Algemene Vereniging Van Beroepsjournalisten in België
Rechter legt bommetje onder Raad voor de Journalistiek
In een beschikking van 24 juni 2009 legt de Brusselse
kortgedingrechter verbod op aan de Raad van de Journalistiek om op
enige wijze een beslissing bekend te maken in de zaak Wuyts t.
Verbeeck. Dirk Voorhoof, hoogleraar aan de Universiteit Gent, ontleedt
de gerechtelijke uitspraak.
De rechter wil dat een rechtbank zich eerst ten gronde uitspreekt over
de vraag of de Raad voor de Journalistiek wel de bevoegdheid heeft om
publiekelijk te oordelen of een onafhankelijk journalist al dan niet
de regels van de journalistieke ethiek heeft nageleefd. De Brusselse
kortgedingrechter blijkt zijn twijfels te hebben over de bevoegdheid
van de Raad voor de Journalistiek en heeft daarom in een hangende
procedure aan de Raad verbod opgelegd om een nakende beslissing
openbaar te maken. De Raad riskeert een boete van 5.000 euro per
inbreuk met een maximum van 50.000 euro als hij zich niet houdt aan
het rechterlijke verbod.
De zaak betreft een klacht tegen Erik Verbeeck, hoofdredacteur van een
online-nieuwsbrief en website Morsum Magnificat
(www.morsum-magnificat.be), een onafhankelijk tijdschrift dat zowel
online als in gedrukte versie verschijnt en onderwerpen behandelt die
in geen enkel ander tijdschrift of krant voldoende aan bod komen,
aldus de mededeling op de homepage. Omdat Verbeeck tijdens de
behandeling van de zaak de indruk kreeg dat de Raad voor de
Journalistiek een klacht tegen hem wegens onzorgvuldige journalistiek
gegrond zou verklaren, stapte hij naar de rechter en vroeg hij een
verbod tot publieke bekendmaking van de nakende uitspraak. Hiermee
wilde Verbeeck voorkomen dat de voor hem allicht negatieve beslissing
van de Raad zou bekendgemaakt worden via de website van de Raad
(www.rvdj.be) of via het vakblad van de Vlaamse Vereniging van
Journalisten (VVJ), De Journalist (www.journalist.be). In essentie
maakt Verbeeck bezwaar tegen het feit dat de Raad hem publiekelijk kan
terechtwijzen wegens een ongeoorloofde journalistieke handelswijze,
terwijl hij niet eens lid is van de VZW Raad voor de Journalistiek,
noch van enige journalistenvereniging. De Raad voor de Journalistiek
heeft vroeger Verbeeck al eens op de vingers getikt, wegens vermenging
van zijn journalistieke uitingen met persoonlijke belangen (in strijd
met art. 2 van de Code voor journalistieke beginselen) en wegens
inbreuken op het respect voor privacy van individuele personen (art. 6
van de Code). Om een nieuwe publieke terechtwijzing te voorkomen,
vroeg Verbeeck dit keer aan de kortgedingrechter om de uitspraak van
de Raad stil te houden.
Een beoordeling is geen opinie
In een verrassende uitspraak poneert de kortgedingrechter dat de Raad
ogenschijnlijk niet bevoegd is om publiekelijk te oordelen over de
journalistieke handelswijzen van Verbeeck. De statuten van de Raad
zijn immers niet tegenstelbaar aan Verbeeck. De rechter merkt ook op
dat er geen wettelijk kader is waarbinnen deze statuten zijn
opgesteld. Dat Verbeeck journalistieke activiteiten uitoefent, geeft
de Raad nog niet per se de bevoegdheid om uitspraken te doen over zijn
journalistieke handelswijzen. Volgens de rechter heeft Verbeeck
minstens een schijn van recht om de bevoegdheid van de Raad te
betwisten. Dat de Raad voor de Journalistiek ook minstens een schijn
van recht heeft om een uitspraak te doen over journalistieke
handelswijzen in Vlaamse media, lijkt de rechter te ontgaan. Sterker
zelfs, de rechter vindt dat de Raad voor de Journalistiek niet de
vrijheid van meningsuiting kan inroepen om een opinie openbaar te
maken over een journalistieke praktijk. Het gaat volgens de rechter
immers niet om een opinie, maar om een werkelijke beoordeling. De Raad
behandelt immers klachten en publiceert zijn beslissingen. Dat er
verder geen sancties verbonden zijn aan de uitspraken van de Raad en
het dus evenmin om een tuchtmaatregel gaat, doet volgens de rechter
niet terzake. Het is immers de bedoeling van de Raad om te beoordelen
wat kan en niet kan in de journalistiek. Met deze opstelling gaat de
rechter regelrecht in tegen recente rechtspraak van het Europees
Mensenrechtenhof in toepassing van art. 10 EVRM (vrijheid van
expressie en informatie).
Preventief verbod
De rechter heeft ook geen probleem met een preventieve maatregel.
Expliciet wordt erkend dat Verbeeck de schadelijke gevolgen van een
eventuele ongunstige uitspraak enkel kan voorkomen door preventief te
handelen. Opmerkelijk is vooral dat de rechter aangeeft dat de
mogelijke schade voor Verbeeck niet voorvloeit uit de uitspraak van de
Raad, maar wel uit de publicatie van de beslissing. Daarom acht de
kortgedingrechter het opleggen van een verbod tot publicatie van de
uitspraak op de website van de Raad, in De Journalist of op enige
wijze gerechtvaardigd. Het publicatieverbod van de beslissing geldt
tot er door een rechtbank een beslissing ten gronde wordt genomen over
de vraag of de Raad voor de Journalistiek gerechtigd is om een
beoordeling van een journalistieke handelswijze door een onafhankelijk
journalist publiek te maken. Verbeeck moet daartoe wel binnen de maand
na betekening van deze beschikking een vordering ten gronde inleiden.
De beschikking van de rechter bevat een opmerkelijke interne
contradictie: de Raad is blijkbaar wel bevoegd om na klacht en via een
tegensprekelijke procedure tot een beoordeling van de journalistieke
handelswijze van Verbeeck te komen, maar de Raad, wiens finaliteit het
is de journalistieke beroepsethiek via zijn beslissingen te
ontwikkelen, mag dit oordeel niet bekendmaken. Of nog kernachtiger
uitgedrukt: de Raad is wel bevoegd om de klacht tegen Verbeeck te
behandelen en een beslissing te nemen, maar is mogelijk niet bevoegd
om deze beslissing openbaar te maken. Waarop de bevoegdheid steunt om
de klacht te behandelen en waar de onbevoegdheid dan wel op steunt om
de beslissing publiek te maken, is volstrekt onduidelijk.
De Raad voor de Journalistiek van zijn sokkel getild ?
Met dit verbod zet de Brusselse kortgedingrechter de hakbijl in de
werking van de Raad, omdat precies de openbaarmaking van de
beslissingen essentieel is om voor de sector van media en
journalistiek de krijtlijnen uit te tekenen van wat door de Raad als
geoorloofde of onbetamelijke journalistieke praktijken wordt
beschouwd. Bovendien is de verbodsmaatregel niet echt efficiënt, want
men kan zich moeilijk voorstellen dat een voor Verbeeck negatieve
beslissing door de Raad geen stigmatiserend effect op hem zou hebben,
wetende dat de raad bestaat uit 18 leden (en 18 plaatsvervangers)
waarvan de meerderheid actief is in de sector van de media en de
journalistiek. In een andere zaak is door de Raad overigens al eens
vastgesteld dat Verbeeck twee basisbeginselen van de journalistieke
ethiek heeft miskend. Een publicatieverbod nu van de komende uitspraak
vermindert zeker de impact ervan, maar verhindert zeker niet het
zogenaamde stigmatiserende effect ervan binnen de sector zelf. Als het
de kortgedingrechter er overigens echt om te doen was de publieke
stigmatisering ten nadele van Verbeeck te voorkomen, had de rechter
ook kunnen volstaan met een veel minder vergaande en dus meer
proportionele maatregel, namelijk het verbod van vermelding van de
naam en persoonsgegevens van Verbeeck bij de bekendmaking van de
beslissing van de Raad. Het proportionaliteitsbeginsel, nochtans een
fundamenteel rechtsbeginsel, is in deze zaak manifest verwaarloosd.
Bovendien miskent de uitspraak de recente ontwikkelingen in verband
met zelfregulering en journalistiek, zelfregulering waar trouwens ook
is op aangedrongen door verschillende maatschappelijke sectoren en
door internationale instanties. De Vlaamse Raad voor de Journalistiek,
opgericht in 2002, heeft bewezen een belangrijk forum te zijn voor de
ontwikkeling van de journalistieke ethiek in de Vlaamse media,
waaronder uiteraard ook de nieuwe media, de online media. Zowel de
samenstelling van de Raad, voor een derde bestaande uit externe leden,
als de tegensprekelijke procedure en de gemotiveerde openbaarmaking
van de beslissingen hebben reeds bewezen een belangrijke bijdrage te
leveren aan het debat over journalistieke ethiek.
De juridische bokshandschoen
Het lijkt erop dat het lot van de Raad voor de Journalistiek nu in
handen ligt van de rechters die over deze zaak ten gronde zullen
oordelen. Ondertussen is nog maar eens, voor de zoveelste keer,
bewezen dat kortgedingrechtspraak in mediazaken bijna steeds neerkomt
op het hanteren van de juridische bokshandschoen. Achteraf blijkt dan
vaak dat dit gebeurde met miskenning van fundamentele rechtsprincipes
en is het aan de beroepsrechters of de rechters ten gronde om een
juist evenwicht te vinden tussen de soms legitieme aanspraken van de
eisers en het belang dat gemoeid is met de vrijheid van expressie en
de journalistieke vrijheid. Ditmaal treft de bokshandschoen dus vol
het gezicht van de Raad voor de Journalistiek. Het valt te hopen dat
na de grimas die hiervan het gevolg is, de Raad opnieuw zijn
belangrijke maatschappelijke taak kan opnemen. Dat af en toe een
journalist, of wie daarvoor wil doorgaan, op de vingers kan worden
getikt en dat de Raad naar aanleiding van concrete cases opiniërend
invulling kan geven aan de basisprincipes inzake journalistieke
beroepsethiek is en blijft de essentiële bestaansreden van de Raad. De
journalist die zich onheus behandeld voelt door de Raad kan achteraf
naar de rechter stappen om zich te beklagen over een onzorgvuldige of
onrechtmatige behandeling.
Ondertussen heeft de beschikking van de Brusselse rechter reeds enkele
commentaren uitgelokt op een aantal weblogs die zich achter de actie
van Verbeeck scharen, maar voor het overige deze uitspraak compleet
verkeerd inschatten. Zo is in de titels van deze weblogs verkeerdelijk
sprake van journalistenrechtbank. Op de website Stadsomroep.com gaat
men nog een stap verder en doet men het voorkomen alsof de Raad al
meteen onwettig is. De website kopt: Journalistenrechtbank RvJ
onwettig. Ook op zijn eigen website Morsum Magnificat brengt Verbeeck
de beschikking van de kortgedingrechter eveneens onder de aandacht, al
meteen ponerend dat de Raad voor de Journalistiek niet-leden niet aan
de schandpaal kan nagelen. Verbeeck probeert duidelijk te maken dat de
Raad voor de Journalistiek door de rechter niet gekortwiekt is in zijn
vrijheid van meningsuiting. Letterlijk staat het er zo: de vrije
meningsuiting wordt de Raad niet afgenomen, ze mogen nog altijd
oordelen maar een eventuele uitspraak over de klacht van Rita Wuyts
mag nérgens, op geen enkele wijze, gepubliceerd worden. Mooie vrijheid
van meninguiting is dat!
Een opvallende misvatting hebben een aantal weblogs van mekaar
overgenomen. Ze schrijven dat de perswereld beroerd is voor de verdere
inperking van de macht van één enkele Vlaamse Journalisten Vereniging
en de in democratische landen vrij ongewone werkwijze van erkenning
van journalisten door de regering (www.stadsomroep.com). Waarmee deze
online journalisten aangeven dat ze de absolute basisnoties over de
organisatie en de bevoegdheden van de Raad voor de Journalistiek en de
daarvan geheel losstaande erkenning van de titel van beroepsjournalist
(niet van journalist!) totaal verkeerd inschatten. Eén zaak is alvast
duidelijk: er is nog werk aan de winkel inzake journalistieke
beroepsethiek in Vlaanderen, in de klassieke media, maar zeker ook in
de online journalistiek. Gehoopt mag worden dat de Raad voor de
Journalistiek ook in de toekomst daartoe een platform kan blijven
bieden.
Dirk Voorhoof, Hoogleraar Universiteit Gent