Herzien assurance rapport
aan
Raad van Toezicht
Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)
Onderzoek inzake beweringen van de OR in brief d.d.
20 februari 2009
Ernst & Young Accountants LLP
Wassenaarseweg 80
2596 CZ Den Haag
Postbus 90636
2509 LP Den Haag
Tel.: +31 (0) 70 - 328 6666
Fax: +31 (0) 70 - 324 4003
www.ey.nl
VERTROUWELIJK
Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen
Raad van Toezicht,
t.a.v. de voorzitter, de heer E.A. van Amerongen
Postbus 5301
2280 HH RIJSWIJK
Den Haag, 18 mei 2009 60262922-20397622-1512/MW/hb
Betreft: Herzien assurance rapport inzake beweringen van de Ondernemingsraad in brief
d.d. 20 februari 2009
Geachte heer Van Amerongen,
Overeenkomstig uw opdracht d.d. 27 februari 2009 hebben wij onderzoek verricht naar
aanleiding van de beweringen van de Ondernemingsraad op pagina 4 in haar brief d.d.
20 februari 2009 en daarover op 8 april 2009 aan u gerapporteerd. Voorts hebben wij
overeenkomstig uw opdracht d.d. 1 mei 2009 aanvullend onderzoek verricht naar aanleiding
van de wederhoor reactie van de OR d.d. 8 april 2009, pagina 11, punten 10 en 11. Omwille
van de leesbaarheid en zorgvuldigheid hebben wij de rapportage van 8 april 2009 aangepast
naar aanleiding van de uitkomsten van het aanvullend onderzoek. Derhalve spreken wij van
een `herziene rapportage'. In deze rapportage hebben wij onze bevindingen alsook onze
conclusies opgenomen.
Wij hebben ons onderzoek primair gericht op het uitspreken van conclusies omtrent de
juistheid van de beweringen door de Ondernemingsraad in haar schrijven d.d. 20 februari
2009. Daarnaast hebben wij op uw verzoek de effecten op de verkeersveiligheid in relatie tot
de beweringen van de OR beoordeeld. Op verzoek van de directie hebben wij de aard en
oorzaak van mogelijke afwijkingen in de processen mede betrokken in het onderzoek.
Onze werkzaamheden en opmerkingen hebben zich in dit kader voornamelijk gericht op de
processen die in 2008 en 2009 ten grondslag liggen aan deze beweringen, te weten het
`medisch proces' en het `vorderingenproces'. Onderwerp van onderzoek was daarbij de opera-
tionele uitvoering van het `medisch proces' en het `vorderingenproces' en de daaruit voort-
komende niet-financiële informatie. Ons onderzoek heeft zich niet gericht op de totale organi-
satie van het CBR en is derhalve niet uitgevoerd om alle onvolkomenheden in de organisatie te
ontdekken.
Ernst & Young Accountants LLP is een limited liability partnership gevestigd in Engeland en Wales met registratienummer OC335594. In relatie tot
Ernst & Young Accountants LLP wordt de term partner gebruikt voor een (vertegenwoordiger van een) vennoot van Ernst & Young Accountants LLP.
Ernst & Young Accountants LLP is statutair gevestigd te Lambeth Palace Road 1, London SE1 7EU, Verenigd Koninkrijk, heeft haar hoofdvestiging aan
Boompjes 258, 3011 XZ Rotterdam, Nederland en is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel Rotterdam onder nummer 24432944. Op onze
werkzaamheden zijn algemene voorwaarden van toepassing, waarin een beperking van de aansprakelijkheid is opgenomen. Deze algemene
voorwaarden zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel Rotterdam en zijn in te zien op www.ey.nl.
---
Het oorspronkelijke concept rapport inzake ons onderzoek hebben wij achtereenvolgens voor
hoor en wederhoor voorgelegd aan de directie van het CBR en de ondernemingsraad van het
CBR en haar adviseurs. De aangepaste pagina's van het herziene rapport hebben wij ook voor
hoor en wederhoor voorgelegd aan de directie van het CBR en de ondernemingsraad van het
CBR en haar adviseurs. Wij hebben de reactie van de ondernemingsraad en de directie
voorzover van toepassing verwerkt in dit rapport en voor de inzichtelijkheid integraal als
respectievelijk bijlage 4 en bijlage 5 aan dit rapport toegevoegd.
Wij vertrouwen u hiermee van dienst te zijn geweest. Tot het verstrekken van nadere
inlichtingen zijn wij desgevraagd gaarne bereid.
Hoogachtend,
Ernst & Young Accountants LLP
w.g. drs. M.E. Westerhout van Kimmenade RA MGA
Inhoudsopgave
1 Inleiding 1
1.1 Aanleiding onderzoek 1
1.2 Aanleiding aanvullend onderzoek 1
1.3 Reikwijdte van de opdracht 2
1.4 Normenkader CBR 3
1.5 Onderzoeksaanpak 6
1.6 (Inherente) beperkingen aan het onderzoek 7
1.7 Indeling rapportage 12
2 Samenvatting onderzoeksrichting 13
2.1 Onderzoeksrichting 13
2.2 Medisch proces 14
2.3 Vorderingenproces 15
3 Bevindingen en conclusies 16
3.1 Bewering 1 16
3.2 Bewering 2 21
3.3 Bewering 3 27
3.4 Bewering 4 30
3.5 Bewering 5 37
Bijlagen
1 Beschrijving van de verrichte werkzaamheden
2 Overzicht van in het onderzoek gesproken personen
3 Overzicht medisch proces
4 Wederhoor reactie OR
5 Wederhoor reactie directie
---
1 Inleiding
1.1 Aanleiding onderzoek
Op 20 februari 2009 heeft de directie van het `Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen'
(hierna CBR) van de `ondernemingsraad' (hierna OR) het advies ontvangen bij het voorge-
nomen besluit van het CBR inzake `Strategie in uitvoering'. De OR heeft op pagina 4 in haar
brief d.d. 20 februari 2009 een vijftal beweringen opgenomen.
Hieronder hebben wij de beweringen van de OR woordelijk opgenomen:
1 Het afgeven van verkeerde rijbewijscategorieën en geschiktheidtermijnen. Zo zijn aan
(medisch) ongeschikten geschiktheidverklaringen afgegeven.
2 Burgers die hun taken niet kunnen uitvoeren of hun baan dreigen te verliezen omdat het
CBR niet tijdig geschiktheidverklaringen kan leveren.
3 Verkeerde tenaamstelling waardoor gemeenten de gewenste documenten niet kunnen
afgeven.
4 Van tenminste 1.000(!) betrokkenen is in 2008 de vorderingsprocedure na een mede-
deling van de politie niet uitgevoerd omdat de dossiers te lang zijn blijven liggen,
hetgeen juist voorkomen had moeten worden door het nieuwe systeem. Dit betekent dat
onder meer ernstig alcoholgebruik, drugsgebruik e.d. zonder gevolg is gebleven voor de
rijbevoegdheid van de betrokkenen.
5 Tenminste 5.000(!) medische dossiers zijn zoekgeraakt.
De beweringen van de OR zoals hierboven verwoord hebben vragen opgeroepen bij het publiek
en betrokkenen (o.a. het Ministerie van Verkeer en Waterstaat). U heeft ons gevraagd de
juistheid van de beweringen van de OR te onderzoeken. Het gaat u niet alleen om het vast-
stellen van de feitelijke juistheid van de beweringen doch ook om de vertaling van de feitelijke
uitkomsten van ons onderzoek naar het effect op de verkeersveiligheid. Een mogelijk effect
voor de verkeersveiligheid is aan de orde ten aanzien van de beweringen 1, 3 en 4.
1.2 Aanleiding aanvullend onderzoek
De OR heeft op pagina 11 van haar definitieve wederhoor reactie d.d. 8 april 2009 op ons
concept Assurance rapport inzake `Onderzoek inzake beweringen van de OR in brief d.d.
20 februari 2009' melding gemaakt van ondermeer de onderstaande punten 10 en 11. Hierin
is het volgende opgenomen:
10. Het door Ernst & Young genoemde getal van 193 `onderzoeksdossiers' is niet juist. Dit
moeten er 650 zijn. Indien bronbescherming ten volle is gewaarborgd, kan de onder-
nemingsraad een lijst met naam en toenaam aan Ernst & Young te verstrekken om deze
vervolgens tezamen te vergelijken met de lijst waar Ernst & Young over zou beschikken.
Daar komt bij dat een dergelijke beoordeling van dossiers zich niet verdraagt met de
publieke taken die het CBR door de overheid zijn opgelegd. Bovendien is niet onderzocht
of dergelijke beoordelingen juist zijn geweest. Het heeft er veeleer de schijn van dat de
beëindiging enkel en alleen is ingegeven door tijdsverloop.
---
11. Ook het door Ernst & Young genoemde getal van 202 `EMA-dossiers' is niet juist. Dit
moeten er tenminste 400 zijn. Indien bronbescherming ten volle is gewaarborgd, kan de
ondernemingsraad een lijst met naam en toenaam aan Ernst & Young verstrekken om
deze vervolgens tezamen te vergelijken met de lijst waar Ernst & Young over zou
beschikken. In ieder geval staat op dit moment vast dat de tenminste 202 EMA-dossiers
uitsluitend zijn beëindigd omwille van tijdsverloop. Om wat voor gevallen het gaat, heeft
de ondernemingsraad hiervoor onder punt 3 aangegeven.
Gezien het feit dat de OR ondanks eerder verzoeken daartoe de haar ter beschikking staande
gegevens niet heeft willen opleveren waren wij niet in staat om gebruik te maken van deze
gegevens in ons onderzoek. Wij hebben het assurance rapport op 8 april 2009 uitgebracht
onder vermelding van inherente beperkingen op dit punt.
Na het uitbrengen van het assurance rapport is wederom de vraag aan de orde gekomen wat
de impact is van de opmerkingen van de OR ten aanzien van de aspecten zoals genoemd onder
punt 10 en 11 van de wederhoorreactie. Op verzoek van de Raad van Toezicht is door de OR
alsnog inzicht verschaft in de achterliggende informatie waarop de OR haar bewering 4 inzake
het stopzetten van tenminste 1.000 vorderingenprocedures heeft gebaseerd. U heeft ons
gevraagd de aanvullende informatie van de OR te onderzoeken.
1.3 Reikwijdte van de opdracht
Conform de door u aan ons verleende opdracht hebben wij de juistheid beoordeeld van de
beweringen die de OR heeft gedaan in haar brief d.d. 20 februari 2009. De beweringen van de
OR hebben wij opgesomd onder paragraaf 1.1.
Voorts hebben wij de door de OR verstrekte aanvullende informatie over stopgezette vorde-
ringendossiers inzake bewering 4, zoals opgenomen in paragraaf 1.2, op juistheid onderzocht.
In bewering 2 van de OR is sprake van een mogelijk maatschappelijk effect. In het onderzoek
wordt afgezien van het geven van een oordeel over maatschappelijke effecten, gegeven de
veelheid aan mogelijke andere externe factoren die buiten de invloedsfeer liggen van het CBR
en het ontbreken van data hierover.
Onze onderzoekswerkzaamheden hebben betrekking op het `medisch proces' en het `vorde-
ringenproces'. Wij hebben het `medisch proces' beoordeeld over de periode 1 juni 2008
(implementatie SCOOP) tot en met 23 maart 2009. Het `vorderingenproces' hebben wij
beoordeeld over de periode 1 januari 2008 tot en met 28 februari 2009.
In ons onderzoek hebben wij gebruik gemaakt van gegevens die wij verkregen hebben van de
`Dienst Wegverkeer' (hierna RDW), het bureau Roland Berger Strategy Consultants en de
systeemontwikkelaar Pallas Athena. Overigens merken wij op dat wij deze partijen uitsluitend
hebben benaderd naar aanleiding van doorverwijzingen en met medewerking van mede-
werkers van het CBR. Voorts merken wij op dat wij in dit rapport geen uitspraak doen over het
functioneren van deze drie organisaties noch over de betrouwbaarheid van de door hun
aangeleverde informatie. Wij doen met dit onderzoek enkel een uitspraak over de beweringen
van de OR zoals wij die binnen het CBR hebben kunnen vaststellen, mede in relatie tot het
effect op de verkeersveiligheid.
---
Wij hebben voor ons onderzoek gegevens uit diverse informatiesystemen van het CBR
gebruikt, in aanvulling op de informatie die wij hebben vanuit onze rol als controlerende
accountant van het CBR1.
De betrouwbaarheid van de gegevens uit deze systemen hebben wij voorzover relevant en
mogelijk getoetst aan de hand van brondocumenten en informatie die wij bij de RDW hebben
opgevraagd en ontvangen.
1.4 Normenkader CBR
De directie van het CBR heeft het normenkader opgesteld, dat wij hebben gehanteerd bij de
uitvoering van ons onderzoek. De directie heeft dit normenkader afgestemd met de Raad van
Toezicht. De Raad van Toezicht heeft dit normenkader niet geaccordeerd. Zij heeft ons daarbij
wel meegegeven dat het onderzoek van Ernst & Young zich dient te richten op de strekking
van de beweringen van de OR, waarbij het niet gaat om de absolute aantallen, zoals genoemd
door de OR, maar om de signaalwerking van de beweringen inzake de kwaliteit van de
beheersorganisatie van het CBR. Daarbij is aangegeven dat in acht genomen dient te worden
dat in een organisatie als het CBR, waarin complexe geautomatiseerde systemen draaien en
waarin mensen werken, fouten kunnen voorkomen.
De directie heeft haar normenkader ingericht naar normen voor de verkeersveiligheid en
normen voor de servicegraad door het CBR. Voorzover er al geen specifieke normen voor
beschikbaar waren, heeft zij het normenkader toegesneden op de strekking van de beweringen
van de OR. De directie heeft het normenkader definitief vastgesteld in de fase van hoor en
wederhoor. Met name is daarbij in die fase aandacht gegeven aan drie te onderscheiden
soorten fouten. Dit betreft systeemfouten, systematische procedurefouten en incidentele
procedurefouten.
1 Ernst & Young is als controlerend accountant van het CBR betrokken bij de accountantscontrole van de jaarrekening 2008 van
het CBR. In het kader van onze controleopdracht inzake de getrouwheid van de jaarrekening onderzoeken wij de administratieve
organisatie en interne controle van het CBR. Voor wat betreft de getrouwheid van de jaarrekening gaat het om de grootte en de
samenstelling van het vermogen van het CBR per ultimo boekjaar en van het resultaat over het gecontroleerde boekjaar, in
overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW. Daarnaast stellen wij vast dat het CBR de verplichtingen, die zijn opgenomen in de
overeenkomst tussen de Staat der Nederlanden en het CBR van 15 november 2001, inzake de publieke taakuitoefening nakomt.
Het onderzoek naar de juistheid van de beweringen van de OR, zoals verwoord in paragraaf 1.1. van dit rapport, heeft geen relatie
met de controle van de financiële uitkomsten uit de door ons in het kader van de jaarrekening van het CBR te beoordelen
processen.
In het kader van de controle van de getrouwheid van de jaarrekening beoordelen wij de adequate werking van de processen van het
CBR, om te kunnen steunen op de financiële informatie die uit de processen wordt gegeneerd en tot uitdrukking komt in de
jaarrekening.
Inzake de naleving van de overeenkomst tussen de Staat der Nederlanden en het CBR rapporteren wij jaarlijks separaat aan de
Minister. In onze rapportage over het boekjaar 2007 hebben wij aan de Minister gerapporteerd over de lange doorlooptijd van de
dossiers van de Divisie Vorderingen, als gevolg waarvan nog circa 2000 dossiers openstonden uit oudere jaren. In onze rapportage
aan de Minister was opgenomen dat in 2008, zoals was toegezegd door de directie van het CBR, het saldo van deze openstaande
posten zou worden beoordeeld en worden afgewikkeld. Naar aanleiding van de controle van de jaarrekening 2008 van het CBR
hebben wij nog niet aan de Minister gerapporteerd. In onze managementletter aan de directie van het CBR melden wij dat het CBR
de geregistreerde oude werkvoorraad aan vorderingendossiers in 2008 heeft geanalyseerd en opgeschoond, als gevolg waarvan
nagenoeg alle openstaande oude dossiers zijn afgesloten.
---
Wij hebben deze gedefinieerd als:
Systeemfouten
Fouten, die ontstaan door de niet-effectieve werking van de geautomatiseerde systemen.
Systematische procedurefouten
Fouten op systematische wijze in de uitvoering van processen gemaakt door medewerkers van
het CBR.
Incidentele procedurefouten
Incidenteel gemaakte fouten in de uitvoering van processen door medewerkers van het CBR.
Dit heeft ertoe geleid dat wij ten aanzien van bepaalde aspecten van ons onderzoek nadere
werkzaamheden met een grotere diepgang hebben moeten verrichten, om de uitkomsten te
kunnen toetsen aan het op dit punt gegeven normenkader.
Wij merken op dat het normenkader dat door de directie is opgesteld niet zodanig is dat deze
in alle gevallen kwantitatieve en kwalitatieve toetsingscriteria geven. Dit leidt ertoe dat bij
bewering 2 niet op alle deelaspecten van de beweringen van de OR een conclusie kan worden
getrokken.
Het normenkader van de directie luidt als volgt:
1.4.1 Normenkader verkeersveiligheid
Normenkader verkeersveiligheid algemeen
Het CBR streeft ernaar dat uitsluitend aan geschikt bevonden personen een verklaring van
rijvaardigheid en rijgeschiktheid wordt afgegeven en dat bij gebleken ongeschiktheid deze
verklaringen worden ingetrokken.
Het CBR beschouwt incidentele fouten ten gevolge van menselijk handelen leidend tot een
onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen als ongewenst,
maar onvermijdelijk2.
Een nadere invulling op de van toepassing zijnde norm met betrekking tot de verkeers-
veiligheid is per bewering hieronder opgenomen:
Normenkader verkeersveiligheid - bewering 1
Het CBR beschouwt, onder voorbehoud van verkeersdeelname, het onterecht afgeven van een
geschiktheidverklaring aan één ongeschikte als een mogelijk gevaar voor de verkeers-
veiligheid.
2 Dit is een kwalitatieve norm, geen kwantitatieve norm.
---
Normenkader verkeersveiligheid - bewering 3
Het CBR beschouwt, onder voorbehoud van verkeersdeelname, het onterecht afgeven van een
geschiktheidverklaring door onjuiste tenaamstelling als gevolg van een verkeerd doorgegeven
BSN aan één ongeschikte als een mogelijk gevaar voor de verkeersveiligheid.
Normenkader verkeersveiligheid - bewering 4
Het CBR beschouwt het niet opleggen van een EMA-cursus3, gegeven de vanuit de wet
toegestane deelname aan het verkeer tot aan de datum van de cursus, als geen direct gevaar
voor de verkeersveiligheid.
Het CBR beschouwt, onder voorbehoud van verkeersdeelname, het niet opleggen van een
onderzoek aan één gevorderde als een mogelijk gevaar voor de verkeersveiligheid.
1.4.2 Normenkader servicegraad CBR
Normenkader servicegraad CBR algemeen
Het CBR accepteert geen afwijkingen als gevolg van systeemfouten en/of systematische
procedurefouten leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en
rijgeschiktheidverklaringen4.
Het CBR beschouwt incidentele fouten ten gevolge van menselijk handelen leidend tot een
onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen als ongewenst,
maar onvermijdelijk.
De additioneel van toepassing zijnde normen met betrekking tot de servicegraad van het CBR
zijn per bewering hieronder opgenomen:
Normenkader servicegraad CBR bewering 2
Het CBR hanteert ten aanzien van het tijdig afgeven van verklaringen dat 98% van de
afgegeven geschiktheidverklaringen binnen 16 weken na de ontvangstdatum van de eigen
verklaring dient te worden afgegeven.
3 De directie heeft dit als norm vermeld. Dit is echter geen kwalitatieve / kwantitatieve te toetsen norm, maar een
beleidsuitgangspunt
4 Dit is een kwalitatieve norm, geen kwantitatieve norm.
---
Normenkader servicegraad CBR bewering 4
Het CBR hanteert ten aanzien van het tijdig uitvoering geven aan vorderingenprocedures de
behandeltermijnen die zijn opgenomen in de geldende wet- en regelgeving:
Algemene Wet Bestuursrecht en de Wegenverkeerswet zoals hierna is uitgewerkt: de
norm is gesteld op geen afwijkingen).
De volgende termijnen dienen in acht te worden genomen:
Algemeen
o Van Mededeling tot Besluit: 4 weken.
o Afronding Bezwaar zonder hoorzitting: 6 weken.
o Afronding Bezwaar met hoorzitting: 10 weken.
Onderzoeken:
o De keurend arts moet binnen 8 weken na het onderzoek zijn rapport
indienen.
o Het CBR moet vervolgens binnen 4 weken een besluit nemen.
Normenkader servicegraad CBR bewering 5
Het CBR hanteert ten aanzien van de vertrouwelijkheid van medische dossiers / gegevens de
geldende wet- en regelgeving (art7:446 e.v. BW, Wbp, uitgewerkt in Reglement medische
registratie CBR). De norm is gesteld op geen afwijkingen.
1.5 Onderzoeksaanpak
Ons onderzoek en rapportering zijn uitgevoerd in overeenstemming met het Nederlands
Recht, waaronder begrepen Standaard 3000 `Assurance opdrachten anders dan opdrachten
tot controle of beoordeling van historische financiële informatie'. Op basis daarvan hebben wij
de door ons in de gegeven omstandigheden noodzakelijke werkzaamheden verricht om
conclusies te kunnen formuleren met een redelijke mate van zekerheid. Wij zijn van mening
dat de uitkomsten van de door ons verrichte werkzaamheden voldoende en geschikt zijn als
basis voor onze conclusies.
Onze onderzoeksaanpak is onder andere gericht op het definiëren van de onderzoeksvragen,
het (verder) in kaart brengen van de processen die van belang zijn in het kader van de
beweringen van uw OR. Daarnaast hebben wij data-analyses verricht, verbandscontroles
tussen systemen uitgevoerd (gericht op niet financiële informatie), statistische steekproeven
en detailwaarnemingen gedaan ter onderbouwing van de uitkomsten uit ons onderzoek in
relatie tot de drie te onderscheiden fouten (systeemfouten, systematische procedurefouten,
incidentele procedurefouten). Wij hebben onze werkzaamheden ondermeer uitgevoerd aan de
hand van interviews met medewerkers van het CBR. Bij het onderzoek zijn met name mede-
werkers betrokken van de divisie Vorderingen en Medische onderzoeken.
Onze (detail) bevindingen inzake het oorspronkelijke onderzoek hebben wij eerst geverifieerd
met betrokken medewerkers en vervolgens met de directie van het CBR. Voorts hebben wij
medewerkers van externe partijen als de RDW, Pallas Athena en Roland Berger geraadpleegd
in kader van het onderzoek. Onze (detail) bevindingen inzake het aanvullende onderzoek
hebben wij geverifieerd met het CBR en de ondernemingsraad van het CBR.
In bijlage 2 van dit rapport hebben wij een overzicht opgenomen van de in het onderzoek
gesproken personen.
---
Wij hebben het oorspronkelijke concept rapport inzake ons onderzoek achtereenvolgens voor
hoor en wederhoor voorgelegd aan de directie van het CBR en de OR van het CBR en haar
adviseurs. De aangepaste pagina's van het herziene rapport hebben wij ook voor hoor en
wederhoor voorgelegd aan de directie van het CBR en de OR van het CBR en haar adviseurs.
Wij hebben de reactie van de directie als van de ondernemingsraad voorzover van toepassing
verwerkt in het rapport en het herziene rapport en zonodig hebben wij aanvullende
werkzaamheden verricht ter onderbouwing van onze conclusies.
1.6 (Inherente) beperkingen aan het onderzoek
Naast de algemene beperkingen die aan een assurance onderzoek `met redelijke mate van
zekerheid' ten grondslag liggen vermelden wij onderstaand een aantal specifieke beperkingen.
1.6.1 (Inherente)beperking inzake de medewerking door de OR
Ons onderzoek betreft het beoordelen van de juistheid van de beweringen die de OR heeft
gedaan in haar brief d.d. 20 februari 2009 aan de directie van het CBR. Deze beweringen
hebben wij opgesomd onder paragraaf 1.1. Gezien de zorgvuldigheid die wij in acht nemen bij
de uitvoering van het onderzoek hechten wij veel belang aan de visie van de OR en het inzicht
in de onderliggende documentatie inzake de door de OR gedane beweringen. Wij hebben op
5 maart 2009 de OR benaderd om inzicht te verkrijgen in hun visie en de onderliggende
documentatie inzake de beweringen. In een mail d.d. 5 maart 2009 heeft de OR zich niet
bereid verklaard met ons te overleggen over een uitwisseling van hun visie en mogelijke
aanwezige documentatie inzake de beweringen.
In de definitieve wederhoor reactie d.d. 8 april 2009 van de OR zijn onder de stellingen 1 tot
en met 5 gegevens opgenomen, die op zich valide zouden kunnen zijn. Aangezien de OR ons
deze gegevens niet tijdens de uitvoering van het onderzoek ter beschikking heeft willen
stellen, kunnen wij geen reactie geven, c.q. het rapport zonodig aanpassen op deze aspecten,
behoudens onderstaande aspecten in de wederhoor reactie van de OR d.d. 8 april 2009. Wij
merken op dat, daar waar de OR een reactie heeft gegeven op wel door ons onderzochte
gegevens en bevindingen, wij waar nodig aanpassingen in het rapport hebben aangebracht.
De OR heeft op pagina 11 van haar definitieve wederhoor reactie d.d. 8 april 2009 op ons
concept Assurance rapport inzake `Onderzoek inzake beweringen van de OR in brief d.d.
20 februari 2009' melding gemaakt van het feit dat zij inzake bewering 4 lijsten ter
beschikking kan stellen met 650 onderzoeksdossiers en ten minste 400 EMA-dossiers, die ten
onrechte zijn stopgezet. In opdracht van de Raad van toezicht van het CBR heeft Ernst &
Young aanvullend onderzoek verricht om de juistheid van de door de OR ter beschikking
gestelde lijsten met stopgezette vorderingendossiers te onderzoeken.
1.6.2 (Inherente)beperkingen inzake de onderzoeksaanpak en uitvoering
De OR heeft haar beweringen gedaan in de context van een adviesaanvraag met betrekking tot
een door de directie voorgenomen besluit `Strategie in uitvoering'. De OR uit in haar brief aan
de directie d.d. 20 februari 2009 haar zorgen over de effectieve werking van nieuwe ICT-
systemen van het CBR. Wij hebben het `medisch proces' beoordeeld over de periode 1 juni
2008 (implementatie SCOOP) tot en met 23 maart 2009. Het `vorderingenproces' hebben wij
beoordeeld over de periode 1 januari 2008 tot en met 28 februari 2009.
---
Wij hebben ons daarbij gericht op de in de onderzoeksperiode geïmplementeerde nieuwe
systemen voor het `medisch proces', zijnde SCOOP en Dyktion. In het kader van onze
beoordeling van het `vorderingenproces' hebben wij het systeem MOVE beoordeeld.
De implementatie van nieuwe ICT-systemen kan gepaard met `kinderziekten' die zich met
name manifesteren in de beginfase van de werking van een systeem. Wij hebben in het kader
van dit onderzoek geen zelfstandige beoordeling verricht naar mogelijke `kinderziekten' of
technische / functionele tekortkomingen in de systemen Dyktion, SCOOP en MOVE. Daar waar
onze bevindingen mogelijk het gevolg zijn van technische tekortkomingen in de systemen
hebben wij dat als bevinding in dit rapport opgenomen.
In het kader van ons onderzoek was het niet mogelijk de gegevensbestanden van het CBR
integraal in detail te beoordelen. Mede op basis van interviews hebben wij informatiebronnen
geïdentificeerd die wij vervolgens hebben gebruikt in het kader van ons onderzoek. Voor de
onderbouwing hebben wij gebruik gemaakt van data-analyses, statistische steekproeven en
deelwaarnemingen. Inzake de door de OR in het kader van het aanvullende onderzoek ter
beschikking gestelde lijsten met 468 stopgezette vorderingendossiers hebben wij integrale
dossiercontrole verricht.
De data-analyses zijn uitgevoerd op basis van gegevensexporten uit SCOOP (gegevens vanaf
Juni 2008), uit Dyktion (gegevens vanaf 24 december 2008) en gegevens van de Rijksdienst
voor het Wegverkeer (hierna RDW). Wij benadrukken dat de functionaliteit van de
programmatuur en de betrouwbare werking van (gerelateerde) systemen geen deel hebben
uitgemaakt van ons onderzoek.
Wij hebben statistische steekproeven (attributes sampling met random selectie) gehanteerd
om uitkomsten te genereren en te onderbouwen (betrouwbaarheid van 90%). De volgende
statistische steekproeven zijn door ons uitgevoerd:
Onderzoek naar de reden van afwijking tussen regels inzake afgegeven geschiktheid-
verklaringen in SCOOP / Dyktion en de registratie bij de RDW.
Onderzoek naar de reden van de overschrijding van de als norm gekozen behandeltijd
van 16 weken van dossiers van alle rijbewijscategorieën.
Onderzoek naar de reden van de overschrijding van de als norm gekozen behandeltijd
van 16 weken van dossiers van de rijbewijscategorieën C, CE, D, DE.
Onderzoek naar de juistheid van de stopzetting van vorderingendossiers naar aanleiding
van externe factoren die zich bevinden buiten de invloedsfeer van het CBR.
Onderzoek naar de aard van de stopzetting van vorderingendossiers met een oorzaak
die binnen het CBR ligt.
Als onderdeel van de procesbeoordelingen hebben wij kennisgenomen van dossiers van het
CBR, waaronder de medische dossiers. In het kader van de specifieke beoordeling van dossiers
hebben wij bijstand verkregen van een deskundige in de persoon van de arts van het CBR. Wij
staan niet in voor de inhoudelijke beoordeling inzake de feiten in de medische dossiers en de
daaraan ontleende geschiktheidverklaring. Zo hebben wij bijvoorbeeld niet beoordeeld of de
doktersverklaringen juist zijn overgenomen in SCOOP.
---
Het CBR houdt een klachtenregistratie bij. Wij hebben de betrouwbaarheid en volledigheid van
deze procedure en de geregistreerde klachten niet beoordeeld in het kader van dit onderzoek.
Bij het onderzoek naar de klachten in het kader van zoekraken van dossiers kan derhalve geen
zekerheid aan de volledigheid van het aantal geregistreerde klachten worden ontleend.
Overeenkomstig de verleende opdracht hebben wij daar waar het voor ons mogelijk is een
uitspraak te doen de uitkomsten van ons onderzoek vertaald naar het effect voor de verkeers-
veiligheid. Wij hebben daarbij uitsluitend een theoretische vertaling gemaakt, vanuit de met u
overeengekomen normafwijking, zoals opgenomen in paragraaf 1.4 van dit rapport. Er heeft
door ons derhalve op het gebied van de verkeersveiligheid geen toets plaatsgevonden van de
feitelijke situatie.
1.6.3 (Inherente)beperkingen - bewering 1
Een door het CBR afgegeven positieve uitslag voor zowel de rijgeschiktheid als voor de
rijvaardigheid zijn nodig voor de afgifte van een nieuw rijbewijs. Wij hebben in het kader van
ons onderzoek het aanwezig zijn van de positieve uitslag voor de rijvaardigheid niet betrokken,
omdat dit niet relevant is in het kader van de te onderzoeken beweringen.
Wij hebben het onderzoek toegespitst op de vraag of verkeerde rijbewijscategorieën,
geschiktheidtermijnen of geschiktheidverklaringen zijn afgegeven. `Verkeerde' rijbewijs-
categorieën, geschiktheidtermijnen of geschiktheidverklaringen is door ons in het kader van
ons onderzoek geïnterpreteerd als `niet juiste' rijbewijscategorieën, geschiktheidtermijnen of
geschiktheidverklaringen. Wij hebben derhalve niet specifiek onderzocht of te weinig rijbewijs-
categorieën of te weinig geschiktheidverklaringen zijn afgegeven.
1.6.4 (Inherente)beperkingen - bewering 2
Het niet kunnen uitvoeren van taken, of het verlies van een baan, kan samenhangen met het
niet geldig zijn van een rijbewijs als gevolg van het niet tijdig leveren van een geschiktheid-
verklaring door het CBR. Deze maatschappelijke aspecten maken geen deel uit van ons
onderzoek. Het gaat alleen om de tijdigheid van de door het CBR afgegeven geschiktheid-
verklaringen.
In het kader van ons onderzoek hebben wij niet de vervaldatum van het oude rijbewijs
betrokken. Wij merken op dat het niet tijdig handelen van een burger naar aanleiding van een
herinneringsbrief van de RDW tevens ertoe kan leiden dat een burger eventueel zijn taken niet
kan uitvoeren dan wel zijn baan dreigt te verliezen.
1.6.5 (Inherente)beperkingen - bewering 3
Kandidaten zonder BSN (buitenlanders) hebben wij niet meegenomen in het kader van ons
onderzoek naar de juistheid van bewering 3. Dit betrof in de onderzoeksperiode 186 kandi-
daten ten opzichte van de 152.100 kandidaten.
