Nationale Bank van Belgie


Observatorium voor krediet aan niet-financiële vennootschappen
- Driemaandelijkse bijwerking 2009


_________________________
Kredietvolume

In het tweede kwartaal van 2009 is, voor het eerst sinds eind 2007, de toekenning van bankkrediet aan de ingezeten ondernemingen weer versneld. Na correctie voor het effect van de wisselkoersschommelingen en de sectorale aanpassingen, is de groei op jaarbasis licht gestegen tot 5,1 pct. tegenover 4,7 pct. in het begin van 2009.

2009-08-19

VOORNAAMSTE RECENTE ONTWIKKELINGEN
(bijwerking van 19 augustus 2009)

De dynamiek op korte termijn is de laatste drie maanden weer toegenomen. De netto kredietstromen groeiden sterk ten opzichte van het eerste kwartaal van dit jaar. Na seizoenszuivering groeide de kredietverlening aan met 1,70 miljard euro; in het eerste kwartaal van 2009 was dit saldo nog negatief ten belope van 492 miljoen euro.

In het tweede kwartaal van 2009 is er een verschillende evolutie waar te nemen in de verlening van kortlopende en langlopende kredieten. De jaarlijkse groeivoet van kredieten met een looptijd van minder dan 1 jaar was negatief in het tweede trimester van 2009: de uitgifte van korte termijnkredieten daalde met 2,4 pct. (tegenover een positieve groeivoet van 3,4 pct. in het eerste kwartaal van 2009). Na een aanhoudende vertraging van de uitgifte van langetermijnkredieten sinds begin 2008, is de verlening opnieuw versneld: van 6,9 pct. in het eerste kwartaal tot 8,6 pct. in het tweede.

De Belgische ondernemingen kunnen tevens beroep doen op buitenlandse banken1 om zich te financieren. De financiële rekeningen die door de Bank worden opgesteld, o.a. aan de hand van de betalingsbalansstatistieken, laten toe de kredietstromen afkomstig van niet-ingezeten banken in kaart te brengen. Uit de gegevens voor het eerste kwartaal van 2009 valt op dat de kredieten afkomstig uit het buitenland ervoor zorgen dat er een netto-aangroei is van kredieten aan ondernemingen. In die periode groeiden de uistaande leningen bij buitenlandse banken met 3,0 miljard euro, hetgeen de kleinere binnenlandse kredietverlening overcompenseerde. Aan de hand van de statistieken van de Kredietcentrale, die zowel de toegestane als de opgenomen kredieten omvatten, kan men het verloop van het krediet analyseren volgens de grootte van de kredietnemende ondernemingen.


1 Het begrip buitenlandse (of niet-ingezeten) bank berust op het territorialiteitsbeginsel. De dochterondernemingen en bijbanken van buitenlandse banken die in België een stabiele vestiging bezitten, zijn in het begrip ingezeten bank vervat. De kredietverlening door buitenlandse banken bestaat dus enkel uit de kredietverstrekking door in het buitenland gevestigde instellingen. Deze gegevens kennen dus grotere vertraging vooraleer ze beschikbaar zijn dan de kredieten die verstrekt worden door Belgische banken: de meest recente gegevens zijn die voor het eerste kwartaal van 2009.

De toekenning van kredieten aan kleine bedrijven stagneerde in de maanden april, mei en juni. Daar staat tegenover dat kleine bedrijven meer beroep deden op de hun toegestane kredietenlijnen. Voor middelgrote bedrijven steeg het totale bedrag aan toegestane kredieten, de aanwending ervan steeg licht. Grote bedrijven zagen de toegestane en opgenomen kredieten een beetje teruglopen in het tweede kwartaal van 2009.
De aanwendingsgraad van de kredieten, die de intensiteit weergeeft waarmee de ondernemingen op hun kredietlijnen "trekken", was vrijwel ononderbroken gestegen sinds het begin van de financiële onrust en dit voor elke ondernemingsklasse. Hieruit blijkt dat de ondernemingen maximaal gebruik wilden maken van hun bestaande kredietmogelijkheden, terwijl de nieuwe leningen vaak moeilijker te verkrijgen waren.
In het tweede kwartaal van 2009 bleven de kleine bedrijven meer op hun kredietlijnen trekken dan voordien, terwijl er voor grote en middelgrote bedrijven een einde leek gekomen aan die opwaartse trend. Deze verschillende evolutie kan mogelijk verklaard worden door het herstel van de aandelenmarkten en markten voor schuldpapier, deze laatsten zijn enkel toegankelijk voor grote en middelgrote ondernemingen.
Aan het einde van het tweede kwartaal van 2009 beliep de aanwendingsgraad 85,6 pct. voor de kleine ondernemingen, 71,3 pct. voor de middelgrote, en 59,3 pct. voor de grote ondernemingen. De aanwendingsgraad is gewoonlijk omgekeerd evenredig met de omvang van de ondernemingen. Een mogelijke verklaring voor die bevinding is dat er geen of nagenoeg geen alternatieve financieringswijzen bestaan voor kleine ondernemingen, maar ze kan ook wijzen op een negatieve correlatie tussen de omvang van het kredietopnemende bedrijf en de beoordeling van het risico. De aanwendingsgraad varieert aanzienlijk volgens de bedrijfstak waartoe de ondernemingen behoren. Zo beschikken de ondernemingen in de verwerkende nijverheid over de grootste marge inzake "ongebruikt" krediet, zoals blijkt uit een structureel lagere aanwendingsraad. Daarentegen benutten ondernemingen die actief zijn in de horeca of de vastgoedsector - zeer vaak kmo's - doorgaans een groter deel van de hun ter beschikking staande kredietlijnen. Een restrictief kredietbeleid kan bijgevolg het schadelijkst blijken voor bedrijven in die sectoren. De aanwendingsgraad steeg het sterkst in de bouwsector (+3,71 procentpunten), gevolgd door de transport- (+2,00 procentpunten) en de vastgoedsector (+1,85 procentpunten). De andere beschouwde sectoren lieten allen een lagere aanwendingsgraad optekenen: de verwerkende nijverheid (-1,76 procentpunten), de handel (-1,32 procentpunten) en de horeca (-1,05 procentpunten).

