Regeringsreactie op AIV advies 64: Crisisbeheersingsoperaties in
fragiele staten
Kamerbrief inzake Regeringsreactie op AIV advies 64:
Crisisbeheersingsoperaties in fragiele staten
Kamerbrief | 21 augustus 2009
De regering dankt de AIV voor het advies `Crisisbeheersingsoperaties
in fragiele staten - De noodzaak van een samenhangende aanpak' van
maart van dit jaar, volgend op de adviesaanvraag van de regering in
juni 2008. Tegen de achtergrond van een wereldwijde tendens van
intensievere samenwerking binnen crisisbeheersingsoperaties tussen
militairen en niet militairen, waaronder diplomaten en experts op het
terrein van ontwikkelingssamenwerking, heeft de regering de AIV
gevraagd te adviseren over de verenigbaarheid van politieke, militaire
en ontwikkelingsdoelen in crisisbeheersingsoperaties, de verhouding
tussen deze doelen in de praktijk en in de theorie, en vervolgens in
hoeverre deze doelen te verenigen zijn in een samenhangende aanpak. Op
basis van deze centrale vraag heeft de regering acht deelvragen
geformuleerd, waar de AIV op grondige wijze over heeft geadviseerd.
De belangrijkste conclusie van de AIV, dat de aanpak van complexe
crisisbeheersingsoperaties niet alleen beter kan maar ook beter moet,
waarbij zowel `samenwerking en samenhang' als `bescheidenheid en
nuchterheid' de sleutelwoorden zijn wordt door de regering in algemene
zin gedeeld. Het advies biedt nuttige inzichten en veel van de
aanbevelingen zijn bruikbaar bij de verdere uitwerking van de
samenhangende aanpak van veiligheid en ontwikkeling evenals bij de
implementatie van de strategie `Veiligheid en ontwikkeling in fragiele
staten' die door de regering in november 2008 aan het parlement is
aangeboden. De AIV merkt in haar advies terecht op dat er een
duidelijke overlap bestaat tussen het advies over
crisisbeheersingsoperaties in fragiele staten en voornoemde strategie.
Dit onderstreept de toenemende aandacht die binnen het Nederlands
buitenlands beleid uitgaat naar de relatie tussen veiligheid en
ontwikkeling binnen een samenhangend en geïntegreerd buitenlands
beleid. In lijn met het AIV advies schreef de regering in de fragiele
staten strategie al dat Nederland in haar gecombineerde inzet in
fragiele staten op de gebieden veiligheid, staatsopbouw en het
ontwikkelen van vredesdividend `pragmatisch en bescheiden' dient te
zijn. De problematiek is immers complex en de Nederlandse invloed in
veel gevallen beperkt. Verder is belangrijk in dit verband aan te
geven dat we ons met de uitvoering van een samenhangende aanpak
(inter)nationaal in een leerproces bevinden waarin we gaandeweg steeds
beter begrijpen wat de succesfactoren zijn. Ook om die reden is het
AIV advies zeer welkom.
"Samenwerking en samenhang" en "bescheidenheid en nuchterheid" zijn
ook voor de regering leidende principes bij de deelname aan
crisisbeheersingsoperaties. Deze principes passen binnen de bredere
doelstellingen van het geïntegreerde buitenlandse beleid dat een hoger
ambitieniveau kent. De Nederlandse regering geeft hier zoveel mogelijk
invulling aan via onder meer het Toetsingskader 2001 voor militaire
crisisbeheersingsoperaties (Kamerstuknr.: 23 591en 26 454 Nr. 7).
