Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
1
> Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
Aan de voorzitter van de Tweede Kamer Rijnstraat 50
Den Haag
Postbus 16375
der Staten-Generaal 2500 BJ Den Haag
Postbus 20018 www.minocw.nl
2500 EA Den Haag
Onze referentie
PO/147434
Datum 21 augustus 2009
Betreft Toezeggingen over eisen aan schoolbestuurders
In de brief over Onderwijs, Burgerschap en Integratie (Kamerstukken II,
2003/04, 29 536, nr. 1) is toegezegd dat onderzocht zal worden of het mogelijk is
om bestuurders van scholen de eis van het Nederlanderschap op te leggen. Het
doel van een dergelijke nationaliteitseis zou zijn om sociale integratie en actief
burgerschap in en via het onderwijs te bevorderen. In het Algemeen Overleg over
die brief (Kamerstukken II 2003/04, 29 536, nr. 3) is toegezegd dat bezien zou
worden of aan bestuurders van scholen gevraagd kan worden om een verklaring
omtrent het gedrag te overleggen.
Nationaliteitseis
Het opleggen van de eis van Nederlanderschap stuit zowel bij toetsing aan
nationaal recht (Grondwet, Algemene wet gelijke behandeling), als bij toetsing
aan EG-recht en internationaal recht (mensenrechtenverdragen) op grote
(juridische) bezwaren. Deze hebben betrekking op het volgende.
Het is zeer waarschijnlijk dat een dergelijke eis in strijd komt met de vrijheden
van verkeer van werknemers en van vestiging, zoals die zijn vastgelegd in de
artikelen 39 en 43 van het EG-verdrag. Deze artikelen verbieden uitdrukkelijk
discriminatie tussen werknemers uit EU-lidstaten. Onderdanen van andere EU-
lidstaten kunnen niet worden geweerd als lid van een schoolbestuur op grond van
het feit dat ze niet beschikken over de Nederlandse nationaliteit. Uitzonderingen
op deze regel zijn slechts toegestaan in die gevallen waarin dit uit hoofde van de
openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid gerechtvaardigd is
(artikel 46 EG-verdrag). Die uitzonderingen zijn door het Hof van Justitie van de
EG steeds zeer restrictief uitgelegd en bieden geen ruimte om een nationaliteitseis
voor schoolbestuurders te stellen.
Van de mensenrechtenverdragen is het Europees Verdrag tot bescherming van de
Rechten van de Mens het belangrijkste, nu de uitspraken van het Europees Hof
voor de Rechten van de Mens (EHRM) omtrent de naleving van het verdrag
a
na 1 van 3
Pagi
juridisch bindend zijn1. Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof van de Datum
Rechten van de Mens is het maken van een onderscheid op grond van
nationaliteit verboden, tenzij hiervoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging Onze referentie
bestaat. Dit betekent dat er een legitiem doel wordt nagestreefd en dat er een
redelijke verhouding bestaat tussen de gehanteerde middelen en het doel. Ten
aanzien van onderscheid op grond van nationaliteit heeft het EHRM overwogen
dat zeer zwaarwegende belangen dienen te worden aangevoerd voordat sprake is
van conformiteit met het EVRM (EHRM, 16 September 1996, Gaygusuz t.
Oostenrijk, Reports 1996-IV, § 42).
Als er onderscheid wordt gemaakt op grond van nationaliteit, kan tevens sprake
zijn van indirect onderscheid op grond van godsdienst en/of ras. Bij de laatste
grond is in het bijzonder het Verdrag inzake de bestrijding van
Rassendiscriminatie van toepassing. Ook ten aanzien van indirect onderscheid op
de genoemde gronden geldt dat onderscheid slechts gerechtvaardigd is, indien
dat onderscheid objectief gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en de
middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Hierbij
dient in aanmerking te worden genomen dat het EHRM in een uitspraak van 13
december 2005 heeft vastgesteld dat: "geen enkel verschil in behandeling dat
uitsluitend of in bepalende mate is gebaseerd op iemands etnische origine
objectief kan worden gerechtvaardigd in een democratische samenleving die is
gebaseerd op het beginsel van pluralisme en respect voor verschillende
culturen".2
Verder geldt, als uitwerking van artikel 1 van de Grondwet, de Algemene wet
gelijke behandeling. Artikel 5 van die wet, voor zover hier van belang, bepaalt dat
geen onderscheid op grond van nationaliteit mag worden gemaakt bij de
aanbieding van een betrekking, de behandeling bij de vervulling van een
openstaande betrekking en het aangaan en het beëindigen van die betrekking.
Deze bepalingen gelden ook voor het onderwijs, zowel voor het onderwijzend en
ondersteunend personeel als voor functies binnen een schoolbestuur.
Naast de voorgaande juridische overwegingen, is de vraag in hoeverre de eis van
de Nederlandse nationaliteit daadwerkelijk kan bijdragen aan het bevorderen van
sociale integratie en actief burgerschap. Het stellen van een nationaliteitsvereiste
is in ieder geval niet noodzakelijk voor het "bevorderen van sociale integratie en
actief burgerschap". Meer effect is dan te verwachten van de huidige bepaling in
de onderwijswetgeving dat het onderwijs mede gericht moet zijn op het
bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie. De vormgeving van het
onderwijs is immers de meest directe weg naar de verwezenlijking van dat doel.
Verklaring omtrent gedrag
Geheel anders ligt het bij de verklaring omtrent het gedrag (VOG). Op grond van
de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt voor de beantwoording van
de vraag of de VOG wordt afgegeven beoordeeld of op naam van betrokkene
1 Verder is o.a. het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten
(BUPO) van belang.
2 Timishev t. Rusland, appl. nos. 55762/00 en 55974/00.
Pagina 2 van 3
strafbare feiten zijn vermeld die aan een behoorlijke taakuitoefening in de weg Datum
kunnen staan.
Onze referentie
Een ieder die in het onderwijs werkzaam is in een onderwijsgevende of
ondersteunende functie dan wel als lid van de directie, heeft op dit moment een
VOG nodig. Deze verplichting geldt niet voor schoolbestuurders. We overwegen,
in nauw overleg met de Minister van Justitie, de VOG ook voor schoolbestuurders
wettelijk verplicht te stellen. Dit om het onderscheid weg te nemen tussen
enerzijds een ieder die in een onderwijsgevende of ondersteunende functie
werkzaam is dan wel als lid van de directie en anderzijds schoolbestuurders die
bovendien een voorbeeldfunctie hebben. Voorts zijn door de toenemende
professionalisering van schoolbesturen de bestuurders nauwer betrokken bij het
onderwijs. Daarnaast geldt dat zij een grote verantwoordelijkheid dragen om het
gemeenschapsgeld dat zij ontvangen, op een verantwoorde wijze aan het
onderwijs te besteden. Ook om die reden ligt de verplichting van een VOG voor
schoolbestuurders in de rede.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Sharon A.M. Dijksma
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart
Pagina 3 van 3