Rentevoeten en andere kredietvoorwaarden
De door de Belgische banken op de nieuwe bedrijfskredieten toegepaste rentevoeten, verzameld via de MIR-enquête (zie http://www.mfiir.be), zijn een van de voornaamste indicatoren van de kredietkosten waarmee de ondernemingen worden geconfronteerd. De daling van de rentevoeten die was begonnen in november 2008 heeft zich verder gezet in het tweede kwartaal van 2009. Dat weerspiegelt de transmissie van de versoepeling van het monetaire beleid in het eurogebied sinds midden oktober 2008. Onder toedoen van twee successieve dalingen van de leidinggevende rente van de ECB met telkens 25 procentpunten in het tweede kwartaal van 2009 (op 8/4/2009 en 7/5/2009) tot 1 pct., en het verder verdwijnen van de spanningen op de geldmarkten kon de driemaands Euribor worden verlaagd tot 1,10 pct. op het einde van het tweede kwartaal. Op de kapitaalmarkten is het rendement van de Belgische overheidsobligaties op vijf jaar quasi onveranderd gebleven ten opzichte van drie maanden voordien op 2,96 pct. (op 30/6/2009). De bancaire tarieven van kredieten aan ondernemingen zijn in het tweede kwartaal gedaald voor alle types en looptijden, maar in mindere mate dan het in het eerste kwartaal van 2009. De daling was het meest uitgesproken voor kredieten op korte en middellange termijn (die met 44, 30 en 31 procentpunten werden verlaagd voor respectievelijk de kredieten met een waarde van minder dan 1 miljoen euro op een korte variabele rente, de kredieten met een waarde van meer dan
1 miljoen euro en een korte variabele rente en die met een waarde van minder dan 1 miljoen euro en een middellange variabele rente). De kosten voor de kredieten met rentetarieven op lange termijn zijn proportioneel minder verlaagd: 12 basispunten voor de kredieten met een waarde van minder dan 1 miljoen euro en een vaste rente op meer dan vijf jaar. De rentetarieven van kredieten met korte en middellange termijn hebben hun laagste punt bereikt sinds het opstarten van de MIRenquête begin 2003; de rente op kredieten met een vaste rente en looptijd langer dan vijf jaar is met 4,88 pct. ongeveer gelijk aan het gemiddelde van de periode 2003-2007.

De enquête van het Eurosysteem naar de kredietverlening (zie http://www.nbb.be/doc/DQ/BLS.htm), verschaft veeleer kwalitatieve informatie over het verloop van de toekenningsvoorwaarden, de vraag naar bankkredieten en de verklarende factoren die aan deze ontwikkelingen ten grondslag liggen.
Alle vier grootbanken van België rapporteerden dat ze hun kredietvoorwaarden voor ondernemingen quasi onveranderd hebben gelaten in het tweede trimester van 2009. Dit is voor het eerst na drie opeenvolgende kwartalen waarin sterk negatieve netto-percentages wezen op een aanzienlijk strengere kredietverlening.
De banken beschikken over verschillende instrumenten om het aanbod van kredieten aan ondernemingen te beperken. Sinds het begin van de financiële moeilijkheden, hebben de eerste gewag gemaakt van het verhogen van de marges, maar eveneens van een verstrakking van nietmonetaire criteria, meer in het bijzonder clausules in kredietcontracten, diverse kosten eigen aan de kredietopname of waarborgvereisten.
Een bank deelde mee dat ze de marges op de meer risicovolle kredieten heeft verhoogd, net als dat een bank te kennen gaf dat ze de grootte van het krediet ingeperkt heeft. De andere instrumenten (zoals de gemiddelde marge, andere kosten, looptijd en onderpand) zijn volgens de banken onveranderd gebleven. Dit kan een ommekeer betekenen in de trend van de drie kwartalen ervoor, waarin banken hun voorwaarden ernstig verstrengden. Ondanks de ongewijzigde kredietvoorwaarden, was er vanwege de banken toch een verslechterde risicoperceptie, zij het dat de verslechtering minder uitgesproken was dan in het eerste kwartaal van het jaar. Voor het derde kwartaal verwachten banken geen wijziging in hun kredietvoorwaarden. Twee van de vier banken zagen de vraag naar kredieten afnemen in het tweede kwartaal van 2009, weliswaar minder dan het kwartaal voordien. Dit valt volgens de banken zelf voornamelijk te verklaren doordat bedrijven besparen op vaste investeringen en door een terugval in het aantal overnames en herstructureringen.

Uit de enquête bij de ondernemers die de Bank in juli 2009 heeft gehouden, blijkt dat de toegangsvoorwaarden voor bancair krediet licht verbeterd zijn in het tweede kwartaal. In juli 2009 beschouwde 35 pct. van de ondernemingen uit de verwerkende nijverheid, de bouwnijverheid en de diensten aan ondernemingen de toegangsvoorwaarden voor nieuwe financieringen als ongunstig, terwijl 37 pct. van de bedrijven ze ongunstig vond in het eerste kwartaal. Het percentage ondernemingen dat de voorwaarden gunstig achtte, is quasi onveranderd gebleven: 16 pct. tegenover 15 pct. voor de eerste drie maanden van 2009. Ondanks de lichte verbetering in de eerste twee kwartalen van het jaar geeft het nettosaldo van de antwoorden nog steeds aan dat de voorwaarden al met al ongunstig en veel negatiever zijn dan bij de voorgaande verkrapping, in 2002. In verband met de verschillende criteria stelden de ondernemingen tijdens de laatste drie maanden vooral een verbetering van de rente vast, wat in overeenstemming is met de forse daling van de op leningen aan ondernemingen toegepaste retailtarieven. Betreffende de andere kredietvoorwaarden (overige kredietkosten, kredietvolumes en waarborgen) waren de ondernemingen nog steeds sterk ontevreden, zij het in mindere mate dan in het eerste kwartaal van 2009. Vooral wat betreft waarborgen zijn de kredietinstellingen volgens de bedrijfsleiders te veeleisend, bijna 50 pct. van de bedrijven meldde hierin een verslechtering.
Wat de verschillen naar bedrijfsgrootte betreft, oordelen voornamelijk de grote (met 250 tot 499 werknemers) en zeer grote ondernemingen (>500 werknemers) opvallend minder gunstige algemene financieringsvoorwaarden, hoewel het nettopercentage van het afgelopen kwartaal minder negatief geworden is. Sinds het begin van de financiële en vervolgens economische crisis vragen de grote ondernemingen wellicht meer bankkrediet aan dan gewoonlijk, gezien de spanningen op de financiële markten waar ze zich normalerwijze financieren. Ondanks de recente lichte ontspanning bleven de kosten voor financiering door de markt zeer hoog. Tegen die achtergrond valt een restrictieve houding van de banken ten aanzien van de grote ondernemingen niet uit te sluiten, omdat ze hun blootstelling aan omvangrijke kredieten willen beperken. Inzake de resultaten per bedrijfstak, waarvoor antwoorden beschikbaar zijn voor de verwerkende nijverheid, de bouwnijverheid en de diensten aan ondernemingen, is het de laatste groep die melding geeft van een achteruitgang van de kredietvoorwaarden ten opzichte van het eerste kwartaal. Ondernemingen in de andere twee sectoren zijn minder negatief.

Verloop in het eurogebied
Uit de cijfers van het eurogebied blijkt dat de gevolgen van de financiële crisis op de kredietverlening aan bedrijven, in tegenstelling tot België, nog uitdiepte in het tweede kwartaal van 2009. De groei op jaarbasis van het bankkrediet is bijna tot stilstand gekomen: eind juni bedroeg deze nog 2,3 pct. komende van 6,3 pct. eind maart 2009. De daling van de banktarieven in het tweede kwartaal van 2009 kenden een erg gelijkaardig patroon als deze in België. Opvallend is wel dat kredieten met een looptijd tot 1 jaar zo'n halve procent goedkoper zijn in België dan het gemiddelde in het eurogebied, terwijl de leningen met een vaste rente en een looptijd langer dan vijf jaar meer dan 100 basispunten duurder zijn in België dan het gemiddelde van de eurozone. Anders dan de vier Belgische grootbanken, gaven de banken in het eurogebied in de Bank Lending Survey opnieuw melding van een verstrakking van de toekenningcriteria van nieuwe kredieten, zij het minder uitgesproken dan in het eerste kwartaal van 2009. De banken uit de eurozone zijn licht pessimistischer dan hun Belgische tegenhangers betreffende de kredietcriteria voor het derde trimester. De Belgische banken rapporteerden wel een zwakkere vraag naar kredieten dan deze in het eurogebied.