Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Datum 12 augustus 2009
Betreft Vragen n.a.v. Jaarverslag 2008 Erfgoedinspectie
Naar aanleiding van de beleidsreactie d.d. 24 juni 2009 die ik tezamen met het
jaarverslag van de Erfgoedinspectie aan de Eerste Kamer heb doen toekomen,
heeft de commissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap enkele vragen gesteld.
Deze vragen wil ik middels dit schrijven beantwoorden.
De leden van de commissie wijzen mij op de positieve ervaringen die opgedaan
zijn bij de Hermitage in Amsterdam en vragen mij deze te betrekken bij het
komen tot goed opdrachtgeverschap bij nieuwbouw en verbouwingen van
culturele instellingen.
In mijn beleidsreactie heb ik aangegeven dat ik het voor goed
opdrachtgeverschap van belang vind dat kennis en ervaring, opgedaan bij de
nieuw- en verbouw van musea, gedeeld wordt. Zo kan daarvan gebruik gemaakt
worden bij lopende of nieuwe projecten. De suggestie van de commissieleden om
tevens te kijken naar de positieve ervaringen die zijn opgedaan bij de Hermitage
in Amsterdam, neem ik dan ook ter harte. Ik zal waar relevant gebruik maken
van deze ervaringen om te komen tot goed opdrachtgeverschap.
De leden van de commissie vragen zich af of het oorspronkelijk geformuleerde
idee van een monumentencommissie overeind blijft, en of een gemeentelijke
monumentencommissie nu wel of niet verplicht blijft.
Het oorspronkelijk geformuleerde idee van een monumentencommissie is dat
zij advies uitbrengt over wijzigingen, verplaatsing en sloop van rijksmonumenten
op basis van de Monumentenwet 1988. Dat blijft overeind. Met de standaard voor
gemeentelijke monumentencommissies beoog ik een kwaliteitsslag in
professionaliteit en deskundigheid van monumentencommissies. Deze standaard
zal ik u in de vorm van een handreiking in september van dit jaar toesturen. In de
Monumentenwet 1988 is tevens geregeld dat alle gemeenten vanaf 1 januari
2009 een monumentenverordening en ook de beschikking over een
monumentencommissie moeten hebben. Dat blijft dus verplicht.
Deze monumentencommissie hoeft echter niet per individuele gemeente ingesteld
te worden, meerdere gemeenten mogen gezamenlijk gebruik maken van dezelfde
monumentencommissie.
De leden van de commissie vragen zich tenslotte af wat de in de passage over
monumentenvergunningen voorgestelde werkwijze betekent voor de toepassing
van de lex silencio positivo in de monumentenvergunningenprocedure.
In het kader van de modernisering van de monumentenzorg heb ik het
voornemen om de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zodanig te
wijzigen, dat voor die gevallen waarin gemeenten de minister niet meer om
advies hoeven vragen bij relatief eenvoudige ingrepen aan monumenten de
reguliere voorbereidingsprocedure geldt in plaats van de huidige uitgebreide
voorbereidingsprocedure. Het betreft gevallen waarin sprake is van relatief
eenvoudige ingrepen aan monumenten. Aan de reguliere voorbereidingsprocedure
is vergunningverlening van rechtswege (lex silencio positivo) gekoppeld, terwijl
die bij de uitgebreide procedure niet geldt. Dit betekent dat de lex silencio
positivo enkel geldt bij eenvoudige ingrepen aan monumenten, niet bij
complexere ingrepen als (gedeeltelijke) sloop, functieverandering of reconstructie.
Overigens merk ik op dat in het systeem van de Monumentenwet 1988 ingeval
van te lang stilzitten door het bestuursorgaan in alle gevallen vergunningverlening
van rechtswege optreedt, ongeacht de aard van de ingreep. Dit betekent dat het
nieuwe stelsel na MoMo per saldo een verbetering van het beschermingsniveau
oplevert. Onomkeerbare ontwikkelingen zullen immers niet meer mogelijk zijn op
grond van een van rechtswege verleende vergunning.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk