
Een derde aandachtspunt dat naar voren komt ten aanzien van de deskundigheid van
inspecteurs, betreft hun auditvaardigheid. Dit is de vaardigheid het veiligheidsbeheerssysteem
als geheel te kunnen doorgronden en vast te stellen waar in het systeem eventuele
kwetsbaarheden zijn.
Met name de geïnterviewden uit de bedrijven geven aan dat inspectiemedewerkers soms te
snel vanuit een waarneming conclusies trekken en onvoldoende doorvragen naar de relatie
tussen de waarnemingen en de kenmerken van het veiligheidsbeheerssysteem van het bedrijf.
Dit heeft tot gevolg dat de inspecteurs niet altijd doordringen tot mogelijke tekortkomingen in dit
systeem, aldus de bedrijfsvertegenwoordigers. Zij vinden dit wel belangrijk omdat juist in de
tekortkomingen in het systeem de meest effectieve verbeteringen voor de veiligheid schuilen.
5.3.3 Producten
Ter bevordering van de deskundigheid van de Brzo-inspecteurs zijn binnen het programma
BeteRZO de volgende producten ontwikkeld:
de Maatlat Kwaliteit Overheidsorganisaties (de Maatlat);
de NIM opleiding.
De Maatlat: beschrijving
Een inspecterende overheidsdienst heeft een bepaalde kritieke massa nodig om de benodigde
deskundigheid van inspecteurs te garanderen en de organisatorische borging van de
continuïteit van de beschikbare kennis en ervaring te waarborgen. Zo is vastgesteld door de
partijen vertegenwoordigd in de LAT.
Met de Maatlat kunnen inspectiediensten beoordelen of ze aan de eisen voldoen om het Brzo-
toezicht goed uit te kunnen voeren. Concreet betekent dit voor:
de benodigde deskundigheid van medewerkers: minimale opleidingseisen en deskundigheid
op het gebied van procesvoering en procesbeveiliging, kennis van risicomanagement en
risicomanagementinstrumentarium, en auditkennis en -ervaring met vbs;
17 Blz. 8, "Risico's beheersen, mensen en omgeving beschermen: gemeenschappelijke visie en agenda voor de toekomst"
18 januari, 2009
Pagina 23
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
de organisatorische borging van de continuïteit van de beschikbare kennis en ervaring:
tenminste 2 á 3 volledige audits per jaar. Voor het op peil houden van de
opleidingsmogelijkheden dient een organisatie jaarlijks vier Brzo-bedrijven te auditen.
Naast opleidingseisen, deskundigheid en organisatorische borging van de continuïteit van de
beschikbare kennis en ervaring, zijn externe factoren van invloed op de benodigde kritieke
massa van een organisatie. Naast het aantal bedrijven is dat de complexiteit van technische
processen binnen te inspecteren bedrijven, de dynamiek van wijzigingen in het bedrijfsproces
en de inspectiefrequentie.
In het najaar van 2005 is de Maatlat in werking getreden.
De Maatlat: huidige stand van zaken
De organisaties voldoen aan de Maatlat
Alle inspecterende overheidsorganisaties met een Brzo-verantwoordelijkheid voldoen aan de
minimale kwaliteitscriteria van de maatlatorganisatie18.
De Arbeidsinspectie, welke landelijk georganiseerd is, voldeed vanaf de invoering van de
Maatlat aan de criteria.
Het bevoegd gezag WM voldeed volgens het rapport 'De foto van de Maatlat' (2007) van het
LAT Brzo, vanaf 2007 aan de criteria van de Maatlat19. Verschillende provincies gaan nu
samenwerkingsverbanden aan met het oog op schaalvergroting. Deze schaalvergroting stelt
hen in staat specialistische Brzo-toezichthouders in te zetten in plaats van medewerkers die het
Brzo-toezicht 'ernaast doen'.
Binnen de regio Zuid (Zeeland, Noord Brabant en Limburg) en Noord (Groningen, Friesland en
Drenthe) zijn samenwerkingsverbanden aangegaan die verder gaan dan de minimale
maatlatcriteria.
Ook binnen de regio West wordt de Maatlat behaald. Nu wordt bekeken hoe de samenwerking
tussen Zuid Holland en DCMR vorm kan krijgen om een stap verder te gaan in de borging van
deskundigheid.
In de regio Oost (Flevoland, Utrecht, Gelderland en Overijssel) is er sprake van een structurele
samenwerking tussen de provincies Utrecht en Flevoland. In een memo 'Regionale
samenwerking Brzo...', krijgt de samenwerking tussen de provincies Utrecht, Flevoland,
Gelderland en Overijssel het groene licht. De samenwerking wordt bekrachtigd met de
ondertekening van een samenwerkingsovereenkomst20.
In de regio Noord is de structurele samenwerking tussen de provincies Groningen, Friesland en
Drenthe inmiddels ook in een overeenkomst vastgelegd.21
18 LAT Brzo, Foto van de Maatlat, 2007
19 Uitzondering vormden toen de gemeente Almere en de gemeente Zwolle
20 Provincie Utrecht, BRZO-: Utrecht gaat extern, 2008, de samenwerkingsovereenkomst tussen de betrokken provincies is
31 januari 2009 getekend
21 Ondertekening heeft op 2 maart 2009 plaatsgevonden
Pagina 24
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Het rapport 'Foto van de Maatlat' (2007) is kritisch over de situatie bij de brandweer. Hoewel
een aantal veiligheidsregio's aangeven samen één maatlatorganisatie te vormen, ontbreken nog
werkelijke overeenkomsten, mandateringen en organisatorische borging. Dezelfde zorg wordt
geuit in het rapport 'Monitoringrapport 2007' van het Landelijk Expertisecentrum Brandweer en
Brzo (2008).
Pagina 25
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
In hoeverre de situatie in 2008 is verbeterd komt niet naar voren in deze tussenevaluatie en blijft
daarmee een aandachtspunt. Echter, ook bij de brandweer is een aantal concrete
samenwerkingsverbanden ontstaan tussen de verschillende regio's. Dit is het geval in het
noorden waar de brandweer in Friesland, Groningen en Drenthe is gaan samenwerken en in het
zuiden waar samenwerking is ontstaan tussen de brandweer in Zeeland, Brabant en Limburg.
De verdere vorming van maatlatorganisaties bij de brandweer hangt sterk samen met de
inwerkingtreding van de Wet op de Veiligheidsregio's wanneer de verantwoordelijkheid voor
BRZO en aanverwante regelgeving verschuift van gemeentelijk naar regionaal bevoegd gezag.
Een betere schaal om inspecties uit te voeren
De Maatlat vormt voor inspectiediensten een betere schaal om deskundigheid en ervaring in het
Brzo-werkveld te organiseren. Met name het bevoegd gezag WM en de brandweer hebben
grote stappen gezet in de professionalisering van het Brzo-toezicht. Zo zien bedrijven
vooruitgang in de deskundigheidsbevordering van inspecteurs en in de naleving van termijnen.
Een aandachtspunt vormt de rol die het lokaal bevoegd gezag inneemt. De gemeenten zijn niet
zelfstandig in staat om aan de criteria van de Maatlat te voldoen. Dit komt hoofdzakelijk doordat
er te weinig Brzo-bedrijven per gemeente zijn om voldoende structurele expertise in huis te
hebben. Om toch aan de maatlatcriteria te voldoen zijn de gemeenten aangesloten bij andere
gemeenten, provincies of milieudiensten of zijn zij aangesloten bij het Landelijk Steunpunt Brzo
van de DCMR. Met name binnen het Landelijk Steunpunt Brzo worden de inspecties nog in
nauwe samenwerking met de deelnemende gemeenten uitgevoerd. De coördinerende taken,
beleidszaken en besluitvorming vallen nog onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten.
Kwetsbaarheid Maatlat
Ondanks dat de Maatlat een betere schaal vormt om deskundigheid en ervaring op het gebied
van het Brzo te organiseren, is de Maatlat nog kwetsbaar. De geïnterviewden van het bevoegd
gezag WM, de Arbeidsinspectie, en enkele veiligheidsregio's22 pleiten voor het verder
opschroeven van de kwaliteitscriteria. Zij beschouwen de minimale eis voor ervaring en
deskundigheid23 te laag omdat deze bij het huidige (natuurlijke) verloop van personeel binnen
de inspectiediensten onmiddellijk onder druk staat.
Daarnaast wordt de inspectie-ervaring van individuele inspecteurs nog vaak te gering geacht
door geïnterviewden uit inspectieorganisaties en bedrijven.
Om voldoende ervaring op te kunnen doen, moeten de inspecteurs vaker inspecties uitvoeren
dan de minimale eis voorschrijft. Alleen dan kan de inspecteur ervaring opdoen die nodig is om
de veiligheidsbeheersing binnen bedrijf te doorzien binnen het klein aantal dagen dat men heeft,
aldus geïnterviewden.
Een tweede reden is dat de kwaliteitscriteria breed geïnterpreteerd worden. Hierdoor kunnen
kwaliteitsverschillen tussen maatlatorganisaties ontstaan, bijvoorbeeld doordat de ene
organisatie haar inspecteurs fulltime op het Brzo-werk inzet en een andere organisatie
eenzelfde aantal inspecteurs de Brzo-taak naast andere werkzaamheden laat uitvoeren. Voor
de eerste groep inspecteurs zijn de Brzo-inspecties dagelijkse kost.
22 Recent hebben alle brandweer BRZO maatlatregio's in hun visiedocument opgenomen om tot zwaardere kwaliteitscriteria
te komen. (2009)
23 Afronding van de NIM-opleiding en het uitvoeren van tenminste drie Brzo-inspecties per jaar
Pagina 26
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Zij krijgen volop gelegenheid ervaring op te doen en deskundigheid te ontwikkelen. De tweede
groep krijgt daartoe veel minder gelegenheid.
Verder ziet het LAT Brzo dat er in de praktijk inhuurkrachten worden ingezet24. Deze zijn
weliswaar gekwalificeerd om de inspectie uit te voeren, maar vormen geen onderdeel van de
inspecterende organisatie. Ten slotte kunnen de verschillen ertoe leiden dat één
maatlatorganisatie bij de uitvoering van haar Brzo-taken in de regio met verschillende andere
maatlatorganisaties te maken krijgt, doordat deze niet op eenzelfde schaalniveau georganiseerd
zijn.
Twee rolopvattingen
Binnen de brandweer is discussie gevoerd over de rol die voor de brandweerorganisatie leidend
moet zijn voor de inrichting van een Maatlatorganisatie: de rol als toezichthouder op de naleving
van het Brzo'99 of de rol als voorbereider van de rampenbestrijding en repressie25.
In eerste rol neemt de brandweer primair de positie van toezichthouder in, welke gericht is op de
preventietaken (risico-inventarisatie en risicoafweging ten behoeve van voorkoming en van
beheersing van de gevolgen van incidenten) en toeziet op de naleving van wet- en regelgeving.
In deze optiek ligt de nadruk op deskundigheid van de Brzo-inspecteurs en op samenwerking
met andere partijen. In deze rol ligt de nadruk eerder op specialisatie door schaalvergroting. De
Brzo-inspecteurs zijn op een centraal punt georganiseerd en voeren hun taken uit voor een
groter gebied (regio). De bevindingen van inspecties worden gerapporteerd aan de regionale
Brandweerregio en de bevoegde gezagen die optreden in tijden van een calamiteit. Hierdoor
staan de Brzo-inspecteurs op afstand van het lokaal bevoegd gezag en van de lokale
hulpverleningsdiensten. Wat betreft deskundigheidsbevordering ligt het accent op de
bevordering van de deskundigheid ten aanzien van de Brzo-inspecties.
In de tweede rol legt de brandweer de nadruk op de positie die deze inneemt binnen de
veiligheidsketen. In de veiligheidsketen richt het bevoegd gezag WM en de Arbeidsinspectie
zich op de pro-actie en de preventietaken aldus een deel van de brandweerorganisatie, oftewel
op de risico inventarisatie en de risicoafweging binnen een bedrijf. De brandweer richt zich
vanuit deze rol, op het sluitstuk van de keten, te weten het beperken en bestrijden van de
effecten (repressie en nazorg) door de eigen brandweerorganisatie. Binnen dat deel van de
veiligheidsketen wenst de brandweer direct contact te hebben met het lokaal bevoegd gezag en
de hulpverleningsdiensten in een specifieke veiligheidsregio. De reden hiervoor is dat de
brandweer in dat geval een bedrijf, het bevoegd gezag en de hulpdiensten nauwkeurig kan
adviseren vanuit de lokale context.
Daarnaast hechtten sommige regionale Brandweerregio's sterk aan de eigen controle op en
over de veiligheid van haar personeel (de mensen die bij een calamiteit daadwerkelijk moeten
optreden). Ook daarom willen zij dat 'eigen' mensen de Brzo-controles uitvoeren. De organisatie
kiest er dan voor om een Maatlat te vormen welke nabij het lokaal bevoegd gezag en de lokale
hulpverleningsdiensten georganiseerd is.
24 Provincie Utrecht, Brzo: Utrecht gaat extern, 2008
25 In de SWOT analyse uit het vastgestelde visiedocument "Risico's beheersen, mens en omgeving beschermen" (16
januari, 2009, blz. 48) wordt de volgende "zwakte" beschreven: "twijfels aan eigen rol in aantal regio's, weinig aandacht van
managers en bestuurders".
Pagina 27
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Ten aanzien van deskundigheidsbevordering ligt het accent voornamelijk op het bevorderen van
de deskundigheid van de 'allround' brandweerman/vrouw en niet specifiek op de benodigde
expertise van een Brzo-inspecteur. Deze keuze leidt tot kleinere maatlatorganisaties. 'Te klein'
aldus een aantal geïnterviewden.
In het visiedocument BrandweerBRZO regio's, "Risico's beheersen, mens en omgeving
beschermen" (2009), komt naar voren dat de brandweer BRZO regio's streven naar meer
robuuste maatlatorganisaties. "De brandweerBRZO regio's staan voor een professionele
taakuitvoering. Dat vereist een competente organisatie die tenminste voldoet aan de eisen van
de Maatlat Brzo. De BrandweerBRZO regio's streven er naar in ruime mate aan deze eisen te
voldoen", aldus het visiedocument26.
Over de rolverdeling is in het visiedocument het volgende gezegd: "De brandweer is de enige
organisatie die actief is in het gehele traject van preventie & preparatie tot en met repressie &
herstel. Dat betekent dat de brandweerinspecties m.b.t. industriële veiligheid altijd plaatsvinden
vanuit een dubbel perspectief: de bescherming van de omgeving door maatregelen die het
bedrijf heeft getroffen en de zelfredzaamheid van personen, en het adequaat en veilig
functioneren van de repressieve dienst (rampbestrijding) van de overheidsbrandweer/
bedrijfsbrandweer. De taakuitvoering vindt plaats binnen het bestuurlijke kader. Alle
brandweerorganisaties (veiligheidsregio's en gemeenten) hebben een eigen taak in eigen
gebied, met een eigen bestuur. Ten aanzien van de taakuitvoering zijn er landelijke afspraken
die eenheid in optreden borgen"27. De brandweerinspecteur treedt op als adviseur naar het
bevoegd gezag Wet Milieubeheer, andere veiligheidsregio's en gemeenten. Naar bedrijven
treedt hij op als toezichthouder en handhaver (zowel binnen als buiten de eigen
veiligheidsregio).
In de ontwerp Wet veiligheidsregio's liggen de bevoegdheden m.b.t. bedrijfsbrandweer en
rampbestrijding waarop in het kader van het BRZO toezicht wordt gehouden, bij het bestuur van
de veiligheidsregio en niet langer bij B en W. De meeste van de 25 veiligheidsregio's hebben
echter niet voldoende BRZO-bedrijven om de werkzaamheden professioneel uit te voeren. Tien
regio's voeren op dit moment (voorjaar 2009) de werkzaamheden uit, mede voor de overige
veiligheidsregio's. Het ministerie van BZK, de NVBR en het Landelijk Expertise Centrum
BrandweerBRZO pleiten voor verdergaande samenwerking tussen veiligheidsregio's, met als
doel professionalisering van het toezicht én goede inbedding in de regionale rampbestrijding.
Het Landelijk Experisecentrum BrandweerBRZO speelt daarbij een belangrijke rol door
veiligheidsregio's te ondersteunen op de volgende punten:
ondersteuning Brzo-uitvoering;
communicatie en profilering;
netwerkopbouw en onderhoud;
vraagbaak en bemiddeling;
opbouw kennisdomeinen;
kennisontwikkeling;
kwaliteitsborging;
26 Blz. 8, "Risico's beheersen, mensen en omgeving beschermen: gemeenschappelijke visie en agenda voor de toekomst"
18 januari, 2009,
27 Blz 6-7, "Risico's beheersen, mensen en omgeving beschermen: gemeenschappelijke visie en agenda voor de toekomst"
8 januari, 2009,
Pagina 28
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
kennisopbouw en documentatie;
bijscholen en opleiden;
beleidsontwikkeling.
De NIM opleiding: beschrijving
Het tweede product ter bevordering van de deskundigheid van de inspecteurs van Brzo-
bedrijven is de NIM opleiding. De NIM opleiding is, naast de inhoudelijke deskundigheid, de
minimale vooropleiding die Brzo-inspecteurs moeten hebben afgerond, alvorens inspecties uit te
mogen voeren. De NIM- opleiding is een vierdaagse training waarin de basisfilosofie van de
NIM wordt behandeld en nadrukkelijk wordt ingegaan op het uitvoeren van een inspectie met de
toepassing van de NIM. In september 2006 is de eerste NIM opleiding van start gegaan.
De NIM opleiding: huidige stand van zaken
Goede basis voor deskundigheidsbevordering
Op basis van de gesprekken blijkt dat de NIM opleiding een goede basis biedt voor de
bevordering van deskundigheid. Deelnemers aan de NIM-opleiding vergaren inzicht in de
basisprincipes van het veiligheidsbeheerssysteem en zij leren elkaar en elkaars denkbeelden
tijdens de cursus kennen. Hierdoor leren inspecteurs één taal spreken wat van belang is voor
de samenwerking, aldus de geïnterviewden. Naast vakinhoudelijke expertise en deskundigheid,
biedt de NIM-opleiding een goede basis van deskundigheid voor inspectemedewerkers.
Echter, met het volgen van de NIM opleiding is de inspecteur er nog niet. Inspecteurs hebben
behoefte aan een verdiepingsslag en ook vanuit de bedrijven wordt benadrukt dat er doorlopend
aandacht moet zijn voor de ontwikkeling van kennis en vaardigheden van de inspecteurs.
Bedrijven geven aan dat met name in de ontwikkeling van de auditvaardigheid winst te behalen
is.
Inspecteurs moeten leren gericht door te vragen en bevindingen in de context van het gehele
veiligheidsbeheerssysteem te doorzien. De mate waarin een inspecteur deze vaardigheden
bezit is nog erg persoonsafhankelijk.
Daarom zou in een vervolgtraject van de NIM opleiding met name aandacht moeten zijn voor
een uitgebreidere analyse van het veiligheidsbeheerssysteem en de ontwikkeling van
(audit)vaardigheden. Daarnaast is een blijvende investering in kennis en deskundigheid nodig
om innovatief te blijven en de sector en haar ontwikkelingen bij te houden.
In navolging op de behoefte om kennis en vaardigheden meer en verder te ontwikkelen, zet het
LAT de Brzo Academie op. Deze academie gaat alle cursussen aanbieden die gericht zijn op
het gezamenlijk inspecteren in het Brzo-werkveld. Naast de reeds bestaande cursussen NIM
voor inspecteurs en Brzo voor leidinggevenden en coördinatoren, worden vanaf begin 2009
nieuwe cursussen aangeboden, zoals 'basiskennis Brzo' en 'NIM voor inspectieleiders'. De Brzo
Academie bundelt en coördineert alle gezamenlijke Brzo-cursussen en zorgt voor een hoge
kwaliteit en uniformiteit.
Naast deze gezamenlijke opleidingen wordt door diverse organisaties ook een interne opleiding
aangeboden, gericht op de specifieke kennis en vaardigheden die benodigd zijn voor dit
vakgebied. Een mogelijke ontwikkeling is dat de BRZO academie tot onderlinge afstemming van
deze opleidingen en het aanbieden breder dan alleen aan de eigen doelgroep gaat leiden.
Pagina 29
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Verder moet er aandacht blijven voor behoud en ontwikkeling van specifieke inhoudelijke
kennis op arbo, milieu en rampbestrijdingsgebied. Een voorbeeld is de MOSSHE opleiding
(arbo) of de leergang Specialist Industriële Veiligheid (brandweer).
5.4 Communicatie
5.4.1 Uitgangspunt: resultaten evaluaties 2004
Een derde kritisch punt uit de evaluaties van 2004 had betrekking op de communicatie tussen
enerzijds de inspecterende overheden en anderzijds tussen de inspecteurs en de bedrijven. De
inspectiediensten stemden hun bevindingen onvoldoende op elkaar af, wat leidde tot
versnipperde en soms tegenstrijdige aanwijzingen. Daarnaast werd er niet tijdig met de
bedrijven gecommuniceerd. Het gevolg was verwarring en irritatie bij bedrijven.
5.4.2 Stand van zaken: algemene conclusies
Op hoofdlijnen kan geconcludeerd worden dat de communicatie tussen inspecterende
overheden en tussen de overheden en de bedrijven, beter verloopt dan voor de implementatie
van het programma BeteRZO.
Een betere afstemming tussen de drie inspectiediensten (in de voorbereiding, de uitvoering en
de nazorg van de inspectie) leidt tot meer tijdige, transparante en eenduidige communicatie
richting de bedrijven. Verbeteringen in het communicatieproces zijn met name gelegen in de
terugkoppeling van inspectieresultaten (proces van hoor- en wederhoor) en het tijdig opleveren
van een inspectierapportage.
Door de standaardisering van de communicatiemiddelen wordt helderheid gecreëerd over het
inspectieproces voor bedrijven. Dit biedt houvast, aldus geïnterviewde bedrijven en maakt het
hen makkelijker zich op de inspectie voor te bereiden. In het Belanghebbenden
TevredenheidsOnderzoek (BTO, 2008) komt naar voren dat de respondenten de tijdigheid van
de communicatie rondom de inspectie in overgrote mate als 'goed' beoordeeld (52,68%),
gevolgd door 'redelijk' (30,36%).
Echter, door regionale verschillen in de toepassing van de NIM, worden landelijk
georganiseerde bedrijven nog steeds geconfronteerd met verschillende manier van
communiceren. Daarnaast worden landelijk georganiseerde bedrijven geconfronteerd met de
regionale verschillen in toezichtsbeleid vastgelegd in het Bestuurlijk Inspectieprogramma (BIP).
Deze regionale verschillen zijn wel veel kleiner geworden dan voor het programma omdat alle
regio's wel de hoofdelementen van de NIM toepassen: de inspectieagenda, de kick-off meeting,
de close-out meeting en een gezamenlijk inspectierapport volgens een gestandaardiseerd
format.
5.4.3 De producten
De kritiek uit de onderzoeksevaluaties van 2004 leidde ertoe dat er beter vorm en inhoud moest
worden gegeven aan een tijdige, eenduidige, juiste en rechtvaardige communicatie.
Pagina 30
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Een drietal producten uit het verbeterprogramma draagt hieraan bij, te weten:
1. communicatie-instrumenten voor de Brzo-inspecties;
2. het Toezichtsmodel;
3. de PGS 6.
Communicatie-instrumenten voor de Brzo-inspecties: beschrijving
Instrumenten die bijdragen aan het tijdig, eenduidig, juist en rechtvaardig communiceren tussen
de Brzo-inspecteurs en richting de Brzo-bedrijven komen voort uit de NIM. De communicatie-
instrumenten zijn achtereenvolgend:
de inspectieagenda: een overzicht van de inspectieonderwerpen die op het programma van
de inspectie staan. De inspectieagenda is een nadere concretisering van de MIP. Door het
opstellen van een inspectieagenda stemmen de inspecterende diensten hun taken vooraf op
elkaar af en kan het bedrijf tijdig over de op handen zijnde inspectie worden geïnformeerd;
de kick-off meeting: de daadwerkelijke inspectie vangt aan met een gezamenlijke
bijeenkomst van het inspectieteam en de HES-manager van het te inspecteren bedrijf.
Tijdens de gezamenlijke start wordt de agenda besproken en kunnen onduidelijkheden
worden verhelderd;
de close-out meeting: de inspectie wordt afgerond met een close-out meeting waar het
inspectieteam haar bevindingen presenteert. Hiermee vormt de inspectie op locatie één
afgerond geheel en weet het bedrijf welke overtredingen in het inspectierapport genoemd
zullen worden;
het gezamenlijk inspectierapport: de inspectie mondt uit in de oplevering van een
gezamenlijk inspectierapport waarin het inspectieteam gezamenlijk de resultaten van de
inspectie presenteert.
De gezamenlijke documenten, zoals de inspectieagenda en het gezamenlijk inspectierapport,
worden opgesteld binnen de internetapplicatie 'Gemeenschappelijke Inspectieruimte', kortweg
GIR. Het bevoegd gezag WM, de Arbeidsinspectie en de brandweer hebben toegang tot GIR.
Communicatie-instrumenten voor de uitvoering van inspecties: stand van zaken
In de uitvoering van de inspectie volgens de NIM zijn vaste contactmomenten en instrumenten
aangereikt ter verbetering van de onderlinge communicatie en de communicatie richting de
bedrijven. De belangrijkste hiervan zijn de gezamenlijke inspectieagenda, de kick off en close-
out meeting en de oplevering van het gezamenlijk inspectierapport.
Inspectieagenda
Het gehele inspectieteam komt voorafgaand aan de inspectie samen om de onderwerpen voor
de inspectieagenda en hun onderlinge rolverdeling af te stemmen. De inspectieagenda wordt
naar het bedrijf gestuurd nadat deze door het inspectieteam is afgestemd.
Hiermee zijn niet alleen de inspecteurs beter voorbereid op hun gezamenlijke inspectie, maar
zijn ook de bedrijven beter in staat om een inspectie voor te bereiden aldus alle geïnterviewden.
Het inspectieteam heeft een heldere, gemeenschappelijke focus voor de inspectie. Een bedrijf
kan voortijdig uitzoeken op welke medewerkers tijdens de inspectie een beroep wordt gedaan.
Dat de inspectieagenda bijdraagt aan een betere voorbereiding van de inspectie wordt
ondersteunt door de uitkomsten van het BTO (2008): 88% van de respondenten beoordeelt de
voorbereiding/organisatie van de inspectie redelijk tot goed.
Pagina 31
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Daarnaast wordt tijdens de voorbereiding door de inspectieteams beter meegedacht over de
uitvoerbaarheid van een inspectie, aldus geïnterviewde bedrijven. Bijvoorbeeld, waar eerder
verwacht werd dat een bedrijf de gehele door te lichten documentatie in mappen voor de
inspecteurs ordent, kunnen documenten nu digitaal worden aangeleverd, aldus één van de
geïnterviewde bedrijven.
In dit onderzoek is aangegeven dat de respondenten verbetermogelijkheden zien in een eerdere
bekendmaking van de agenda waarbij meer rekening wordt gehouden met schoolvakanties.
Daarnaast pleiten bedrijven voor een kortere en duidelijkere agenda, aldus het BTO.
In het BTO (2008) uiten de respondenten zich positief over de mate waarin de inspectie-agenda
tijdens de inspectie gevolgd wordt (64,46% oordeelt 'goed', 28,93% oordeelt 'redelijk'). Uit de
interviews komt een zelfde beeld naar voren. Maar ook wordt aangegeven dat van de agenda
kan worden afgeweken wanneer eerste bevindingen dat zinvol maken.
Kick-off meeting en close-out meeting
In de close-out meeting worden de resultaten van de inspectie gepresenteerd. In de meeste
gevallen vindt de close-out direct na de inspectie plaats.
Een meerderheid van de respondenten (86%) uit het BTO (2008) beoordeelde de mate waarin
de resultaten uit de close-out overeen kwamen met de resultaten uit het inspectierapport als
redelijk tot goed. Desondanks geeft een aantal inspecteurs in dit onderzoek aan dat er voor de
close-out meeting weinig tijd is voor reflectie (organisaties waar de close-out anders
georganiseerd wordt herkennen dit standpunt niet). Hierdoor kunnen inspecteurs voor de close-
out niet alle waarnemingen aan wet- en regelgeving toetsten.
Dit kan ertoe leiden dat er een discrepantie ontstaat tussen hetgeen in de close-out meeting is
gepresenteerd en hetgeen later wordt gerapporteerd. Daarom zijn er regionale verschillen in de
wijze waarop de close-out meeting georganiseerd wordt (direct na een inspectie of met enkele
dagen ertussen).
Inspectierapport
De laatste stap in de inspectie is het opstellen van een gezamenlijk inspectierapport. De nieuwe
wijze van rapporteren wordt door de geïnterviewde bedrijven als duidelijker, eenduidiger,
begrijpelijker en daarmee bruikbaarder ervaren. Dit strookt met de uitkomsten uit het BTO
(2008), waar 84% van de respondenten de leesbaarheid van de inspectierapportage als goed of
redelijk beoordeeld. Hetzelfde oordeel vellen de respondenten (86%) over de eenduidigheid van
de rapportage en de lay-out (88%) van het gezamenlijk inspectierapport.
Winst is er volgens de geïnterviewde inspecteurs nog te behalen in het proces van hoor- en
wederhoor rond het inspectierapport. Hierin zijn regionale verschillen geconstateerd.
Zo wordt het inspectierapport in de provincie Zeeland ter verificatie op onjuistheden aan het
bedrijf voorgelegd, alvorens het rapport definitief wordt verklaard. Daarentegen beperkt de hoor-
en wederhoor in Rotterdam Rijnmond zich tot de close-out meeting. Hier wordt de definitieve
inspectierapportage opgeleverd zonder dat deze verder is voorgelegd aan het bedrijf.
Verder benoemen geïnterviewde inspecteurs winstpunten in de wijze waarop verschillende
onderwerpen in het inspectierapport worden uitgewerkt.
Pagina 32
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Doordat er in het rapport onderscheid wordt gemaakt in de overtreding, de beoordeling en de
bevinding ontstaan er namelijk overlappingen in het rapport. Door een aantal inspecteurs wordt
deze trapsgewijze aanpak ook als onnodig bewerkelijk en omslachtig ervaren. Anderen hechten
juist waarde aan deze aanpak omdat het elke inspecteur zou dwingen tot een systematisch
opbouw van argumentatie rond een geconstateerde overtreding.
Vanuit de bedrijven is verder aangegeven dat het inspectierapport met name ingaat op
geconstateerde knelpunten, waardoor er onvoldoende aandacht is voor de zaken die goed gaan
binnen het bedrijf. Bedrijven hechten waarde aan deze aandacht omdat het een rol speelt bij de
investeringsbeslissingen die door het management van bedrijf worden genomen. Wanneer de
directie een meer afgewogen rapportage zou ontvangen, kan deze ook een meer afgewogen
beslissing over investeringen trekken, aldus geïnterviewde vertegenwoordigers van bedrijven.
Tenslotte vindt 43% van de respondenten van het BTO (2008) de termijn tussen de inspectie en
de ontvangst van het inspectierapport te lang. Het LAT Brzo zoekt naar aanleiding van deze
uitkomst uit of de geldende termijn van acht weken vaak overschreden wordt.
Het Toezichtsmodel: beschrijving
Het Toezichtsmodel is een beoordelingsinstrument wat bedrijven 'scoort' op hun
veiligheidsprestaties en op basis van de uitkomsten het aantal inspectiedagen bepaalt.
Gedifferentieerd overheidsoptreden kan hierdoor navolgbaar richting bedrijven worden
gecommuniceerd. Bedrijven die hun veiligheidsbeheerssysteem en bijbehorende maatregelen
goed op orde hebben worden beloond met minder inspectiedagen. Bij bedrijven die
tegengesteld presteren wordt de inspectiefrequentie juist opgeschroefd.
Het Toezichtsmodel beoogt daarmee bij te dragen aan een betere verdeling van de toezichtslast
voor bedrijven. Daarnaast ontstaat er meer uniformiteit wat betreft de bepaling van de
toezichtsfrequentie en kan deze door het model op transparante wijze worden uitgelegd.
Het Toezichtsmodel is in 2006 geïmplementeerd. In 2008 is een tweede hernieuwde versie
uitgebracht.
Het Toezichtsmodel: stand van zaken
Van alle geïmplementeerde producten van het programma BeteRZO zijn de geïnterviewden het
meest kritisch over het Toezichtsmodel. Het instrument (eerste versie) wordt, vanuit deze
negatieve ervaringen,daarom ook relatief weinig toegepast. Onder de geïnterviewden heeft
niemand nog ervaring opgedaan met het nieuwe model.
Kritisch over toepassing Toezichtsmodel
De kritiek op het Toezichtsmodel richt zich op twee zaken:
Ten eerste is er onvoldoende helderheid over en draagvlak voor de criteria op grond waarvan
wordt bepaald hoe vaak bedrijven worden geïnspecteerd. Zo werd in één van de interviews naar
voren gebracht dat in het Toezichtsmodel onvoldoende rekening werd gehouden met incidenten
bij een bedrijf, een risicocriterium wat in de ogen van de geïnterviewde een primair criterium zou
moeten zijn.
Daarnaast wordt de toepassing van het Toezichtsmodel beïnvloed door andere factoren die een
grotere rol spelen bij het bepalen van de toezichtsfrequentie zoals bestuurlijke agenda's en
toezichtscapaciteit.
Pagina 33
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Een bestuur van een lokaal gezag kan bepalen dat een bedrijf ieder jaar geïnspecteerd moet
worden, terwijl het model aangeeft dat een tweejaarlijkse inspectie volstaat. De bestuurlijke
wens is dan leidend.
Met name krappe capaciteit speelt een rol bij het bepalen van toezichtsfrequenties. Een
uitkomst van twee inspectiedagen per jaar uit het toezichtsmodel, kan bijvoorbeeld worden
vertaald naar vier inspectiedagen in twee jaar om zo flexibeler met de inzet van personeel om te
kunnen gaan. Hiermee schiet het model in de ogen van enkele betrokkenen, zijn doel voorbij.
Omdat het Toezichtsmodel niet strikt wordt toegepast, is het voor bedrijven ook niet transparant
hoe de toezichtslast tot stand komt.
Na constatering door het LAT dat het Toezichtsmodel onvoldoende werd toegepast, is een
hernieuwde versie van het Toezichtsmodel ontwikkeld. Het nieuwe model kan gebruikt worden
bij de inspectieplanning van 2009. In het najaar 2008 organiseerde het LAT Brzo twee
instructiedagen waar de inspecteurs het gebruik van het nieuwe Toezichtsmodel eigen konden
maken.
RIB/PGS6: een beschrijving
Om meer duidelijkheid en eenduidigheid te creëren in de interpretatie en toepassing van wet- en
regelgeving door bedrijven is het rapport informatie-eisen Brzo'99 (CPR 20) opgevolgd door de
PGS 6 (publieksreeks gevaarlijke stoffen). De PGS 6-richtlijn licht regels uit het Brzo en het
Rrzo28 toe voor bedrijven die een veiligheidsrapportage (VR) moeten opstellen of scenario's
moeten maken. De nieuwe rapportage- en implementatieverplichtingen uit de PGS6 bieden
bedrijven houvast bij het opstellen van VR's en het maken van rampen- en ongevalscenario's.
De PGS6 is geen dwingend voorschrift. De PGS6 is in september 2007 geïmplementeerd.
RIB/ PGS 6: stand van zaken
Binnen het BeteRZO-programma zijn er voorbeeldscenario's ontwikkeld die door bedrijven
gebruikt kunnen worden bij het opstellen van hun VR. De voorbeelden kunnen zij vertalen naar
hun eigen praktijksituatie. Door het gebruik van voorbeeldscenario's kan de kwaliteit van het VR
verder worden verbeterd. De voorbeeldscenario's zijn een toegepaste uitwerking van de
scenario-eisen die zijn opgenomen in het Addendum op het RIB.
Uit de interviews komt naar voren dat de scenario's van bedrijven met behulp van het PGS 6
beter en efficiënter kunnen worden opgesteld. Echter, ook wordt aangegeven dat het PGS 6
nog enkele onjuistheden bevat. De beslisboom voor corrosie wordt als voorbeeld genoemd.
Daarnaast wordt de PGS 6 als een compromisproduct bestempeld. De grote bedrijven hebben
hun belang er in laten doorklinken, waardoor de kleinere bedrijven zich minder in de uitkomst
zouden herkennen.
28 Regeling risico zware ongevallen. In de Rrzo zijn bepaalde onderdelen uit het Brzo, specifieke bepalingen en de inhoud
van de lijst met gevaarlijke stoffen, verder uitgewerkt.
Pagina 34
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
6 Factoren van belang
Hieronder worden factoren beschreven die een bevorderende dan wel remmende werking
hebben bij het bereiken van het Eindbeeld 2010: meer veilige Brzo-bedrijven door eenduidig,
juist, rechtvaardig, tijdig en uniform/gestandaardiseerd toezicht.
6.1 Bevorderende factoren
Het LAT Brzo
De instrumenten van het programma BeteRZO dragen bij aan het tijdig, eenduidig, uniform, juist
en rechtvaardig inspecteren van Brzo-locaties door het bevoegd gezag WM, de
Arbeidsinspectie en de brandweer. In de succesvolle implementatie en praktische doorwerking
van het programma BeteRZO speelt het LAT Brzo niet alleen een belangrijke rol omdat het voor
de landelijke coördinatie van BeteRZO zorgt, maar ook omdat het breed draagvlak voor het
verbeterprogramma verwerft. Daarnaast speelden de aanpak van het BeteRZO programma
(niet tornen aan bevoegdheden), de brede afvaardiging van betrokkenen en bestuurlijk bijval
van Staatssecretaris van Geel (brief kenmerk: EV/2005.122.432) hierin een rol.
Aanpak gericht op uitvoering
Een belangrijke bevorderende factor van het programma is dat deze zich nadrukkelijk richt op
de ondersteuning van de uitvoering. Behalve de inrichting van de Maatlat, hebben alle
instrumenten tot doel de ondersteuning van inspectieteams bij het uitvoeren van juist, uniform,
eenduidig, rechtvaardig en tijdig toezicht. Instrumenten worden aangepast en verbeterd op
grond van signalen uit de uitvoering. Tevens worden inspecteurs ondersteund bij de toepassing
van de instrumenten doormiddel van NIM-opleiding.
Niet tornen aan bevoegdheden
In de eerste plaats is bij de uitvoering van het BeteRZO programma onderling afgesproken om
vooralsnog niet aan de bevoegdheden van de inspecterende overheden te tornen. De
samenwerking vormt daarmee geen bedreiging voor de positie van de verschillende
inspectiediensten. Daarnaast hoefde er geen fundamentele wettelijke wijzigingen te worden
doorgevoerd voordat de samenwerking ook daadwerkelijk vorm kon krijgen. Het uitgangspunt
heeft daarom geleid tot een effectieve aanpak van benodigde verbeteringen in de
samenwerking tussen bevoegd gezag Wm, de Arbeidsinspectie en de brandweer.
Brede vertegenwoordiging en draagvlak bij start
Vervolgens heeft een brede afvaardiging van bestuurders, uitvoerders en ambtenaren uit het
veld tijdens de Keizerskroonconferenties de uitgangspunten van het verbeterprogramma
geformuleerd. Eenzelfde brede afvaardiging kreeg plek in de verschillende werkgroepen die de
instrumenten van het verbeterprogramma verder tot wasdom lieten komen. Dit heeft geleid tot
breed draagvlak voor de nodige veranderingen en de ontwikkelde instrumenten die daarvoor
werden ingezet. Door het brede draagvlak zijn instrumenten ook geïmplementeerd en in gebruik
genomen.
Pagina 35
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Bestuurlijke bijval
De noodzaak om het BeteRZO programma landelijk op te pakken en uit te voeren werd kracht
bijgezet door een brief van toenmalig staatssecretaris Van Geel waarin hij de bestuurders
opriep om per 31 maart 2007 de bestuurlijke inspectieprogramma's gereed te hebben (brief
kenmerk: EV/2005.122.432).De concrete verbetering van de kwaliteit, eenduidigheid en
doelmatigheid van het Brzo-toezicht kwam hiermee weer een stap dichterbij omdat besturen
hiermee nadrukkelijk werden aangezet tot ondersteuning van de ingezette veranderingen. Dit
was met name van groot belang bij de totstandkoming van de maatlatorganisaties.
6.2 Remmende factoren
Kwetsbaarheid sturingsmogelijkheden
Het niet tornen aan de bevoegdheden is één van de bevorderende factoren voor het
programma BeteRZO. Echter, hier zit ook een keerzijde aan. De benadering verbetert de
slagvaardigheid, maar maakt het programma tegelijkertijd kwetsbaar. Zoals eerder in het
onderzoek aangegeven, laakt het LAT Brzo doorzettingsmacht waardoor het bij de naleving van
gemaakte afspraken afhankelijk is van wederzijdse gunning en goodwill van de participanten.
