Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

WAAR WACHTEN OUDERS OP?

NADER ONDERZOEK NAAR EEN 'HARDE KERN' OP DE WACHTLIJST VOOR BSO EN DAGOPVANG
Den Haag, 14 mei 2009




COLOFON

Projectnummer: 26086

Auteurs: Mireille Gemmeke & Natascha van den Berg (Regioplan) Remco Tijsen (Pelosa)
Maarten Sinnema & Yermo Wever (B&A)

B&A Centrum voor Beleidsevaluatie
Prinses Margrietplantsoen 87
Postbus 829
2501 CV Den Haag

t 070 - 3029500
f 070 - 3029501

e-mail: info@bagroep.nl
http: www.bagroep.nl

© Copyright B&A Groep 2009.

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

B&A is gevestigd in Den Haag, Deventer, Amsterdam.

15-5-2009 14:30:00





INHOUDSOPGAVE
Samenvatting 5

1 Inleiding 7

2 Plan van aanpak 9
2.1 Probleemstelling 9
2.2 Uitwerking onderzoeksvragen 9
2.3 Plan van aanpak 10
2.3.1 Stap 1: Kwalitatief onderzoek 10
2.3.2 Stap 2: Dataverzameling 11
2.3.3 Stap 3: Survey 12
2.3.4 Stap 4: Analyse 13

3 Ouders die lang wachten 15
3.1 Inleiding 15
3.2 De harde kern 15
3.3 Locatiekeuze 15
3.4 Dagdelen 16
3.5 Zekerheid voor later 17
3.6 Inburgeraars 17
3.7 Alternatieven voor opvang 18
3.8 Conclusies 18

4 Kinderen die snel worden geplaatst 21 4.1 Inleiding 21
4.2 `Snelle' ouders en kinderen 21
4.3 Flexibele ouders 21
4.4 Nieuwe centra 22
4.5 Voorrang 22
4.6 Gunstige leeftijden 23
4.7 Conclusie 23

5 Wachtlijstadministraties en Survey onder Ouders 25 5.1 Inleiding 25
5.2 Wachtlijsten 25
5.3 Ontwikkeling wachtlijsten 28
5.3.1 BSO 31
5.4 Lang versus kort wachtenden 33
5.5 Toetsing hypothesen 34
5.6 Conclusie 36
Bijlage: Vragenlijst 39

3









SAMENVATTING
Inleiding
Het ministerie van OCW monitort sinds 2007 de wachtlijsten en wachttijden in de buitenschoolse opvang (BSO) en dagopvang (KDV). De meting van 1 juni 2008, gaf een significant langere wachttijd voor kinderen die op de peildatum nog op de wachtlijst staan dan eerdere metingen.
Dat resultaat deedoet vermoeden dat er een specifieke categorie van kinderen is ontstaan die lang wacht op BSO of dagopvang, een soort `harde kern' van kinderen op de wachtlijst. Eind oktober 2008 heeft het ministerie van OCW aan Pelosa BV, Regioplan Beleidsonderzoek en B&A Consulting gevraagd gezamenlijk een onderzoek uit te voeren om te achterhalen of er inderdaad een`harde kern' is en zo ja, wat de oorzaken zijn van het ontstaan van de `harde kern'.

Werkwijze
Er zijn tien hypothesen zijn onderzocht door middel van de volgende onderzoeksstappen:
Stap 1: Een kwalitatief onderzoek onder zes gemeenten en twaalf kinderopvangorganisaties.
Stap 2: Het verzamelen van gegevens van ouders over de plaatsing van hun kinderen in de kinderopvang en het koppelen van deze gegevens aan gegevens van kinderopvangorganisaties uit hun wachtlijstadministratie per 1 december 2008. Stap 3: Survey onder 800 ouders (wachtenden en geplaatsten). Stap 4: Het analyseren van de kans op plaatsing en de invloed van kenmerken van ouders.

Conclusies
Het onderzoek leidde tot de volgende conclusies:

De netto wachtlijst, de wachtlijst van kinderen waarvan de wensdatum voorbij is, kent volgens dit onderzoek een grote mate van vervuiling. Van de ouders op de wachtlijst blijkt 54% een plek in de opvang te zoeken, 34% was al geplaatst en 12% had inmiddels geen behoefte meer aan een plek. Onder de ouders die een plek zochten ging het in 23% van de gevallen om een uitbreiding of andere mutatie, het betreffende kind zat al in de kinderopvang. Dit betekent dat van de hele netto wachtlijst 31% wacht op een eerste plaatsing in de opvang.

Het onderzoek heeft aangetoond dat van de kinderen die in 2008 op de wachtlijst stonden voor dagopvang 33 procent langer dan een jaar op een eerste plaatsing moest wachten. In de buitenschoolse opvang heeft 38 procent van de kinderen langer dan een jaar moeten wachten1.


1 Dit resultaat kan niet worden gecombineerd met de gegevens over de vervuiling. Gegevens over de vervuiling zijn gebaseerd op kinderen op de wachtlijst. Gegevens over de wachttijd zijn gebaseerd op kinderen die zijn geplaatst op de opvang.


---




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

Op basis van de statistische analyses kunnen de volgende conclusies getrokken worden over de kans op plaatsing van kinderen in de opvang: Voor BSO en dagopvang geldt dat ouders met een specifieke voorkeur voor bepaalde dagdelen (maandag, dinsdag, donderdag), blijven wachten tot op die dagdelen opvang beschikbaar komt. Zij hebben daardoor minder kans om geplaatst te worden. Omgekeerd geldt dat ouders die flexibel zijn in de dagen dat zij werken en opvang nodig hebben, sneller een plek krijgen; Voor BSO geldt dat kinderen die reeds een broertje of zusje bij dezelfde organisatie in de BSO hebben, een grotere kans hebben om geplaatst te worden. Deze relatie geldt niet voor de dagopvang;
Ouders van kinderen die een wensdatum voor BSO hebben rond de vierde verjaardag van het kind hebben meer kans om hun kind te plaatsen dan ouders van kinderen die opvang zoeken voor een ouder kind.

Een aantal hypothesen kon niet statistisch getoetst worden, maar blijkt op basis van de kwalitatieve analyse aannemelijk, te weten:
Ouders die een inburgeringscursus (willen) gaan volgen, schrijven zich in, maar regelen opvang vaak/bijna altijd/altijd? informeel. Zij hebben daardoor geen reden om van opvang gebruik te maken. Deze groep kan beschouwd worden als `harde kern';
Kinderen van ouders met een urgentieverklaring van de gemeente, hebben een grotere kans om geplaatst te worden;
Kinderen van een ouder die bij de kinderopvangorganisatie zelf werkt, hebben een grotere kans om geplaatst te worden;
Ouders met een specifieke voorkeur voor een bepaalde locatie (bepaald centrum, dichtbij huis of werk, dichtbij basisschool), blijven wachten tot op die locatie opvang beschikbaar komt.
Ouders die tijdelijk minder werken of alternatieve opvang organiseren, schrijven zich voor de zekerheid vast in, maar maken pas veel later daadwerkelijk van opvang gebruik en zullen er voor een deel nooit gebruik van maken.

Een hypothese kon niet statistisch getoetst worden en de kwalitatieve analyse gaf te weinig aanknopingspunten om ze aannemelijk te achten, te weten: Kinderen hebben een grotere kans om geplaatst te worden in andere maanden dan september en januari, omdat op 1 september en 1 januari sprake is van een piek in wensdata;

De soort opvang (BSO of dagopvang) had niet veel invloed op de geldigheid van de hypothesen. Wel kunnen de volgende verschillen worden opgetekend. De omvang van de wachtlijst neemt in de dagopvang in het begin sneller af dan in de BSO. In de BSO is de afname meer geleidelijk. Ook staan na een jaar meer kinderen op de wachtlijst voor BSO dan voor dagopvang. Daarnaast is het hebben van een ouder broertje of zusje vooral een voordeel in de BSO, niet in de dagopvang.


---






1 INLEIDING
Vanaf de zomer van 2007 worden de wachtlijsten en wachttijden in de BSO en dagopvang systematisch onderzocht in opdracht van het ministerie van OCW. De omvang van de wachtlijsten en de lengte van de wachttijden zijn gemeten op de peildata 1 augustus 2007, 1 december 2007, 1 juni 2008 en 1 december 2008. Bij dit onderzoek zijn vooral gegevens uit de eerste drie metingen gebruikt. Deze onderzoeksresultaten riepen de vraag op of er een categorie ouders is die relatief lang op de wachtlijst staat en die er in sommige gevallen helemaal niet in lijkt te slagen een plek voor haar kind te bemachtigen.

Het grootste deel van de kinderen op de wachtlijst wordt binnen drie tot vier maanden na de wensdatum (de dag dat de opvang volgens de ouders in had moeten gaan) geplaatst. Dit resultaat is in elke meting min of meer gelijk en geeft aan dat de sector er tot nu toe redelijk in slaagt de groei van de vraag naar opvang bij te houden. De meting van 1 juni 2008, geeft een significant langere wachttijd voor kinderen die op de peildatum nog op de wachtlijst staan. De gemiddelde wachttijd in deze categorie is tussen 1 december 2007 en 1 juni 2008 gestegen van 181 dagen naar 230 dagen bij de BSO en van 143 dagen naar 194 dagen in de dagopvang. Daarnaast bleek ook de omvang van de wachtlijsten op de peildatum toe te nemen. Deze nieuwe bevindingen zijn onderbouwd door andere onderzoeken op gemeentelijk niveau2. De gegevens doen vermoeden dat er een specifieke categorie van kinderen is ontstaan die lang wacht op BSO of dagopvang, de zogenaamde `harde kern'. Blijkbaar slagen sommige ouders er moeilijk in een plek in de opvang te verkrijgen. Dit is vervelend voor Rijk, gemeenten en opvangorganisaties omdat zij de maatschappelijke opdracht hebben gekregen om voor voldoende capaciteit te zorgen. Nog onaangenamer is deze ontwikkeling voor de betreffende ouders, zij wachten kennelijk veel langer op een plaats in de opvang dan de overige ouders. Het ligt voor de hand dat het ministerie van OCW graag de oorzaak van het ontstaan van deze `harde kern' wil achterhalen.

Dit onderzoek staat los van de gevolgen van de recente economische ontwikkeling en zoekt antwoord op de vraag waarom sommige ouders lang moeten wachten op een opvangplaats voor hun kind, terwijl andere ouders hun kind direct kunnen plaatsen. Ook volgens het laatste wachtlijstonderzoek (peildatum 1 december 2008) lijkt sprake te zijn van een `harde kern', ondanks het afnemen van wachtlijsten in het algemeen.

Eind oktober 2008 heeft het ministerie van OCW aan Pelosa BV, Regioplan Beleidsonderzoek en B&A Consulting gevraagd een onderzoek uit te voeren waarin de oorzaken van het ontstaan van de `harde kern' kunnen worden achterhaald. De genoemde partijen zijn gedrieën eerder betrokken geweest bij verschillende onderzoeken naar de wachtlijstproblematiek en hebben specifieke deskundigheid op dit terrein.


2 Wachtlijstonderzoeken in de gemeenten Den Haag en Leidschendam-Voorburg


---




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

In het volgende hoofdstuk wordt het plan van aanpak gegeven. In hoofdstuk 3 wordt specifiek ingegaan op ouders die lang wachten op een opvangplek voor hun kind. In hoofdstuk 4 behandelen we het andere uiterste en kijken we naar kinderen die relatief snel zijn geplaatst. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de resultaten van de analyse van de wachtlijstadministraties en de enquête onder ouders. In de bijlage wordt de enquête onder ouders gegeven.


---





2 PLAN VAN AANPAK
2.1 PROBLEEMSTELLING
Zoals in de inleiding is aangegeven lijkt er een harde kern van kinderen te ontstaan die significant langer op de wachtlijst voor BSO en dagopvang staat dan de veelvoorkomende drie tot vier maanden. Het ministerie van OCW wil graag weten wat de oorzaken van het ontstaan van deze harde kern zouden kunnen zijn.

De probleemstelling van dit onderzoek luidt:

Is er een `harde kern' van ouders/kinderen ontstaan die langer dan gebruikelijk op de wachtlijst voor BSO en dagopvang staan en zo ja, wat zijn hiervan de oorzaken?

De probleemstelling is onder te verdelen in de volgende onderzoekvragen:


1. Op welke kenmerken zijn er verschillen tussen ouders/kinderen met korte wachttijd en ouders/kinderen met een lange wachttijd?
2. Welke kenmerken bepalen de kans op plaatsing voor BSO en dagopvang binnen een bepaalde periode?

3. Op welke wijze zouden deze afwijkende kenmerken er de oorzaak van kunnen zijn dat deze ouders/kinderen langer op de wachtlijst staan? 2.2 UITWERKING ONDERZOEKSVRAGEN
Mogelijke oorzaken van het ontstaan van de zogenoemde `harde kern' zijn:

Het voorrangsbeleid van organisaties: kinderopvangorganisaties geven vaak voorrang aan kinderen die reeds een broertje of zusje op de opvang hebben. Het gevolg zou kunnen zijn dat `eerste kinderen' langer moeten wachten. Lokale capaciteitsproblemen: hoewel de capaciteit aan kindplaatsen op landelijk niveau de afgelopen jaren enorm is gegroeid blijven er gebieden waar de uitbreidingsmogelijkheden niet aan de toenemende vraag voldoen. Vinex-locaties worden vaak als voorbeeld genoemd. Maar het kan ook zijn dat voornamelijk plattelandsgebieden te maken hebben met een tekort aan capaciteitsuitbreiding. Wachtlijst zonder de intentie van kinderopvang gebruik te maken: een deel van de BSO en dagopvang wordt gebruikt door ouders die een inburgerings-, re-integratie- of cursustraject volgen. Volgens een onderzoek dat B&A in het voorjaar van 2008 heeft gehouden in de gemeente Den Haag komt uiteindelijk 10 tot 20 procent van de kinderen die ten behoeve van een dergelijk traject op de wachtlijst staat daadwerkelijk ooit in de BSO of dagopvang.


---




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

Mogelijk zijn er nog andere verklaringen te noemen en spelen meerdere oorzaken gelijktijdig een rol. We gaan onderzoeken in hoeverre deze en andere verklaringen een rol spelen bij het ontstaan van een harde kern op de wachtlijst voor kinderopvang. 2.3 PLAN VAN AANPAK
Het onderzoek bestond uit de volgende stappen: Stap 1: Kwalitatief onderzoek onder gemeenten en kinderopvangorganisaties. Stap 2: Het verzamelen van plaatsingsgegevens van ouders en koppeling aan wachtlijstadministratie 1 december 2008. Stap 3: Survey onder ouders (wachtenden en geplaatsten) in de periode december 2008-januari 2009.
Stap 4: Het analyseren van de kans op plaatsing en de invloed van kenmerken van ouders.
Rapportage.

In de volgende subparagrafen wordt elke stap verder uitgewerkt.

2.3.1 Stap 1: Kwalitatief onderzoek
Stap 1 bestond uit een kwalitatief onderzoek onder een aantal gemeenten en opvangorganisaties. Het ging erom te achterhalen welke oorzaken deskundigen op dit terrein (gemeentelijke ambtenaren kinderopvang, directies kinderopvangorganisaties en medewerkers van de planningsafdelingen) noemen om het ontstaan van de zogenoemd `harde kern' in de opvangwachtlijsten te verklaren. Op basis van de interviews zijn de hypothesen ten aanzien van de factoren die de wachttijd beïnvloeden, aangevuld en aangescherpt.

Gesprekken zijn in de maanden december 2008- januari 2009 gevoerd met directies en planningsmedewerkers van de volgende kinderopvangorganisaties:

Opvangorganisatie Gemeente
1 Dak Den Haag
2 Triodus Den Haag 3 2Samen Den Haag 4 Noordwest-Veluwe Harderwijk/Ermelo 5 de Bevelanden Goes eo. 6 Bimbola Rotterdam 7 Trumpy Westland 8 De Cirkel Almelo 9 Uk/Catalpa Amsterdam/Almere Amsterdam, Almere
10 Stichting Kinderopvang Rijswijk Rijswijk
11 Schaepskooi Oss
12 Stichting Kinderopvang Enschede Enschede

10




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

Daarnaast zijn interviews (face-to-face of telefonisch) afgenomen met beleidsambtenaren van de volgende gemeenten: Den Haag;
Utrecht;
Hilversum;
Delft;
Hof van Twente;
Boxtel.

2.3.2 Stap 2: Dataverzameling
In stap 2 zijn de wachtlijstadministraties van een aantal kinderopvangorganisaties verzameld en in één bestand samengebracht. Het gaat in het merendeel om organisaties die in 2007 en 2008 eerder aan wachtlijstonderzoeken hebben deelgenomen. Deze keer ging het niet om het bepalen van de omvang van de wachtlijst en de lengte van de wachttijd, maar om het achterhalen van de elementen die van invloed zijn op de lengte van de wachttijd. Dit is gebeurd door de wachtlijstgegevens uit de periode 1 december 2007 en 1 december 2008 te koppelen aan de plaatsingsgegevens in deze periode. Op deze wijze werd een groep kinderen verkregen die op 1 december 2008 nog steeds wachten op een plekje bij een kinderopvangorganisatie en een groep kinderen die in de tussenliggende periode zijn geplaatst. Een deel van de kinderopvangorganisaties waarvan de wachtlijstadministraties is gebruikt, is ook benaderd voor stap 1: kwalitatief onderzoek.

In dit onderzoek is niet gezocht naar generaliseerbare gegevens. Het ging meer om een exploratief onderzoek naar de oorzaken van een bepaald fenomeen. Er is daarom minder rekening gehouden met de representativiteit van de steekproef. Ten einde de kosten en de looptijd van het onderzoek zoveel mogelijk te beperken zijn alleen de wachtlijsten geanalyseerd van die organisaties die hun wachtlijstadministratie in Kocon bijhouden, te weten:
2Samen
Stichting Kinderopvang Amersfoort
Bevelanden
Catalpa
Cirkel
DAK
De Schaepskooi
Kinderkoepel
Les Petits
Ludens
MIK
SKBNM
SKID
SKSG
Timpaan
Triodus
Vlaardingen


---




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

Deze organisaties vertegenwoordigen ongeveer 6,3 procent van de totale capaciteit aan kinderopvang in Nederland. De organisaties hebben alleen toestemming hoeven te verlenen voor het gebruik van de gegevens voor dit onderzoek. De benodigde gegevens zijn reeds verzameld in het kader van het vierde wachtlijstonderzoek dat door Regioplan in dezelfde periode werd uitgevoerd.

De volgende variabelen zijn in de analyses gebruikt: Postcode
Weigeringen (aantal weigeringen geeft urgentie van plaatsing aan) Broertje of zusje van (aanwijzing voor voorrangsbeleid organisatie) Gemeentelijke doelgroep (geeft aan of ouder inburgerings- of ander traject volgt of wenst te volgen)
Aanvullende wensen (bepaald ­populair- kindercentrum of groep, bepaalde dagen, bepaalde bso-activiteiten).

2.3.3 Stap 3: Survey
Aanvullend op de administratiegegevens zijn ouders met een wensdatum tussen 1 december 2007 en 1 december 2008 benaderd om deel te nemen aan een telefonische enquête. De enquêteresultaten zijn in combinatie met de gegevens uit de wachtlijstadministratie geanalyseerd.

Bij de enquête gaat het om de volgende vragen: Vragen met betrekking tot de variabelen uit fase 2 voor zover die niet door de betreffende opvangorganisatie zijn geregistreerd (vinex, weigering, eerste kind, gemeentelijke doelgroep, aanvullende wensen). Staan de ouders uit de `harde kern' daadwerkelijk nog op de wachtlijst, zouden zij hun kind plaatsen wanneer een plek wordt aangeboden? Welke aanvullende acties hebben ouders genomen om een plek te bemachtigen (ander centrum, andere dagen, andere opvangorganisatie).

De telefonische enquête heeft plaats gevonden in weken 3 en 4 van januari 2009. In deze periode zijn in totaal 1.982 ouders van kinderen benaderd voor een telefonische enquête waarvan 895 ouders (45%) hun medewerking aan het onderzoek hebben verleend. Deze ouders zijn uit de onderzoekspopulatie3 geselecteerd op basis van een gestratificeerde steekproef om een gelijke verdeling aan kinderen uit BSO en KDV te krijgen, alsmede lang en kort wachtende kinderen. Het ging in alle gevallen om kinderen op de netto wachtlijst, waarvan de wensdatum was verstreken.

Het ging om de volgende aantallen:

Niet geplaatst:

· niet geplaatst langer dan een jaar op de netto wachtlijst op 1 december 2008 kdv = 300
· niet geplaatst langer dan een jaar op de netto wachtlijst op 1 december 2008 bso = 300
· niet geplaatst korter dan een jaar op de netto wachtlijst op 1 december 2008 kdv = 300
· niet geplaatst korter dan een jaar op de netto wachtlijst op 1 december 2008 bso = 300

3 Dit zijn alle ouders van kinderen die in de periode 1 december 2007 tot 1 december 2008 op enig moment ingeschreven stonden bij de eerder genoemde kinderopvangorganisaties.

12




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

Geplaatst:

· tussen 1 december 2007 en 1 december 2008 geplaatst met wachttijd > 4 maanden kdv = 300
· tussen 1 december 2007 en 1 december 2008 geplaatst met wachttijd > 4 maanden bso = 300
· tussen 1 december 2007 en 1 december 2008 geplaatst met wachttijd · tussen 1 december 2007 en 1 december 2008 geplaatst met wachttijd
De grenswaarde van 4 maanden is gekozen omdat de mediaan van de wachttijd bij zowel dagopvang als BSO ongeveer 122 dagen was op 1 december 2008.

Aan het enquêtebureau is opdracht gegeven om per categorie ouders minimaal 100 enquêtes af te nemen. Met dit aantal kunnen per categorie uitspraken worden gedaan met een onbetrouwbaarheid van ongeveer 10 procent. Dat betekent dat de waarden in de empirie hooguit 5 procent boven of onder de gevonden waarden zullen liggen. Het enquêtebureau heeft ouders, indien nodig, in de Marokkaanse of Turkse taal benaderd. De vragenlijst is opgenomen in de bijlage.

2.3.4 Stap 4: Analyse
In stap 4 zijn wachttijden en kenmerken van ouders geanalyseerd. De gegevens daarvoor zijn afkomstig van de administraties van de verschillende opvangorganisaties en van de enquête onder ouders.

Met behulp van statistische analysetechnieken is onderzocht welke factoren de kans beïnvloeden om binnen een bepaalde periode geplaatst te worden. Daartoe zijn, op basis van de gesprekken met opvangorganisaties en gemeenten, hypothesen opgesteld.

Meer concreet zijn de volgende hypothesen onderzocht:
1. Ouders met een specifieke voorkeur voor een bepaalde locatie (bepaald centrum, dichtbij huis of werk, dichtbij basisschool), blijven wachten tot op die locatie opvang beschikbaar komt.

2. Ouders met een specifieke voorkeur voor bepaalde dagdelen (maandag, dinsdag, donderdag), blijven wachten tot op die dagdelen opvang beschikbaar komt.
3. Ouders die tijdelijk minder werken of alternatieve opvang organiseren, schrijven zich voor de zekerheid vast in, maar maken pas veel later daadwerkelijk van opvang gebruik en zullen er voor een deel nooit gebruik van maken.
4. Ouders die een inburgeringscursus (willen) gaan volgen, schrijven zich in, maar regelen opvang informeel of nemen geen deel aan de inburgeringscursus en hebben daardoor geen reden om van opvang gebruik te maken.
5. Kinderen die reeds een broertje of zusje bij dezelfde organisatie in de opvang hebben, hebben een grotere kans om geplaatst te worden.
6. Kinderen van ouders die flexibel zijn in de locatie, dagen of tijden waarop een kind geplaatst kan worden, hebben een grotere kans om geplaatst te worden.
7. Kinderen van ouders met een urgentieverklaring van de gemeente, hebben een grotere kans om geplaatst te worden.
8. Kinderen van een ouder die bij de kinderopvangorganisatie zelf werken, hebben een grotere kans om geplaatst te worden.


13




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

9. Kinderen hebben een grotere kans om geplaatst te worden in andere maanden dan september en januari omdat op 1 september en 1 januari sprake is van een piek in wensdata.
10. Ouders van kinderen die een wensdatum hebben die niet op een leeftijdspiek ligt (3 maanden, 4 jaar) hebben meer kans om geplaatst te worden dan ouders van kinderen die wel een piekleeftijd hebben.

Deze hypothesen zijn bepaald op basis van de uitkomsten van de interviews met kinderopvangorganisaties en gemeenten en worden in hoofdstuk 3 en 4 nader toegelicht.

De analysetechniek die is gebruikt om deze vragen te beantwoorden, staat bekend als event-history-analyse. Deze analysemethode maakt het mogelijk om binnen een bepaalde tijdsperiode de kans op plaatsing van een kind op de kinderopvang te bepalen. Deze methode bestaat uit een aantal stappen, te weten:
1. Het berekenen van de kans dat een kind na 1, 2, 3 of t maanden nog op de wachtlijst staan ook wel bekend als de `overlevingsduur'. Op deze wijze kan de ontwikkeling van een wachtlijst in de loop der tijd in kaart gebracht worden. Met het vorderen van de tijd, daalt de wachtlijst maar de vraag is hoe snel deze ontwikkeling gaat.

2. Het verklaren van de kans op plaatsing op basis van enkele achtergrondkenmerken zoals leeftijd van het kind op de wensdatum, ingeschreven staan voor meerdere en andere dagen en locaties, het hebben van een ouder broertje of zusje op de opvang en het type woonomgeving van het kind (het centrum van een stad, een nieuwbouwwijk/Vinex locatie, in een buitenwijk van een stad (geen nieuwbouw of Vinexlocatie) of in een dorp/platteland). Op deze wijze krijgen we inzicht in welke achtergrondkenmerken een sterke invloed hebben op de kans op plaatsing en welke een minder sterke invloed hebben. 4

3. Het beschrijven van de kans op plaatsing in de loop der tijd voor de groepen waarvoor de verschillende achtergrondkenmerken een significant effect (p

4 We hadden ook de intentie om inburgering, weigering van een opvangplek, urgentieverklaring en of ouders werkzaam zijn bij kinderopvangorganisatie mee te nemen in de analyse, echter het aantal respondenten dat in deze categorieën viel was te laag. Hierdoor werd de schatting van het effect van deze variabelen onbetrouwbaar.


14





3 OUDERS DIE LANG WACHTEN
3.1 INLEIDING
In dit hoofdstuk behandelen wij expliciet de ouders die lang op een plaats voor hun kind wachten of waarvan de kinderen helemaal niet worden geplaatst. De informatie is gebaseerd op gesprekken met directies en medewerkers van de afdeling plaatsing van opvangorganisaties en gemeenteambtenaren. 3.2 DE HARDE KERN
Opvangorganisaties melden het bestaan van een categorie ouders die lang, langer dan een half jaar na wensdatum, op de wachtlijst staat. Daarnaast wordt opgemerkt dat sommige kinderen waarschijnlijk niet op de opvang zullen worden geplaatst. Bij een aantal opvangorganisaties heeft het laatste verschijnsel ertoe geleid dat er gewerkt wordt met een `actieve' en een `passieve' wachtlijst. Voor ouders die op de `passieve' wachtlijst staan wordt niet actief naar een opvangplaats gezocht. Zij behouden wel `opgebouwde rechten'. In dit onderzoek, en ook in de andere wachtlijstonderzoeken van B&A en Regioplan is steeds uitgegaan van de `actieve' wachtlijstgegevens.

Ook onder beleidsambtenaren is het fenomeen bekend, hoewel de wachtlijstproblematiek zich niet overal voordoet. Ouders die lang wachten, kloppen meer dan eens bij de gemeente aan. Het gaat in `probleemgemeenten' om 1 à 2 gevallen in de week. Gezien de verdeling van verantwoordelijkheden kunnen de ambtenaren (formeel) echter weinig uitrichten. Wel proberen ze in specifieke gevallen via het overlegcircuit tot praktische oplossingen te komen.

In de volgende paragrafen wordt aan de hand van de gesprekken de kenmerken van ouders beschreven die langer dan 4 maanden op de wachtlijst voor dagopvang of BSO staan.
3.3 LOCATIEKEUZE
Er zijn populaire centra en minder populaire centra. Veel kinderopvangorganisaties kunnen specifieke kinderdagverblijven noemen met lange wachtlijsten. Het gaat om goed geoutilleerde nieuwe centra in de betere wijken. Of om centra vlakbij goed aangeschreven scholen. Als eenmaal bij ouders het beeld is ontstaan dat een bepaald centrum het beste is voor je kind, dan willen ouders wel een jaar wachten om geplaatst te worden.
Illustratief hiervoor is de gang van zaken rond een populair centrum in een Vinex-wijk bij Den Haag. Daar was de wachtlijst voor een kinderdagverblijf opgelopen tot langer dan een jaar. Enkele tientallen ouders wilden hun kind er plaatsen. Dit was voor de opvangorganisaties reden om bij twee bestaande centra extra babygroepen (9


15




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

kindplaatsen) te realiseren. Op deze wijze zou de druk op het ene centrum kunnen worden weggenomen. Hoewel de extra groepen op 5-10 autominuten van het populaire centrum waren gehuisvest, bleken ze moeilijk te vullen te zijn. Ten tijde van dit onderzoek, ruim een half jaar na opening, waren de nieuwe groepen nog steeds niet tot de volle capaciteit gevuld en was de wachtlijst op het populaire centrum niet afgenomen.

Andere organisaties noemen dat zij klachten van ouders krijgen als die in de gaten krijgen dat er een nieuwe groep elders wordt gerealiseerd, `ze hebben juist voor dit centrum gekozen en nemen geen genoegen met een andere'. Er wordt zelfs melding gemaakt van de situatie dat bij de oplevering van een nieuw centrum de planner van de opvangorganisatie is opgehouden ouders te bellen die op de wachtlijst stonden voor een ander centrum, vanwege de negatieve reacties. Blijkbaar weegt voor sommige ouders het wachten op een plaats in het juiste centrum op tegen het niet hebben van een plaats in de opvang.

Het bovenstaande geldt voor zowel dagopvang als BSO, de BSO kent daarnaast een aantal meer complexe knelpunten ten aanzien van de locatiekeuze. Ook in de BSO bestaan populaire en minder populaire centra en zijn voorbeelden te noemen van organisaties die op loopafstand van een bestaand populair centrum een nieuw centrum hebben gerealiseerd en moeite hebben het nieuwe centrum vol te programmeren. In deze gevallen gaat het niet louter om een voorkeur van ouders. Met name in Vinex-locaties waar de BSO is gerealiseerd in de school kan het voor ouders en schoolkinderen heel vervelend zijn wanneer een bepaalde groep met bussen naar elders wordt vervoerd, omdat de opvangcapaciteit op school onvoldoende is. Bij grotere scholen komt het voor dat drie tot vier opvangorganisaties met busjes kinderen ophalen, terwijl er op school zelf al een (te klein) BSO-centrum is. Dat kan chaotische situaties geven op het schoolplein en is eigenlijk voor alle betrokkenen (kinderen, ouders, onderwijs en opvangorganisaties) geen optimale situatie. Kinderen willen opgevangen worden bij vriendjes en vriendinnetjes en niet rondrijden in een bus. Voor ouders, onderwijs en opvangorganisaties betekent deze situatie meer georganiseer en meer kosten. Zo klaagt men vanuit de opvang dat men meer leidsters nodig heeft voor het vervoer dan voor de opvang zelf. Een opvangorganisatie net buiten Den Haag heeft onlangs een toerbus moeten aanschaffen om kinderen van alle scholen op de Vinex- locatie op te halen.
3.4 DAGDELEN
De Taskforce BSO heeft er in 2007 op gewezen en ook in eerdere wachtlijstonderzoeken is het aan de orde gekomen: het fenomeen dat woensdagen en vrijdagen geen voorkeur hebben bij ouders. Net zoals ouders bereid zijn lang te wachten op een plek in een bepaald centrum, blijken ouders ook bereid te wachten op een plaats op maandag, dinsdag of donderdag. Ouders opteren bijna zonder uitzondering voor opvang op maandag, dinsdag of donderdag. Zelfs wanneer een financiële prikkel voor opvang op woensdag of vrijdag zou bestaan ­sommige organisaties hebben hiermee geëxperimenteerd- dan nog blijft deze voorkeur bestaan. Volgens sommige geïnterviewden dwingt de Nederlandse arbeidssituatie vooral moeders om woensdag


16




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

en vrijdag vrij te nemen. Ouders van baby's weten dat zij over vier jaar (wanneer het kind naar de basisschool gaat) met de vrije woensdagmiddag rekening moeten houden en steeds meer ook met een vrije vrijdagmiddag. Ook in de werksfeer (bv. bij het plannen van vergaderingen) wordt steeds meer rekening gehouden met zorgtaken op woensdag en vrijdag.

Het gevolg van de voorkeur is dat in veel centra, in de BSO meer nog dan bij kinderdagverblijven, de capaciteit van de opvang op woensdagen en vrijdagen niet volledig benut wordt. Zelfs in de meest populaire centra, met lange wachtlijsten, is de bezetting op woensdag en vrijdag niet 100 procent. Veel organisaties sluiten daarom op die dagen groepen of zelfs hele centra. Dat betekent dat in sommige gevallen feitelijk geen opvang meer mogelijk is op deze dagen. Door directies wordt er daarbij op gewezen dat er een zichzelf versterkende werking optreedt: wanneer ouders eenmaal een plek in de dagopvang hebben bemachtigd op maandag, dinsdag of donderdag, dan gaan deze tijden ook gelden voor nog komende broertjes en zusjes. En deze voorkeursdagen gelden later ook voor de BSO.

Eigenlijk ontstaat zo langzamerhand de situatie dat de maximale opvang per week in de dagopvang niet 10 dagdelen is maar 8 of zelfs 6 dagdelen. 3.5 ZEKERHEID VOOR LATER
Volgens sommige opvangorganisaties zorgt alle commotie rond kinderopvang en het gebrek aan capaciteit ervoor dat steeds meer ouders zich ­preventief- inschrijven. Ook ouders die niet direct een plaats in de kinderopvang nodig hebben, doordat ­tijdelijk- een van de ouders is gestopt met werken, ouders minder zijn gaan werken of wanneer grootouders of kennissen oppassen, kiezen er voor zich in te schrijven in de kinderopvang. `Je kunt maar beter ingeschreven staan, dan krijg je een plek als je die nodig hebt' is de gedachte die ouders lijken te hebben. Sterker nog: de geluiden die ouders bereiken over de veranderingen in de gastouderopvang die op til zijn (waarin mogelijk de toeslag voor deze vorm van opvang wordt verlaagd) is voor ouders een reden om zich `voor de zekerheid' in te schrijven. Sommige opvangorganisaties hanteren twee wachtlijsten, een actieve lijst en een passieve lijst. Ouders op de passieve lijst behouden hun plaats op de lijst, maar worden niet actief benaderd als een plek beschikbaar komt. In het geval dat niet met twee verschillende wachtlijsten wordt gewerkt, komen deze ouders steeds opnieuw terug in de wachtlijstonderzoeken waarin zij als `lang wachtenden' worden gekenschetst, terwijl zij dat feitelijk niet zijn. 3.6 INBURGERAARS
Ouders die een inburgeringscursus moeten volgen, staan vaak lang op twee wachtlijsten: eerst op de wachtlijst voor het inburgeringstraject, daarna voor de kinderopvang. Van de opvang wordt dan verwacht dat het kind direct kan worden geplaatst als de cursussen een aanvang nemen en dat kan meestal niet. Hierdoor blijft de ouder op de wachtlijst voor de cursus staan en het kind op de wachtlijst voor opvang.


17




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

Daarnaast wordt door een aantal opvangorganisaties geopperd dat de wachtlijsten in de opvang worden gebruikt als excuus om niet te hoeven deelnemen aan de inburgeringscursussen. Formele kinderopvang is vaak geen onderdeel van de eigen leefwereld van inburgeraars. Sommige allochtone ouders vinden het ­evenals sommige autochtone ouders- moeilijk om het eigen kind bij vreemden achter te laten. Volgens een van de opvangorganisaties, die door de gemeente uitdrukkelijk is aangewezen om opvang voor inburgeraars te organiseren, zou slechts 15-20 procent van deze doelgroep, uiteindelijk gebruikmaken van reguliere kinderopvang. 3.7 ALTERNATIEVEN VOOR OPVANG
Volgens de voorgaande paragrafen is het gegeven dat een categorie ouders lang op de wachtlijst staat een bekend fenomeen. De vraag die zich dan voordoet is: op welke wijze combineren deze ouders de zorg voor kinderen met werk of studie?

Opvangorganisaties antwoorden het volgende: ouders vinden voldoende ­tijdelijke- alternatieven- zoals: o reguliere gastouderopvang;
o grootouders, kennissen/buren;
o andere ouders (met hetzelfde probleem); o tijdelijk stoppen met werken;
o au-pair;
o peuterspeelzaalwerk (kinderen met een leeftijd boven 2 jaar) Ouders die vanuit een andere wijk naar een Vinex-wijk zijn verhuisd, laten hun kind naar de opvang in hun vorige woonplaats gaan. Bij de BSO worden ook alternatieven als sport en muziekles genoemd.

Waar het in veel gevallen om gaat is dat opvang die niet precies voldoet aan de wensen van ouders (qua kindercentrum en tijden) in een aantal gevallen niet opweegt tegen de alternatieven waarvan ouders ook gebruik kunnen maken. In die zin concurreert de reguliere opvang als het ware met informele opvang. 3.8 CONCLUSIES
Uit de gesprekken met gemeentelijke beleidsambtenaren en opvangorganisaties blijkt het lange wachten van een bepaalde categorie ouders de volgende achtergronden te hebben:

1. Ouders met een specifieke voorkeur voor een bepaalde locatie (bepaald centrum, dichtbij huis of werk, dichtbij basisschool), blijven wachten tot op die locatie opvang beschikbaar komt.

2. Ouders met een specifieke voorkeur voor bepaalde dagdelen (maandag, dinsdag, donderdag), blijven wachten tot op die dagdelen opvang beschikbaar komt.
3. Ouders die tijdelijk minder werken of alternatieve opvang organiseren, schrijven zich voor de zekerheid vast in, maar maken pas veel later daadwerkelijk van opvang gebruik en zullen er voor een deel nooit gebruik van maken.
4. Ouders die een inburgeringscursus (willen) gaan volgen, schrijven zich in, maar regelen opvang informeel of nemen geen deel aan de inburgeringscursus en hebben daardoor geen reden om van opvang gebruik te maken.


18




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

Uit deze opsomming zou het beeld kunnen ontstaan dat de lange wachtduur, zeker voor een deel, is te wijten aan de opstelling van ouders zelf. Dat is niet helemaal waar, met name in Vinex-locaties. De daar beschikbare capaciteit van centra is te gering en daarom moeten veel ouders en kinderen uitwijken naar centra buiten de eigen woonwijk. Dit is vooral voor basisschoolleerlingen geen optimale situatie. Deze kinderen worden niet met eigen schoolvriendjes, dicht bij of op de eigen school en de eigen woonomgeving opgevangen zoals wenselijk is.


19









4 KINDEREN DIE SNEL WORDEN GEPLAATST
4.1 INLEIDING
In het vorige hoofdstuk is gekeken naar factoren die het ontstaan van de `harde kern' zouden kunnen verklaren. In dit hoofdstuk werpen we een blik op de andere kant van het vraagstuk. We beschouwen ouders en kinderen die juist snel worden geplaatst. Wellicht is het ontstaan van de `harde kern' een gevolg van het feit dat anderen sneller zijn. Evenals in het vorige hoofdstuk is de informatie afkomstig van de kinderopvangorganisaties en gemeenten.
4.2 `SNELLE' OUDERS EN KINDEREN
Naast kinderen die langere tijd op de wachtlijst voor dagopvang of BSO staan, is er ook een categorie kinderen die snel wordt geplaatst. Volgens de wachtlijstonderzoeken in 2007 en 2008 wordt meer dan de helft van de kinderen op de wachtlijst voor dagopvang binnen 3 ­ 4 maanden (na de wensdatum) en bij de BSO binnen 4 maanden (na de wensdatum) geplaatst. Een groot aantal kinderen wordt op of voor de wensdatum geplaatst. Aan directies en planningsmedewerkers is gevraagd welke factoren de snelheid waarmee kinderen worden geplaatst positief beïnvloeden. 4.3 FLEXIBELE OUDERS
Een kind met twee werkende ouders, waarvan beide ouders één dag in de week niet werken, die beiden mobiel zijn (met auto of fiets kinderen kunnen vervoeren) en die woensdagen en vrijdagen bij de opvang afnemen, hebben in vrijwel alle situaties ­ ook bij populaire centra met de langste wachtlijsten ­ vrijwel direct een plaats. En mocht er onverhoopt geen plaats zijn op het meest populaire centrum, dan is er altijd wel een centrum in de buurt die nog plaats heeft. Met name geldt dit in de grote steden. Daar zijn altijd centra ­ in mindere buurten of op bedrijventerreinen maar met dezelfde pedagogische kwaliteit ­ waar kinderen kunnen worden geplaatst.

De ruimte op woensdagen en vrijdagen leidt er toe dat sommige organisaties ouders (bijna) verplichten om ook gebruik te maken van deze twee dagen. Als ouders dat niet doen, krijgen ze gewoonweg geen plaats. In deze gebieden dwingen de opvangorganisaties ouders tot flexibiliteit.

21




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

4.4 NIEUWE CENTRA
In het begin van 2008 is de capaciteit aan BSO en dagopvang in Nederland enorm uitgebreid. Veel organisaties hebben nieuwe centra geopend. Hoewel opvangcentra in de regel vanaf 3 maanden gevuld worden (je zorgt er als organisatie in de groepssamenstelling immers voor dat kinderen vanaf 3 maanden tot 4 jaar (bij de BSO 4 tot 12 jaar) kun je met een nieuw centrum in één keer ook kinderen met hogere leeftijden direct plaatsen. Zo vul je immers in korte tijd het nieuwe centrum. Als gevolg van de realisering van veel nieuwe centra in de eerste helft van 2008 konden in korte tijd veel meer kinderen geplaatst worden dan in de maanden daarvoor. Dit zou een van de redenen kunnen zijn dat de gemiddelde wachttijd in de loop van 2008 is afgenomen. Daarbij is het goed te memoreren aan het feit dat veel nieuwe centra op piekdata (1 september en 1 januari) hun deuren openen. Op deze wijze profiteert de kinderopvangorganisatie direct van een grote instroom. 4.5 VOORRANG
Kinderopvangorganisaties hebben de vrijheid om zelf voorrangsregels voor plaatsing te formuleren. Bijna alle opvangorganisaties werken met voorrangsregels. De meest bekende is de regel dat nieuwe broertjes en zusjes met voorrang worden geplaatst op hetzelfde centrum, op dezelfde dagen. Deze voorrangsregel wordt steeds moeilijker toe te passen. Doordat de meeste ouders opteren voor de bekende maandag ­ dinsdag - donderdag en er in veel gevallen ook in slagen hun kind op deze dagen te laten opvangen, worden de mogelijkheden voor nieuwe broertjes en zusjes om op hetzelfde centrum en dezelfde dagen opgevangen te worden, kleiner. Het komt steeds vaker voor dat kinderen uit hetzelfde gezin op verschillende centra worden opgevangen. Hoewel dit een onwenselijke situatie is, is het beter dan opvang op verschillende dagen of dagdelen.

Een andere categorie die voorrang krijgt bestaat uit ouders die zelf in de opvang werken. De opvang van hun kinderen is een noodzakelijke voorwaarde om opvang aan andere ouders te kunnen aanbieden. De opvang van een kind van een pedagogisch medewerker betekent dat 3 (bij baby's) tot 9 (in de BSO) andere kinderen kunnen worden opgevangen. Uit gesprekken met opvangorganisaties blijkt dat zij allen pedagogisch medewerkers (met name in eigen dienst) voorrang verlenen. Daarnaast blijkt dat zij ook pedagogisch medewerkers proberen te bewegen gebruik te maken van de woens- en vrijdagen. Door zelf flexibel met de inroostering van medewerkers om te gaan kunnen de organisaties een lans breken voor het gebruik op deze dagen.

In sommige gemeenten krijgen kinderen met een sociaal-medische indicatie voorrang. Het gaat dan bijvoorbeeld om kinderen die wachten op een plaats bij een voogdgezin. In afwachting van die plaats is met de plaatselijke kinderopvangorganisatie afgesproken dat kinderen ­tijdelijk- met voorrang worden geplaatst in de kinderopvang.


---




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

Tot slot geldt voor bijna alle kinderopvangorganisaties de `hardheidsclausule' bij bijzondere omstandigheden, wanneer ouders om bepaalde redenen (door bijvoorbeeld scheiding of overlijden van een van de ouders) niet kunnen uitwijken naar andere dagen of centra. In die gevallen wordt een uitzondering gemaakt. 4.6 GUNSTIGE LEEFTIJDEN
De kinderopvang kent bepaalde wensdatum-`pieken' in de leeftijd van het kind. Zo is er een piek bij de leeftijd van 3 maanden (het eerste moment dat baby's naar de opvang kunnen) en 4 jaar (de start van het basisonderwijs/BSO). Sommige organisaties noemen ook de leeftijd van 6 jaar als `piekleeftijd'. Wanneer een ouder een plaats wenst voor een kind buiten de piekleeftijden, dan is er vaak snel een plek te vinden, omdat door verhuizingen en dergelijke plaatsen in de BSO en dagopvang vrijkomen. Er zijn overigens ook organisaties die vermoeden dat de relatie precies andersom ligt, zij gaan er vanuit dat de groepsgrootte en de kind/leidster ratio er voor zorgen dat het juist moeilijker wordt een `zij-instromer' te plaatsen (buiten de piekleeftijden). Kinderen bewegen door de opvang als een cohort en daar zouden weinig plaatsen in vrijvallen.
4.7 CONCLUSIE
Uit de gesprekken met beleidsambtenaren en opvangorganisaties blijkt het korte wachten van een bepaalde categorie ouders de volgende achtergronden te kunnen hebben:

1. Kinderen die reeds een broertje of zusje bij dezelfde organisatie in de opvang hebben, hebben een grotere kans om geplaatst te worden.
2. Kinderen van ouders die flexibel zijn in de locatie, dagen of tijden waarop een kind geplaatst kan worden, hebben een grotere kans om geplaatst te worden.
3. Kinderen van ouders met een urgentieverklaring van de gemeente, hebben een grotere kans om geplaatst te worden.

4. Kinderen van een ouders die bij de kinderopvangorganisatie zelf werken, hebben een grotere kans om geplaatst te worden.
5. Ouders van kinderen die een wensdatum hebben die niet op een leeftijdspiek ligt (3 maanden, 4 jaar) hebben meer kans om geplaatst te worden dan ouders van kinderen die wel een piekleeftijd hebben. Hoewel sommige opvangorganisaties vermoeden dat deze relatie precies andersom ligt.

Deze factoren zijn grotendeels gespiegeld aan de factoren die lang wachtenden kunnen verwachten.

23









5 WACHTLIJSTADMINISTRATIES EN SURVEY ONDER
OUDERS
5.1 INLEIDING
Hoofdstukken 3 en 4 werden afgesloten met een aantal hypothesen over de achtergronden van kinderen die lang op de wachtlijst voor opvang staan. In dit hoofdstuk worden de hypothesen getoetst. Eerst wordt stilgestaan bij de kwaliteit van de wachtlijsten zoals die door kinderopvangorganisaties worden gebruikt. Daarna wordt gekeken naar de ontwikkeling van de wachttijden, wat zijn de wachttijden en hoe neemt de kans op plaatsing toe naarmate de tijd vordert? Vervolgens gaan we expliciet in op de kenmerken (van ouders en kinderen) die de wachttijd verlengen en kijken we naar de kenmerken die de wachttijd juist verkorten. Tenslotte vergelijken we de groep ouders/kinderen die überhaupt niet geplaatst is in de onderzoeksperiode met de groep die binnen korte tijd is geplaatst. 5.2 WACHTLIJSTEN
Een van de hypothesen van ons onderzoek is dat de harde kern van de wachtlijst wordt veroorzaak door `wachtlijstvervuiling'. Dat wil zeggen dat ouders niet meer op zoek zijn naar een plek in de kinderopvang maar nog wel op de wachtlijst staan. In de telefonische enquête hebben we ouders gevraagd in hoeverre hun kind nog op de wachtlijst stond bij een bepaalde kinderopvangorganisatie5. Deze antwoorden hebben we afgezet tegen de gegevens die we voor dit onderzoek uit de administraties van de betrokken opvangorganisaties hebben gehaald.

Uit de onderstaande opsomming blijkt dat het beeld wat we op basis van de administraties van kinderopvangorganisaties krijgen, niet altijd overeenkomt met de wijze waarop de ouders de situatie in het survey beschrijven: 140 kinderen staan volgens de administratie op de wachtlijst, maar hun ouders geven aan dat de kinderen zijn geplaatst; 279 kinderen zijn volgens de administratie geplaatst en de ouders bevestigen dit beeld;
185 ouders geven aan dat hun kind wel is geplaatst en ook nog op de wachtlijst staat, waarvan 97 volgens de administratie nog op de wachtlijst staat en 88 volgens de administratie zijn geplaatst;
128 kinderen staan volgens de administratie op de wachtlijst en de ouders bevestigen dit;

5 We hebben ouders zowel de naam van het kind als de betrokken kinderopvangorganisatie genoemd in de telefonische enquête.

25




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

22 kinderen zijn volgens de administratie geplaatst, doch hun ouders geven aan dat ze nog op een plekje wachten;
56 ouders geven aan dat hun kind niet is geplaatst en dat ze ook geen plek meer zoeken, waarvan 45 kinderen volgens de administratie nog op de wachtlijst staan en 11 zijn geplaatst.

Tabel 5.1 Vergelijking administratieve gegevens en opgave ouders Volgens administratie Volgens opgave ouders Op wachtlijst Geplaatst totaal Kind is WEL geplaatst en staat NIET meer op een wachtlijst 140 279 419 Kind is WEL geplaatst en staat NOG WEL op een wachtlijst 97 88 185 Kind is NIET geplaatst en staat NOG WEL op een wachtlijst 128 22 150 Kind is NIET geplaatst, maar ik zoek ook geen plek meer 45 11 56 Totaal 410 400 810

Kort samengevat zijn er een aantal onzuiverheden in de administratie aangetroffen. In figuur 5.1 is dit grafisch weergegeven.

Figuur 5.1 Stroomdiagram: administratie versus opgave ouders Onderzoekspopulatie (n=810) Kind is WEL geplaatst Kind is WEL geplaatst Kind is NIET geplaatst Kind is NIET geplaatst, en en en maar ik zoek ook staat NIET meer op staat NOG WEL staat NOG WEL geen plek meer een wachtlijst op een wachtlijst op een wachtlijst (n=56) (n=419) (n=185) (n=150) Onzuivere Onzuivere Heeft een Heeft een alternatief Zuivere Zuivere wachtenden: geplaatsten: uitbreidingsvraag voor opvang gevonden geplaatsten wachtenden volgens de volgens de (zie tabel 5.2) (zie tabel 5.3) (n=279) (n=128) administratie administratie Zie paragraaf Zie paragraaf is het kind wacht het kind 5.3 5.3 geplaatst (n=140)
Buiten verdere (n=22) Buiten verdere analyse
analyse gehouden
gehouden De onzuivere geplaatsten en onzuivere wachtenden zijn buiten verdere analyse gehouden. De zuivere geplaatsten en zuivere wachtenden zijn betrokken in nadere analyses. Over de ouders met een uitbreidingvraag en degene die een alternatief voor de opvang hebben gevonden, hebben we aanvullende informatie die we hieronder beschrijven.

26




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

De 185 ouders die aangaven dat hun kind wel is geplaatst en daarnaast nog steeds op de wachtlijst staan, betreft uitbreidingsvraag (zie onderstaande tabel).6 59 procent van deze ouders geeft aan graag op andere dagen opvang te willen; 25 procent wil graag een plaats op een andere locatie en 14 procent wil graag meer uren opvang. Enkele ouders geven aan dat hun kind nu plaats op dagopvang heeft en op de wachtlijst staat voor BSO.

Tabel 5.2 Wat is de reden dat uw kind ondanks plaatsing nog steeds op een wachtlijst staat? (slechts een antwoord mogelijk)
Aantal Respondent wil graag een plaats op een andere locatie 46 Respondent wil graag op andere dagen opvang 107 Respondent wil graag meer uren opvang 25 Kind heeft KDV plek en staat nu op wachtlijst voor BSO 5 Andere reden 2 Totaal 185

De 56 ouders die aangeven geen plek meer te zoeken voor hun kind hebben daar reeds een alternatief voor gevonden (zie onderstaande tabel). Het merendeel van deze ouders heeft hun kind ondergebracht bij familie, vrienden, kennissen of buren. Een aantal ouders heeft hun kind bij een andere opvangorganisatie of bij een officiële gastouder ondergebracht.

Tabel 5.3 Wat is de belangrijkste reden dat u voor uw kind geen plek meer zoekt? (slechts een antwoord mogelijk)
Aantal Kind wordt opgevangen door familie/buren/vrienden/kennis 15 Kind is wel geplaatst, maar bij een andere opvangorganisatie 7 Kind wordt opgevangen door officiële gastouder 6 Niet meer nodig wegens stoppen met werken/niet doorgaan 6 Kind is alleen thuis 5 Kind wordt opgevangen door oppas aan huis / au pair 5 Kind gaat naar peuterspeelzaal 2 Niet meer nodig wegens stoppen met/niet doorgaan cursus 2 Niet meer nodig wegens verhuizing 2 Niet meer nodig wegens minder gaan werken 2 Kind gaat nu naar school 2 Andere reden 2 Totaal 56


6 Wat opvalt is dat in Kocon een uitbreidingsvraag voorzien kan worden van een speciale code en deze zijn bij de selectie van de onderzoekspopulatie buiten beschouwing gelaten. Deze cases stonden dus in de administratie niet als uitbreiding aangemerkt. Het kan zijn dat de administratie van de kinderopvangorganisatie nog niet was bijgewerkt op de peildatum van het onderzoek. Ook is het mogelijk dat de gebruikers van de betreffende kinderopvangorganisaties mogelijk niet voldoende op de hoogte zijn van deze functionaliteit. Uit de gesprekken die in de derde meting van het wachtlijst onderzoek in het kader van de dataverzameling met de organisaties zijn gehouden bleek veelal dat men beperkte kennis had van de functionaliteiten van de software.

27




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

5.3 ONTWIKKELING WACHTLIJSTEN
Voor het berekenen van de kans op plaatsing van kinderen bij kinderopvangorganisaties hebben we een verdiepende analyse gedaan op een deel van de onderzoekspopulatie: te weten de 279 kinderen die volgens hun ouders en de administratie geplaatst zijn en de 140 kinderen die volgens hun ouders en de administratie nog steeds op de wachtlijst staan. De overige respondenten hebben we voor deze analyse buiten beschouwing gelaten, vanwege de tegenstrijdigheid en daarmee onzuiverheid van de beschikbare informatie over status van deze kinderen. We willen benadrukken dat de onderstaande analyse een indicatie geeft van de kans op plaatsing bij kinderopvangorganisaties en nadrukkelijk geen representatief beeld voor Nederland geeft. Bij de interpretatie van de gegevens is zodoende enige voorzichtigheid op zijn plaats.

Voor zowel KDV als BSO is de `overlevingsduur' van kinderen op de wachtlijst berekend. Hiermee wordt bedoeld de tijd dat de kinderen nog op de wachtlijst staan. In de figuren 2 en 3 zijn deze curves geschetst. De grafieken dienen als volgt geïnterpreteerd te worden. Bij t=0 (=wensdatum opvang)7 is de overlevingsduur 100 procent, dat wil zeggen alle kinderen staan nog op de wachtlijst, geen kind is geplaatst. Naarmate de tijd vordert neemt het aantal kinderen dat op de wachtlijst staat (=overlevingskans) af, omdat ze geplaatst worden. Voor de duidelijkheid, t=0 of te wel de wensdatum van de opvang verschilt per respondent.

Dagopvang
Zo zien we in dagopvang (figuur 2) dat na anderhalve maand 10 procent is geplaatst en 90 procent nog niet. Een kwart van de kinderen wordt binnen 77 dagen geplaatst en de helft binnen 183 dagen. Na een jaar is tweederde van de wachtenden geplaatst en staat eenderde van de wachtenden dus nog op de wachtlijst.


7 T=0 verschilt per respondent. Voor de ene is de wensdatum maart en wordt deze geplaatst in juni en is er een wachttijd van ongeveer drie maanden. Een ander heeft een wensdatum in januari en wordt in september geplaatst: deze heeft een wachttijd van ongeveer 9 maanden.

28




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

Figuur 5.2 Ontwikkeling wachtlijst KDV
100%
t=50 dagen: 10%
90% is geplaatst
80% t=77 dagen: 25% is geplaatst 70%
60%
50% t=183 dagen: 50% t=1 jaar: 66% is geplaatst 40% geplaatst 30%

20%
t=1,5 jaar: 87% 10% is geplaatst 0%
0 90 180 260 370 490

Bij deze figuur is het belangrijk niet te vergeten dat in de dagopvang de wachtlijst voor 35 procent uit `ruis' bestaat. Dit zijn ouders/kinderen die wel in de wachtlijstadministraties zijn aangetroffen, maar die volgens de enquête niet meer op een plek voor dagopvang wachten. Met andere woorden: 35 procent van de kinderen in de wachtlijstadministratie zullen naar verwachting nooit worden geplaatst bij de betreffende opvangorganisatie.

BSO
Tien procent van de kinderen die voor het BSO op de wachtlijst staan, is binnen 20 dagen geplaatst en een kwart binnen twee maanden. De helft van de kinderen is met 229 dagen geplaatst en de helft nog niet. Na een jaar is 62 procent van de kinderen geplaatst en 38 procent nog niet.

29




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

Figuur 5.3 Ontwikkeling wachtlijst BSO
100%
t=20 dagen: 10% 90% geplaatst 80% t=2 maanden: 25% is geplaatst 70%
60%
50%
t=243 dagen: 50% 40% is geplaatst t=1jaar: 62% is geplaatst 30%
20%
t=1,5 jaar: 81% is 10% geplaatst 0%
0 50 150 200 300 400 500

Evenals bij de dagopvang geldt in de BSO dat niet moet worden vergeten dat een deel van de wachtlijst uit `ruis' bestaat, in de BSO geldt een percentage van 32 procent. Dit zijn ouders/kinderen die wel in de wachtlijstadministraties zijn aangetroffen maar die volgens de enquête niet meer op een plek voor BSO wachten. Met andere woorden; 32 procent van de kinderen in de wachtlijstadministratie zullen naar verwachting nooit worden geplaatst bij de betreffende opvangorganisatie.

Figuur 5.4 Wat bepaalt kans op plaatsing bij KDV?* Kind op meerdere Kind op andere dagen ingeschreven dan gewenste dagen -34% ingeschreven
+74%
Kind bij meerdere centra ingeschreven Geplaatst bij -38% een grote landelijke
organisatie Kans op +171%
plaatsing KDV


* Een doorgetrokken pijl geeft een significant verschil aan bij p
Bij een grote organisatie bleek circa driekwart van de kinderen binnen een half jaar geplaatst te zijn en bijna alle kinderen binnen het jaar. Bij de andere organisaties was ruim een kwart van de kinderen binnen een half jaar geplaatst en bijna de helft na een jaar. Na anderhalf jaar staat nog bijna een kwart van de kinderen op de wachtlijst. In dit onderzoek kan hiervoor geen reden worden gegeven.

30




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

De helft van de kinderen wiens ouders hen ook op andere dagen dan de gewenste hebben ingeschreven heeft binnen 3 maanden een plekje op de KDV gekregen. Van de ouders die hun kinderen alleen op de gewenste dagen hebben ingeschreven heeft ruim eenderde een plekje binnen drie maanden. Na een jaar is 82 procent van de kinderen die ook op andere dagen ingeschreven staan geplaatst versus 62 procent van de kinderen die alleen op de gewenste dagen staan ingeschreven. Na anderhalf jaar zijn vrijwel alle kinderen die ook op andere dagen ingeschreven staan geplaatst en staat een kleine 20 procent van de kinderen die niet op andere dagen ingeschreven nog op de wachtlijst (zie onderstaande figuur).

Figuur 5.5 Kans op plaatsing KDV, naar wel of niet op andere dagen ingeschreven

100%
90%
80%
70% kind op andere dagen ingeschreven (n=54) 60%
50%
kind niet op andere 40% dagen ingeschreven 30% (n=72) 20%
10%
0%
aand anden n jaar binnen een m a derhalf jaar binnen 3 mbinnen een half jaarna ee na an

5.3.1 BSO
Ouders die hun kinderen direct als ze vier jaar worden geplaatst willen op de BSO, hebben 49 procent meer kans om geplaatst te worden, dan ouders die hun kinderen na die leeftijd geplaatst willen hebben. Een broertje of zusje op de BSO hebben vergroot de kans met 62 procent dat een kind wordt geplaatst. Daarnaast hebben kinderen die bij een grote landelijke opererende opvangorganisatie ingeschreven staan twee keer (+113%) zo grote kans op een plek dan bij een van de andere onderzochte opvangorganisaties. In dit onderzoek kan hiervoor geen reden worden gegeven. Verder wordt de kans op plaatsing met 40 procent vergroot als een ouder zijn of haar kind ook op andere dan de gewenste dagen inschrijft. Ouders die aangeven hun kind bij meerdere centra te hebben ingeschreven maken 32 procent minder kans op een plekje op de BSO voor hun kind (zie ook figuur 7).

31




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

Figuur 5.6 Wat bepaalt kans op plaatsing bij BSO?* Kind op andere dan gewenste dagen ingeschreven +40% Wensdatum opvang bij leeftijd van 4 jaar +49%
Kind bij meerdere G eplaatst bij centra ingeschreven een grote landelijke ­ 32% organisaties Kans op +113% plaatsing BSO Broertje of zusje +62%


* Een doorgetrokken pijl geeft een significant verschil aan bij p
Als we de kans op plaatsing van een kind met bovengenoemde achtergrondkenmerken tegen de tijd uitzetten, dan valt op dat in de eerste maanden dat een kind op de wachtlijst voor het BSO staat, het meer kans op een plek heeft dan wanneer het bij de aanvang van het vierde levensjaar opvang wenst. Na een aantal maanden op de wachtlijst gestaan te hebben, maakt de leeftijd waarop de ouders opvang voor hun kind wenste minder uit. Na een jaar is er geen verschil meer tussen ouders die vanaf het vierde levensjaar opvang voor hun kind zochten en ouders die dit wilden als het kind ouder is.

Figuur 5.7 Kans op plaatsing BSO, naar wensdatum opvang

100%
90%
80%
70%
wensdatum opvang bij 60%
leeftijd van 4 jaar (n=42) 50%
wensdatum opvang als 40% kind ouder is (n=105) 30%
20%
10%
0%
aand anden na een jaar alf jaar binnen een m a
binnen 3 m binnen een half jaar derh na an

32




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

In de eerste maand na de wensdatum worden ongeacht de kinderopvangorganisatie een op de 5 a 6 kinderen geplaatst. De kans dat een kind met een ouder broertje of zusje op de BSO binnen drie maanden een plekje vindt op dezelfde BSO is 48 procent. Als een kind geen ouder broertje of zusje op de opvang heeft, is de kans 31 procent om binnen een maand geplaatst te worden. Na een half jaar is ongeveer tweederde van de kinderen met een broertje of zusje op de opvang geplaatst versus eenderde van de kinderen zonder broertje of zusje op de opvang. Na een jaar is 80 procent van de kinderen met een broertje of zusje geplaatst en 56 procent van de kinderen zonder broertje of zusje. Na anderhalf jaar heeft 9 procent van de kinderen met broertje of zusje nog geen plekje gevonden en 20 procent van de kinderen zonder broertje of zusje.

Figuur 5.8 Kans op plaatsing BSO, naar wel of geen broertje of zusje

100%
90%
80%
70%
broertje of zusje (n=45) 60%
50%
geen broertje of zusje 40% (n=102) 30%
20%
10%
0%
aand anden na een jaar alf jaar binnen een m a
binnen 3 mbinnen een half jaar derh na an

5.4 LANG VERSUS KORT WACHTENDEN
Bovenstaande analyse richtte zich met name op de kans op plaatsing. Een van de onderzoeksvragen richt zich op de harde kern van de wachtenden. De vraag die derhalve rijst is in hoeverre lang en kort wachtenden van elkaar verschillen. Hiertoe is een nadere analyse gedaan op de groep wachtenden die langer dan 9 maanden op de wachtlijst staat (n=66) en de groep geplaatsten die binnen 9 maanden is geplaatst (n=206).

Hieruit blijkt dat in het KDV vrijwel alle kinderen die bij een grote landelijke opererende opvangorganisatie op de wachtlijst stonden binnen 9 maanden zijn geplaatst en de helft van de kinderen die bij andere organisatie op de wachtlijst stonden. Verder zien we dat de lang wachtenden vaker bij meerdere centra, meerdere dagen en voor andere locaties dan initieel gewenst zijn, staan ingeschreven dan degene die binnen 9 maanden zijn geplaatst. Het is opvallend dat ouders die dergelijke mate van flexibiliteit tonen, niet sneller geplaatst worden. Daarnaast zien we dat de ouders van geplaatste


---




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

kinderen vaker bereid waren om hun kinderen op andere dan de gewenste dagen te laten opvangen. Ook blijkt dat ouders die lang wachten vaker een plek op de KDV hebben geweigerd dan ouders die binnen 9 maanden zijn geplaatst. Verder zien we dat kinderen die binnen 9 maanden zijn geplaatst gemiddeld 15 maanden waren op de wensdatum van de opvang; kinderen die lang wachtten waren gemiddeld 12 maanden oud op de wensdatum, deze kinderen waren dus 24 maanden bij plaatsing.

Wat BSO betreft zien we dat kinderen die kort (korter dan 4 maanden) hebben gewacht op een plekje op de opvang vaker een broertje of zusje op dezelfde opvang hebben dan de lang wachtenden. Opvallend is dat in tegenstelling tot KDV er geen verschil tussen de ouders van de kort en lang wachtenden is in de mate van flexibiliteit die ze voor de dagen, tijden en locatie van de opvang hebben. Wel zien we dat lang wachtenden vaker in een buitenwijk van een stad wonen en de snel geplaatsten vaker in het centrum van een stad of een nieuwbouwwijk of Vinex-locatie wonen. We zien geen verschil tussen lang en kort wachtende kinderen die in een dorp of op het platteland wonen. Verder blijkt dat de kort wachtende kinderen gemiddeld 5,5 jaar waren op de wensdatum van de opvang en lang wachtende kinderen gemiddeld 6,5 jaar. 5.5 TOETSING HYPOTHESEN
In deze paragraaf bespreken we in hoeverre de hypothesen die in de hoofdstukken 3 en 4 zijn opgesteld, wel of niet worden aangenomen op basis van de voorgaande analyses.


1. Ouders met een specifieke voorkeur voor een bepaalde locatie (bepaald centrum, dichtbij huis of werk, dichtbij basisschool), blijven wachten tot op die locatie opvang beschikbaar komt;

· Deze hypothese kon niet in de statistische analyse worden onderzocht. Uit de wachtlijstgegevens is niet op te maken of het centrum waarvoor het kind staat ingeschreven tot de populaire centra behoort en of dit een reden is dat ouders langer wachten.


2. Ouders met een specifieke voorkeur voor bepaalde dagdelen (maandag, dinsdag, donderdag), blijven wachten tot op die dagdelen opvang beschikbaar komt;
· Deze hypothese kan door middel van de statistische analyse worden bevestigd. Ouders die een andere dag dan gewenst aanvaarden hebben respectievelijk 74 procent (dagopvang) of 40 procent (BSO) meer kans op plaatsing dan de overige ouders.


3. Ouders die tijdelijk minder werken of alternatieve opvang organiseren, schrijven zich voor de zekerheid vast in, maar maken pas veel later daadwerkelijk van opvang gebruik en zullen er voor een deel nooit gebruik van maken;
· Deze hypothese kon niet op basis van de statistische analyse worden onderzocht, omdat er te weinig respondenten waren die tot deze specifieke categorie behoorden.

34




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?


4. Ouders die een inburgeringscursus (willen) gaan volgen, schrijven zich in, maar regelen opvang informeel of nemen geen deel aan de inburgeringscursus en hebben daardoor geen reden om van opvang gebruik te maken.
· Uit de kwalitatieve analyse blijkt dat deze hypothese kan worden onderbouwd. Deze kon echter niet op basis van de statistische analyse worden onderzocht, omdat er te weinig respondenten waren die tot deze specifieke categorie behoorden.


5. Kinderen die reeds een broertje of zusje bij dezelfde organisatie in de opvang hebben, hebben een grotere kans om geplaatst te worden.
· Deze hypothese werd in de dagopvang niet bevestigd. In de BSO werd de hypothese wel door de statistische analyse onderbouwd. Kinderen die al een broertje of zusje in de BSO hebben, hebben 62 procent meer kans om geplaatst te worden.


6. Kinderen van ouders die flexibel zijn in de locatie, dagen of tijden waarop een kind geplaatst kan worden, hebben een grotere kans om geplaatst te worden.
· Hiervoor is al aangegeven dat ouders die flexibel zijn in dagen of tijden meer kans hebben om geplaatst te worden. Flexibiliteit in het centrum gaf juist een kleinere kans om geplaatst te worden in die zin dat ouders die zich voor meerdere centra hadden ingeschreven juist een kleinere kans hadden op plaatsing (-38% bij de dagopvang en -32% bij de BSO). Wellicht is een verklaring dat deze ouders in gebieden wonen met lange wachttijden en ze zich daarom bij meerdere centra hebben ingeschreven. Inschrijven bij meerdere centra is dan geen onafhankelijke/verklarende factor maar een afhankelijke die samenhangt met de wachttijd.


7. Kinderen van ouders met een urgentieverklaring van de gemeente, hebben een grotere kans om geplaatst te worden.

· Uit de kwalitatieve analyse blijkt dat deze hypothese kan worden onderbouwd. Deze kon echter niet op basis van de statistische analyse worden onderzocht, omdat er te weinig respondenten waren die tot deze specifieke categorie behoorden.


8. Kinderen van een ouders die bij de kinderopvangorganisatie zelf werken, hebben een grotere kans om geplaatst te worden.

· Uit de kwalitatieve analyse blijkt dat deze hypothese kan worden onderbouwd. Deze kon echter niet op basis van de statistische analyse worden onderzocht, omdat er te weinig respondenten waren die tot deze specifieke categorie behoorden.


9. Kinderen hebben een grotere kans om geplaatst te worden in andere maanden dan september en januari omdat op 1 september en 1 januari sprake is van een piek in wensdata.

· Er kon geen statistische onderbouwing worden gevonden voor deze hypothese. Ook in het kwalitatieve deel kon deze hypothese niet worden onderbouwd omdat in 2008 veel nieuwe centra zijn geopend. De data 1 september en 1 januari zijn ook piekdata in het openen van nieuwe centra waardoor de beide effecten elkaar in 2008 wellicht hebben opgeheven.

35




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?


10. Ouders van kinderen die een wensdatum hebben die niet op een leeftijdspiek ligt (3 maanden, 4 jaar) hebben meer kans om geplaatst te worden dan ouders van kinderen die wel een piekleeftijd hebben.
· Deze hypothese is ontkracht voor het BSO. Een kind met een wendatum direct bij het bereiken van zijn 4de levensjaar heeft 49 procent meer kans om geplaatst te worden. De relatie tussen piekleeftijd en de kans op plaatsing is dus tegengesteld aan die welke werd verwacht. Blijkbaar heb je als kind de beste kans om in te stromen aan de onderkant de BSO, op het moment dat je 4 wordt en is plaatsing voor `zij instromers', ouder dan 4 jaar moeilijker.

Een andere conclusie uit de statistische analyse is dat één grote landelijk opererende kinderopvangorganisatie kinderen significant sneller kon plaatsen dan de overige organisaties. Wanneer je je kind bij deze organisatie inschrijft heb je 171 procent meer kans op plaatsing bij de dagopvang en 113 procent meer kans bij de BSO. 5.6 CONCLUSIE
In dit hoofdstuk is de statistische analyse van de wachtlijstadministraties en de enquête onder ouders behandeld.

De netto wachtlijst, de wachtlijst van kinderen waarvan de wensdatum voorbij is, kent volgens dit onderzoek een grote mate van vervuiling. Van de ouders op de wachtlijst blijkt 54% een plek in de opvang te zoeken, 34% was al geplaatst en 12% had inmiddels geen behoefte meer aan een plek. Onder de ouders die een plek zochten ging het in 23% van de gevallen om een uitbreiding of andere mutatie, het betreffende kind zat al in de kinderopvang. Dit betekent dat van de hele netto wachtlijst 31% wacht op een eerste plaatsing in de opvang.
Het onderzoek heeft aangetoond dat in de dagopvang een derde van de ouders langer dan een jaar op plaatsing moet wachten. In de buitenschoolse opvang gaat het om 38 procent van de ouders die langer dan een jaar moeten wachten.

Uit de antwoorden van ouders die niet meer op de wachtlijst staan en ook geen plek in de opvang hebben, op de vraag hoe zij dan de opvang geregeld hebben blijkt uit het kwalitatieve onderzoek dat ouders kunnen kiezen uit vele alternatieven. Genoemd zijn o.a.:
Kind wordt opgevangen door familie/buren/vrienden/kennis Kind is wel geplaatst, maar bij een andere opvangorganisatie Kind wordt opgevangen door officiële gastouder Niet meer nodig wegens stoppen met werken/niet doorgaan Kind is alleen thuis
Kind wordt opgevangen door oppas aan huis / au pair

Uit de analyse van de ontwikkeling van de kinderopvangwachtlijst in de tijd kunnen we opmaken dat de wachtlijsten in de eerste 2 tot 3 maanden snel in omvang afnemen. Ongeveer 40 procent van de kinderen wordt in die tijd geplaatst. Daarna neemt de omvang van de wachtlijsten langzamer af. Na een jaar is één derde nog steeds niet geplaatst.

36




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

In de BSO is de knik na 3 maanden minder zichtbaar en verloopt de ontwikkeling van de wachtlijst meer geleidelijk. Na een jaar staat 38 procent, iets meer dan bij de dagopvang, nog op de wachtlijst.

Verder zien we dat op basis van de statistische analyses de volgende conclusies getrokken kunnen worden over de kans op plaatsing van kinderen in de opvang: Ouders met een specifieke voorkeur voor bepaalde dagdelen (maandag, dinsdag, donderdag), blijven wachten tot op die dagdelen opvang beschikbaar komt Kinderen die reeds een broertje of zusje bij dezelfde organisatie in de BSO hebben, hebben een grotere kans om geplaatst te worden. In de dagopvang is dit verband niet gevonden.
Kinderen van ouders die flexibel zijn in de dagen waarop een kind geplaatst kan worden, hebben een grotere kans om geplaatst te worden. Ouders van kinderen die een wensdatum voor BSO hebben rond de vierde verjaardag van het kind hebben meer kans om hun kind te plaatsen dan ouders van kinderen die opvang zoeken voor een ouder kind. Deze uitkomst is omgekeerd aan de verwachting. Blijkbaar heb je als kind de beste kans om in te stromen aan de onderkant de BSO, op het moment dat je 4 wordt en is plaatsing voor `zij instromers', ouder dan 4 jaar moeilijker.
In de dagopvang werd geen verband tussen leeftijd en kans op plaatsing gevonden.

Een aantal hypothesen kon niet statistisch getoetst worden, maar blijkt op basis van de kwalitatieve analyse aannemelijk, te weten:
Ouders die een inburgeringscursus (willen) gaan volgen, schrijven zich in, maar regelen opvang informeel hebben daardoor geen reden om van opvang gebruik te maken.
Kinderen van ouders met een urgentieverklaring van de gemeente, hebben een grotere kans om geplaatst te worden.
Kinderen van een ouder die bij de kinderopvangorganisatie zelf werken, hebben een grotere kans om geplaatst te worden.
Ouders met een specifieke voorkeur voor een bepaalde locatie (bepaald centrum, dichtbij huis of werk, dichtbij basisschool), blijven wachten tot op die locatie opvang beschikbaar komt en hebben daardoor minder kans om geplaatst te worden;

Twee hypothesen konden niet statistisch getoetst worden en de kwalitatieve analyse gaf te weinig aanknopingspunten om ze aannemelijk te achten, te weten: Kinderen hebben een grotere kans om geplaatst te worden in andere maanden dan september en januari omdat op 1 september en 1 januari sprake is van een piek in wensdata.
Ouders die tijdelijk minder werken of alternatieve opvang organiseren, schrijven zich voor de zekerheid vast in, maar maken pas veel later daadwerkelijk van opvang gebruik en zullen er voor een deel nooit gebruik van maken.

37




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

Het feit of het soort opvang dagopvang dan wel BSO betrof had niet veel invloed op de geldigheid van de hypothesen. Wel kunnen de volgende verschillen worden opgetekend. De omvang van de wachtlijst neemt in de dagopvang in het begin sneller af dan in de BSO. In de BSO is de afname meer geleidelijk. Ook staan na een jaar meer kinderen op de wachtlijst voor BSO dan voor dagopvang. Daarnaast is het hebben van een ouder broertje of zusje vooral een voordeel in de BSO, niet in de dagopvang. Ook bleek in de BSO de verwachting dat kinderen met een wensdatum op een leeftijdspiek (4 jaar in de BSO) minder kans zouden hebben om geplaatst te worden dan oudere kinderen precies omgekeerd te liggen. Juist kinderen met een wensdatum op hun vierde verjaardag hadden meer kans om geplaatst te worden dan kinderen met een oudere leeftijd.

38





BIJLAGE: VRAGENLIJST

39




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

40




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

41




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

42




B&A CENTRUM VOOR BELEIDSEVALUATIE WAAR WACHTEN OUDERS OP?

43