4. Antwoorden op kamervragen van de Kamerleden Van Miltenburg en
Teeven over de juridische definitie van zwangerschap
Antwoorden op kamervragen van de Kamerleden Van Miltenburg en Teeven over de
juridische definitie van zwangerschap
Kamerstuk, 24 augustus 2009
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
PG-2940601
24 augustus 2009
Geachte voorzitter,
Hierbij zend ik u, mede namens de minister van Justitie, de antwoorden
op de vragen van de Kamerleden Van Miltenburg en Teeven (VVD) over de
juridische definitie van zwangerschap (2009Z12364).
Hoogachtend,
de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
mw. dr. J. Bussemaker
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel "Huisartsen moeten toegang krijgen tot
de abortuspil"?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Is volgens u de juridische definitie van een zwangerschap, en daarmee
van een zwangerschapsafbreking volgens de Wet afbreking zwangerschap,
al decennia lang een intacte zwangerschap in de baarmoeder vanaf 16
dagen na het uitblijven van een menstruatie? Zo nee, wat is volgens u
dan de juridische definitie van een zwangerschap, en waar is deze op
gebaseerd?
Antwoord 2
In de Wet afbreking zwangerschap wordt geen definitie gegeven van een
zwangerschap. In artikel 1 van de Waz wordt alleen bepaald wat voor de
toepassing van deze wet niet onder een afbreking van een zwangerschap
wordt verstaan, namelijk het toepassen van een middel ter voorkoming
van de innesteling van een bevruchte eicel in de baarmoeder.
Vraag 3
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Hoge Raad dat overtijdbehandeling
blijkens de wetsgeschiedenis niet als een afbreking van de
zwangerschap in de zin van de Wet afbreking zwangerschap kan worden
aangemerkt, en dat daarbij niet van belang is of er in
medisch-biologische zin zwangerschap bestaat, omdat de eicel wel
binnen 16 dagen ingenesteld is?
Antwoord 3
Dit is een uitspraak die de Hoge Raad heeft gedaan in 1995 en die
tegen de achtergrond van en in de context van de toen bestaande
praktijk en uitleg van de regelgeving moet worden gezien. Deze
uitspraak past in het beoogde beleid op het gebied van de
zwangerschapsafbreking en overtijdbehandeling, en geeft geen
aanleiding de regelgeving op dit gebied aan te passen.
Vraag 4
Is het waar dat volgens de Raad van State voor de overtijdbehandeling
op zichzelf geen vergunning als bedoeld in artikel 2 Wet afbreking
zwangerschap nodig is? Zo nee, waar is dit op gebaseerd?
Antwoord 4
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in 2006
een uitspraak gedaan in hoger beroep in een zaak aangespannen door de
Stichting Women on Waves, (200503100/1). In deze uitspraak heeft de
Raad van State inderdaad gesteld dat op grond van artikel 2 van de Wet
afbreking zwangerschap op zich zelf geen vergunning als bedoeld in
artikel 2 van de Wet afbreking zwangerschap vereist is voor de
overtijdbehandeling. Daarbij teken ik aan dat dit onverlet laat dat op
grond van het bepaalde in artikel 296, eerste en vijfde lid, van het
Wetboek van Strafrecht een straffeloze zwangerschapsafbreking (van
welke aard dan ook) slechts kan plaatsvinden in een ziekenhuis of een
kliniek die beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 2 van
de Wet afbreking zwangerschap.
Vraag 5
Waarom heeft het kabinet in het Besluit afbreking zwangerschap alleen
de ziekenhuizen en klinieken, en dus niet de huisartsen, genoemd?
Antwoord 5
Op grond van het nieuwe tweede lid van artikel 3 van het Besluit
afbreking zwangerschap behoeven slechts het ziekenhuis
onderscheidenlijk de kliniek de duur van de zwangerschap vast te
stellen, omdat slechts deze beide instellingen een zwangerschap mogen
afbreken of een overtijdbehandeling mogen uitvoeren.
Vraag 6
Erkent u dat bij een zeer jonge zwangerschap, zoals tijdens een
overtijdbehandelingsperiode, vanuit wetenschappelijk oogpunt
medicamenteuze behandeling met de abortuspil Mifegyne de voorkeur
verdient? Zo nee, waar baseert het kabinet zich op?
Antwoord 6
Nee. Wetenschappelijk staat niet vast dat een medicamenteuze
behandeling de voorkeur heeft. Het enige onderzoek waarbij
medicamenteuze abortus in de Nederlandse situatie werd vergeleken met
instrumentele abortus is van Rademakers e.a. op effectiviteit (96,7%
versus 98,5%) en patiënttevredenheid (80,2% versus 92,2%) scoorde de
abortuspil zeer acceptabel, maar duidelijk lager dan de zuigcurettage.
De abortuspil scoort t.o.v. de instrumentele abortus ook iets slechter
wat betreft bloedverlies, pijn, misselijkheid en diarree. Toch zijn
die verschillen niet zo groot en de meeste abortusartsen concluderen
dat goed geïnformeerde vrouwen heel vroeg in hun zwangerschap de
vrijheid moeten hebben om zelf de afweging te maken welke
behandelwijze zij verkiezen.
Vraag 7
Deelt u de mening dat de medicamenteuze behandeling met de abortuspil
verantwoord in de thuissituatie kan plaatsvinden, en dat daarom
huisartsen eveneens over de abortuspil zouden moeten kunnen
beschikken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Nee. Ook als de abortuspil verantwoord in de thuissituatie kan worden
toegepast, betekent dit nog niet dat de huisartsenpraktijk de meest
geschikte setting is om de bij vraag 6 bedoelde afweging omtrent de
behandelwijze te maken. Het lijkt logisch dat deze afweging gebeurt in
een setting waar alle methodes direct mogelijk zijn. Een
huisartsenpraktijk voldoet niet aan de hiervoor noodzakelijke
voorwaarden.
Vraag 8
Kunt u bevestigen dat er op dit moment geen (juridische) belemmeringen
bestaan voor huisartsen om de abortuspil te kunnen voorschrijven?
Antwoord 8
Nee. Deze belemmeringen zijn er wel degelijk.
Op grond van artikel 2 van de WAZ en artikel 296 van het Wetboek van
Strafrecht mogen een zwangerschapsafbreking en een overtijdbehandeling
slechts plaatsvinden in een ziekenhuis of in een kliniek met een
vergunning op grond van de WAZ.
Vraag 9
Kunt u aangeven of er problemen spelen rondom doorverwijzing naar een
tweede arts, in het geval dat de eerste arts de abortuspil niet wil
voorschrijven? Gaat u hier aandacht voor vragen bij de beroepsgroep?
Antwoord 9
Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt is een dergelijke vraag niet
aan de orde. Ik zal hiervoor dan ook geen aandacht vragen bij de
beroepsgroep.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport