Nederlands Instituut voor Ecologie

Persbericht, 19 augustus 2009
Nederlandse vogels trekken minder ver door warmer klimaat

HETEREN (Gld.) - "De afgelopen 70 jaar overwinterden veel Nederlandse trekvogels steeds dichterbij hun broedgebied, zeer waarschijnlijk omdat het warmer is geworden," zegt onderzoeker Marcel Visser van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW). In het augustusnummer van Global Change Biology laat hij met zijn team de verandering zien, gestoeld op ruim 15.000 terugmeldingen van geringde vogels. Het positieve gevolg is dat deze trekvogels zich makkelijker aan kunnen passen aan de veranderende omstandigheden, zoals een lente die eerder begint.

Onze winters van nu zijn niet meer zo koud als die van 70 jaar geleden. En veel van onze trekvogels blijven noordelijker, dichter bij huis. Onderzoeksleider Marcel Visser legt uit: "De reden is dat ze niet meer zo ver hoeven te vliegen voor een geschikte overwinteringsplek. Vooral de soorten van droge open gebieden laten dit zien, dan bossoorten, en soorten van natte open gebieden het minst." Het voordeel van deze kleinere trekafstanden - naast het uitsparen van de vliegkosten - kan zijn dat de vogels beter in staat zijn om het gemiddeld steeds vroegere begin van de lente in hun broedgebied te voorspellen. Dat is namelijk moeilijker naarmate je verder van je broedgebied overwintert.

Scholekster, kokmeeuw, blauwe kiekendief, spreeuw... Van in totaal 24 soorten waren er genoeg gegevens. Zij vliegen tot wel 500 kilometer tussen broed- en overwinteringsgebied. Een door de jaren heen afnemende trekafstand was bij 21 van de 24 soorten zichtbaar. Blauwe kiekendief, stormmeeuw, kerkuil en merel lieten de grootste verandering zien, variërend van ruim tien tot meer dan 100 kilometer. De onderzoekers hebben alleen 'korte- en middellange-afstandstrekkers' onder de vogels bekeken, omdat alleen binnen Europa voldoende geringde vogels worden gemeld door het algemene publiek. Van de lange-afstandstrekkers zoals de bonte vliegenvanger en de kleine karekiet zijn er niet genoeg betrouwbare terugmeldingen - uit Afrika.

De getallen voor het onderzoek komen uit de grote database van het Vogeltrekstation - Centrum voor vogeltrek en -demografie. In Nederland zijn zo'n 10 miljoen vogels geringd, in bijna een eeuw tijd. De onderzoekers gebruikten de gegevens van vogels die zijn geringd tussen 1932 en 2004, en die door het algemene publiek dood teruggevonden werden tijdens de wintermaanden. Dit soort onderzoek is alleen mogelijk dankzij de inspanningen van de vele mensen die de ringen teruggemeld hebben, en de deskundige vrijwilligers die de ringen zorgvuldig hebben aangebracht. Op een vogelring staat een unieke code, die dient als paspoort van de drager. "Ons onderzoek bewijst het nut van ringgegevens, en van de inzet van vrijwilligers en het publiek," stelt Visser. "Er is geen andere manier om van zoveel vogels gegevens te verzamelen over een zo'n groot gebied".

Het is al met al een bijzondere publicatie, want naast Visser en een onderzoeker van de Rijksuniversiteit Groningen werkten ook twee oud-collega's mee die al decennia bij het vogelonderzoek betrokken en inmiddels ruimschoots met pensioen waren. Voor Ab Perdeck, trekvogelonderzoeker en oud-hoofd van het Vogeltrekstation, was het 59 jaar na zijn eerste helaas ook zijn laatste artikel. Hij overleed eerder dit jaar onverwacht op 86-jarige leeftijd door een ongeval.

Het NIOO is het onderzoeksinstituut voor ecologie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Het bestaat uit drie centra: voor ecologie van kust en zee, van het zoete water en van het land. Bij het NIOO werken ongeveer 250 mensen. Op het NIOO-Centrum voor Terrestrische Ecologie in Heteren richten de onderzoekers zich op het leven op het land.