Recent werd dit Toetsingskader geactualiseerd en aangepast aan de
gegroeide praktijk om de onderlinge samenhang van de politieke
aspecten, de militaire aspecten en de aspecten op het terrein van de
ontwikkelingssamenwerking bij crisisbeheersingsoperaties beter tot
uitdrukking te brengen. Voorts is de strategie `Veiligheid en
ontwikkeling in fragiele staten' op 19 februari 2009 met de Tweede
Kamer besproken. In de strategie is gekozen voor verbetering van de
veiligheid van burgers, het opbouwen van de staat en
veiligheidsinstituties, en het bevorderen van sociaaleconomische
ontwikkeling (vredesdividend) in post-conflictlanden vanuit het
perspectief van human security. Crisisbeheersingsoperaties kunnen een
belangrijke rol vervullen bij de bestendiging van stabiliteit en
veiligheid in fragiele staten. Tegelijkertijd zal moeten worden
begonnen met de (weder)opbouw van de veiligheidssector in een land,
opdat de staat op termijn het geweldsmonopolie weer bezit. Daarnaast
zullen op korte termijn basisvoorzieningen en werkgelegenheid moeten
worden gecreëerd opdat de bevolking de voordelen van vrede en
stabiliteit ervaart. In de eerste fase na een conflict moet een begin
worden gemaakt met de opbouw van een overheid met voldoende capaciteit
en legitimiteit. Bescheidenheid bij het nastreven van deze
doelstellingen is op zijn plaats, omdat de omstandigheden in
post-conflictlanden en fragiele staten vaak uiterst complex zijn. Het
is daarom van belang dat nauw wordt samengewerkt met internationale en
non-gouvernementele organisaties. Het AIV-advies stelt terecht dat de
ervaringen in Afghanistan een belangrijke rol hebben gespeeld bij deze
adviesaanvraag. De verenigbaarheid van politieke, militaire en
ontwikkelingsdoelen is een cruciale factor van de Nederlandse inzet in
Afghanistan en als zodanig bepalend voor het succes van het
Nederlandse beleid aldaar. Echter, de uitgangspunten van de
samenhangende aanpak zijn ook van toepassing in andere gebieden waar
Nederland betrokkenheid is. De Nederlandse regering dringt er bij
internationale organisaties, zoals de VN, de Wereldbank, de NAVO en de
EU, op aan de militaire, politieke en ontwikkelingsactiviteiten in
samenhang te bezien en de coördinatie en waar mogelijk samenwerking
tussen de betrokken organisaties te verbeteren.
In het eerste inleidende hoofdstuk gaat de AIV in op de conflictcyclus
en het onderscheid dat kan worden gemaakt tussen de verschillende
fasen van conflict: interventie, stabilisatie en normalisatie. Hoewel
in het advies wordt gesteld dat fasen kunnen overlappen, wordt naar de
mening van de regering toch teveel een indruk gewekt van lineariteit.
Fasen kunnen niet alleen overlappen, maar ook kunnen verschillende
delen van een land zich in een verschillende fase bevinden, zoals
bijvoorbeeld het noorden en zuiden van Irak. Ook moet in fragiele
staten rekening worden gehouden met terugval en de opleving van het
geweld. Voorts hoeft het geweldsniveau tijdens de interventiefase niet
per se op zijn hoogst te zijn. Het onderscheid tussen de
interventiefase en stabilisatiefase is bovendien niet altijd
duidelijk. Dit punt wordt in deze reactie specifiek aangehaald om de
noodzaak van contextspecifieke analyse en bijbehorend risicomanagement
te onderstrepen. De regering zoekt hier aansluiting bij wat de AIV
schrijft over het verhogen van de situational awareness. In zowel de
fragiele staten strategie, als het Toetsingskader 2001 werd ook al het
belang van een contextspecifieke benadering en daarmee van
diepgravende kennis van de lokale en regionale context onderstreept.
Nederland heeft goede ervaring opgedaan in Afghanistan met een civil
assessment en de inzet van tribale deskundigen. In het kader van het
Schokland-akkoord over Vrede, Veiligheid en Ontwikkeling wordt
momenteel breder kennis en ervaring uitgewisseld met bij vredesopbouw
betrokken organisaties. De regering wil niet zover gaan om voor elke
Nederlandse uitzending een civil assessment voor te schrijven, omdat
niet in alle gevallen sprake is van een samenhangende inzet van
civiele en militaire middelen. Niet elke inzet kent immers dezelfde
mogelijkheden voor samenhang in het Nederlandse het optreden als de
missie in Uruzgan. Daarbij is bijvoorbeeld te denken aan kleinere
missies, of missies met een specifiek mandaat. Wel is duidelijk dat
steeds een bewuste en zorgvuldige afweging gemaakt moet worden over
het karakter van het optreden en de hiervoor benodigde kennis vooraf.
Nederland beschikt hiervoor reeds over de nodige instrumenten, zoals
het eerder genoemde civil assessment, maar ook het Stability
Assessment Framework (SAF) en de Strategic Governance and Corruption
Analysis (SGACA). Uiteraard bevordert Nederland daar waar mogelijk
internationale initiatieven op dit punt.
Bij complexe crisisbeheersingsoperaties - en zeker in de gevallen waar
dit ook tot een langdurige betrokkenheid leidt - is adequaat
verwachtingsmanagement ten aanzien van Nederlandse steun en inzet
essentieel. De regering ondersteunt het advies op dit punt en
onderstreept de opmerkingen over nuchterheid en bescheidenheid ten
aanzien van de resultaten van Nederlandse inzet in
crisisbeheersingsoperaties in fragiele staten. In navolging van de AIV
is de regering van mening dat grote en vage plannen voor inzet in
crisisbeheersingsoperaties vermeden moeten worden. Inderdaad is
duidelijkheid van belang op het gebied van rolverdeling, civiele en
militaire taken en concrete doelstellingen. Ook moet de Nederlandse
inbreng worden geplaatst in een breder internationaal kader en de
positie die Nederland inneemt in internationale fora.
De regering is met de AIV van mening dat de inzet en coördinatie van
de verschillende VN-organisaties, waaronder DPKO, OCHA, DPA, PBSO en
UNDP, op het gebied van vredeshandhaving en vredesopbouw zal moeten
verbeteren. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties is van plan
om in 2009 het rapport `Peacebuilding in the immediate aftermath of
conflict' uit te brengen, waarin aanbevelingen worden gedaan voor het
verbeteren van de samenwerking en coördinatie tussen de verschillende
VN-organisaties en de Wereldbank in de eerste fase na conflict.
Nederland steunt de inzet van de SG VN om meer duidelijkheid te
verschaffen over leiderschap, capaciteitsopbouw en financiering in de
eerste fase na conflict en dringt er samen met gelijkgezinde landen
bij verschillende organisaties op aan om hierover goede afspraken te
maken. Van belang is dat duidelijkheid wordt geschapen over
leiderschap en verantwoordelijkheden. Positief in dit kader is dat de
Verenigde Naties, Wereldbank en de Europese Unie recent een akkoord
hebben bereikt om nauwer samen te werken op het gebied van
gezamenlijke analyses en joint needs assessments in de eerste fase na
conflict. Uiteraard is het van groot belang dat VN-lidstaten de
leidende rol van de VN ondersteunen. Nederland draagt het belang
hiervan ook stelselmatig uit.
De AIV gaat in op de onduidelijkheid van een `samenhangende aanpak'
-onduidelijkheid die al begint bij de definitiekwestie- waardoor
diverse actoren hier hun eigen invulling aan kunnen geven. Het idee
achter een samenhangende benadering is dat de complexe problemen van
fragiele staten en crisisbeheersingsoperaties niet door één
departement kunnen worden aangepakt. Deze constatering is een eerste
stap op weg naar een meer gemeenschappelijke aanpak. De meerwaarde van
de inbreng van verschillende departementen kan alleen duidelijk worden
aan de hand van een uitgewerkte strategie. Echter, de regering is van
mening dat elke (post-)conflictsituatie vraagt om een specifieke
aanpak, hetgeen betekent dat allereerst moet worden geïnvesteerd in
gezamenlijke analyses die de lange termijn doelen en aanpak, alsmede
de prioriteiten, moeten helpen vaststellen. Pas dan kunnen de inbreng
en meerwaarde van verschillende departementen duidelijk worden. Toch
pakt het in de praktijk soms anders uit. Het kan gebeuren dat in een
crisissituatie moet worden besloten tot een interventie, zonder dat de
gewenste analyses vooraf zijn afgerond. In die situaties zal de lokale
context zo spoedig mogelijk daarna in kaart moeten worden gebracht.
In de vormgeving van een samenhangende aanpak heeft Nederland, in
tegenstelling tot veel andere landen, al geruime tijd geleden gekozen
voor een brede benadering: niet alleen BZ en DEF, maar ook andere
ministeries, zoals EZ, BZK, JUS, LNV en FIN. zijn betrokken bij de
vormgeving van een samenhangende aanpak en nemen deel aan
interdepartementaal overleg. Hiermee laat Nederland zien de wens tot
een samenhangende aanpak serieus te nemen en vooral de mogelijke
inbreng van de verschillende departementen met betrekking tot
wederopbouw. Het is echter niet aannemelijk dat alle departementen in
alle fasen een even belangrijke bijdrage kunnen leveren. Dat geldt in
het bijzonder voor de fase waarin crisisbeheersingsoperaties nog de
boventoon voeren. Het is verder van belang dat deelnemende ministeries
zich steeds realiseren dat een samenhangende benadering nooit een doel
op zich mag zijn, maar dat de inbreng van verschillende ministeries
altijd gebaseerd moet zijn op de lokale context van een fragiele staat
of inzetgebied.
Conclusies en aanbevelingen
In de conclusies en aanbevelingen van zijn advies stelt de AIV dat bij
crisisbeheersingsoperaties `de nadruk in eerste instantie moet liggen
op veiligheid en stabiliteit en de opbouw van lokale instituties op
het gebied van de rechtsstaat, en niet op democratie en verkiezingen.'
De regering deelt de conclusie van de AIV dat verschillende
doelstellingen niet altijd gelijktijdig tot stand gebracht kunnen
worden en er dikwijls keuzes gemaakt moeten worden welke doelen en
activiteiten voorrang krijgen. In dit verband is het belangrijk te
onderstrepen dat een democratisch bestel met vrije en eerlijke
verkiezingen uiteindelijk een onlosmakelijk deel uit moet maken van
die rechtsstaat.
De adviesraad meent dat bij complexe crisisbeheersingsoperaties in
fragiele staten sprake is van `keuzes tussen soms onverenigbare
doelstellingen'. Het centrale dilemma zou het onderscheid zijn tussen
de `veelal hoge ambities bij crisisbeheersingsoperaties en anderzijds
de praktijkervaringen, die juist tot terughoudendheid nopen'. De
regering is zich terdege bewust van de grenzen aan de ambities bij
crisisbeheersingsoperaties. In artikel 100 brieven over de Nederlandse
bijdragen in Afghanistan en elders in de wereld is regelmatig
uitdrukking gegeven aan het belang van realisme ten aanzien van de
mate waarin de operaties volledige verwezenlijking van hun
doelstellingen kunnen bewerkstelligen. Het pleidooi voor
bescheidenheid en nuchterheid wordt door de regering dan ook
verwelkomd. Toch kan de regering de conclusie dat sprake zou zijn van
`onverenigbare' doelstellingen niet onderschrijven. Het bereiken van
samenhang in het nastreven van de inderdaad soms ver uiteen liggende
doelstellingen van complexe crisisbeheersingsoperaties is een grote
uitdaging, waarbij inderdaad de weerbarstige praktijk noopt tot
realisme. Voor de regering is dit echter geen aanleiding voor
terughoudendheid, maar juist voor extra inspanning om de lessen uit de
praktijk ter harte te nemen in het streven naar meer en betere
samenhang.
De regering deelt de kritiek van de adviesraad dat binnen de
ISAF-operatie in Afghanistan lead nations de afgelopen jaren teveel
hun eigen nationale invulling hebben gegeven aan de
crisisbeheersingsoperatie. Nederland steunt initiatieven om te komen
tot een meer uniforme aanpak in het hele land, zeker als die aanpak
uitgaat van een grote mate van samenhang tussen politieke, militaire
en ontwikkelingsdoelen. De recente Afghanistan-conferentie in Den Haag
is een goed voorbeeld. De uitkomsten van de conferentie getuigen ook
van de overeenstemming die er internationaal bestaat over de noodzaak
van samenhang, coördinatie en samenwerking. De adviesraad stelt dat de
internationale gemeenschap er `in Afghanistan nauwelijks in slaagt een
samenhangende aanpak tot stand te brengen', waar het de samenwerking
tussen internationale organisaties als de VN, de NAVO en de EU
betreft. Ook de regering is kritisch ten aanzien van die samenwerking
tussen internationale organisaties, maar ze erkent tegelijkertijd dat
er op dit vlak in Afghanistan de laatste jaren, mede op Nederlands
initiatief, belangrijke stappen voorwaarts zijn gezet. Ook wat dit
betreft kan als voorbeeld worden verwezen naar de recente
Afghanistan-conferentie in Den Haag en de centrale rol die de VN
daarbij heeft vervuld.
De regering onderschrijft het door de adviesraad gesignaleerde belang
van lokale vrouwelijke sleutelfiguren in de context van complexe
crisisbeheersingsoperaties en van de noodzaak om vanuit de operatie
contacten met deze sleutelfiguren te leggen, zowel door vrouwen als
door mannen. Dit mede in het perspectief van VN resolutie 1325, die de
regering volledig onderschrijft.
Net als de adviesraad hecht de regering aan haalbare politieke doelen
die rekening houden met de lokale omstandigheden boven een groot en
vaag `grand design'. In de uitvoering van bijvoorbeeld de Nederlandse
bijdrage aan ISAF in Zuid-Afghanistan is daaraan ook uitdrukking
gegeven, zoals bijvoorbeeld door de wijze waarop voorafgaand aan de
eerste ontplooiing in Uruzgan door Nederland is vastgehouden aan de
eis dat de toenmalige provinciale gouverneur van die functie werd
ontheven en door de keuze voor de zogenaamde `inktvlekstrategie',
waarbij gekozen werd voor houdbare stabiliteit in het belangrijkste
bewoonde deel van de provincie.
Hoewel de gegroeide parlementaire praktijk van Toetsingskader en
artikel 100 brieven soms een andere indruk wekt, bestaan er inderdaad
geen algemeen toepasbare blauwdrukken. De uitvoering van complexe
crisisbeheersingsoperaties is ook in de ogen van de regering eerder
een kunst - of wellicht zelfs een zich in de praktijk ontwikkelend
ambacht - dan een wetenschap. Daarover zijn we het roerend eens met de
AIV.
De regering spreekt haar waardering uit voor de door de adviesraad
gesignaleerde `mogelijkheden voor verbetering'. Op een aantal
terreinen voelt de regering zich door het advies gesterkt, zoals de
aanbeveling de beschikbare middelen in de pas te laten lopen met de
complexiteit en de moeilijkheidsgraad van een operatie en de
mogelijkheid in de loop van een operatie doelstellingen bij te
stellen, of althans dat politiek bespreekbaar te maken. Het belang van
een politieke oplossing voor een `insurgency', van de beperkte
maakbaarheid van `local ownership' en van helderheid over
internationale leiding onderschrijft de regering alle volledig. Zoals
bekend is Nederland ten aanzien van dit laatste element zeer actief,
een herkenbare civiele leidinggevende rol van de VN in Afghanistan, en
dat zal het ook blijven. Ten aanzien van de bijdrage van de EU aan
crisisbeheersingsoperaties onderschrijft de regering de stelling van
de Adviesraad. Nogmaals wordt hierbij verwezen naar de aanjagende rol
die Nederland heeft vervuld bij de totstandkoming van de EUPOL
politiemissie in Afghanistan. Hierbij wordt opgemerkt dat, zoals reeds
bij eerdere gelegenheid met de Kamer is besproken, de uitvoering van
deze missie helaas tot dusverre nog verre van perfect is. Hierbij zei
opgemerkt dat het voor de EU de eerste keer was dat een dergelijke
missie in een "non permissive environment" werd opgezet. Dit is ook
voor Brussel een leerproces. Ook ten aanzien van de `samenwerking
binnen en tussen de internationale organisaties' zal Nederland
inderdaad daar waar nodig en mogelijk een actieve rol blijven
vervullen. De VN Peace Building Commission (PBC) zou zich in de ogen
van de regering eerst dienen te bewijzen in de oorspronkelijk beoogde
rol ten aanzien van zogenaamde `donor orphans', zoals bijvoorbeeld
Burundi en Sierra Leone.
De AIV doet in zijn rapport een hele reeks suggesties voor de
`versterking van de samenhang en samenwerking in het Nederlandse
domein'. In algemene zin wil de regering haar waardering uitspreken
voor de mate waarin de adviesraad zich heeft ingespannen om de werking
van de `Haagse' kant van de samenhangende aanpak te doorgronden. Dat
proces op zichzelf heeft al geleid tot een verhelderende
zelfreflectie. Zoals ook in de vergelijking met `best practices' van
internationale partners naar voren komt, ligt een deel van de
Nederlandse relatieve kracht op dit gebied in de vele formele en
informele overlegstructuren die we van oudsher kennen. Het is van
belang te onderstrepen dat de wijze waarop deze ´Haagse´ zijde van de
samenhangende aanpak wordt georganiseerd voor een belangrijk deel niet
formeel is vastgelegd. De regering is van mening dat op basis van
praktijkervaringen de samenhangende aanpak continu verder vormgegeven
moet worden. Het betreft hier dus noodzakelijkerwijs een momentopname.
Tegen die achtergrond kiest de regering ervoor in deze reactie niet in
grote mate van detail op alle suggesties van de adviesraad in te gaan.
Op hoofdlijnen neemt de regering zich voor
* de trend dat artikel 100 brieven steeds breder worden afgestemd en
dat civiele elementen daarin een steeds prominentere plaats
krijgen voort te zetten, afhankelijk van het karakter van de
operatie;
* de mate van ´situational awareness´ verder te verbeteren door
adequate politieke, militaire en ontwikkelingsanalyse ten behoeve
van planning en besluitvorming, waarover de Kamer waar mogelijk en
bij voorkeur in het kader van de artikel 100 brief zal worden
geïnformeerd;
* de praktijk van het stellen van (internationale) eisen voorafgaand
aan besluitvorming over deelname aan crisisbeheersingsoperaties,
die door Nederland al wordt gevolgd, getuige onder meer de gang
van zaken voorafgaand aan het Nederlandse besluit over ontplooiing
in het kader van ISAF in Uruzgan, verder te blijven volgen;
* aandacht te besteden aan een goede verbinding tussen de
strategische aansturing door de Stuurgroep Veiligheidssamenwerking
en Wederopbouw (SVW) enerzijds en de operationele uitwerking door
de Stuurgroep Militaire Operaties (SMO) en de Stuurgroep
Politie/Rule of Law anderzijds; de regering is met de AIV van
mening dat een heldere taakafbakening tussen deze drie
stuurgroepen gewenst is, maar dat er niet noodzakelijkerwijs
behoefte is aan een hiërarchische opzet; de SMO richt zich met
name op operaties waarbij Nederlandse militairen betrokken zijn;
de SVW richt zich op het lange termijn beleid in geselecteerde
fragiele staten met meer aandacht voor lange termijn wederopbouw;
om de taakafbakening verder te verbeteren zal worden bekeken of
het zinvol is de Stuurgroep Politie/Rule of Law om te vormen naar
een Stuurgroep Civiele Operaties en SSR;
* de wijze waarop het ministerie van Algemene Zaken op dit moment
betrokken is bij de besluitvorming over en aansturing van de
samenhangende aanpak in crisisbeheersingsoperaties, in het
bijzonder de opzet en frequentie van het door de adviesraad
genoemde overleg tussen de minister-president (MP), de twee
vice-MP's en de drie meest betrokken ministers, die naar de mening
van de regering adequaat is, te handhaven;
* hoewel cultuurverschillen inderdaad zullen blijven bestaan,
genoemde en andere maatregelen om het onderlinge begrip te
verbeteren door te voeren; zo worden steeds vaker oefeningen met
militaire en civiele partners georganiseerd en is er onderlinge
uitwisseling van personeel op strategische functies;
* naast samenwerking bij oefeningen en detachering van adviseurs is
ook meer samen te werken bij opleidingen;
* op korte termijn te komen met nadere besluitvorming ten aanzien
van de genoemde expertpool; vooruitlopend daarop is recentelijk de
door BZ beheerde Korte Missie Pool uitgebreid met 225 Nederlandse
deskundigen die zijn geselecteerd op kennis en ervaring, relevant
voor inzet in fragiele staten; specifiek voor de inzet van civiele
deskundigen in overheidsdienst wordt momenteel gewerkt aan een
gezamenlijke rechtspositionele regeling en een vereenvoudigde
financieringsstructuur voor uitzendingen in het kader van
crisisbeheersingoperaties en bilaterale programma's in fragiele
staten;
* De HGIS-post `uitvoeren crisisbeheersingsoperaties' dienst zal
blijven doen om de kosten voor daadwerkelijke inzet in
crisisbeheersingsoperaties te dekken en een rechtvaardige
internationale verdeling van de lasten ten aanzien van
crisisbeheersingsoperaties is en blijft een belangrijk buitenlands
politiek aandachtspunt;
* door te gaan met de huidige opzet van het stabiliteitsfonds, dat
in OESO-verband als voorbeeld wordt aangemerkt voor de wijze
waarop `pooled funding' een bijdrage kan leveren aan een
samenhangende aanpak; overigens is het budget van dit fonds zowel
in 2007 en 2008 inderdaad verhoogd; of een verhoging ook dit jaar
weer mogelijk zal zijn, is gezien de budgettaire druk in 2009
onzeker; het stabiliteitsfonds zal zeker prioriteit krijgen
wanneer gedurende het jaar extra budget beschikbaar komt;
* bij de samenwerking met NGO´s inderdaad respect voor ieders rol
voorop te laten blijven staan, hetgeen het streven naar meer
coördinatie of zelfs gezamenlijke strategievorming niet in de weg
hoeft te staan;
* ten aanzien van economische wederopbouw komend najaar een,
voortaan jaarlijkse, bijeenkomst te houden in het kader van het
kennisnetwerk voor Vrede, Veiligheid en Ontwikkeling en ter
uitvoering van de motie Haverkamp;
Tot slot verwelkomt en onderstreept de regering de lovende woorden van
de AIV over de inzet van (Nederlandse) militairen, diplomaten en
ontwikkelingsorganisaties in Afghanistan en in het bijzonder in
Uruzgan en het respect dat de AIV betuigt aan de wijze waarop in vaak
zeer risicovolle omstandigheden op professionele wijze invulling wordt
gegeven aan de samenhangende aanpak in Afghanistan en ook elders in de
wereld. De regering is het met de adviesraad eens dat tijdig de balans
dient te worden opgemaakt van de Nederlandse inzet in Afghanistan, en
zij is van mening dat dit advies een belangrijke en zeer gewaardeerde
bijdrage daarvoor vormt.
Met de AIV is de regering van mening dat Nederland ook in de toekomst
bereid moet zijn een bijdrage te leveren aan (complexe)
crisisbeheersingsoperaties in fragiele staten.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
De Minister van Defensie,
E. van Middelkoop
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Drs. A.G. Koenders
Ministerie van Buitenlandse Zaken