Maatregelen begrenzing staandwantvisserij
24 augustus 2009 - kamerstuk
Kamerbrief over de nationale staandwantvisserij. Met ingang van 1
januari 2010 wordt een zeedagenregime ingevoerd voor
staandwantvisserij door Nederlandse vissersvaartuigen kleiner dan tien
meter.
Geachte Voorzitter,
Tijdens het AO Visserij op woensdag 18 maart jl. heb ik aangegeven een stand
still voor de nationale staandwantvloot te overwegen. Tijdens het AO Landbouw -
en Visserijraad van 17 juni jl. heb ik u toegezegd u rond de zomer 2009 te
informeren over de maatregelen die ik zal treffen om de nationale
staandwantvisserij te begrenzen. Met deze brief geef ik gestalte aan deze
toezegging.
Ook zal ik in deze brief ingaan op de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven
aan de motie van het Kamerlid Jacobi (PvdA) inzake het meervoudig gebruik van
de kustzone (Kamerstukken II 2008/09 29 675, nr. 77).
Tot slot heb ik tijdens het Wetgevingsoverleg Visserij op 24 november 2008 uw
Kamer een 'state of the art'-rapport toegezegd met betrekking tot de
kennislacunes en eventueel te nemen maatregelen op het terrein van de bijvangst
en strandingen van bruinvissen. Zorgen over berichten over grote aantallen
gestrande en 'versneden' bruinvissen afgelopen winter leidde onder meer tot het
aannemen van de motie Jacobi (Kamerstukken II 2008/09, 29675, nr. 78), waarin
uw Kamer mij oproept maatregelen te nemen om de strandingen van bruinvissen
met 90% te doen afnemen. Met deze brief informeer ik u tevens over deze
onderwerpen.
1. Maatregelen ter begrenzing staandwantvisserij
Noodzaak begrenzen staandwantvisserij
De afgelopen jaren is de staandwantvisserij in Nederland fors in omvang
toegenomen omdat vaartuigen zijn overgeschakeld op staandwantvisserij en de
totale lengte van door de vaartuigen gebruikte netten is toegenomen.
Op Europees niveau zijn de afgelopen jaren, in verschillende beheer- en
herstelpannen onder meer voor kabeljauw, schol en tong, maatregelen getroffen
om de visserijinspanning van vaartuigen boven de 10 meter nader te reguleren.
Op grond van annex IIa van de TAC en Quotum-verordening geldt voor deze
vaartuigen een beperkte beschikbaarheid van zeedagen.
Op dit moment is de visserijinspanning van de staandwantvloot kleiner dan 10
meter niet direct begrensd. Het is aannemelijk dat de visserijinspanning van de
staandwantvloot kleiner dan 10 meter zonder ingrijpen zal blijven toenemen:
· het wordt voor steeds meer vissers aantrekkelijk om te stoppen met de
kapitaalintensieve sleepnetvisserij (boomkor) en over te schakelen op de
visserij met staandwant
· vissers maken steeds meer gebruik van langere netten
· door de begrenzing van de visserijinspanning van vaartuigen groter dan
10 meter, is het voor vissers aantrekkelijk om over te stappen naar kleine
vaartuigen
Met het oog op duurzaam beheer van de visbestanden is het op grond van de
voorzorgsaanpak, één van de uitgangspunten van het GVB, van belang er voor te
zorgen dat de visserijinspanning van de staandwantvloot niet verder kan
toenemen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat als gevolg van de
verdere toename van de visserijinspanning van de standwantvloot kleiner dan 10
meter, de visbestanden in de toekomst steeds meer onder druk komen te staan.
Deze maatregelen worden thans getroffen om te voorkomen dat als gevolg van
verdere toename van de visserijinspanning van de staandwantvloot, in de
toekomst verdergaande maatregelen moeten worden getroffen om de effecten
van deze toename van de visserijinspanning van de staandwantvloot op de
visbestanden te reguleren.
Dit is ook de reden waarom ik tijdens de Landbouw- en Visserijraad van afgelopen
april de problematiek van de groeiende staandwantvisserij met kleine vaartuigen,
zoals die in Nederland speelt, aan de orde heb gesteld. Daarbij heb ik aangegeven
dat naar mijn mening op dit moment de staandwantvisserij onvoldoende
gereguleerd wordt in het Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB). Vervolgens
heb ik Commissaris Borg in de Raad en in een brief gevraagd communautaire
maatregelen te overwegen om de omvang van de staandwantvisserij te
begrenzen. Commissaris Borg heeft toegezegd dit probleem en eventuele
Europese maatregelen te bekijken.
Maatregelen
In afwachting van Europese maatregelen acht ik nationale maatregelen
noodzakelijk. Zo wil ik het gebruik van vaste vistuigen voor recreatieve doeleinden
in de Nederlandse kustzone verbieden. Daarnaast gaat het om het begrenzen van
de visserijinspanning voor de nationale staandwantvloot kleiner dan 10 meter en
het bevriezen van de totale lengte van de per vaartuig te gebruiken
staandwantnetten.
1. Zeedagenregime voor vaartuigen kleiner dan 10 meter
Met ingang van 1 januari 2010 wordt er een zeedagenregime ingevoerd voor
staandwantvisserij door Nederlandse vissersvaartuigen kleiner dan 10 meter. Op
basis van gerealiseerde visserijinspanning in de jaren 2006, 2007 en 2008 zal het
jaar met het hoogste aantal gerealiseerde kilowatt-dagen (kW-dagen) als kWJuridische
plafond gaan gelden voor de staandwantvloot kleiner dan 10 meter. De toegang
tot deze zeedagen zal worden beperkt tot:
· vissersvaartuigen kleiner dan 10 meter,
· die in het bezit zijn van een Europese visvergunning, en
· die in de periode van 1 januari 2006 tot het moment van publicatie van
deze bekendmaking in de Staatscourant op enig moment gebruik hebben
gemaakt van staandwantvistuig, of
· die op het moment van publicatie van deze bekendmaking in de
Staatscourant reeds aantoonbare investeringen hebben gedaan ten
behoeve van het overschakelen op staandwantvisserij.
2. Beperking van de totale lengte van de uit te zetten netten per vaartuig
Wanneer de visserijinspanning wordt beperkt zonder de totale lengte van de per
vaartuig te gebruiken netten te maximeren, zal de staandwantvisserij blijven
groeien. Derhalve heb ik tevens besloten om in de Regeling technische
maatregelen een bepaling op te nemen waarbij de maximaal toegestane lengte
van de netten die per vaartuig op hetzelfde moment in het water mogen staan,
wordt beperkt tot 25 km per vaartuig. Deze maatregel geldt zowel voor
vaartuigen onder, als boven de 10 meter.
Deze maatregel is een technische maatregel in de zin van Richtlijn 98/34/EG en
een ontwerp van deze maatregel zal worden genotificeerd aan de Europese
Commissie. Na notificatie geldt er een stand still periode. Pas na de
notificatieprocedure mag de lidstaat de nationale regeling met het technische
voorschrift vaststellen.
De bovengenoemde maatregelen zijn niet van toepassing op de
staandwantvisserij in de kustwateren en het zeegebied als bedoeld in de artikelen
1 en 2 van het Besluit aanwijzing zeegebied en kustwateren 1970. Het gaat hier
bijvoorbeeld om de Oosterschelde, Westerschelde, Waddenzee, Eems en Dollard.
De staandwantvisserij in deze gebieden wordt, zoals beschreven in het
beleidsvoornemen 'Vast en zeker' van 1 juli 2002, gereguleerd door de artikelen
12, 36 en 51 van de Uitvoeringsregeling Visserij.
Inwerkingtreding
Vanaf 1 januari 2010 is het voor vaartuigen kleiner dan 10 meter alleen
toegestaan om met staandwantvistuig te vissen indien zij een vermelding
staandwant op hun Europese visvergunning hebben staan. Voor andere vaartuigen
onder 10 meter wordt de staandwantvisserij vanaf dat moment verboden. Op
deze datum zal ook de beperking van de totale lengte van de uit te zetten netten
per vaartuig in werking treden.
De begrenzing van de visserijinspanning zal ingaan op het moment van publicatie
van deze maatregel in de Staatscourant om te voorkomen dat vergunninghouders
die thans niet met staandwantvistuig vissen in de tussenliggende periode
overschakelen op staandwantvisserij, waarmee de maximale omvang van de
staandwantvisserij verder zou toenemen. Tot 1 januari 2010 zullen er geen
consequenties worden verbonden aan het vissen met staandwantvistuig zonder
vermelding van staandwantvistuig op de visvergunning.
Alleen maatregelen voor nationale vloot
Hoewel de problemen die staandwantvisserij met zich brengen niet beperkt zijn
tot de staandwantvisserij door Nederlandse vaartuigen, zullen de voormelde
maatregelen alleen van toepassing zijn op de nationale staandwantvloot; het GVB
laat in beginsel niet toe dat deze maatregelen in de visserijzone ook voor niet-
Nederlandse vaartuigen getroffen worden. Het gaat hier slechts om een beperkt
aantal vissers, het betreft in totaal circa 20 Belgische en Deense vissers.
Motie Jacobi inzake meervoudig gebruik kustzone
In het VAO visserij van 26 maart jl. heeft Kamerlid Jacobi een motie ingediend
met betrekking tot de toenemende druk van activiteiten in de kustzone
(Kamerstukken II 2008/09 29 675, nr. 77).
Voor zover de problemen in het kustgebied betrekking hebben op de
visbestanden, beogen de maatregelen ter begrenzing van de staandwantvisserij
een oplossing te bieden. De problemen in de kustzone hebben echter voornamelijk
betrekking op veiligheid en overlast en vallen daarmee onder de
verantwoordelijkheid van de kustgemeenten en -provincies.
Om deze reden heb ik overleg gehad met mijn collega van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties. Wij zijn van mening dat voor de veiligheid en overlast
problemen in de kustzone met name gemeenten en provincies aan de lat staan.
Gelet daarop heb ik besloten uitvoering te geven aan deze motie door een brief te
sturen aan de VNG en het IPO, waarin ik aandacht zal vragen voor de aanpak van
de genoemde problemen.
2. Bruinvissen
Conclusies en aanbevelingen "state of the art" onderzoek1.
De Noordzee heeft een redelijk stabiele populatie van ca. 230.000 bruinvissen. De
populatie migreert de laatste jaren van de noordelijke naar de zuidelijke
Noordzee, en is daardoor meer voor de Nederlandse kust aanwezig.
Seizoensfluctuaties in aanmerking genomen, zwemmen er in het Nederlandse deel
van de Noordzee vermoedelijk ca. 36.000 exemplaren. Imares gaat globaal uit
van 100 en in een piekjaar mogelijk tot 200 bijvangstslachtoffers per jaar in het
Nederlandse deel van de Noordzee. Wetenschappelijke marges en piekjaren in
aanmerking nemend, komt IMARES tot een bijvangstpercentage van tussen de
0,1% en 1,1% op de populatie in het Nederlandse deel van de Noordzee. De
schattingen van onderzoekers lopen namelijk bijzonder uiteen.
De staandwantvisserij speelt een rol in de bijvangst van bruinvissen, maar de
mate waarin en welke type staandwant of visserij verantwoordelijk is, is niet goed
kwantitatief en eenduidig aan te geven. Er zijn incidentele bijvangsten, maar er is
(nog) geen verklaring voor de grote aantallen strandingen afgelopen winter.
1 "Beknopt overzicht van kennis en onderzoek naar bijvangst van bruinvissen in de visserij in
Nederland", nr.: C060/09.
Op het punt van kennis en kennislacunes constateert IMARES het volgende,
waarbij overigens bij enkele punten mijn aanvulling:
1. Er bestaat geen systematische monitoring van de populatie bruinvissen op het
Nederlandse deel van de Noordzee.
Ik teken hierbij aan dat een monitoringsproject thans plaatsvindt en om deze
op een meer systematische leest te schoeien, is er overleg met
Rijkswaterstaat.
2. Autopsieonderzoeken geven nog te weinig inzicht in de oorzaak van de sterfte
en de strandingen.
Ik wil hierbij aanvullen dat op dit moment een meerjarig autopsieonderzoek
loopt. De eindrapportage komt naar verwachting in 2010.
3. In de registratie van logboekgegevens is thans geen onderscheid tussen de
verschillende typen staandwant.
Hierbij wil ik aangeven dat hierin met ingang van dit jaar is voorzien. De
mogelijkheid tot verdere detaillering is in onderzoek.
4. Systematisch waarnemersonderzoek van bijvangsten met staandwantvisserij
ontbreekt.
Zie hieronder voor een specifieke reactie.
5. Er is nog onvoldoende onderzoek gedaan naar de effectiviteit van, en de
randvoorwaarden voor het gebruik van zogenaamde pingers.
Ook hierop reageer ik in onderstaande paragraaf.
6. De Europese Verordening (812/2004) met betrekking tot monitoring en het
vermijden van bijvangsten van bruinvissen is niet meer actueel. De
betreffende Verordening houdt geen rekening met de populatie bruinvissen in
de zuidelijke Noordzee, waar eveneens staandwantvisserij plaatsvindt.
Aanpassing van de Verordening zal leiden tot verbetering van de kennis over
bruinvissen en bijvangsten. Aanpassing van de Verordening kan ook leiden tot
nieuwe verplichtingen op het terrein van bijvoorbeeld netvoorzieningen en
derhalve tot minder bijvangsten.
Ik zal in Brussel actief pleiten voor een aanpassing van de Verordening
812/2004, opdat die ook in de zuidelijke Noordzee leidt tot vermindering van
bijvangsten.
Reactie op het rapport
Ondanks het onderzoek van de afgelopen jaren stelt IMARES dat veel nog
onduidelijk is en dat nog veel aanvullend onderzoek nodig is, zeker op het terrein
van monitoring van de bijvangst van bruinvis aan boord van schepen. Daarnaast
stelt IMARES dat dit type waarnemersonderzoek kostbaar is en daarom gericht
ingezet dient te worden. Op dit moment heb ik geen waarnemersonderzoek
geprogrammeerd. Zoals gezegd is waarnemersonderzoek kostbaar en daarnaast
zijn de financiële middelen schaars. Bovendien zijn de uitkomsten van een
dergelijk onderzoek onzeker.
Dit type waarnemersonderzoek kan wel gerichter worden ingezet als er meer
basis-informatie beschikbaar is. Deze informatie dient enerzijds van de sector en
de NGO's te komen en anderzijds uit onderzoek.
Maatregelen
Uw Kamer heeft de Regering via de motie van het Kamerlid Jacobi (Kamerstukken
II, 2008/09, 29675, nr. 78) gevraagd om maatregelen te nemen, waardoor het
aantal gestrande bruinvissen met 90% gereduceerd wordt. Ik geef hier uitvoering
aan door de volgende maatregelen te treffen.
In eerste instantie wil ik investeren in samenwerkingsverbanden tussen sector,
NGO's, onderzoek en overheid. Dit kan een adequate registratie van gegevens
opleveren. Hiertoe lopen al initiatieven. De staandwantvisserij op bijvoorbeeld
tong doorloopt op dit moment een traject van MSC2-certificering. Naar ik heb
begrepen is de sector bereid om met NGO's en het onderzoek mee te werken. Ook
wat betreft het toepassen van pingers; mocht de visserijsector zich bereid tonen
om op vrijwillige basis pingers toe te passen, dan wil ik de mogelijkheid
openhouden om hiervoor flankerend onderzoek te faciliteren. Daarnaast verwacht
ik in 2010 het resultaat van het omvangrijke autopsie-onderzoek. Ook dit kan een
aanzienlijke hoeveelheid informatie opleveren.
Al met al verwacht ik in 2010 gerichter te kunnen afwegen of nader
monitoringsonderzoek nodig en gewenst is, en zo ja, hoe dit vorm moet krijgen.
Stichting De Noordzee organiseerde onlangs een workshop over samenwerking op
het terrein van de bijvangst van bruinvissen. LNV participeerde financieel. De
belangstelling was groot. Ik stel mij voor om hieruit voortvloeiende kansrijke en
effectieve initiatieven tot nauwere samenwerking en/of betere registratie van
gegevens in principe verder te ondersteunen. Zo kan ook de hieruit voortkomende
informatie volgend jaar gebruikt worden bij de afweging op welke wijze gerichter
waarnemersonderzoek kan plaatsvinden en bij het treffen van eventuele
maatregelen.
Ik ben bereid de haalbaarheid van een zogenaamd "Rapid Alert System" te
onderzoeken, waarin sector, NGO's, onderzoek en overheid participeren. Doel
hiervan is, dat bij grote aantallen strandingen van bruinvissen een multidisciplinair
team direct probeert de doodsoorzaak en de omstandigheden waaronder de dood
is opgetreden, vast te stellen. Met het oog op hiermee gemoeide exploitatiekosten
en organisatie wordt in eerste instantie een haalbaarheidsstudie ondernomen.
Eerder in deze brief heb ik al aangegeven, dat ik een aantal maatregelen zal
treffen om de staandwantvisserij te begrenzen. Hoewel deze maatregelen niet
primair bedoeld zijn ter bescherming van bruinvissen, kunnen zij wel een bijdrage
leveren aan de beperking of stabilisatie van het aantal bijvangsten. Vooralsnog is
er geen grond om verdere visserijmaatregelen te treffen.
Rapport 2008
Ik bied u hierbij tevens aan het rapport over het onderzoek dat in 2008 is
uitgevoerd naar de bijvangst van bruinvissen.3 De conclusies en resultaten zijn
meegenomen in het "state of the art"-onderzoek, genoemd op pagina 4 van deze
brief.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
3 "Onderzoek naar bijvangst bruinvissen in de Nederlandse visserij" , nr: C039/09
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit