Gepubliceerd op 5 augustus 2009
UvA-econoom ziet structurele onderschatting jeugdwerkloosheid
`Geen wonder dat laagopgeleide jongeren arbeidsprobleem hebben'
Gepubliceerd op 5 augustus 2009
Wiemer Salverda
Fotograaf: Jorrit Salverda
De jongerenwerkloosheid is veel ernstiger dan tot nu toe steeds is
aangenomen. Door verkeerde vergelijkingen tussen groepen en een
veronachtzaming van de al decennia verslechterende arbeidspositie van
de jeugd wordt de ernst van het probleem onderschat. Dat zegt Wiemer
Salverda, directeur van het Amsterdams Instituut voor Arbeidsstudies
van de Universiteit van Amsterdam. `Beleidsmakers moeten daar eens
goed over nadenken.'
Salverda ziet verschillende redenen voor de onderschatting van het
probleem van werkloze jongeren. Het gaat volgens de econoom vooral om
de jeugd met een mbo-diploma op zak. `Jongeren doen bijvoorbeeld veel
parttime werk. Dat is een groep die nog niet op zoek is naar een
zogenoemde serieuze baan. Maar je moet kijken naar de jeugd die een
echte baan zoekt. Trek je de parttimers van de groep werkende jongeren
af, dan hou je in Nederland een veel kleinere groep jeugd met een baan
over. Het percentage werklozen, jongeren die een serieuze baan zoeken
maar die niet vinden, wordt dan veel groter. Dat besef is van belang
voor internationale vergelijkingen, voor vergelijkingen met andere
groepen in Nederland en voor vergelijkingen in de geschiedenis.'
Het Centraal Bureau voor de Statistiek maakt in juli bekend dat de
werkloosheid 4,8 procent bedraagt. De jeugdwerkloosheid - het aantal
jongeren tussen de 15 en 25 jaar oud zonder baan - stond op 11,4
procent. Doorgaans berusten beleidsmakers in het feit dat de
jeugdwerkloosheid ongeveer twee keer zo hoog is als de werkloosheid
onder de gehele beroepsbevolking, zegt Salverda. `Maar die
vergelijking klopt niet, want jongeren maken zelf ook deel uit van die
beroepsbevolking waarmee ze worden vergeleken.' Volgens Salverda
kunnen jongeren beter worden opgesteld naast een andere groep, zoals
mannen tussen de 25 en 50 jaar oud, aangezien die een stabiele positie
op de arbeidsmarkt hebben. `Jongeren zijn bijna zeven keer zo vaak
werkloos als deze groep; dat is twee maal zo veel als in andere landen
en als vóór de dotcom crisis van 2001 in eigen land.'
Minimumloon loslaten in cao's
De matige beloning is een ander probleem dat volgens Salverda ten
grondslag ligt aan de slechte arbeidsmarktpositie van jongeren. `In
cao's zijn de laagste schalen nu vaak gelijk aan het minimum
jeugdloon. Die salarissen inspireren niet. Nu is er voor jongeren
tussen de 15 en 23 jaar oud voor elke leeftijd een minimumloon. Een
19-jarige die binnenkomt bij een bedrijf verdient nu hetzelfde als een
17-jarige die twee jaar werkervaring heeft. Je kunt beter op basis van
ervaring gaan belonen, want anders lopen werknemers snel je bedrijf
uit. Ondernemingen, en ook de jonge arbeidskrachten zelf, krijgen zo
weinig behoefte om te investeren in scholing.'
Volgens Salverda wil de politiek sinds medio jaren negentig dat in
cao's de laagste schaal het minimum jeugdloon is. Bij lagere lonen
zouden bedrijven namelijk meer mensen kunnen aannemen, zo is de
gedachte van veel politici, en blijven jongeren langer op school.
Bovendien blijven de uitkeringen dan ook lager, aangezien die
gekoppeld zijn aan het minimumloon. `Niet op blind staren, zegt
Salverda. `Het is tijd voor een structurele verbetering van de
arbeidspositie van jongeren. De jeugdwerkgelegenheid stelt steeds
minder voor. De banen zijn veelal parttime, waardoor jongeren niet
alleen moeten concurreren met hun leeftijdsgenoten maar ook met oudere
vrouwen op de arbeidsmarkt die deeltijdwerk zoeken. Jongeren zouden
hun uitkering deels moeten kunnen behouden als ze alleen maar parttime
werk kunnen vinden. Laagopgeleide jongeren hebben voltijdwerk nodig.
Het is geen wonder dat zij, en dan vooral etnische minderheden, een
arbeidsprobleem hebben.'
Universiteit van Amsterdam