4. Antwoorden op kamervragen van Voordewind over de recente
gezinsmoorden
Antwoorden op kamervragen van Voordewind over de recente gezinsmoorden
Kamerstuk, 9 juli 2009
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
CZ-K-U-2937215
9 juli 2009
Geachte voorzitter,
Hierbij zend ik u, mede namens de Minister voor Jeugd en Gezin, de
Minister van Justitie en de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Voordewind
(ChristenUnie) over de recente gezinsmoorden (ingezonden 9 juni 2009).
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van de recente gezinsmoorden in Zwijndrecht en
Almere?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kent u het boek `Moordouders' door criminoloog Toon Verheugt, dat een
verzameling onderzoeken naar kinderdoding door ouders inhoudt? 1)
Heeft u dergelijke wetenschappelijke inzichten verwerkt in de
signalering en preventie van huiselijk geweld, in het bijzonder
kinderdoding?
Antwoord 2
Ik heb kennisgenomen van het boek van de heer Verheugt. Het boek biedt
kennis over en inzicht in het complexe verschijnsel van kinderdoding.
Het boek is bedoeld voor professionals. De inzichten die uit genoemd
boek naar voren komen, kunnen professionals helpen en ik zal dit dan
ook onder de aandacht van deze professionals brengen.
Vraag 3
Wordt het oppikken van specifieke signalen van psychische problemen
bij ouders die aanleiding kunnen geven tot een dergelijke daad
meegenomen in het beleid ter bestrijding van suïcidaliteit en
suïcides? Wordt in het programma van 113 Online rekening gehouden met
een dergelijke staat van wanhoop bij ouders?
Antwoord 3
In mijn standpunt op het Beleidsadvies Verminderen van suïcidaliteit
(Vergaderjaar 2007/2008, 22 894, nr. 172) heb ik de Beleidsagenda
suïcidepreventie gepresenteerd. Daarin zijn verbeteringen voorgesteld
die onder meer toezien op verbeteringen in de kwaliteit van
zorgverlening en nazorg aan personen met suïcidale klachten. Een
betere herkenning van suïcidaliteit van verscheidene risicogroepen
maakt daar deel van uit.
De hulpverlening die Stichting 113online zal gaan aanbieden zal
gericht zijn op het bieden van hulp en behandeling van personen met
suïcidale klachten met uiteenlopende achtergrond en oorzaken. De
hulpverlening van de Stichting 113online zal zich niet beperken tot
specifieke risicogroepen van suïcidaliteit, hetgeen betekent dat
Stichting 113online in beginsel ook hulp en zonodig doorverwijzing
naar de reguliere ggz zal kunnen bieden aan ouders die suïcidaal en
wanhopig zijn. Voorwaarde hierbij is dat dergelijke ouders dan wel het
initiatief moeten nemen om contact op te nemen met de Stichting
113online. Naar verwachting zal de Stichting 113online met ingang van
1 september 2009 van start kunnen gaan.
Vraag 4
Worden psychische problemen bij ouders na een echtscheiding of na de
geboorte van een kind voldoende gesignaleerd? Voert u specifiek beleid
om in deze gevallen psychische problemen op tijd te herkennen? Welke
instantie is verantwoordelijk voor de signalering van dergelijke
problemen?
Antwoord 4
Wij hebben geen reden om aan te nemen dat psychische problemen bij
ouders na een echtscheiding of na de geboorte van een kind nu
onvoldoende worden gesignaleerd. Wij merken hierbij op dat wij niet de
illusie hebben dat elke problematiek altijd gesignaleerd wordt of kan
worden.
De jeugdgezondheidszorg speelt een belangrijke rol bij het signaleren
van psychische problemen bij ouders na de geboorte van een kind.
Tijdens het eerste huisbezoek van de jeugdgezondheidszorg na de
geboorte van een kind wordt navraag gedaan naar ingrijpende
gebeurtenissen in het gezin, zoals ziekte of scheiding, en wordt
zonodig geadviseerd over verdere hulpverlening en eventueel
doorverwezen. Dit gebeurt ook steeds bij volgende contactmomenten.
Daarbij heeft de Minister voor Jeugd en Gezin de gemeenten in de
Gezinsnota opgeroepen om de thema's relatieproblemen en scheiding een
plek te geven in de Centra voor Jeugd en Gezin, zodat voor ouders die
op dit gebied problemen ervaren, duidelijk is waar zij terecht kunnen
voor ondersteuning. Hiertoe zal een handreiking voor gemeenten
uitkomen.
Ook het opstellen van het ouderschapsplan in het kader van de wet
ouderschap en zorgvuldige scheiding, die per 1 maart jl. in werking is
getreden, kan een aangrijpingspunt zijn om psychische problematiek na
een scheiding te signaleren.
Voor ouders van pasgeborenen is primair de jeugdgezondheidszorg
verantwoordelijk voor het signaleren van risico's zoals psychische
problematiek van de ouders.
Voor ouders na een echtscheiding ligt de verantwoordelijkheid gezien
het hiervoor geschetste niet bij één organisatie. Van alle
professionals die contact hebben met ouders na een scheiding wordt
verwacht dat zij alert zijn op risico's en indien nodig toeleiden naar
de vereiste zorg.
Vraag 5
Wat is uw oordeel over de mediaverslaggeving naar aanleiding van de
recente gezinsmoorden, in het bijzonder het publiceren van de
afscheidsmail van de vader, gezien de verhoogde kans op navolging door
een te detaillistische verslaggeving? Wordt de richtlijn `Suïcide in
de media' van de Ivonne van de Ven Stichting voldoende nageleefd, ook
als gevolg van eerdere schriftelijke vragen over hetzelfde onderwerp?
2) Zo nee, bent u bereid actie te ondernemen richting de media?
Antwoord 5
De mediaverslaggeving rond de recente gezinsmoorden is niet over één
kam te scheren. Elk medium heeft over de moorden op zijn eigen wijze
bericht, conform zijn eigen journalistieke maatstaven en afwegingen.
Het is niet aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om
erover te oordelen.
Wel is het de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap opgevallen
dat veel media, in tegenstelling tot wat de Ivonne van der Ven
stichting in zijn richtlijn "Suïcide in de media" adviseert, de
details van de zaken uitvoerig berichtten.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan zich daarbij
voorstellen dat men vraagtekens zet bij het integraal publiceren van
een afscheidsmail van een dader. Zeker in het licht bezien van het
feit dat onderzoek aanwijzingen oplevert dat gedetailleerde
berichtgeving rond een suïcide een grotere kans kan geven op
navolging.
De journalistiek heeft in de ogen van de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap in dit soort gevoelige zaken een bijzondere
verantwoordelijkheid. Deze wil hij hier nog eens benadrukken. Daarom
zal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de Raad voor de
Journalistiek opnieuw oproepen de richtlijn van de Ivonne van de Ven
stichting breed te verspreiden en deze ook onder de aandacht te
houden, bijvoorbeeld door een verwijzing op de website. Dit heeft de
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar aanleiding van twee
gezinsmoorden en daarop volgende Kamervragen in 2007, ook gedaan. De
betreffende richtlijn is overigens niet een harde code, maar redacties
kunnen haar als hulpmiddel gebruiken bij het maken van beslissingen
rond de berichtgeving in gevoelige suïcidezaken. Voor het overige is
het niet aan de overheid om zich te bemoeien met de journalistieke
besluitvorming.
1) Toon Verheugt (2007), "Kinderdoding in Nederland; een klinisch en
forensisch psychologische studie naar de persoon van de kinderdoder",
Van Gorcum
2) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2006-2007, nr. 1439
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport