informatie over de inzet van de Nederlandse regering bij de Mid Term
Review van het EOF
Kamerbrief inzake informatie over de inzet van de Nederlandse regering bij
de Mid Term Review van het EOF
Kamerbrief | 26 augustus 2009
Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste
commissie voor Buitenlandse Zaken van 6 juli 2009 met kenmerk
2009Z13211/2009D34872 inzake informatie over de inzet van de
Nederlandse regering bij de Mid Term Review van het EOF (Europees
Ontwikkelingsfonds). Mede naar aanleiding van het Algemeen Overleg
over multilaterale ontwikkelingssamenwerking van 2 juli jl., maak ik
graag gebruik van deze gelegenheid om uw kamer tevens te informeren
over de uitwerking van het Vulnerability FLEX instrument door de
Europese Commissie, de beoogde tweede herziening van het Verdrag van
Cotonou en het niet ratificeren van de eerste herziening van het
Verdrag van Cotonou door Soedan, Zuid-Afrika en Equatoriaal-Guinee.
Daarnaast treft u in deze brief informatie aan over het verzoek van
het Kamerlid Ferrier tijdens het Algemeen Overleg van Raad Algemene
Zaken en Externe Betrekkingen van 13 mei jl. inzake steun van de
Europese Commissie aan de verbouw van suikerpalm in Haïti.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Bert Koenders
De Mid Term Review van het 10 e EOF
Net als de hulpinstrumenten die onder de reguliere EU-begroting vallen
1 , wordt het tiende Europees Ontwikkelingsfonds (10e EOF, 2008-2013)
onderworpen aan een Mid Term Review (MTR) die wordt geleid en
uitgevoerd door de Europese Commissie. De doelstelling van deze MTR is
tweeledig. Enerzijds worden de landenallocaties en de
landenstrategieën van het EOF waar mogelijk aangepast aan de actuele
behoeften van de landen in Afrika, het Caribische gebied en de Stille
Oceaan (ACS-landen). Anderzijds zullen de programma's op bepaalde
onderdelen ook worden bijgesteld naar aanleiding van nieuwe
beleidsuitgangspunten van de Europese Commissie. Over het geheel
genomen zal de Europese Commissie naar verwachting geen ingrijpende
nieuwe beleidsvoorstellen doen. Ook omdat aanpassing van de
meerjarenprogramma's in overleg dient te geschieden met de ontvangende
ACS-landen. De MTR is in de eerste plaats een relatief technische
bijstelling van de landenprogramma's waarbij een aantal
beleidsvernieuwingen waarover politiek reeds besluitvorming heeft
plaatsgevonden (Accra-agenda, Vulnerability flex) in de lopende
meerjarenprogramma's worden verwerkt.
Vervroegde MTR vanwege financiële crisis
Normaal gesproken zou de Commissie de MTR van het 10e EOF in 2010
opstarten om deze in 2011 af te ronden. Vanwege de financiële crisis
heeft de Commissie echter besloten om de MTR een jaar te vervroegen.
Dit biedt de mogelijkheid om landenstrategieën aan te passen en met
het EOF sneller in te spelen op de gevolgen van de financiële crisis
voor ACS-landen. De MTR begint nu in de zomer van 2009. De Commissie
hoopt de aanpassingen van de landenstrategieën en de landenallocaties
in het voorjaar van 2010 aan de lidstaten in het EOF-comité te kunnen
presenteren.
Vaststellen van de landenallocaties voor het 10 e EOF
Onderdeel van de MTR is dat de Commissie voor de verschillende
ACS-landen een inschatting maakt of de landenallocatie gelijk kan
blijven, dan wel verhoogd of verlaagd moet worden. Deze
landenallocaties voor het 10e EOF zijn in juli 2007 vastgesteld op
basis van door de Commissie ontwikkelde allocatiecriteria. Daarbij is
voor het 10e EOF in het kader van voorspelbaarheid van de hulp de
helft van de landenallocaties gebaseerd op onder het 9e EOF
uitgekeerde middelen. De andere helft van de landenallocaties is
gebaseerd op een model dat o.a. rekening houdt met
bevolkingsaantallen, inkomensniveau, demografische ontwikkelingen en
de human poverty index, maar ook met financiële prestaties
(absorptiecapaciteit) en economisch beleid. Tevens is een deel van de
landenallocatie bepaald op basis van de kwaliteit en relevantie van
plannen om het bestuur te verbeteren (governance action plans onder de
governance incentive tranche) 2 .
De hierboven geschetste mechanismen leiden er niet automatisch toe dat
alle toegewezen middelen ook daadwerkelijk worden uitgegeven. Zo zijn
begin 2007 tijdens de End of Term (ETR) review van het 9e EOF de
landenallocaties voor Eritrea (minus EUR39 miljoen), Zimbabwe (minus
EUR 108 miljoen) en Ivoorkust (minus EUR45,5 miljoen) naar beneden
bijgesteld omdat de politieke situatie het onmogelijk maakte deze
middelen nog voor eind 2007 (einde 9eEOF) te committeren. 3
Aanpassen van de landenallocaties tijdens de Mid Term Review
De Europese Commissie wil nu tijdens de MTR van het EOF de
landenallocatie aanpassen op basis van prestaties op vier gebieden:
(i) verbetering van bestuur (implementatie van governance action
plans);
(ii) het gevoerde macro-economische beleid (verantwoord en gericht op
duurzame groei); (iii) het gevoerde sociale beleid (implementatie
armoedestrategieën, aanwezigheid van Poverty Reduction Strategy Papers
en goede sectorstrategieën om voortgang te maken met het bereiken van
de Millennium Ontwikkelingsdoelen);
(iv) de implementatie van het EOF (implementatie Country Strategy
Papers; absorptiecapaciteit, impact van de Commissiehulp op
ontwikkelingsresultaten).
Op basis van een weging van deze vier categorieën zal worden bepaald
of de landenallocatie wordt bijgesteld.
De Nederlandse regering steunt deze allocatiemethodiek omdat zowel
beleidsvoornemens in ontwikkelingslanden (economisch, bestuurlijk,
rechtsstatelijk, sociaal) als behaalde (ontwikkelings-)resultaten
worden meegewogen. Het is daarbij wel een gegeven dat de
allocatiecriteria, gelet op hun aard, nooit 100% objectiveerbaar
kunnen worden gemaakt. Er zal altijd een kwalitatieve (en soms
politieke) appreciatie worden gegeven van de mate waarin aan deze
criteria wordt voldaan. Het kan dus zijn dat de Nederlandse
appreciatie in voorkomende gevallen anders luidt dan die van de
Europese Commissie en van de overige lidstaten (verenigd in het
EOF-comité). Ook kan het voorkomen dat Nederland bij de weging van de
vier allocatiecategorieën tot een ander oordeel komt. Dit is inherent
aan de wijze waarop in Europa wordt samengewerkt en tot besluitvorming
wordt gekomen.
Zo is Nederland kritisch over de al eerder geuite wens van de
Commissie om in alle ACS-landen waar nu begrotingssteun wordt gegeven
de bestaande allocaties zoveel mogelijk op te hogen en daarnaast te
bezien of ook in andere ACS-landen introductie van begrotingssteun
mogelijk is. OS-Commissaris Louis Michel sprak hierover ook met uw
Kamer op 10 februari 2009.
Begrotingssteun blijft in principe (en mede met het oog Accra Agenda
for Action) een belangrijke hulpmodaliteit, maar (uitbreiding van)
begrotingssteun moet altijd goed te rechtvaardigen zijn in de
(politieke) context en financieringsbehoefte van het betreffende land
en moet volgens het Nederlandse beleid onderdeel uitmaken van een
intelligente modaliteitenmix; Nederland wil geen blinde uitbreiding
van begrotingssteun uit het EOF in landen waar gerede twijfel is over
de kwaliteit van het bestuur en/of het beheer van begrotingsmiddelen.
Daarnaast moet de aanwezigheid van (of perspectief op) een
betekenisvolle beleidsdialoog worden meegewogen bij bepaling van de
opportuniteit van (extra) begrotingssteun uit het EOF. In landen waar
de overheid de dialoog goed opvolgt en gesignaleerde problemen
adequaat aanpakt, is meer reden om begrotingssteun te verstrekkencq te
verhogen dan in landen waar een dergelijke inzet ontbreekt. Tot slot
zal bij de keuze voor begrotingssteun de Europese Commissie een
afweging moeten maken of Algemene Begrotingssteun of Sectorale
Begrotingssteun de meest gepaste en effectieve vorm is in de
specifieke situatie van het betreffende partnerland.
Grotere aanpassingen van de landenallocaties tijdens de ETR of MTR
spelen met name voor ACS-landen die onderhevig zijn aan de artikel 96
procedure uit het verdrag van Cotonou en waar de uitvoering van de
hulp tijdelijk, geheel of gedeeltelijk is stopgezet. Er is op dit
moment sprake van artikel 96 procedures met betrekking tot Madagaskar,
Zimbabwe, Guinee Conakry, Mauritanië en Fiji. Twee daarvan zijn recent
opgestart: Mauritanië in het najaar van 2008 en Madagaskar in het
voorjaar van 2009.
Aanpassen van de landenstrategieën/Country Strategy Papers
Naast het aanpassen van de landenallocaties zal tijdens de MTR ook
worden bezien of de meerjarige landenstrategieën (Country Strategy
Papers, CSP's) moeten worden aangepast. Hierbij zal onder andere
worden gekeken naar de effecten van de financiële crisis in de
betrokken landen en zullen de gevolgen van de stijging in voedsel- en
energieprijzen worden verdisconteerd. Ook zullen de aangepaste CSP's
rekening houden met beleidsprioriteiten die voortvloeien uit de aanpak
van klimaatverandering. Nederland is voorstander van deze tussentijdse
bijstelling van de CSP's naar aanleiding van nieuwe (mondiale)
ontwikkelingen.
Bij het aanpassen van de landenstrategieën baseert de Commissie zich
op de zogenaamde Joint Annual Reviews (JAR) voor 2009. Deze jaarlijkse
toetsingsexercitie wordt in samenspraak met het ontvangende ACS-land
opgesteld. In de JAR wordt onder andere de actuele politieke,
economische en sociale situatie in het land beschreven. Ook wordt er
een analyse gemaakt van de coherentie van het beleid, de kwaliteit van
de dialoog met relevante belanghebbenden (lokale autoriteiten,
non-gouvernementele organisaties), de stand van de programmering van
het EOF en de implementatie van de Accra agenda (aid effectiveness,
werkverdeling etc). De Commissie heeft nadrukkelijk aangegeven zeker
te willen stellen dat lokale autoriteiten en non-gouvernementele
organisaties niet alleen geïnformeerd worden maar ook daadwerkelijk
betrokken zijn bij de MTR. Nederland hecht zeer aan dit
consultatiemechanisme aangezien het de `lokale accountability'
versterkt.
Aanpassen van de landenstrategieën kan ook worden aangegrepen om de
specifieke sectoren te wijzigen waarin de Commissie in een bepaald
land actief is. Ook kan de inzet van middelen tussen sectoren worden
aangepast. In lijn met de afspraken in OESO/DAC en Accra over
effectiviteit van de hulp wil de Commissie meer gebruik maken van de
(begrotings- en implementatie-) systemen van landen zelf om de hulp te
kanaliseren. Vanuit dit perspectief, wil de Commissie in de MTR
evalueren of er mogelijkheden bestaan om begrotingssteun in
partnerlanden te introduceren of te intensiveren. Indien landen aan de
voorwaarden voldoen, biedt begrotingssteun volgens de Commissie de
beste mogelijkheden om snel en verantwoord in te spelen op de
negatieve gevolgen van de financiële crisis. Waar nodig zullen ook de
Bestuursprofielen (Governance Profiles) die zijn opgesteld tijdens de
programmering van het 10e EOF worden aangepast.
Betrokkenheid lidstaten en werkverdeling
De Commissie wil de Mid Term Review aangrijpen om afspraken over
werkverdeling in het kader van de EU gedragscode een impuls te geven
en om gemeenschappelijke programmering met lidstaten daadwerkelijk een
stap verder te brengen. Belangrijke afspraken die in 2007 in de
OS-Raad zijn gemaakt over werkverdeling, en die de EU na Accra in 2008
heeft herbevestigd, worden nog onvoldoende in het veld
geïmplementeerd. Zowel lidstaten als Commissie zijn nog teveel geneigd
in isolement hun sectorale en thematische (landen)prioriteiten te
identificeren. De Commissie pleit in de richtsnoeren dan ook voor het
gezamenlijk opstellen van analyses, gezamenlijke programmeringen en
het zoeken naar mogelijkheden voor cofinanciering. Nederland wijst er
daarbij wel op dat bij de werkverdeling ook niet-lidstaten betrokken
(kunnen) zijn.
Spanje heeft reeds aangekondigd tijdens zijn EU-voorzitterschap in de
eerste helft van 2010 veel aandacht te willen besteden aan de
werkverdelingsagenda, hetgeen door de Nederlandse regering wordt
ondersteund.
Nederlandse inzet bij de formulering van de interne MTR-richtsnoeren
Op dit moment zijn alleen de interne richtsnoeren van de Commissie
voor de MTR besproken met de lidstaten. Deze richtsnoeren bevatten
voor de delegaties van de Commissie de hoofdpunten van de review op
basis waarvan zij voorstellen zullen doen voor aanpassingen.
Uiteindelijk zullen lidstaten zich in het EOF-comité in 2010 kunnen
uitspreken over de aanpassing van de verschillende landenallocaties en
de landenstrategieën.
Bij het bespreken van de richtsnoeren van de MTR heeft Nederland de
Commissie nadrukkelijk gevraagd de tekst rond begrotingssteun
neutraler te formuleren. Aanvankelijk werd in de richtsnoeren sterk de
nadruk gelegd op het zoeken naar mogelijkheden om meer begrotingssteun
in te zetten. Op verzoek van Nederland en andere lidstaten is de tekst
nu neutraler en laat deze meer ruimte aan de delegaties van de
Commissie om indien nodig ook andere hulpmodaliteiten aan te bevelen.
Daarnaast heeft Nederland naar voren gebracht dat de kwaliteit en
follow-up van de beleidsdialoog met ontvangende landen goede aandacht
moet krijgen tijdens de Mid Term Review. Op aandringen van Nederland
is het belang van de beleidsdialoog in de richtsnoeren dan ook sterker
aangezet. Dit standpunt vloeit voort uit de discussie die ik op 19 mei
in de Raad heb gevoerd over politieke dialoog en begrotingssteun. Zie
ook het verslag van deze RAZEB, uw kenmerk 21501-02 (904).
Tijdlijn en beïnvloeding
De (interne) richtsnoeren voor de MTR zijn in juli jl. naar de
Commissiedelegaties in ontwikkelingslanden verstuurd. De bedoeling is
dat de delegaties hun (interne) aanbevelingen voor 15 oktober
aanleveren bij DG Ontwikkeling in Brussel. Vervolgens vindt van
november 2009 tot februari 2010 de interne kwaliteitscontrole van de
Europese Commissie plaats en zullen in maart of april 2009 de
resultaten van de MTR en eventuele aanpassingen van landenallocaties
en strategieën worden voorgelegd aan de lidstaten in het EOF-comité.
Te zijner tijd zal ook het Europese Parlement de aangepaste Country
Strategy Papers via het secretariaat van de gemeenschappelijke EG-ACS
parlementaire assemblee ontvangen, zoals eerder door Nederland sterk
bevorderd is.
Het is een gegeven dat de beïnvloedingsmogelijkheden van lidstaten
beperkt zijn tegen de tijd dat Country Strategy Papers aan het
EOF-comité worden voorgelegd. Dat geldt immers de comitologie
(besluitvormings)procedure, die erop neerkomt dat er een
gekwalificeerde meerderheid moet zijn tegen een financierings- of
beleidsvoorstel van de Europese Commissie om het te verwerpen.
Het is daarom zaak in het voortraject met de Europese Commissie (en
vooral de delegaties van de Commissie in het veld) in dialoog te gaan
over de Nederlandse wensen. Onze Ambassades in EOF-landen zijn daarmee
gestart. Nederland heeft daarbij specifieke aandacht gevraagd voor
werkverdeling, criteria voor begrotingssteun, intensivering van de
beleidsdialoog, gedegen Governance Action Plans, absorptiecapaciteit,
armoedefocus, resultatenrapportage en betrokkenheid van locale
parlement en non-state actors.
Ik zal ook op politiek niveau aandacht vragen voor de Nederlandse
wensen.
Vulnerability Flex
Naast het vervroegen van de MTR is ook de instelling van een
zogenaamde Vulnerability Flex onder het EOF een van de maatregelen uit
het pakket dat de Europese Commissie in april 2009 presenteerde om
ontwikkelingslanden te ondersteunen bij het omgaan met de crisis. Het
Vulnerability Flex mechanisme is specifiek bedoeld om sterk
terugvallende overheidsinkomsten op de korte termijn te compenseren
waardoor geplande sociale uitgaven mogelijk blijven in kwetsbare
ACS-landen (zie ook de geannoteerde agenda van de RAZEB van 18/19 mei
2009, uw kenmerk 21 501-02 (904)). Hiervoor is EUR500 miljoen uit de
reserve van EOF-10 vrijgemaakt. ACS-landen kunnen een aanvraag voor
steun uit de Vulnerability Flex bij de Commissie indienen. Vervolgens
zal op basis van criteria t.a.v. de relatieve kwetsbaarheid worden
bepaald of een land in aanmerking komt voor een bijdrage uit het Flex
fonds.
De Commissie zal voor de vaststelling van de Flex bijdrage concrete
criteria hanteren. Op basis van IMF-gegevens uit 2009 of 2010 moet er
sprake zijn van (i) een daling van overheidsinkomsten (excl. inkomsten
uit olie & gas) met meer dan 1% BNP t.o.v. het vorige begrotingsjaar;
(ii) een vermindering van buitenlandse valutareserves tot een
equivalent van minder dan twee maanden aan importen; (iii) een
stijging van het begrotingstekort met meer dan 2% BNP; (iv) concrete
begrotingstekorten gerelateerd aan prioritaire uitgaven, met name in
sociale sectoren.
De bedoeling van de Commissie is dat voor het eind van 2009 de
landenallocaties voor het eerste jaar van de Vulnerability Flex zijn
vastgelegd en goedgekeurd door EU-lidstaten in het EOF-comité. In 2010
volgt een tweede aanvraagronde voor de Vulnerability Flex.
Herziening van het verdrag van Cotonou
Parallel aan het aanpassen van de programmering van het EOF loopt
thans de tweede herziening van het verdrag van Cotonou. Dit verdrag
vormt zoals bekend het kader voor de samenwerking tussen de EU en de
ACS-landen. Het verdrag van Cotonou (2000) loopt tot 2020, maar wordt
eens in de vijf jaar herzien. Een eerste tussentijdse herziening is in
juni 2005 ondertekend en door Nederland in september 2007
geratificeerd, gelijktijdig met het financieel kader voor het 10e EOF
(dat loopt tot 2013).
In tegenstelling tot de herziening van 2005 -toen belangrijke
politieke clausules konden worden toegevoegd op het gebied van
terrorismebestrijding, non-proliferatie en het ICC- zijn nu veelal
technische wijzigingen voorzien die vooral de tekst wat actualiseren
op het gebied van regionalisatie, differentiatie tussen ACS-landen, de
rol van de Afrikaanse Unie, migratie en politieke dialoog. Noch de EU,
noch de ACS wensten het Verdrag van Cotonou wederom ingrijpend te
wijzigen, omdat nu vooral de aandacht uit moet gaan naar implementatie
van eerder gemaakte afspraken. De Commissie werkt op basis van een
beperkt onderhandelingsmandaat, dat ruimte geeft voor met name
technische aanpassingen. In het mandaat is opgenomen dat de EU het
artikel over begrotingssteun aan zou willen passen aan de meest
recente best practices o.a. op het gebied van parlementaire
betrokkenheid in ontvangende landen. Op Nederlands verzoek is ook in
het mandaat opgenomen dat in dit artikel meer aandacht moet komen voor
landenspecifieke afspraken over begrotingssteun. Dit om meer
handvatten te creëren om de beleidsdialoog over begrotingssteun met
ACS-landen te kunnen versterken. Daarnaast geeft het mandaat, op
Nederlands verzoek, aan dat de EU zal trachten kinderarbeid als
nadrukkelijk onderwerp voor politieke dialoog aan het verdrag van
Cotonou toe te voegen. Uiteraard zal in de onderhandelingen moeten
blijken welke wijzingen in overleg met ACS-landen haalbaar zijn.
Suikerpalm
Tijdens het Algemeen Overleg van 12 mei ter voorbereiding op de Raad
Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 18/19 mei jl. verzocht het
Kamerlid Ferrier staatssecretaris Timmermans om bij de Europese
Commissie aandacht te vragen voor eventuele financiële steun uit het
Europese Ontwikkelingsfonds voor de verbouw van suikerpalm in Haïti.
Er zich rekenschap van gevend dat de landbouwsector niet een
hoofdprioriteit is in het landenprogramma dat de Europese Commissie
met de overheid van Haïti is overeengekomen, heeft de regering het
projectidee inzake suikerpalm inmiddels schriftelijk onder de aandacht
gebracht van de Directeur-generaal van DG Ontwikkeling van de Europese
Commissie. De regering heeft daarbij gesteld dat de CDA-fractie steun
aan de suikerpalmsector aangewezen acht en heeft -conform het door het
Kamerlid Ferrier gestelde- aangegeven dat suikerpalm (gelet op de zeer
stevige beworteling van het gewas) een interessante investering kan
zijn (ook met het oog op biobrandstof) in gebieden die frequent worden
geteisterd door orkanen. DG Ontwikkeling heeft in antwoord laten weten
dat de grote contouren van het EU-programma in Haïti vastliggen tot
2013. Infrastructuur, governance en bestrijden van de gevolgen van
fragiliteit zijn de hoofdprioriteiten in het landenprogramma. De
Commissie draagt via kleine projecten in het kader van haar
voedselzekerheidprogramma reeds bij aan ondersteuning voor de verbouw
van mango, citroen en koffie in Haïti. Niettemin heeft de DG
Ontwikkeling gesteld bereid te zijn het projectidee van de CDA-fractie
nader te zullen bestuderen en moedigt hij de CDA-fractie aan om
contact op te nemen met de Commissiedelegatie in Haïti.
Non-ratificatie van het Eerste Herziene Cotonou Verdrag
ACS-landen die in 2005 de Eerste Herziening van het Cotonou Verdrag
hadden ondertekend, konden dit verdrag tot 1 juli 2009 ratificeren.
Inmiddels is bekend dat Zuid-Afrika, Equatoriaal-Guinee en Soedan niet
tot ratificatie zijn overgegaan. Voor Soedan en Equatoriaal-Guinee is
dit vanwege bezwaren ten aanzien van de clausules over het
internationale strafhof (ICC). De beweegredenen van Zuid-Afrika (dat
binnen het Verdrag een bijzondere positie heeft omdat het geen
middelen uit het EOF ontvangt) zijn niet geheel duidelijk.
Op dit moment wordt binnen de EU besproken wat de consequenties moeten
zijn van non-ratificatie, waarbij ook de juridische implicaties in
kaart worden gebracht. Daarbij speelt onder meer de verhouding tussen
de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit het oorspronkelijke
Cotonou Akkoord van 2000 (dat de betreffende landen wel hebben
geratificeerd) en de herzieningen van 2005. Er lijkt overeenstemming
te zijn onder lidstaten dat regeringen die niet hebben geratificeerd
in ieder geval niet voor middelen uit EOF-10 in aanmerking kunnen
komen; dat is ook de Nederlandse positie. Ook zal non-ratificatie
implicaties kunnen hebben voor de deelname van de betreffende landen
aan de gezamenlijke instellingen van het Akkoord (zoals de EU-ACS
ministersbijeenkomst), alsmede hun deelname aan de onderhandelingen
over de tweede herziening van het Cotonou Verdrag. De regering zal u
op de hoogte houden van de verdere ontwikkelingen.
1 Bijvoorbeeld het Development Co-operation Instrument. Zie daarvoor
ook BNC-fiche van 2 juni 2009, uw kamerstuk 22112 (866).
2 Een instrument van de Europese Commissie om inzicht in goed bestuur
en corruptie te krijgen zijn de zogeheten Bestuursprofielen
(Governance Profiles). Deze zijn opgesteld tijdens de programmering
van het 10e EOF. In deze profielen wordt een analyse gemaakt van de
situatie in het betrokken partnerland op het gebied van (goed)
bestuur. Vervolgens zijn alle ACS-landen gevraagd om met een actieplan
te komen om de bestuurssituatie te verbeteren en vast te leggen in
governance commitments. Op basis van de relevantie, ambitie en
geloofwaardigheid van deze actieplannen is door de Europese Commissie
per land een incentive tranche vastgesteld die kon oplopen tot 30% van
de initiële allocatie onder het EOF, de zogenaamde A-enveloppe. Door
de incentive tranche te koppelen aan het opstellen van een actieplan
op het terrein van goed bestuur wordt gestimuleerd dat ontvangende
landen meer aandacht besteden aan bestaande problemen op gebieden als
corruptie. De actieplannen kunnen voorts een nuttige rol spelen bij de
politieke dialoog met het ontvangende land.
3 Dit gebeurde op basis van de zogeheten sunset clause (ingevoerd voor
het 9e EOF), waarin is vastgelegd dat middelen die niet voor het einde
van de looptijd van een EOF zijn gecommitteerd terugvloeien naar de
lidstaten.
Pagina 8 van 8
Ministerie van Buitenlandse Zaken