Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
1
> Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijnstraat 50
Den Haag
Postbus 16375
Postbus 20018 2500 BJ Den Haag
2500 EA DEN HAAG www.minocw.nl
Onze referentie
HO&S/CBV/143761
17 juli 2009
Uw referentie
2009Z14082
Datum 6 augustus 2009
Betreft Vragen van het lid Jasper van Dijk (SP)
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Jasper van Dijk van uw
Kamer over uitholling van het hoger onderwijs.
De vragen zijn mij toegezonden met uw brief met kenmerk 2009Z14082
(ingezonden op 16 juli 2009).
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk
a
2009Z14082 Datum
Vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) aan minister van Onderwijs, Cultuur en Onze referentie
Wetenschap over de uitholling van het hoger onderwijs. (Ingezonden 17 juli 2009) HO&S/CBV/143761
1
Wat is uw reactie op het artikel "Universiteitskoepel waarschuwt voor `uitholling' van
het academisch onderwijs"? 1)
Ik heb het artikel gelezen. Ik deel niet de mening van de voorzitter van de VSNU dat
er uitholling plaatsvindt van het academisch onderwijs. De afgelopen jaren is er veel
geïnvesteerd in het hoger onderwijs. De universiteiten doen mee in de wereldtop,
zoals ook de voorzitter van de VSNU bevestigt. De universiteiten staan wel voor een
aantal uitdagingen om de toename van het aantal studenten te blijven combineren
met een hoge onderwijskwaliteit. Deze uitdaging is al eerder onderkend en vormt het
hart van mijn strategische agenda voor het hoger onderwijs (zie ook mijn antwoord
op vraag 3 van het lid van der Ham (D66), ingezonden op 16 juli met vraagnummer
2009Z14039).
Het artikel bevestigt voor mij nogmaals dat er bij de VSNU en bij mij verschillende
zienswijzen bestaan ten aanzien van de prijs per student. Zoals toegezegd bij het
wetgevingsoverleg van 15 juni 2009 zal ik hier in bestuurlijk overleg met de VSNU
over spreken en uw kamer hierover in vóór 1 oktober informeren.
2
Deelt u de analyse van de heer Noorda, voorzitter van de universiteitskoepel
Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU), dat sinds de
jaren '80 de universiteiten 40 procent minder budget per student krijgen? Is het waar
dat sinds 1995 het budget per student is gedaald met 460 euro? Zo neen, wat is
volgens u de juiste berekening?
Omdat er over de berekening van de onderwijsuitgaven per student tussen de VSNU
en mij dus een verschillende zienswijze bestaat, kan ik de analyse van de heer
Noorda niet delen.
Ik kan alleen maar informatie geven over de wijze waarop ik de onderwijsuitgaven
per student in het wetenschappelijk onderwijs bereken. OCW presenteert jaarlijks in
Kennis in Kaart een consistente berekeningsmethodiek voor de prijs per student in
het wetenschappelijk onderwijs. Deze methodiek is op grond van het totale budget
voor bekostigde universiteiten, exclusief de levensbeschouwelijke instellingen, de
academische ziekenhuizen, de IO-instellingen en de Open Universiteit, inclusief
specifiek budget toegerekend aan universiteiten, gedeeld door het aantal studenten
per kalenderjaar, waarbij budgetten voor studentenstijgingen voor 100% worden
toegerekend aan onderwijs. Budgetten voor onderzoek worden hierbij niet
meegerekend. De rijksbijdrage is omgerekend naar prijzen van 2008 met behulp van
de werkelijk uitgekeerde loon- en prijsbijstellingen van de afgelopen jaren.
Op grond van de systematiek die OCW hanteert, blijkt dat er geen daling in de
onderwijsuitgaven per student is geweest (zie de meest recente versie van Kennis in
Kaart). De onderwijsbijdrage per student is redelijk stabiel. Zie ook mijn antwoord op
vraag 2 van het lid van der Ham (vraagnummer 2009Z14039).
Wo, x 1.000 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Datum
Prijspeil 2008 6,0 6,1 6,0 5,9 5,9 5,9 5,9 5,8 5,9
Onze referentie
Bron: Kennis in kaart 2008 HO&S/CBV/143761
3
Kunt u aangeven hoe het onderwijsbudget per student zich in het HBO heeft
ontwikkeld sinds 1995?
Ik doe u hierbij de meest recente cijfers over de ontwikkeling van de
onderwijsuitgaven per student in het hbo toekomen uit de meest recente versie van
Kennis in Kaart.
Hbo, x 1.000 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
Prijspeil 2008 6,0 6,1 6,1 5,9 5,8 5,8 5,7 5,7 5,8
Bron: Kennis in Kaart 2008
4
Kunt u een overzicht geven van hoe de student-docentratio zich heeft ontwikkeld
sinds 1995 op universiteiten en hogescholen?
Ontwikkeling student-stafratios in hbo en wo sinds 1995
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
hbo
student/onderwijzend
personeel 20,5 21 21,1 21,3 23,1 23,6 23,9 23,9 24,1 24,9 25,7 25,4 24,5
wo
student/wetenschappelijk
personeel 8,1 7,9 7,7 7,7 7,9 7,6 8,2 8,2 8,7 9,2 9,8 9,9 10
Bron: Kerncijfers (diverse jaargangen)
5
Is het waar dat er voor de geesteswetenschappen per 150 studenten één
promotieplaats is, terwijl er bijvoorbeeld één promotieplek is per drie
natuurkundestudenten? Waarom ligt dit zo ver uit elkaar? Hoe gaat u zorgen voor
meer promotieplaatsen voor de geesteswetenschappen?
In het rapport van de commissie Nationaal Plan Toekomst Geesteswetenschappen
(de commissie-Cohen), dat ik op 24 april jl. vergezeld van mijn beleidsreactie
(Kamerstukken II, 2008-2009, 31 700 VIII, nr. 175), aan de Tweede Kamer heb
gestuurd, geeft de commissie aan dat in de geesteswetenschappen op de 100
afgestudeerden slechts 4 aio-plaatsen beschikbaar zijn, terwijl in de
natuurwetenschappen op de 100 afgestudeerden 23 plaatsen beschikbaar zijn (bron:
VSNU/WOP/2006 en 2007, 1cHO 2007).
Volgens de analyse van de commissie, speelt hier een rol dat de
geesteswetenschappen onvoldoende financiële armslag hebben om jong talent vast
te houden en een aantrekkelijk loopbaanperspectief te bieden. In de
natuurwetenschappen zijn er meer post doc-plaatsen en meer buitenuniversitaire
paden, bijvoorbeeld research en developmentafdelingen van bedrijven, TNO enz. dan Datum
in de geesteswetenschappen.
Onze referentie
De commissie signaleert het probleem van geringe doorstroming van jong talent en HO&S/CBV/143761
relatief weinig promotieplaatsen als één van de problemen die spelen bij de
geesteswetenschappen.
Zoals ik heb aangegeven in mijn beleidsreactie ben ik blij met het rapport en ben ik
bereid mijn aandeel te nemen in het oplossen van de problemen in deze sector. Ik
heb daartoe inmiddels de commissie Regieorgaan Geesteswetenschappen ingesteld,
onder voorzitterschap van prof. dr. F. van Oostrom. Deze commissie zal mij
adviseren over de besteding van de middelen die ik beschikbaar stel ter uitvoering
van het advies van de commissie Cohen. Het gaat daarbij in eerste instantie om
middelen die oplopen van 2 miljoen in 2009 naar 10 miljoen in 2010 en 15
miljoen euro (structureel) vanaf 2011 (de oploop vanaf 2011 is indicatief op de
aanvullende post van het Rijk gereserveerd). Dit is een forse extra investering in de
geesteswetenschappen. Zie ook mijn antwoord op vraag 5 van het lid van der Ham
(vraagnummer 2009Z14039).
6
Hoe gaat u de door de voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Akademie van
Wetenschappen (KNAW), de heer Dijkgraaf, genoemde kenniscrisis in Nederland
tegen? Bent u bereid om met de minister van Financiën in gesprek te gaan om te
pleiten voor een verhoging van het budget per student in het hoger onderwijs?
Het kabinet is het er over eens dat kennis een belangrijke pijler is in onze
samenleving. Als de economie op enig moment aantrekt, moeten we beschikken over
goed opgeleide mensen die direct weer aan het werk kunnen. Onze samenleving en
kenniseconomie moeten sterker uit de strijd komen. Om het dreigende verlies van
potentieel als gevolg van deze crisis tegen te gaan, zet dit kabinet daarom in 2009 en
2010 een programma op om kenniswerkers en onderzoekers uit bedrijven voor
Nederland te behouden. Zij kunnen worden ingezet bij publieke kennisinstellingen
voor onderzoek en ontwikkeling op maatschappelijke thema's. Hiervoor is 280
miljoen vrijgemaakt.
Tevens streeft het kabinet ernaar om de ontwikkeling van onderwijs, innovatie en
kennis in een nader af te spreken lange termijnpad op tenminste het niveau van het
OESO-gemiddelde te brengen. Dit is vastgelegd in het Aanvullend Beleidsakkoord. De
minister van EZ en ik zullen u daarover in een brief op Prinsjesdag informeren.
7
Bent u bereid een voorbeeld aan Duitsland te nemen, aangezien dit land tot 2018 een
extra investering van 18 miljard euro doet in hoger onderwijs en onderzoek? Zo nee,
waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
1) de Volkskrant 14 juli 2009
Toelichting: deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid
Van der Ham (D66), ingezonden 16 juli 2009 (vraagnummer 2009Z14039)