Provincie Friesland

PERSBESLUITENLIJST

Het College van Gedeputeerde Staten heeft op
25 augustus 2009 het volgende besloten:

Mededelingen
Gedeputeerde Staten hebben de besluitenlijst van de GS-vergadering van 18 augustus 2009 vastgesteld.
Besluitenlijst beschikbaar


1. Reactie op deskundigenverslag REC
Het college van Gedeputeerde Staten heeft de reactie op het deskundigenverslag van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (STaB) over de Reststoffen Energiecentrale (REC) advies vastgesteld. De STaB adviseert de Raad van State in de procedure over de milieuvergunning van de REC. Brief en stuk beschikbaar


2. Subsidie voor Maristart
Het college van Gedeputeerde Staten stelt E 36.000 beschikbaar voor het project Maristart, dat als doel heeft om de samenwerking in de maritieme sector in Noord-Nederland en Duitsland te versterken en innovaties tot stand te brengen. In Fryslân zal de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden meewerken aan het project, waar het College subsidie aan toekent onder voorbehoud van goedkeuring door Interreg.


3. GS stellen concept realisatieparagraaf voor nieuwe Wet op Ruimtelijke Ordening vast Voor de voorbereiding van de provinciale ruimtelijke verordening zijn alle provinciale ruimtelijke belangen op een rij gezet en opgenomen in een zogenaamde (concept) realisatieparagraaf. De realisatieparagraaf heeft tot doel de provinciale (ruimtelijke) belangen inzichtelijk te maken, met daaraan gekoppeld de bijbehorende wijze van uitvoering of doorwerking. Het college van Gedeputeerde Staten heeft de concept realisatieparagraaf vastgesteld en ter informatie aan PS toegezonden. Document en brief beschikbaar


---- --
Leeuwarden, 25 augustus 2009
Verzonden,

Ons kenmerk : 00835902
Afdeling : Omgevingsvergunningen en Toezicht Behandeld door :
Uw kenmerk : 200900542/1/M1
Bijlage(n) : 1

Onderwerp : reactie op deskundigenverslag / Reststoffen Energie Centrale te Harlingen

Geachte heer/mevrouw,

Op 7 juli 2009 hebben wij het verslag van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) ontvangen over de beroepen tegen de milieuvergunning die wij op 16 december 2008 aan Omrin/Afvalsturing Friesland N.V. verleenden voor het oprichten en in werking hebben van een Reststoffen Energie Centrale te Harlingen.

Naar aanleiding van het verslag willen wij graag een reactie geven. Wij zullen daarbij met name ingaan op een aantal punten waar wij een andere mening zijn toegedaan dan de StAB.


1. Overzichtelijkheid aanvraag
Volgens de StAB (blz. 20/ 22, punt 2.2/ 2.3) is er sprake van een redelijk overzichtelijk document, wanneer de wijzigingen en aanvullingen van de aanvraag worden samenge- voegd. Aan derden is een dergelijk document echter niet ter beschikking gesteld.

Naar aanleiding hiervan merken wij het volgende op. De zinsnede "Aan derden is een dergelijk document niet ter beschikking gesteld" zou zo kunnen worden opgevat, dat niet alle relevante stukken ter inzage hebben gelegen. Wij hebben echter de aanvraag en alle aanvullingen daarop verzonden aan de wettelijke adviseurs en andere bestuursorganen die betrokken moeten worden bij de totstandkoming van de beschikking op de aanvraag. Daarnaast zijn de aanvraag en de aanvullingen via de provinciale website ter beschikking gesteld aan derden. Met de aanvraag en de aanvullingen daarop kon een ieder het door de StAB bedoelde samengestelde document maken.
Er is derhalve geen sprake van het ontbreken of niet beschikbaar stellen van informatie.






2. Uitvoering van de installatie
De StAB stelt (blz. 33/ 35, punt 6.1/ 6.4) dat het voor de beoordeling van de bezwaren ook relevant is om artikel 5.1, lid 1 onder d van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit te noemen. Hierin is vermeld dat er informatie in de aanvraag om vergunning aanwezig moet zijn over de indeling, de uitvoering, de activiteiten en processen binnen de inrichting en de ten behoeve daarvan toe te passen technieken en installaties voor zover die redelij- kerwijs van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de nadelige gevolgen van het milieu.
Verder stelt de StAB dat de configuratie van de rookgasreiniging (RGR) in de aanvraag glo- baal beschreven is. Uit de aanvraag kan niet worden opgemaakt of de getroffen maatrege- len en voorzieningen binnen de RGR toereikend zijn voor de bescherming van het milieu.

Wij merken hierover het volgende op.
Op 26 september 2007 hebben wij de aanvraag om een vergunning tezamen met de MER ontvangen. De technische beschrijving van de rookgasreinigingsinstallatie is opge- nomen in bijlage 5 (Procesbeschrijving c.q. beschrijving van de bedrijfsactiviteiten) en bijlage 8 (Rapportage betreffende luchtkwaliteitsonderzoek REC Harlingen, juni 2008) van de aanvraag. De plaats van de rookgasreiniging is aangegeven op de tekeningen die bij de aanvraag zijn gevoegd.
Gelet op het voorgaande zijn wij van mening dat de aanvraag voldoende gegevens bevat die redelijkerwijs van belang zijn voor de beoordeling van de nadelige gevolgen van het mili- eu.
Door het opleggen van doelvoorschriften (die gebaseerd zijn op in de praktijk bewezen emissiewaarden), zal Omrin de detailuitvoering zodanig moeten inrichten dat aan de ge- stelde doelen kan worden voldaan. Wij wijzen hierbij ook op artikel 8.12a lid 1 Wet milieu- beheer (Wm), dat het gebruik van bepaalde technieken of technologieën bij gpbv- installaties verbiedt.

Om te beoordelen of de getroffen maatregelen en voorzieningen binnen de RGR toerei- kend zijn voor de bescherming van het milieu, hebben wij de aanvraag getoetst aan het beschermingsniveau van de IPPC-richtlijn. Concreet betekent dit, dat wij de aanvraag hebben getoetst aan de Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor afvalverbranding (BREF Afvalverbranding). Op basis van deze toetsing bleek dat de aangevraagde waar- den met de aangevraagde droge rookgasreiniging haalbaar zijn. De StAB deelt deze con- clusie (zie p. 58, 2e alinea van het advies).
Voorts zijn in bovengenoemd luchtkwaliteitsonderzoek de concentraties berekend van de stoffen die in de omgeving vrijkomen bij de verbranding van de aangevraagde afvalstoffen. Bij de berekeningen is uitgegaan van de worst case jaargemiddelde emissiewaarden (voorschrift 4.2.1) om na te gaan wat de maximale effecten op de omgeving zouden kun- nen zijn. Deze worst case jaargemiddelde schoorsteenemissies zijn afgeleid van de maxi- male aangevraagde daggemiddelde waarden. Deze daggemiddelde waarden hebben wij vastgelegd in voorschrift 4.2.2 en voldoen aan het Besluit verbranden afval (Bva) en de BREF Afvalverbranding.
Ten slotte zijn de berekende immissiewaarden getoetst aan de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit. Deze worst case berekende waarden laten zien dat de bijdrage van de berekende immissieconcentraties op de achtergrondconcentraties zeer gering is en dat bij lange na geen vastgestelde normen voor de luchtkwaliteit worden overschreden. Vanaf een jaar na inbedrijfstelling van de verbrandingsinstallatie moet Omrin voldoen aan de jaargemiddelde emissiewaarden als bedoeld in voorschrift 4.2.3. Deze waarden zijn voor de meeste componenten strenger.






3. Hoogte emissiepunt (schoorsteen)
De StAB merkt op (blz. 37- 40/ 42, punt 7.1- 7.3/ 7.5) dat in onderhavig geval vanwege de landschappelijke inpasbaarheid gekozen is voor een 44 meter hoge schoorsteen. De drie alternatieven (44, 55 en 70 meter) zijn echter voor wat betreft de landschappelijke inpas- baarheid niet met elkaar vergeleken.

Wij merken het volgende op.
In de aanvraag wordt uitgegaan van een schoorsteen met een hoogte van 44 meter. Een schoorsteen dient om een goede verspreiding van emissies te waarborgen, zodat er op leefniveau voldoende lage immissieniveaus worden bereikt. In de BREF Afvalverbran- ding is geen minimale hoogte opgenomen voor een schoorsteen. Uit de "Rapportage betreffende luchtkwaliteitsonderzoek REC Harlingen, juni 2008", blijkt dat met een schoorsteenhoogte van 44 meter met de aangevraagde emissies die BBT zijn, in ruime mate wordt voldaan aan de van toepassing zijnde toetsingskaders. Eén van de redenen daarvoor is gelegen in de techniek van droge rookgasreiniging. Deze techniek heeft tot gevolg dat de temperatuur van de rookgassen relatief hoog is op het moment dat de rookgassen de schoorsteen verlaten. Hierdoor stijgen de rookgassen nog een flinke afstand nadat zij de schoorsteen hebben verlaten. Uit het MER en de aanvraag is ge- bleken dat de berekende concentraties van een schoorsteen van 44 meter nauwelijks verschillen van de berekende concentraties uit een schoorsteen van 55 of 70 meter, zelfs indien uitgegaan wordt van maximaal berekende concentraties1. In het verslag wordt dit bevestigd in hoofdstuk 7, onder punt 7.4. De aangevraagde en vergunde schoorsteenhoogte van 44 meter is landschappelijk in- pasbaar en levert geen onacceptabele visuele hinder op voor de omgeving. Om die reden en omdat er nagenoeg geen sprake is van pluimvorming en er ruimschoots is voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen, is naar onze mening terecht besloten een schoorsteen van 44 meter te accepteren

Overigens past de gekozen schoorsteenhoogte van 44 meter in het geldende bestem- mingsplan. Hierin is ook rekening gehouden met de ruimtelijke inpasbaarheid. De in- pasbaarheid in het bestemmingsplan is bevestigd door de voorzieningenrechter (AWB09/554, 09/555 en 09/616).


4. Verspreidingsberekening (immissies)
Ten aanzien van verspreidingsberekeningen merken wij in zijn algemeenheid het volgende op.
De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd met het Nieuw Nationaal Model (NNM), waarbij een groot aantal variabelen zijn ingevoerd. De StAB gaat zeer gedetailleerd in op een tweetal variabelen, namelijk de ruwheidslengte en de gebouwinvloed. Wanneer voornoemde variabelen als worst case zouden worden ingevoerd, zullen de be- rekende verschillen in immissiewaarden zeer klein zijn. Het is zeker niet zo dat in een worst case situatie de wettelijke milieukwaliteitsnormen worden overschreden, zoals de StAB ook aangeeft op bladzijde 49, onder 8.5 Resumé. Deze verfijningsdiscussie is voor de vraag of de vergunning terecht is verleend, irrelevant. Ook een worst case scenario zou nooit tot de conclusie leiden dat de vergunning gewei- gerd had moeten worden.


1 Vergelijking van de maximaal berekende concentraties zijn o.i. minder geschikt omdat deze con- centraties piekconcentraties betreffen in een zeer klein gebied.




Naar aanleiding van het bovenstaande hebben wij commentaar gevraagd aan onze ad- viseur Witteveen en Bos. Als bijlage treft u aan de mail van de heer Schakel d.d. 14 au- gustus 2009. Kortheidshalve verwijzen wij hiernaar. Naar ons oordeel geeft dit een hel- der commentaar op het StAB-advies en bevestigt het onze conclusie.

Het bovenstaande gezegd hebbende, willen wij nog op de volgende punten ingaan.

Windturbine
Volgens de StAB (blz. 48, punt 8.3) is het onduidelijk welke invloed de windturbine heeft op de verspreiding van de gereinigde rookgassen. Voorts stelt de StAB dat over de invloed van een windturbine in de nabijheid van een schoorsteenpijp weinig bekend is.

Wij merken hierover het volgende op.
Wij menen de invloed van de windturbine correct te hebben beoordeeld. De turbine zelf is rond en voor gebouw begrippen erg klein (enkele meters in diameter). Ondanks dat de turbine 55 meter hoog is, zal de invloed op de verspreiding, door onder meer de afstand van circa 100 meter, verwaarloosbaar zijn. Een ronde schoorsteen ver- oorzaakt relatief weinig wervelingen.
De invloed van de draaiende rotorbladen van de windturbine op de verspreiding van de gereinigde rookgassen doet zich alleen voor bij specifieke windrichtingen. Het effect is dan beperkt tot een beperkt gebied in de directe nabijheid van de windturbine. Dan is het effect dusdanig dat het geen significante invloed heeft op de verspreiding van de gereinigde rookgassen.

Rookgastemperatuur
De StAB stelt (blz. 49, punt 8.4) dat de effectieve schoorsteenhoogte van 105 meter geldt voor gemiddelde meteorologische omstandigheden en dat in een minder stabiele atmos- feer of externe invloeden dat anders kan zijn.

Wij merken hierover het volgende op.
De berekening van de effectieve schoorsteenhoogte is gebaseerd op het NNM. Dit is een in Nederland geaccepteerd model om verspreidingsberekeningen uit te voeren.

Resumé
Wij onderschrijven de conclusie van de StAB (blz. 49, punt 8.5) dat het niet te verwachten is dat in een worst case situatie (ruwheid, gebouwinvloed) de wettelijke kwaliteitsnormen zullen worden overschreden.
Eventuele andere keuzes voor waarden van parameters in het model voor wat betreft ruw- heid, gebouwhoogten en windturbine zullen nog steeds tot de conclusie leiden dat de bij- drage van de REC aan de lokale luchtkwaliteit zeer gering is en niet leidt tot overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen.


5. Normstelling emissies naar de lucht
Volgens de StAB (blz. 57, punt 9.8) wordt met de aangevraagde en vergunde configuratie in de BREF Afvalverbranding een lager emissieniveau geassocieerd voor NOx dan de ver- gunde waarde. Verder stelt de StAB dat de jaargemiddelde norm voor HF niet valt binnen de range die in de BREF Afvalverbranding is aangegeven op basis van de praktijkgege- vens van een aantal Europese afvalverbrandingsinstallaties.




Wij merken hierover het volgende op.
Voor wat betreft NOx doelt de StAB op de vergunde daggemiddelde waarde. In tabel 4.56 van de BREF Afvalverbranding is de bandbreedte voor de daggemiddelde emissie van NOx voor een installatie met SCR aangegeven. De door ons vergunde daggemiddelde emissie voldoet daaraan. Wij kunnen de opmerking van de StAB dan ook niet plaatsen. Voor wat betreft HF hebben wij de vergunde waarde specifiek gebaseerd op de aange- vraagde configuratie. Daarbij zijn wij uitgegaan van hoofdstuk 4 (tabel 4.47) van de BREF Afvalverbranding. In deze tabel zijn geen jaargemiddelde emissiewaarden opgenomen. De vergunde daggemiddelde emissie voor HF voldoet aan de in tabel 4.47 voorgeschreven norm. Zoals de StAB zelf ook aangeeft, is de vergunde jaargemiddelde waarde voor HF nog altijd 5x zo streng als het als BBT te beschouwen daggemiddelde emissieniveau, waardoor ook beperkingen worden gesteld aan het daggemiddelde. Ten slotte merken wij op dat wij een onderzoeksverplichting hebben opgenomen naar mo- gelijkheden voor verdere reductie van de daggemiddelde emissie van zowel HF als NOx (voorschrift 4.2.4).

In het StAB-advies wordt verwezen naar de gerapporteerde emissieniveaus genoemd op bladzijde 156 van de BREF Afvalverbranding. Het gaat hier om hoofdstuk 3 van het BREF dat geen normen bevat maar een inventarisatie betreft van afvalverbrandinginrichtingen in Europa. Op bladzijde 158 van datzelfde hoofdstuk is aangegeven dat het overgrote deel van de installaties in Europa een jaargemiddelde emissie heeft van minder dan 1 mg/ m³. De REC blijft ver onder dat emissieniveau. Beslissend is dat in hoofdstuk 3 van de BREF Afvalverbranding geen grenswaarden worden aangegeven en evenmin best beschikbare technieken worden beschreven. De technieken en de grenswaarden staan elders in het BREF (hoofdstuk 4 en 5). De verleende vergunning voldoet geheel aan het daar gestelde.


6. Beoordeling hoogte emissie-eisen HCl en SO2 De StAB stelt (blz. 60, punt 10.1) dat uit de overwegingen bij het besluit niet blijkt dat een afweging tussen de normstelling en de hoeveelheid RGR-residu, waarbij gezocht is naar een optimum, is gemaakt.

Hierover merken wij het volgende op.
HCl en SO2 zijn verzurende/ prioritaire stoffen. Wij hechten eraan dat de uitstoot van deze stoffen zo beperkt mogelijk is. Om die reden hebben wij middels toevoeging van voor- schrift 4.2.14 de norm voor deze stoffen aangescherpt. Met deze aanscherping wordt op jaarbasis enkele tientallen tonnen HCL en SO2 per jaar minder geëmitteerd. De grotere hoeveelheid RGR-residu (van 3050 ton/jaar naar 250-500 ton/jaar meer), die daarmee annex is, achten wij aanvaardbaar.


7. Storingsregeling
Informatie in de aanvraag over storingen en onderhoud Volgens de StAB (blz. 64, punt 11.2) is in de aanvraag niet aangegeven wat de gevolgen zijn bij het buiten gebruik zijn van de installatie. Evenmin is aangegeven welke emissies kunnen worden verwacht bij storingen. Verder meent de StAB dat uit de aanvraag niet kan worden opgemaakt of de getroffen maatregelen en voorzieningen binnen de RGR toerei- kend zijn voor de bescherming van het milieu.

Wij merken hierover het volgende op.
In Bijlage 6 van de aanvraag is aangegeven hoe zal worden voldaan aan de IPPC BAT af- valverbranding. Onder punt 35 van deze bijlage staat dat de ontwerpcriteria voor de RGR zijn gebaseerd op de normen, zoals gesteld in het Bva en de BREF Afvalverbranding. Hier-




voor geeft de leverancier van de RGR een garantiecertificaat af (zie Bijlage 5, hoofdstuk 12, onder "Eerste inbedrijfstelling en oplevering").
Onder punt 21 van bijlage 6 is aangegeven dat de opstookbranders, die nodig zijn om de rookgassen op 850 graden Celsius te brengen, ingeschakeld zullen worden als dat nodig is. Dat is het geval als door onvoorziene omstandigheden de temperatuur onder de minimale 850 graden Celsius duikt.
Onder punt 18 van bijlage 6 wordt aangegeven dat referentiemetingen in het keteldak zullen plaatsvinden ter controle van de temperatuur en dat voor de optimale verbrandingscondities gestuurd wordt op zuurstofconcentraties in het afgas, die continue worden gemeten en ge- stuurd.
Ten slotte wordt onder punt 17 van bijlage 6 aangegeven dat dit zal plaatsvinden middels computerprogramma's. Met dit standaardsysteem voor afvalverbrandingsinstallaties wordt gegarandeerd dat de emissies van de rookgassen niet boven de maximaal toegestane emissies van het Bva en BREF Afvalverbranding uitkomen.

Voorts merken wij op dat bij de aanvraag een luchtkwaliteitsonderzoek is gevoegd (Rap- portage betreffende luchtkwaliteitsonderzoek REC Harlingen, juni 2008), waarin de con- centraties worden berekend van de stoffen die in de omgeving vrijkomen bij de verbran- ding van de aangevraagde afvalstoffen. Bij de berekeningen is uitgegaan van de worst case jaargemiddelde emissiewaarden (voorschrift 4.2.1) om na te gaan wat de maximale effecten op de omgeving zouden kunnen zijn. Deze worst case jaargemiddelde waarden zijn ook representatief voor de storingsemissies uit het Bva. De berekende waarden laten zien dat de bijdrage van de immissies op de achtergrondconcentraties zeer gering is en dat bij lange na geen vastgestelde normen voor de luchtkwaliteit worden overschreden. Daarmee heeft de aanvrager naar onze mening voldoende inzichtelijk gemaakt wat de gevolgen zijn voor het milieu.

Voorschriften met betrekking tot storingen
Volgens de StAB (blz. 65, punt 11.3) hoeven ingevolge de vergunning voor de eerste twee jaar van de installatie geen werkwijzen voor noodsituaties te zijn beschreven, terwijl juist in het opstartstadium (eerste jaar) storingen kunnen worden verwacht. Daarnaast vindt de StAB dat in het belang van de bescherming van het milieu in de milieu- vergunning specifieke voorschriften met betrekking tot storingen opgenomen zouden moe- ten worden.
Tot slot is de StAB van mening dat het besluit niet duidelijk maakt of tijdens storingen en onderhoud nog steeds afvalstoffen mogen worden aangevoerd.

Wij merken hierover het volgende op.
Voorschrift 12.1.1 bevat de verplichting tot het hebben van bedieningsvoorschriften en pro- cedures (werkwijzen) tijdens het in bedrijf zijn van de installatie alsook bij afwijkende proces- omstandigheden (zoals storingen). Deze verplichting geldt vanaf het moment dat de vergun- ning in werking treedt.
Daarnaast dienen deze werkwijzen conform voorschrift 10.3.2 van de vergunning onderdeel uit te maken van het veiligheidsbeheerssysteem. Dit veiligheidsbeheersysteem moet con- form voorschrift 10.3.3 binnen twee jaar te zijn geïmplementeerd.

Voorts merken wij op dat storingen aan de rookgasreinigingsinstallatie gevolgen kunnen hebben voor de emissies uit de schoorsteen. In geval van storingen bij afvalverbrandingsin- stallaties stelt het Bva eisen ten aanzien van deze emissies. Dit Besluit biedt voldoende waarborgen ter bescherming van het milieu. Tijdens storingen blijven de emissie-eisen voor CO en CxHy uit het Bva gelden en voor fijn stof geldt een halfuurgemiddelde emissie-eis van




150 mg/m3. De eisen voor CO en CxHy dienen ervoor om ook tijdens de 4 uur dat de thermi- sche behandeling van afvalstoffen maximaal mag doorgaan, de verbranding nog zo goed mogelijk te laten lopen.
Wij zijn dan ook van mening dat wij geen aanvullende voorschriften aan de vergunning hoe- ven te verbinden omdat het Bva hier voldoende op toe ziet.

Tijdens storingen en onderhoudswerkzaamheden mogen afvalstoffen worden aangevoerd en opgeslagen tot de vergunde hoeveelheden zijn bereikt. Bij (dreiging van) overschrijding van deze hoeveelheden moet Omrin het afval naar elders afvoeren. Dit is een gevolg van de in de vergunning opgenomen grenzen.
Met betrekking tot de opslagduur van afval in de afvalbunker is voorschrift 6.3.1 opgeno- men, waarin is bepaald dat afvalstoffen niet langer dan één jaar mogen worden opgesla- gen.

Storingsregeling nog BBT?
De StAB merkt op (blz. 66, punt 11.4) dat in de praktijk het aantal storingsuren bij moderne verbrandingsinstallaties veel lager ligt dan de 60 uur uit het Bva. Volgens mondelinge infor- matie van Omrin gaat het bij vergelijkbare installaties om circa 10 uur per jaar. Bij de StAB zijn vergunningen bekend waarbij de emissies tijdens storingen meetellen bij het vaststellen van de jaargemiddelde emissies.

Wij merken hierover het volgende op.
Op storingen bij afvalverbrandingsinstallaties is het Bva van toepassing. In het Bva is in artikel 1.7 lid 2 van de bijlage bepaald dat overschrijding van de emissie-eisen maximaal 4 uur achter elkaar mag plaatsvinden, met een maximum van 60 uur per jaar. Deze 60 uur per jaar is specifiek bedoeld voor nieuwe installaties. In het Bva wordt voor bestaande installaties uitgegaan van 120 uur per jaar. Het aantal van 60 uur is afkomstig uit de Euro- pese Richtlijn Verbranden 2000/76/EG. In de herziening van de IPPC-richtlijn, waarin ook een voorstel tot actualisatie van de Richtlijn Verbranden is meegenomen (COM (2007) 844), wordt ook uitgegaan van deze 60 uur. Naar verwachting treedt deze herziening van de richtlijn in 2012 in werking. Gezien het bovenstaande is de storingsregeling uit het Bva naar onze mening zonder meer BBT.

Ten slotte stellen wij vast dat de StAB bij een vergelijkbare installatie (namelijk de BKB in Delfzijl), eveneens gelegen op een industrieterrein aan de Waddenzee, geen opmerkingen heeft gemaakt in haar advies ten aanzien van de storingsregeling uit het Bva (StAB/37893/H). Dit terwijl de zienswijzen en de beroepsschriften op dit punt hetzelfde waren. Ook de uitspraak van uw Afdeling (200705503/1) in deze zaak, laat niet zien dat de storingsregeling uit het Bva niet BBT zou zijn.


8. Geurhinder
Beoordeling uitgangspunten
De StAB stelt (blz. 70, punt 12.3) dat de emissie vanuit de schoorsteen veelal een minder relevante geurbron is, omdat het gezuiverde rookgassen zijn en dat daarom de schoor- steenhoogte ook minder relevant is.

Wij merken hierover het volgende op.
Op basis van de opsomming van de bronnen (bladzijde 70 van het verslag) blijkt dat de grootste bron wel degelijk de schoorsteen is met 990 × 106 ge/uur. Het is derhalve ondui- delijk waar de StAB de stelling op baseert dat de schoorsteen een minder relevante bron is.





Verder merkt de StAB op (blz. 70, punt 12.3) dat nergens in de aanvraag is beschreven op welke wijze de onderdruk wordt gerealiseerd, waardoor niet kan worden aangenomen dat de geuremissie vanwege de afvalbunker gedurende de reguliere bedrijfssituatie buiten beschouwing kan worden gelaten.

Wij merken hierover het volgende op.
In bijlage 6 onder 7 van de aanvraag wordt aangegeven dat de lucht in de ontvangsthal wordt afgezogen naar de verbrandingsoven waardoor in de bunker een lichte onderdruk ontstaat.
In voorschrift 5.1.2 zijn de maximale emissies per bron aangegeven. In voorschrift 5.1.1 is de maximale geuremissie van de inrichting aangegeven. Deze bedraagt 515 miljoen odourunits per uur en is gerelateerd aan de reguliere bedrijfssituatie, waarin de geuremis- sies van de schoorsteen (495 miljoen odourunits per uur) en de slakkenopslag (20 miljoen odourunits per uur) gesommeerd zijn. De bunker is tijdens de reguliere bedrijfssituatie geen geurbron, vanwege de onderdruk in de bunker. Tijdens onderhoudswerkzaamheden zal via ventilatieroosters geuremissie plaatsvinden. Derhalve hebben wij voor die situatie voor de bunker een maximale emissie voorgeschreven van 99 miljoen odourunits per uur.

De StAB stelt vast (blz. 71, punt 12.3) dat de opslag op het buitenterrein niet als een po- tentiële geurbron in het geurrapport is beschouwd.

Voor wat betreft de opslag van afvalstoffen en bodemas op het buitenterrein merken wij het volgende op.
De bodemassen worden in silo's opgeslagen die in het RGR-gebouw zijn geplaatst. Geu- remissie wordt hiervan niet verwacht. De slakkenopslag vindt op het buitenterrein plaats en is meegenomen in het geuronderzoek. De overige afvalstoffen op het buitenterrein zul- len in (luchtdichte) balen worden verpakt of in (luchtdichte) containers worden opgeslagen. Dit zijn geen geurbronnen en daarom niet als zodanig in het geuronderzoek meegenomen. De opslag van deze overige afvalstoffen zal derhalve geen geur veroorzaken. Het is aan vergunninghouder om hier zorg voor te dragen (goed verpakken, alleen opslag van inerte en niet-geurende afvalstoffen, etc.). Tijdens controles van de inrichting zal hierop worden toegezien.

Geurhinder tijdens stilstand installatie
Volgens de StAB (blz. 71, punt 12.3) is voor wat betreft de bedrijfstijd tijdens stilstand sprake van een onderschatting van de geuremissie, omdat de afvalbunker in het geurrap- port tijdens stilstand voor 700 uur is gemodelleerd in plaats van 760 uur.

Wij merken hierover het volgende op.
Uit de bij het geuronderzoek gevoegde scenario files (modelinvoer) blijkt dat de bunker is gemodelleerd voor 1.096 uur per jaar in plaats van 760 uur per jaar. Dit betekent dat de uitkomst van het model een overschatting geeft van de werkelijke emissie en immis- sie, omdat de bunker 40% overschat is in de tijd. Er is dus geen onderschatting van de bedrijfstijd van de afvalbunker tijdens stilstand.

Resumé
Volgens de StAB (blz. 72, punt 12.5) richt de controlemeting ten aanzien van de geure- missies (voorschrift 5.2.1) zich niet op de afvalbunker tijdens stilstand.

Wij merken hierover het volgende op.




Ten aanzien van voorschrift 5.1.2. is geen apart controlevoorschrift opgenomen. Dit laat onverlet dat op basis van het reguliere toezicht hierop gehandhaafd kan worden en dat de maximale geuremissie vanwege de bunker moet voldoen aan de norm van 99 miljoen odourunits per uur.


9. Geluidhinder
Akoestisch rapport
De StAB merkt op (blz. 75, punt 13.2) dat de berekeningen van het akoestisch onderzoek (revisie 01) uitgaan van een schoorsteenhoogte van 55 meter, terwijl een schoorsteen van 44 meter is vergund. Hij voegt hieraan toe dat dit verschil in hoogte echter een gering ef- fect heeft op de geluidsimmissie ter plaatse van zonecontrolepunten en van de dichtstbij- zijnde woningen.

Wij merken hierover het volgende op.
In het akoestisch onderzoek (revisie 01) staat inderdaad een schoorsteenhoogte van 55 meter vermeld (zie ook bladzijde 105 van de beschikking). In het digitale rekenmodel dat is gebruikt bij de beoordeling van de akoestische toelaatbaarheid van de inrichting, is echter de juiste schoorsteenhoogte van 44 meter gehanteerd. Ook de geluidsimmissie op de ver- gunningpunten is bepaald op basis van een schoorsteenhoogte van 44 meter. De zone- toets en de voorschriften zijn derhalve op de juiste gegevens gebaseerd.

Controle onderzoek
De StAB vindt (blz. 75/76, punt 13.3) de in de vergunning opgenomen termijn voor het overleggen van de resultaten van een controle onderzoek (14 maanden) en de tijd om aanvullende maatregelen te treffen (6 maanden) aan de lange kant, omdat al na zes maanden een representatieve situatie zou kunnen optreden.

Wij merken hierover het volgende op.
Het eerste jaar wordt als een optimalisatiejaar voor de gehele installatie gezien (zie ook bladzijde 136 van de beschikking). Naar onze mening is dit een redelijke termijn voor het inregelen en optimaliseren van de installatie. Om die reden hebben wij in voorschrift 2.2.1 een termijn van 12 maanden opgenomen.


10. Brandbaar afval
De StAB geeft aan (blz. 87, punt 16.3) dat juist bij vergunningverlening voorafgaande aan besluitvorming preventieve maatregelen en voorzieningen kunnen worden beoordeeld en zonodig vertaald in specifieke voorschriften (maximum hoeveelheden, opslaghoogte, be- reikbaarheid e.d.).

Wij merken hierover het volgende op.
Anders dan de StAB meent, regelt de vergunning wel degelijk het aspect brandveiligheid. In voorschrift 10.2.1 is een brandpreventieplan voorgeschreven, dat vóór inbedrijfstelling van de verbrandingsinstallatie ter goedkeuring aan ons moet worden overgelegd. In dit plan moet ten minste aandacht worden besteed aan aard, uitvoering en situering van blusmiddelen, bluswatervoorziening en -voorraad. Het spreekt voor zich dat ten behoeve daarvan in het brandpreventieplan ook aandacht wordt besteed aan bijvoorbeeld de op- slaglocatie en de maximale hoeveelheden.
Overigens is per 1 november 2008 het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken in werking getreden, dat in aanvulling op de vergunning ook regels geeft met betrekking tot het voor- komen van brandgevaar.





Wij verzoeken u het voorgaande te betrekken bij uw oordeelsvorming.

Hoogachtend,
Gedeputeerde Staten van Fryslân,

J. Jorritsma , voorzitter

Dr. G.P.F. van den Boorn rm , secretaris a.i.






---- --
Aan Provinciale Staten van Fryslan

Leeuwarden, 26 augustus 2009
Verzonden,

Ons kenmerk : 00845332
Afdeling : Ruimte
Behandeld door : H. Brakels / (058) 292 55 38 of h.brakels@fryslan.nl Uw kenmerk :
Bijlage(n) : Concept Realisatieparagraaf

Onderwerp : Concept Realisatieparagraaf Streekplan Fryslân 2007

Geachte Statenleden,

Hierbij bieden wij u ter kennisneming aan de concept Realisatieparagraaf Streekplan Fryslân 2007. Op 10 juni jongstleden hebben wij u de startnotitie ruimtelijke verordening provincie Fryslân ter instemming toegezonden. In deze startnotitie is bijgaande Realisatieparagraaf reeds aangekondigd. Deze Realisatieparagraaf wordt u ter adstructie bij de startnotitie nage- zonden.

De nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (hierna Wro) schrijft voor dat structuurvisies, en daarmee ook het Streekplan Fryslân 2007, een "uitvoeringsparagraaf" moeten bevatten, de zogenaamde Realisatieparagraaf. De concept Realisatieparagraaf treft u hierbij ter adstructie bij de startnotitie provinciale ruimtelijke ordening aan.

De uitvoering en doorwerking van provinciaal ruimtelijk beleid kan op verschillende wijzen plaatsvinden. De provinciale ruimtelijke verordening is een manier om provinciale ruimtelijke belangen in algemene regels vast te leggen, echter niet het enige en niet altijd het aangewe- zen instrument. In het kader van de voorbereiding van de ruimtelijke verordening zijn alle provinciale ruimtelijke belangen overzichtelijk op een rij gezet, met daaraan gekoppeld de bijbehorende wijze van uitvoering of doorwerking. Het resultaat is bijgaande door ons in con- cept vastgestelde Realisatieparagraaf.

De Realisatieparagraaf heeft tot doel de provinciale (ruimtelijke) belangen inzichtelijk te ma- ken en de wijze aan te geven waarop de provincie deze wil laten doorwerken.
- 1 / 3 - Ons kenmerk: 00845332





Bijgaande Realisatieparagraaf bevat daartoe een vijftal categorieën voor mogelijke wijzen van realisatie van de provinciale ruimtelijke belangen. Het betreft de volgende vijf categorie- en: 1. Stimuleren en inspireren 2. Financieel stimuleren 3. Zelf uitvoeren 4. Doorwerking in gemeentelijke plannen (o.a. provinciale ruimtelijke verordening) 5. Sectorale wet- en regelgeving

Ad 1 Stimuleren en inspireren
Hiermee wordt bedoeld dat de provincie zelf actief stimuleert en/of inspireert om een bepaald provinciaal ruimtelijk belang gerealiseerd te krijgen

Ad 2 Financieel stimuleren
Deze categorie duidt aan dat de provincie daadwerkelijk geld uitgeeft teneinde een bepaald belang gerealiseerd te krijgen

Ad 3 Zelf uitvoeren
In deze categorie worden de belangen gescoord, ter realisatie waarvan de provincie zelf de uitvoering ter hand neemt, bijvoorbeeld door middel van een provinciaal inpassingsplan (bijv. Centrale As), projectbesluit etc.

Ad 4 Doorwerking in gemeentelijke plannen (o.a. provinciale ruimtelijke verordening) Indien een provinciaal ruimtelijk belang moet doorwerken in een gemeentelijk bestemmings- plan, projectbesluit en beheersverordening, dan krijgt het een score in deze categorie.

Ad 5 Sectorale wet- en regelgeving
De uitvoering van het provinciaal ruimtelijk belang vindt plaats via sectorale wet- en regelge- ving. Bijvoorbeeld: milieuvergunningen, grondwaterwet-vergunning, natuurbeschermings- wetgeving, etc.

De tabel in de Realisatieparagraaf is op hoofdlijnen een technische analyse van de beleids- uitspraken uit het Streekplan en is bedoeld als werkdocument. Beleidsuitspraken die scoren in de categorieën 1, 2, 3 en 5 vallen in beginsel af voor het re- guleren via het instrument provinciale verordening. Een score in categorie 4 wil nog niet zeg- gen dat dat belang ook daadwerkelijk verordend zal worden, teneinde doorwerking van het betreffende provinciale belang te verzekeren. De eventuele vertaling van de in categorie 4 gescoorde provinciale belangen naar een provinciale ruimtelijke verordening is de beleidsge- voelige stap in het proces en zal dit najaar verder worden uitgewerkt (via een conceptveror- dening en een ontwerp). Pas in die fase vindt definitieve besluitvorming plaats. De nu toege- zonden Realisatieparagraaf moet beschouwd worden als een werkdocument en hoeft niet vastgesteld te worden.

AMvB Ruimte

In de Realisatieparagraaf zijn nog niet de te verordenen onderwerpen uit de (ontwerp-) AMvB Ruimte verwerkt. De Realisatieparagraaf die voorligt beperkt zich tot het Streekplan 2007. De ontwerp AMvB Ruimte ligt op dit moment ter inzage in het kader van een inspraak- periode en zal medio 2010 in werking treden. Wij zullen bij het opstellen van de provinciale verordening de te verordenen onderwerpen uit de AMvB Ruimte waar mogelijk alvast mee- nemen.


- 2 / 3 - Ons kenmerk: 00845332





Windstreek

Het beleid ten aanzien van windenergie (zoals neergelegd in Windstreek 2000) en de provin- ciale belangen daarin zijn nog niet in deze realisatieparagraaf verwerkt. Inmiddels is een startnotitie met betrekking tot het nieuwe windbeleid aan U toegezonden. Deze startnotitie wordt op 2 september in de Statencommissie Lân, Loft, Wetter (LLW) be- sproken. Het nieuwe provinciale windbeleid kan waarschijnlijk medio 2011 van kracht wor- den. Nader moet worden bezien of en in hoeverre beleid uit Windstreek 2000, alsmede de evaluatie daarvan doorvertaald moet worden in de provinciale verordening. In ieder geval behoort daartoe wel het beleid met betrekking tot kleine windturbines.

Partiele herziening Glastuinbouw

In de Realisatieparagraaf is in Hoofdstuk 2.6 Landbouw de partiële herziening glastuinbouw verwerkt.

Tenslotte

Voor alle duidelijkheid merken wij nog op dat de Realisatieparagraaf niet moet worden ver- ward met de Uitvoeringsagenda Streekplan 2008-2010, die een in de tijd begrensde uitvoe- ring van een geselecteerd aantal provinciale belangen/doelen beschrijft.

Gedeputeerde Staten van Fryslân,

J.A. Jorritsma, voorzitter

dr. G.P.F. van den Boorn, secretaris a.i.


- 3 / 3 - Ons kenmerk: 00845332





M i n u t e
Registratienummer : 00845332
Primair nummer :
Soort stuk : U
Opgesteld door : mr H. Brakels
Afdeling : Ruimte
Telefoon : (058) 292 55 38 Korte samenvatting van het besluit:
Concept Realisatieparagraaf Streekplan Fryslan 2007 Aantekeningen:

Persbericht : Nee
Aantal pagina's : 3
Aantal bijlagen : Concept Realisatieparagraaf Meesturen : Concept Realisatieparagraaf Afschrift aan :


- Paraaf medewerk(st)er :

- Paraaf afdelingshoofd :






---- --
---
File: Document realisatieparagraaf Wonen.xls




Beslutelist gearkomste fan D.S. 18 augustus 2009

Ôfwêzich: CvdK.
---
Team/ ûnderwerp / koarte gearfetting / beslút D.S. (kolleezjelid)

---


1. Actualiteiten en thema's


2. a. Aktiviteitenkalinder Wurdt wizige fêststeld.

b. Utnoegings.

c. Beslutelist fan 30 juny 2009 Wurdt wizige fêststeld.

d. Parsebeslutelist fan 30 juny 2009

BESPREKPUNTEN

Landelijk Gebied Beleid B1. Advies van de Provincie Drenthe over de haalbaarheid van de (Konst) Natura 2000 doelen uit het ontwerp aanwijzingsbesluit voor het Fochteloërveen.

Koarte gearfetting fan it ûnderwerp: Als voortouwnemer voor het opstellen van het beheerplan Natura 2000 voor het (provincie)grensoverschrijdende gebied: het Fochteloërveen vraagt de provincie Drenthe ons ­ als mede bevoegd gezag- in te stemmen met haar conclusies over de haalbaarheid en betaalbaarheid van de instandhoudingsdoelen voor dit Natura 2000 gebied. Op basis van dit advies zal de minister van LNV de procedure starten voor het definitief maken van het aanwijzingsbesluit. De provincie Drenthe voorziet geen grote problemen voor de haalbaarheid van de gestelde doelen. Daarmee wordt nog geen definitieve oordeel gegeven over het beheerplan of de afspraken over de te nemen maatregelen.

D.S. beslute:

1. akkoord te gaan met het advies van de provincie Drenthe aan de minister van LNV ten aanzien van de haalbaarheid van de Natura 200 doelen voor het Fochteloërveen, met een voorbehoud;
2. dit aan Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe kenbaar te maken via bijgevoegde brief. gearkomste fan D.S. 18 augustus 2009





- 2 -


---
Team/ ûnderwerp / koarte gearfetting / beslút D.S. (kolleezjelid)

---

Ruimte B2. Aanpassing voorstel aan Provinciale Staten over de regeling kleine (Konst) windturbines.

Koarte gearfetting fan it ûnderwerp: In april 2009 heeft u een voorstel voor een regeling voor kleine windturbines naar Provinciale Staten gestuurd. Hierin wordt voorgesteld om, in afwijking van de motie van 13 februari 2008, af te zien van pilots met ultra kleine windturbines in het buitengebied. Provinciale Staten hebben de behandeling van dit voorstel geagendeerd voor de vergadering van 16 september 2009 (commissie Lân, Loft en Wetter is op 2 september). Gebleken is echter dat er geen sprake is van een motie maar van een amendement. Voor de inhoud van uw voorstel aan Provinciale Staten heeft dit geen gevolgen. Het voorstel is echter wel tekstueel aangepast. Provinciale Staten worden hiervan middels bijgaande brief op de hoogte gesteld.

D.S. beslute:

1. het (tekstueel) aangepaste voorstel aan Provinciale Staten over de regeling kleine windturbines vast te stellen;
2. het aangepaste voorstel middels bijgaande brief aan Provinciale Staten toe te zenden.

Proseduere:
Toezenden naar Provinciale Staten.

KTU B3. Evaluaasje Frysk Festival. (De Vries)
Koarte gearfetting fan it ûnderwerp: It Frysk Festival hat plakfûn fan 22-31 augustus 2008 en is no ôfrekkene. Ôfpraat is mei Provinsjale Steaten dat dizze edysje evaluerre wurde soe en harren foar kundskip de evaluaasje ta te stjoeren.

D.S. beslute:

1. yn te stimmen mei de taheakke evaluaasje en de útkomsten mei te nimmen yn it takomstich festivalbelied;
2. de evaluaasje foar kundskip troch te stjoeren oan Provinsjale Steaten mei taheakke wizige brief;
3. deputearre De Vries te machtigjen de brief redaksjoneel oan te passen.

Proseduere:
Tastjoere oan Provinsjale Steaten.

gearkomste fan D.S. 18 augustus 2009





- 3 -


---
Team/ ûnderwerp / koarte gearfetting / beslút D.S. (kolleezjelid)

---

Milieubeleid B4. Beantwoording schriftelijke vragen gesteld door SP en PvdA met (Adema) betrekking tot de REC Harlingen.

Koarte gearfetting fan it ûnderwerp: Het betreft beantwoording van schriftelijke Statenvragen van de SP van 29 juni en 8 juli en van de PvdA gesteld op 30 juni 2009 over de REC te Harlingen naar aanleiding van de uitzending van Zembla op 29 juni jl.

D.S. beslute:

1. in te stemmen met de beantwoording van de schriftelijke vragen van de SP van 29 juni en 8 juli 2009;
2. in te stemmen met de beantwoording van de schriftelijke vragen van de PvdA van 30 juni 2009;
3. gedeputeerde Adema te mandateren om de tekst redactioneel aan te passen.

Proseduere:
Toezenden aan Provinciale Staten.

HAMMERSTIKKEN

BC-staf H1. SG-lijsten van 27 juni t/m 14 augustus 2009 (Allen)
D.S. beslute:
de SG-lijsten vast te stellen.

Ruimte H2. WRO-besluiten van 27 juni t/m 14 augustus 2009 (Konst)
D.S. beslute:
de WRO-besluiten vast te stellen.

gearkomste fan D.S. 18 augustus 2009





- 4 -


---
Team/ ûnderwerp / koarte gearfetting / beslút D.S. (kolleezjelid)

---

Ruimte H3. Aanpassing startnotitie Windstreek 2011 (Konst)
Koarte gearfetting an in ûnderwerp: In de vergadering van 21 april 2009 heeft u de startnotitie Windstreek 2011 vastgesteld en ten behoeve van de kaderstelling naar Provinciale Staten gezonden. Provinciale Staten hebben de behandeling van de startnotitie geagendeerd voor de vergadering van 16 september 2009. De startnotitie is nu op twee punten aangepast. In bijlage 2 van de startnotitie wordt de bijdrage van windenergie aan de energiebehoefte van Fryslân ingeschat. Gebleken is dat voor deze bijlage uitgegaan is van foutieve informatie van SenterNovem. Bijlage 2 is daarom herzien. Verschillende initiatiefnemers hebben in aanvulling op de in bijlage 3 van de startnotitie genoemende initiatieven voor opschalingsclusters nog aanvullende projecten kenbaar gemaakt. Bijlage 3 is met deze projecten aangevuld.

D.S. beslute:

1. de aangepaste startnotitie Windstreek 2011 vast te stellen;
2. Provinciale Staten de aangepaste startnotie toe te zenden en schriftelijk op de hoogte te stellen van de aanpassingen.

Proseduere:
Toezenden aan Provinciale Staten.

PARSEKONFERINSJE

SKRIFTLIKE MEIDIELINGS


1. Algemien:

a. Planning Tweede Kamer: besproken.

b. Opzet GS-vergaderingen: besproken.

c. Stukkenstroom GS en PS: ontwikkelingen: besproken.

d. Door (loco) CvdK in mandaat/volmacht/machtiging genomen besluiten: besproken.
.

gearkomste fan D.S. 18 augustus 2009






---- --