Zo worden organisaties niet gecontroleerd op het naleven van de kwaliteitscriteria van de
Maatlat. De vraag komt dan op of alle organisaties wel aan de Maatlat voldoen, of dat dit
voornamelijk op papier het geval is. Daarnaast leidt een gebrek aan sturingsmogelijkheden
ertoe dat er regionale verschillen ontstaan in het gebruik van instrumenten. Bedrijven die
landelijk georganiseerd zijn kunnen daardoor te maken krijgen met verschillende aanpakken. Zo
kan bijvoorbeeld de termijn dat de inspectieagenda wordt opgestuurd of de wijze waarop de
close-out meeting wordt georganiseerd bij twee vestigingen van hetzelfde bedrijf in Nederland
verschillen.
Organisatiecultuur en verschillende rolopvattingen
Een tweede remmende factor is het verschil in organisatiecultuur tussen het bevoegd gezag
WM, de Arbeidsinspectie en de brandweer. Bij de implementatie van het programma BeteRZO
is tot op heden voornamelijk aandacht geweest voor structuurinterventies (maatlatorganisaties)
en een instrumentele benadering (werkwijzer, NIM, GIR, Werkwijzer, PGS 6). Het cultuuraspect
is onderbelicht gebleven. Het gevolg is dat er voorwaarden geschapen zijn om beter samen te
werken, maar de partijen in de uitvoering daarvan op organisatie- en cultuurverschillen stuiten.
Een eerste cultuurverschil komt tot uitdrukking in de rolopvatting tussen het bevoegd gezag
WM, de Arbeidsinspectie en de brandweer (en voorheen ook binnen de brandweer). Daar waar
de eerste twee partijen zichzelf primair zien als toezichthouder en zich richten op de preventie
van calamiteiten door handhaving van regelgeving, richtten enkele Brandweerregio's zich in het
verleden meer op de eigen rol in de repressie en de rampenbestrijding. Zij zagen zichzelf meer
als adviseur en rampenbestrijder dan als toezichthouder op de naleving van wetgeving.
Hierdoor kenden de inspectiediensten verschillende waarden toe aan instrumenten zoals het
MIP en het denken in termen van veiligheidsbeheerssystemen. In het vastgestelde
visiedocument van het BrandweerBRZO "Risico's beheersen, mens en omgeving beschermen"
(2009), constateert de brandweer deze rolverwarring onder haar leden als een mogelijke
"zwakte" in haar positie binnen het toezicht op het BRZO.29
29 Blz. 48, "Risico's beheersen, mensen en omgeving beschermen: gemeenschappelijke visie en agenda voor de toekomst"
18 januari, 2009,
Pagina 36
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
In het visiedocument is een antwoord op deze rolverwarring. Uit de visie komt naar voren dat de
brandweer BRZO regio's streven naar meer robuuste maatlatorganisaties. "De brandweerBRZO
regio's staan voor een professionele taakuitvoering. Dat vereist een competente organisatie die
tenminste voldoet aan de eisen van de Maatlat Brzo. De BrandweerBRZO regio's streven er
naar in ruime mate aan deze eisen te voldoen.", aldus het visiedocument30.
Er is ook sprake van een cultuurverschil tussen de Arbeidsinspectie, welke er sec op gericht is
of de bedrijven de arbeidsomstandighedenwet naleven, en het bevoegd gezag WM en de
Brandweer, welke naast het toezicht op het Brzo- bredere belangen heeft die in de uitvoering
van taken een rol kunnen spelen. Met name in de lokale politiek komt het voor dat economische
en sociale belangen (denk aan werkgelegenheid) directe invloed hebben op de inspecties en de
uiteindelijke handhaving wet- en regelgeving.
De cultuurverschillen en verschillen in rolopvatting werden nogmaals duidelijk tijdens de
werkconferentie, waar de verschillende inspectiediensten met elkaar in discussie gingen over de
opstelling van de individuele Brzo-inspecteur tegenover bedrijven.
Dit cultuurverschil is relevant voor de doelstellingen van het programma BeteRZO omdat deze
leiden tot verschillen in de interpretatie van instrumenten die binnen het programma zijn
ontwikkeld waaronder de NIM en de Maatlat, en, dus, verschillende werkwijzen. De
verschillende organisatieculturen leiden ook tot verschillende opvattingen over deskundigheid,
schaalvergroting, houding richting het bedrijf en prioritering bij de inzet van capaciteit. De
verschillen leiden daarom ook tot verschillende wijze van programmeren, inspecteren en
rapporteren en, daarmee, tot minder eenduidigheid en uniformiteit/standaardisering. In termen
van de verschillende fases van implementatie, hebben deze cultuurverschillen gevolgen voor de
mate waarin en de wijze waarop de doelstellingen en de instrumenten van het programma
worden geïncorporeerd en geïnternaliseerd in de organisaties.
Overigens zijn de cultuurverschillen niet alleen een remmende factor maar bieden ook
mogelijkheden van elkaar te leren en elkaar aan te vullen. Zo hebben het Wm-bevoegd gezag
en de brandweer de methode van inspecteren die al deels was ontwikkeld voor de
Arbeidsinspectie, overgenomen. Voorwaarde voor deze leereffecten van cultuurverschillen is
echter dat de verschillen niet dusdanig groot worden dat men elkaar niet langer meer begrijpt en
de gemeenschappelijkheid die nodig is voor samenwerking verdwijnt. Dit kan bijvoorbeeld het
geval zijn wanneer men van elkaar vindt onvoldoende deskundig te zijn of de "verkeerde"
rolopvatting bij toezicht te hanteren.
Vergunningverlening en handhaving
Ten derde richt het programma BeteRZO zich in hoofdzaak op de verbetering van het toezicht
op de Brzo- locaties. Het traject voorafgaand aan het toezicht de vergunningverlening en het
traject na het toezicht de handhaving zijn nu nog buiten beschouwing gelaten. De inspecties
worden gezamenlijk uitgevoerd maar de vergunningverlening en de eventuele handhaving die
uit de inspecties voortvloeit, is voor de eigen verantwoordelijkheid van de betreffende
inspectiepartners.
30 Blz. 8, "Risico's beheersen, mensen en omgeving beschermen: gemeenschappelijke visie en agenda voor de toekomst"
18 januari, 2009,
Pagina 37
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Hierdoor kunnen tijdens inspecties toegepaste definities in de vergunningen verschillend zijn en
past iedere inspectiepartner haar eigen handhavingsstrategie toe31. Dit tast de
geloofwaardigheid van 'één overheid' aan. Daarnaast heeft het gevolgen voor de kwaliteit van
het toezicht. Door vergunningverleners en handhavers wordt er nog niet vanzelfsprekend
gebruik gemaakt van de kennis en expertise van de Brzo-inspecteur bij het opstellen van de
vergunning of het handhaven van de wet- en regelgeving.
Binnen de provincie Zeeland vindt al wel afstemming plaats tussen de vergunningverlener en de
Brzo-inspecteur en later tussen de Brzo-inspecteur en de handhaver. Echter, in overige delen
van het land is deze afstemming nog niet vanzelfsprekend, zo blijkt ook uit een rapportage van
VROM naar de handhaving op Brzo-bedrijven. Hier komen duidelijke verschillen, zowel
regionaal als tussen inspectiediensten, in naar voren.
Verloop van personeel
Een vierde remmende factor voor het programma BeteRZO is het verloop onder personeel waar
de verschillende inspectiediensten mee te maken hebben. Met name het bevoegd gezag WM
en de brandweer hebben moeite met het werven en het behoud van deskundig personeel.
Hierdoor hebben organisaties soms moeite om consequent aan de kwaliteitscriteria van de
Maatlat te voldoen en is het lastig om een opwaartse lijn in kwaliteitsverbetering vol te houden.
Er moet veel geld en energie worden gestoken in het opleiden en het inwerken van nieuwe
mensen. Daarnaast betekent een groot verloop een afbreukrisico voor de samenwerking. Vooral
omdat een succesfactor voor de samenwerking is dat inspectieteams elkaar goed kennen en
daardoor goed op elkaar ingespeeld zijn en elkaar vertrouwen. Wanneer er steeds nieuwe
mensen in een inspectieteam meedraaien krijgt het team geen kans om een gezamenlijke en
solide basis te vormen voor de samenwerking.
Toename van overheadkosten
Een vijfde remmende factor is het beeld van een toename van overheadkosten per organisatie
door de nieuwe werkwijze. De nieuwe werkwijze kost meer tijd aldus geïnterviewden door:
Het ingewerkt raken in de nieuwe werkwijze en de extra tijd die nu moet worden besteed aan
overleg tussen inspectiediensten tijdens de voorbereiding en de rapportage van inspecties.
De eerste bron van overhead zou moeten verdwijnen wanneer de inwerkperiode voorbij is.
Wanneer inspectiemedewerkers vertrouwd zijn met de instrumenten en de instrumenten zelf
verder zijn geoptimaliseerd neemt deze extra tijd af.
Of de overhead is toegenomen door meer overleg, staat ter discussie. Sommige geïnterviewden
vinden dit daadwerkelijk overhead omdat de tijd in voor- of naoverleg niet wordt besteed aan
feitelijke inspectie. Anderen zeggen echter dat voor- en naoverleg essentieel zijn voor de
kwaliteit van de inspecties en daarom niet kunnen worden beschouwd als overhead. Daarnaast
zorgt dit overleg, aldus een aantal geïnterviewden, tot minder werk door dubbele rapportages en
het wegwerken van tegenstrijdigheden.
31 Zo komt uit het monitoringsrapport 2007 van het LEC Brandweer BRZO- naar voren dat de structuur van de
vergunningen sterk verschilt per bevoegd gezag (provincies onderling en gemeenten daar nog eens bovenop). Daarnaast
kan slechts één brandweer maatlatregio voor de uitvoering terugvallen op vastgesteld handhavingsbeleid voor Brzo-
bedrijven. Dit betekent dat eventueel opvolging van het Brzo-toezicht niet vooraf geregeld is of terugvalt op algemeen
gemeentelijk handhavingsbeleid.
Pagina 38
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Opeenvolging van ontwikkelingen
Ten slotte, is het programma BeteRZO aan de vooravond van ontwikkelingen en vernieuwingen
in het toezicht geïntroduceerd. Naast de implementatie van het verbeterprogramma spreken de
bestuurders over: een vernieuwing van het toezicht en een herschikking van de organisatie die
daarbij hoort in het kader van Eenduidig Toezicht en de vorming van een Frontoffice Chemie
waarin de Arbeidsinspectie, de brandweer, de provincies en gemeenten, de Nederlandse
Emissieautoriteit, Rijkswaterstaat, de VROM Inspectie en de waterschappen met elkaar
samenwerken.
Daarnaast heeft de commissie Herziening Handhavingsstelsel Vrom regelgeving - de
commissie Mans - een advies32 uitgebracht aan de ministers van VROM en Justitie gericht op
de verbetering van de naleving van de Vrom-regelgeving. In dit advies wordt ten aanzien van
het toezicht op het BRZO geadviseerd deze onder te brengen bij een landelijke centrale
inspectiedienst en overheveling van de bevoegdheden naar de minister van Vrom. Het kabinet
heeft als standpunt33 ingenomen: ''Naar de mening van het kabinet is het echter vooralsnog niet
nodig en niet wenselijk om de bestuurlijke bevoegdheden voor het BRZO te centraliseren.
Momenteel wordt voor de uitvoering van de BRZO-taken toegewerkt naar een beperkt aantal
bovenprovinciale samenwerkingsverbanden waarin de benodigde deskundigheid bijeen wordt
gebracht en geborgd. Doelstelling is om te komen tot vier bovenprovinciale
samenwerkingsverbanden die samen landelijk dekkend zijn."
Verder wordt in de Pilot Zuid wordt onderzoek gedaan naar geïntegreerd toezicht.
Ten aanzien van de brandweer geldt dat met de komst van de 25 veiligheidsregio's een
verschuiving plaatsvindt van het bevoegd gezag voorbereiding rampbestrijding voor brzo-
bedrijven, van het college van B en W naar het bestuur van de veiligheidsregio. Het proces naar
vier robuuste maatlatorganisaties moet echter nog verder gestalte krijgen. Een belangrijke
voorwaarde daarbij is een goede koppeling met de regionale rampenbestrijdingsprocessen.
De continue stroom van ontwikkelingen in het toezicht leidt ertoe dat inspecteurs het gevoel
hebben nauwelijks de kans te krijgen om langere tijd volgens een vaste (nieuwe) werkwijze te
werken en deze verandering onderdeel uit te laten maken van de routine in de organisatie. Het
zijn dan ook niet de ontwikkelingen zelf, maar de continue stroom van ontwikkelingen die een
remmende factor kunnen zijn.
32 De tijd is rijp, advies van de commissie Mans aan de minister van Vrom, Justitie en BZK van 10 juli 2008
33 TK/2008-2009/22343 nr 215 dd 6 november 2008
Pagina 39
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
7 Conclusie
In de conclusies wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:
de mate waarin de instrumenten ontwikkeld in het programma BeteRZO daadwerkelijk zijn
geïmplementeerd en worden gebruikt;
de resultaten van het programma BeteRZO en verdere verbeteringen;
perspectief voor de doelstellingen van het programma met het oog op het Eindbeeld 2010;
perspectief voor de samenwerking, de deskundigheid en de communicatie bij toezicht op de
Brzo na 2010.
Implementatie van instrumenten uit het programma BeteRZO
Het programma BeteRZO is breed geïmplementeerd bij de overheden die toezicht houden op
de veiligheid van de Brzo-bedrijven: alle organisaties hebben een start gemaakt met het
BeteRZO programma en inspecteren volgens de principes van de nieuwe inspectiemethodiek.
De organisaties die inspecties uitvoeren voldoen in ieder geval op papier, aan de minimale
kwaliteitseisen van de maatlatorganisatie. De inspecteurs hebben de NIM opleiding gevolgd.
Het enige instrument waar nog weinig mee wordt gewerkt is het Toezichtsmodel. Reden
hiervoor is dat men dit model weinig transparant vindt of het niet eens is met de criteria die
worden toegepast in het model. Er is recent een nieuwe versie van het Toezichtsmodel
ontwikkeld maar hiermee is nog geen ervaring opgedaan.
Echter, de instrumenten zijn nog niet overal een vanzelfsprekend onderdeel van de dagelijkse
praktijk. Men is hier en daar nog op zoek naar manieren om de samenwerking zo soepel en
efficiënt mogelijk te laten verlopen. Zo worden er verschillende manieren gehanteerd om samen
te werken tijdens inspectiebezoeken. In sommige delen van het land is er voor gekozen de
inspecties weliswaar gelijktijdig maar wel per toezichthouder op de eigen aandachtsgebieden te
inspecteren, terwijl er in andere gebieden voor is gekozen samen interviews af te nemen en
elkaar daarbij te ondersteunen.
Tevens wordt hier en daar nog gediscussieerd over het nut van de tijdsinvestering in de
gezamenlijke voorbereiding van het inspectiebezoek en de rapportage. Terwijl sommige
geïnterviewden deze gezamenlijke voorbereiding noodzakelijk vinden, wordt deze door anderen
onnodig tijdrovend gevonden. Terwijl een deel van de geïnterviewden de tijdsinvestering in
gezamenlijke voorbereiding als "overhead" definieert, beschouwt een ander deel dit als een
fundamenteel onderdeel van de inspecties.
Het zelfde geldt voor de Maatlat voor deskundigheid binnen organisaties. Omdat organisaties
vanuit verschillende rolopvattingen toezicht houden op Brzo-bedrijven, hebben zij verschillende
visies op de wijze waarop deskundigheid zich moet ontwikkelen en worden geborgd. Er bestaan
nog diverse visies op het doel en de norm voor de Maatlat voor deskundigheid. Terwijl binnen
de Arbeidsinspectie wordt gestreefd naar een borging en verdieping van deskundigheid
specifiek gericht op het toezicht op de Brzo, wordt binnen verschillende veiligheidsregio's
gestreefd naar een meer generalistische kennis waarvan deskundigheid over toezicht er één is.
Uit het bovenstaande blijkt dat de uitgangspunten en de instrumenten van het programma
BeteRZO hier en daar nog ter discussie staan en nog niet volledig zijn geïnternaliseerd in de
dagelijkse praktijk van de organisaties.
Pagina 40
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
De resultaten van het programma BeteRZO en mogelijke verbeteringen
Over de hele linie heeft het programma geleid tot aanzienlijke verbetering van de samenwerking
tussen inspectiediensten, de deskundigheid van de inspectiemedewerkers en de communicatie
tussen inspectiediensten en inspectiediensten met bedrijven. Het toezicht is meer juist, meer
eenduidig, meer rechtvaardig, meer uniform/gestandaardiseerd en deskundig. Bedrijven hebben
te maken met minder kwantitatieve en kwalitatieve inspectielast. Deze verbeteringen worden
onderkent door de inspectiediensten zelf maar ook door de Brzo-bedrijven. Een belangrijk deel
van de bedrijven is dan ook redelijk tevreden over de wijze waarop het toezicht verloopt zo blijkt
uit het BTO.
Er is echter nog verdere verbetering mogelijk. Aandachtspunten voor verdere verbetering zijn de
kwetsbaarheid van de kleine maatlatorganisaties, het behoud en de ontwikkeling van
deskundigheid van inspectiemedewerkers en de verschillen die er nu zijn tussen regio's in de
wijze waarop toezicht wordt uitgevoerd.
De kwetsbaarheid van de kleine maatlatorganisaties is een aandachtspunt omdat deze
kwetsbaarheid in potentie ondermijnend is voor de doelen van het programma BeteRZO.
Wanneer maatlatorganisaties door verloop van personeel, niet langer meer voldoen aan de
normen voor deskundigheid, komen de resultaten van het programma onder de druk te staan.
Het tweede aandachtspunt is het behoud en de ontwikkeling van deskundigheid van
inspectiemedewerkers. Dit is een aandachtspunt om twee redenen: deze deskundigheid is nog
niet zodanig dat de inspecties altijd voldoen aan de gestelde norm van het bijdragen aan de
veiligheid van Brzo-bedrijven. Door het gebrek aan auditvaardigheden wordt namelijk niet altijd
voldoende inzicht verkregen in de kwaliteit van het veiligheidsbeheerssysteem, zo blijkt uit deze
tussenevaluatie. De tweede reden waarom dit een aandachtspunt is, is het verloop waar alle
betrokken inspectiediensten mee te maken hebben. Door het verloop hebben organisaties
moeite deskundigheid en ervaring op te bouwen die nodig is voor hoogwaardige inspecties. Dit
laatste speelt een cruciale rol in maatlatorganisaties die net voldoen aan de minimumnorm van
de Maatlat. Deze zijn uitermate kwetsbaar op dit gebied.
Het derde aandachtspunt is het gebrek aan eenduidigheid en uniformiteit/standaardisatie op
landelijk niveau. Uit de evaluatie komt helder naar voren dat de NIM verschillend wordt
toegepast in de verschillende regio's. Bedrijven met vestigingen over heel Nederland, worden
geconfronteerd met deze verschillen. Voor deze bedrijven is het toezicht nog niet eenduidig.
Volgende fase van implementatie: internalisering van de doelstellingen, normen en de
werkwijze
De tussenevaluatie wijst uit de toezichtsorganisaties de instrumenten hebben geïmplementeerd
en deze, in ieder geval op hoofdlijnen gebruiken.
De implementatie van de normen en de instrumenten van BeteRZO moeten nu een volgende
fase in om tot nog betere resultaten te leiden, de zogenaamde internalisatiefase. In deze fase
worden de normen die zijn gesteld voor goed toezicht in het programma, onderdeel geworden
van dagelijkse werkwijze en de cultuur van de toezichtsorganisaties. Dit wil zeggen dat de
normen van het programma en daaruit voortvloeiende manier van werken niet meer ter
discussie staan en normerend zijn voor de besluitvorming in de organisaties op alle niveaus.
Deze fase is cruciaal om uiteindelijk het Eindbeeld 2010 te behalen.
Pagina 41
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Alleen als deze laatste implementatiefase is bereikt kan gesproken worden van een structurele,
geborgde nieuwe werkwijze van het toezicht, welke onderdeel is van de dagelijkse praktijk van
de inspecteurs en de inspectiediensten.
Dat deze fase nog niet is ingezet, blijkt uit de verschillende interpretaties die zijn aangetroffen bij
de betrokken inspectieorganisaties en inspectiemedewerkers over het nut van tijd besteed aan
gezamenlijke voorbereiding en afronding van de inspectie; de verschillende rolopvattingen
aangetroffen bij verschillende inspectieorganisaties over de rol van een toezichthouder en de
verschillende opvattingen die zijn aangetroffen over de mate waarin de uitvoering van Brzo-
inspecties specialistische deskundigheid is of onderdeel zou moeten zijn van een meer
generalistisch opgeleidde toezichthouder. Deze verschillende opvattingen leiden tot verschillen
in de wijze waarop organisaties zich opstellen tegenover bedrijven (handhaver van regelgeving,
adviseur van het bevoegd gezag, nalevingsadviseur) en de wijze waarop zij organisatorisch
invulling geven aan de Brzo-taken.
Deze verschillen leiden er toe dat een aantal normen gesteld voor het Eindbeeld van het
programma, nu nog niet gehaald zijn. Het toezicht is nog niet volledig eenduidig, deskundigheid
van inspectiemedewerkers moet verder worden verbeterd en de kwaliteit van de kleine
maatlatorganisaties is kwetsbaar.
Of het Eindbeeld in 2010 behaald wordt kan daarom positief worden beantwoord voor wat
betreft de implementatie van de producten. Echter, voor de daadwerkelijke internalisering van
de normen van het programma BeteRZO in kernprocessen van de inspectieorganisaties, is een
verdere ontwikkeling nodig van deze organisaties rondom de deskundigheid van de organisaties
en de wijze waarop Brzo-taken deel gaan uitmaken.
Perspectief na 2010
Om de doelstelling van het programma BeteRZO nog verder vorm te geven, zijn de volgende
aandachtspunten te formuleren waarop toekomstige acties zich kunnen richten:
Voor wat betreft de verdere ontwikkeling van de samenwerking tussen de inspectieorganisaties
zijn acties nodig op het gebied van:
1. interregionale samenwerking tussen inspectiediensten;
2. nadere verkenning en ontwikkeling van samenwerking tijdens de inspecties;
3. afstemming van de samenwerking bij vergunningverlening en handhaving.
Uit de evaluatie blijkt dat de interregionale samenwerking in delen van Nederland vorm krijgt.
Deze samenwerking heeft als voordeel dat ook interregionaal deskundigheid kan worden
uitgewisseld en schaalgrootte kan worden georganiseerd in het kader van de Maatlat. Deze
interregionale samenwerking ondervangt op deze manier de kwetsbaarheid van de kleinere
maatlatorganisaties. Daarnaast leidt deze samenwerking tot meer nationale afstemming van
werkwijzes in het toezicht op de Brzo. Dit leidt weer tot een meer eenduidige benadering van
bedrijven die nationaal zijn georganiseerd. Tot slot, biedt de interregionale samenwerking
mogelijkheden om meer efficiënt en eenduidig toezicht te houden op nationaal gevestigde
bedrijven omdat bepaalde zaken slechts één keer hoeven worden gecontroleerd zoals al voor
de Gasunie geldt. Dit leidt tevens tot een verdere verlichting van de toezichtslast voor deze
bedrijven.
Pagina 42
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Tevens blijkt dat inspectieteams nu nog vaak op zoek zijn naar manieren om de samenwerking
verder vorm te geven tijdens inspecties. In sommige regio's is deze samenwerking verder
ontwikkeld dan in anderen. Samenwerking tijdens inspecties leidt tot meer efficiëncy omdat
inspectieinformatie tijdens het toezichtsbezoek worden uitgewisseld en afgestemd. Dit hoeft dan
niet langer meer alleen tot stand te komen in de rapportagefase. Daarnaast krijgt men meer
inzicht in elkaars deskundigheid en benadering van het toezicht. Dit biedt weer mogelijkheden
tot leren van elkaar, verdere afstemming van de resultaten en eenduidige communicatie met
bedrijven.
Tot slot, is verdere samenwerking op het gebied van vergunningverlening en handhaving nodig.
Deze samenwerking is nodig omdat de verschillen die er nu zijn in de vergunningverlening en
handhaving, nog steeds leiden tot een overheid met een divers gezicht tegenover de Brzo-
bedrijven.
Wat betreft de deskundigheid van inspecteurs zijn de volgende aandachtspunten voor
ontwikkeling naar voren gekomen:
het behoud van deskundige inspectiemedewerkers;
de verder ontwikkeling van auditvaardigheden.
De deskundigheid van inspectiemedewerkers wordt zowel door de inspectieorganisaties zelf als
door de bedrijven beschouwd als cruciaal voor de kwaliteit van de inspecties. Uit de evaluatie
komt het negatieve effect naar voren van het verloop onder deskundig personeel bij de
inspectieorganisaties. Dit verloop is mede oorzaak van de kwetsbaarheid van kleinere
maatlatorganisaties en vormt een belangrijke bedreiging voor de resultaten van het programma.
Daarnaast leidt het ertoe dat in sommige organisaties onvoldoende ervaring wordt opgebouwd
om goed toezicht te kunnen houden.
Het tweede punt betreft de ontwikkeling van audit-vaardigheden. Deze auditvaardigheden
dragen ertoe bij dat het inspectieteam goed inzicht krijgt in het veiligheidsmanagement van het
bedrijf. Dit inzicht is nodig voor een goede inschatting van de bestaande veiligheidsrisico's. Op
dit moment zijn de auditvaardigheden onvoldoende aanwezig en moeten worden versterkt.
Met betrekking tot de communicatie met bedrijven zijn verbeteringen mogelijk op het gebied van
landelijke eenduidigheid in de wijze waarop bedrijven worden geïnformeerd over de inspectie,
de wijze waarop zij het rapport ontvangen en hoor- en wederhoor wordt toegepast.
Pagina 43
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Bijlage 1
Overzicht van de bestudeerde literatuur
Brandweer BRZO, Risico's beheersen, mens en omgeving beschermen"
Gemeenschappelijke visie en agenda voor de toekomst, januari 2009
Elenbaas, R., Werk aan uitvoering: interdepartementale evaluatie BRZO-'99, Cap Gemini,
februari 2004.
Ham, van der M., Bouwman, R.T.J., Landelijke Expertisecentrum Brandweer en Brzo
monitoringrapport 2007, Landelijk Expertisecentrum Brandweer en Brzo, augustus 2008.
http//www.Brzo99.nl.
Konijn, T., Verbeek, N.,Voorbereiding Keizerskroon II, april 2005.
LAT Brzo, Belanghebbendentevredenheidsonderzoek inspectiejaar 2007, LAT Brzo juni
2008.
Martin, M.N., de foto van de Maatlat, LAT Brzo, mei 2007.
Ministerie van BZK, Uitvoering van Brzo-'99 naar aanleiding van BeteRZO, 2007-
0000060B13, maart 2007.
Ministerie van VROM, Communiqué Keizerskroonconferentie, VROM, 25 september 2004.
Ministerie van VROM, Uitvoering Besluit risico's zware ongevallen 1999: onderzoek naar de
uitvoering door het bevoegd gezag Wm en (VR plichtige) bedrijven, VROM, augustus 2003.
Schipper, R., Utrecht gaat extern, Provincie Utrecht, september 2008.
VROM Inspectie, Beter zo dan als voorheen: start verbeterprogramma Brzo, VROM, januari
2008.
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Bijlage 2
Overzicht van de begeleidingscommissie
en geïnterviewde personen
Begeleidingsgroep
Dennis Holtrop, Ministerie van VROM
Evelien van der Stegen, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Paul van Lieshout, Arbeidsinspectie, afgevaardigd namens de LAT
Wim Klijn, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Geïnterviewde personen
Ad de Lange, Voorzitter LAT Brzo
Annemarie van der Rest, Shell
Charlotte Kottier, Arbeidsinspectie
Eduard van der Wilt, VNCI
Gerard Majoor, ministerie van VROM
Hennie Standaar, Votob
Jaap van Staalduine, Ministerie van VROM
Jos van der Maat, VR Groningen
Paul van Lieshout, Arbeidsinspectie
Pieter Boerma, Arbeidsinspectie
Robert Mout, DCMR
Ron Bouman, NVBR
Dirk den Ottelander, Thermphos
Arend Boterenbrood, Provincie Zeeland
Carlo den Deckere, Arbeidsinspectie
Dorien Willemse, Brandweer regio Zuid
Jan van Erp, Huntsman
Jan Meinster, DCMR
Otto Wientjes, Arbeidsinspectie
Tonie Heer, Brandweer regio Rijnmond
Fer Koenders, Unipol
Maurice Stijfs, Provincie Noord Brabant
Michael de Gunst, Brandweer regio Brabant-Noord
W. Dirks, Arbeidsinspectie
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Bijlage 3
Onderzoeksvragen
De algemene onderzoeksvragen
In welke mate en op welke wijze zijn de producten in het programma BeteRZO (werkwijzer
inclusief nieuwe inspectiemethodiek en wetswijziging, toezichtmodel Brzo, Landelijk
Regieteam Brzo, Rapportage en implementatieverplichtingen BRZO, Maatlat kwaliteit
overheidsorganisaties) in de praktijk door de betrokken overheidsinstanties
geïmplementeerd?
Welke instrumenten zijn wel geïmplementeerd, welke niet?
Wat is hiervan de achtergrond?
Welke concrete resultaten zijn bereikt met het programma BeteRZO in termen van goed
toezicht? Heeft het programma daadwerkelijk bijgedragen aan tijdig, eenduidig, uniform,
juist en rechtvaardig toezicht?
Welke instrumenten zijn het meest effectief? Waarom?
Welke instrumenten zijn minder effectief? Waarom?
Welke gevolgen heeft de implementatie van het programma BeteRZO gehad voor de
betrokken overheidsorganisaties en geïnspecteerde bedrijven?
Los van de resultaten, welke impact heeft het programma gehad op
overheidsorganisaties en bedrijven in termen van tijd, capaciteit, kosten, cultuur, etc.?
Welke betekenis hechten actoren (betrokken overheidsorganisatie en geïnspecteerde
bedrijven) aan het programma BeteRZO en de daarmee geboekte resultaten?
In hoeverre menen zij dat positieve resultaten ook daadwerkelijk aan het programma zijn
toe te schrijven?
Wat zijn hun argumenten?
Welke succes- en faalfactoren voor het behalen van resultaten, zijn te onderscheiden bij het
programma BeteRZO?
Hoe kunnen de succesfactoren verder worden versterkt en de faalfactoren worden
beheerst?
Welke verbeteringen zijn mogelijk binnen het programma BeteRZO? Wat moet vooral zo
doorgaan als het nu gaat?
Zijn er verbeteringen nodig in het toezicht die niet binnen het programma kunnen worden
geïnitieerd?
in hoeverre heeft de nieuwe manier van toezicht houden effect op de vergunningverlening?
Onderzoeksvragen met betrekking tot de fasering van de implementatie van het
programma BeteRZO (deze vragen richten zich op de betrokken inspectiediensten).
1. Hoever is de implementatie van het programma BeteRZO gerealiseerd in de organisatie?
2. Hoe zijn de verschillende fases van implementatie verlopen?
3. Welke knelpunten zijn ondervonden in de verschillende fases?
4. Wat bevorderde het doorlopen van de verschillende fases?
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Vragen over de verschillende fases
Introductiefase
Op welke wijze is de organisatie bekend geworden met het programma BeteRZO? Wat zijn
de bronnen geweest?
Hoe is in eerste instantie omgegaan met die bekendheid?
Was er voldoende kennis voorhanden om met het programma BeteRZO aan de slag te
gaan? Wat miste er? Wat is er gedaan om dit tekort in te vullen?
Wat heeft de organisatie moeten doen om aan voldoende kennis over het programma
BeteRZO te komen?
Wie/ welke afdeling is verantwoordelijk voor het verwerven van deze kennis?
Wat is er vervolgens met de kennis gedaan?
Heeft het landelijk regieteam Brzo een rol gespeeld bij het verwerven van kennis over het
programma BeteRZO? Zo ja, welke? Hoe wordt deze rol gewaardeerd?
Wat verwacht de organisatie van het regieteam Brzo bij het verwerven van kennis over de
het programma BeteRZO?
Acceptatiefase
In hoeverre is het de organisatie duidelijk dat zij moeten werken met de producten afkomstig
van het programma BeteRZO?
In hoeverre vinden zij het terecht dat zij moeten werken met de producten van het
programma BeteRZO? In welk opzicht niet, in welk opzicht wel?
Wat beschouwt de organisatie als pluspunten van het programma BeteRZO, wat als
minpunten?
Wanneer en door wie is er besloten de regeling in te voeren? Zijn hiervoor tijd en middelen
vrijgemaakt?
Welke aspecten van de regeling hebben de acceptatie bevorderd dan wel gehinderd?
Operationalisatiefase
In hoeverre is het programma BeteRZO in de organisatie, uitgewerkt in acties en structuren
zodat deze kan/kon worden uitgevoerd?
Hoe is de invoering van het programma BeteRZO voorbereid? Hoe is dit georganiseerd? Is
er een projectgroep belegd en een projectplan gemaakt?
Wie/welke afdeling is verantwoordelijk voor de implementatie van het programma BeteRZO?
Wie zijn verder betrokken bij de voorbereiding van de implementatie?
Welke middelen zijn er ter beschikking gesteld voor de voorbereiding van de implementatie?
Aan wie en op welke wijze wordt gerapporteerd over de voortgang van de implementatie?
Was er voldoende deskundigheid beschikbaar binnen de organisatie om de invoering voor
te bereiden?
Welke knelpunten deden zich voor bij de voorbereiding? Wat heeft de voorbereiding
vergemakkelijkt?
Wat zijn voorwaarden voor een goede voorbereiding?
Heeft het regieteam Brzo een rol gespeeld bij de voorbereiding? Zo ja, hoe?
Hebben andere externen een rol gespeeld? Zo ja, hoe?
Implementatiefase
In hoeverre is er een beleidsdocument opgesteld?
Staan alle vereiste elementen erin?
Op welke wijze is het beleidsdocument tot stand gekomen?
Wie is verantwoordelijk geweest voor het vaststellen van het document?
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Wie zijn er betrokken geweest bij de totstandkoming van het document?
Hoe is het beleidsdocument tot stand gekomen?
Wat waren knelpunten bij de totstandkoming van het document?
Wat heeft de totstandkoming bevorderd?
In hoeverre zijn de afzonderlijke producten van het programma BeteRZO geïmplementeerd?
Wie is verantwoordelijk geweest voor het implementeren van het programma BeteRZO?
Wie zijn er betrokken geweest bij de implementatie van het programma BeteRZO?
Hoe is de implementatie van het programma BeteRZO gelopen?
Wat waren knelpunten bij de implementatie van het programma BeteRZO?
Wat heeft de implementatie bevorderd?
Heeft het landelijk regieteam BeteRZO een rol gespeeld bij de implementatie? Zo ja, hoe?
Hebben andere externen een rol gespeeld? Zo ja, hoe?
Incorporatiefase
In hoeverre functioneert het programma BeteRZO op dit moment?
Op welke wijze wordt het functioneren van het programma BeteRZO onderhouden? Hoe
wordt gezorgd dat de afzonderlijke producten daadwerkelijk worden toegepast?
Waaruit blijkt dat het programma BeteRZO functioneert? Hoe wordt dit gemonitord?
Wie is daarvoor verantwoordelijk?
Welke rol speelt het management hierin?
Internalisatiefase
In hoeverre maken de producten afkomstig uit het programma BeteRZO nu deel uit van de
bedrijfsprocessen?
Wat zouden de betrokken overheidsinstanties doen als het programma BeteRZO nu zou
verdwijnen, wat zou men aanpassen/veranderen? Waarom?
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
Bijlage 4
Uitleg van begrippen
Tijdigheid: de doorlooptijden worden binnen de wettelijke/afgesproken termijnen gehaald.
Eenduidigheid: beslissingen binnen geformaliseerde werkprocessen door professionals binnen
een kenbaar beoordelingskader.
Uniformiteit: beslissingen op basis van transparant en uniform beleid; gecoördineerd, zodat de
overheid met één mening naar buiten treedt.
Juistheid & rechtvaardigheid: de beslissingen zijn inhoudelijk correct en passen binnen
kaders van beleid en regelgeving.
Het Lat BRZO: het landelijk regie team (LAT) Brzo is een platform dat tot taak heeft om de
samenwerking tussen de uitvoerende overheden te bevorderen. Het LAT Brzo bestaat uit
vertegenwoordigers van de arbeidsinspectie, de brandweer (NVBR), de VNG, de
beleidsdepartementen (BZK, SZW, VROM) en het IPO als voorzitter. Het LAT biedt
ondersteuning bij de implementatie van de BeteRZO producten en zorgt voor de landelijke
coördinatie en informatievoorziening. Het LAT is overigens niet verantwoordelijk voor de juiste
uitvoering van het toezicht: dat is en blijft verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Het LAT
kent een regiegroep (uitzetting grote lijnen), de portaalgroep (dagelijks bestuur). Het LAT
bureau ondersteunt het geheel en is ondergebracht bij SenterNovem.
De taken van de LAT regiegroep omvatten:
Vaststellen van het jaarlijks budget van het LAT Bureau.
Bijdragen aan en participeren in (beleids-)relevante ontwikkelingen met andere
overheidsorganisaties vanuit het Brzo perspectief, zowel landelijk als in europees verband.
Kennisnemen van en sturen op de voortgang van de ontwikkelingen in de
uitvoeringsorganisaties in relatie tot de in BeteRZO gedefinieerde verbeterpunten.
Plegen van mediation of arbitrage waar nodig.
Ontwikkelen, vaststellen en uitdragen van best practices.
Plegen van overleg met het bedrijfsleven over deze ontwikkelingen.
De taken van de LAT Portaalgroep omvatten:
Het initiëren en aansturen van gewenste ontwikkelingen.
Het communiceren in lijn met de regiegroep (verantwoording en sturing) en het LAT bureau
(uitvoering van activiteiten). Daarnaast is er een directe lijn met de uitvoering via de regio
overleggen en via onder andere nieuwsbrieven, bijeenkomsten en lezingen.
Naast het regulier overleg onderhoudt de projectmanager van het LAT bureau overleg met
de regiovertegenwoordigers over uitvoeringszaken.
21 april 2009
Ons kenmerk 1010624-015/mpo/aoo
De taken van het LAT Bureau omvatten:
Het secretariaat van de regiegroep en de portaalgroep.
Het organiseren van kennisuitwisseling, zoals landelijke informatiebijeenkomsten voor
bedrijven en voor ambtelijk betrokkenen.
Het verzamelen en bewerken van monitoringgegevens;
Het beheren van werkprocessen;
Het beheer van de instrumenten, waaronder de website en de nieuwsbrief;
Een algemene helpdesk- en doorverwijsfunctie;
Begeleiding van LAT Werkgroepen;
Borging van de kwaliteit en de voortgang van diverse processen (projectmanager).
De Werkwijzer: de leidraad voor inspecteurs, coördinatoren en leidinggevenden bij de
uitvoering van het Brzo. In de werkwijzer zijn de taken en rollen van de uitvoerders van
samenwerkende diensten beschreven en is een basis gelegd voor bruikbare werkprocessen.
Tevens is de één loketgedachte uitgewerkt.
De NIM: de nieuwe inspectiemethodiek wordt toegepast door de inspecteurs in de aanloop, de
daadwerkelijke uitvoering en de nazorg van de inspectie. Belangrijke stappen binnen de nieuwe
systematiek is de voorbespreking en het opstellen van de inspectieagenda, die voortijdig naar
het bedrijf wordt toegestuurd. De startbespreking en de close-out zijn vaste momenten dat de
inspecteurs met het bedrijf om tafel gaat. Het resultaat van de inspectie is een gezamenlijke
inspectierapportage van de inspecterende diensten. De instrumenten uit het
verbeterprogramma BeteRZO ondersteunen de inspecteurs in de uitvoering van hun inspecties
volgens de nieuwe inspectiemethodiek.
Maatlat: met de maatlat kwaliteit overheidsorganisaties kunnen uitvoerende organisaties
beoordelen of ze aan de eisen voldoen om het Brzo-toezicht goed uit te voeren. Het gaat hier
om minimum eisen die aan een overheidsorganisatie gesteld worden, niet om een
ideaalsituatie. Centraal in de maatlat staat de kennis, dat wil zeggen de kwaliteiten die ook
geborgd zijn in de organisatie, in relatie met het aantal medewerkers dat nodig is om BRZO-
taken goed uit te kunnen voeren. Naast deskundigheid en organisatorische borging meet de
maatlat ook externe factoren: het aantal en soort Brzo-bedrijven in het ambtsgebied van de
betreffende overheidsinstantie.
Het Toezichtsmodel: een model voor de bepaling van het aantal inspectiedagen dat de
overheid besteedt aan gepland toezicht op de locatie bij een individueel Brzo-bedrijf,
gerelateerd aan de risico's van het bedrijf en de mate van beheersing. Op basis van het
toezichtsmodel worden bedrijven gescoord op hun veiligheidsprestaties.
De RIB/PGS 6: Rapport Informatie-eisen Brzo (RIB) en Publieksreeks gevaarlijke stoffen (PGS
6). Het RIB/PGS 6 is bedoeld om de regels toe te lichten zoals in het Brzo en het Rrzo zijn
vastgelegd. Het biedt de bedrijven houvast bij het opstellen van het veiligheidsrapport en het
maken van de scenario's. PGS 6 gaat in op de eisen van het veiligheidsmanagementsysteem
en het veiligheidsrapport. Het RIB/PGS 6 geeft een normerende interpretatie van de regels,
maar is daarbij niet bedoeld als dwingend voorschrift.