In het kader van het onderzoek naar de juiste tenaamstelling zijn wij ervan uitgegaan - op basis
van informatie van het CBR - dat voor de gemeenten de gegevens van het RDW op BSN
toegankelijk zijn.
10
1.6.6 (Inherente)beperkingen - bewering 4
In het kader van ons onderzoek inzake vorderingen hebben wij ons gebaseerd op een data-
bestand waarin 22.000 vorderingendossiers waren opgenomen die in 2008 zijn beëindigd. Dit
betreffen zowel afgeronde als geannuleerde dossiers in 2008. Indien een afgesloten dossier
na de datum van afsluiting, door bijvoorbeeld een functioneel beheerder, wordt geopend,
wijzigt de datum van afsluiting naar de huidige datum. Dit is het gevolg van een systeemfout in
MOVE. Wij hebben ons gebaseerd op dossiers waarvan de datum van afsluiting ten tijde van
ons onderzoek in 2008 of 2009 lag, waarbij wij niet hebben vastgesteld dat de definitieve
(administratieve) afsluiting daadwerkelijk in 2008 of 2009 heeft plaatsgehad.
Het CBR voert op grond van de Wegenverkeerswet en de ministeriële regeling `Regeling
Maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid' vorderingprocedures uit. In het kader van het
onderzoek zijn wij ervan uit gegaan dat het CBR uit hoofde van deze regelgeving bevoegd is de
vorderingprocedure uit te voeren. Wij hebben behoudens het kennisnemen van de geldende
behandeltermijnen deze regelgeving niet in ons onderzoek betrokken.
In het kader van het aanvullende onderzoek naar de vorderingenprocedure is gebleken dat het
CBR vorderingen-procedures stopzet nadat blijkt dat de overtreding is begaan op een
bromfiets. Het CBR verwijst daarbij naar de interpretatie van de artikelen 130 en 131 van de
Wegenverkeerswet 1994 en de Regeling Maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid, waarin
is bepaald dat een vorderingprocedure zich richt op de rijgeschiktheid en rijvaardigheid van
een bestuurder van een motorvoertuig (waaronder een bromfiets). Het CBR hanteert daarbij
de volgende visie:
`Gelet op het feit dat de vorderingsprocedure op basis van bovengenoemde artikelen dient te
starten met een vermoeden van niet rijvaardigheid dan wel niet geschiktheid (ongeschikt-
heid) en er geen rijvaardigheidseisen/geschiktheidseisen gelden voor de categorie AM, kan in
geval van een eenmalige aanhouding op een bromfiets, geen vorderingsprocedure worden
opgestart. Immers, de vorderingsprocedure toetst op basis van het gestelde vermoeden juist
de geschiktheid of rijvaardigheid. Indien die niet gelden voor de categorie AM kan de vorde-
ringsprocedure haar doel dan ook niet uitoefenen. Immers een ongeldigverklaring moet
gebaseerd worden op een gebleken niet rijvaardigheid of geschiktheid, als dat niet getoetst
kan worden, kan het ook niet bevestigd worden. Overigens is het zo dat, in relatie tot artikel 2
lid 2 van de regeling, voor een bromfiets tot 1 oktober 2009 geen rijbewijs is vereist, maar
kan worden volstaan met een bromfietscertificaat.'
Wij merken op dat publieke berichtgeving andere interpretaties toont inzake rijden onder
invloed op een bromfiets. Omdat wij onvoldoende expertise hebben om de interpretatie inzake
rijvaardigheid en rijgeschiktheid, zoals opgenomen in de benoemde wet- en regelgeving in
relatie tot publieke berichtgeving alsook de interpretatie die het CBR hieraan geeft, goed uit te
voeren hebben wij hierover vragen voorgelegd aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Dit heeft geleid tot het volgende antwoord:
`Als een bestuurder alleen in het bezit is van een AM-rijbewijs en hij wordt onder invloed van
alcohol op een bromfiets staande gehouden door de politie, kan dat niet leiden tot een vorde-
ringsprocedure. Als betreffende bestuurder naast AM ook in het bezit is van een ander rijbe-
wijs (bijvoorbeeld B) en hij wordt onder invloed van alcohol staande gehouden door de politie,
kan dat op grond van een vermoeden van eventuele rij-ongeschiktheid wel leiden tot een
vorderingsprocedure ten aanzien van dit andere rijbewijs (bijvoorbeeld B) en niet ten aanzien
---
van het AM-rijbewijs. Mocht deze vorderingsprocedure leiden tot het ongeldigverklaren van
het rijbewijs, kan betreffende bestuurder altijd zijn AM-rijbewijs terugkrijgen. Dezelfde
redering is van toepassing op beginnende bestuurders.
In lijn met bovenstaande, is een bromfietsbestuurder alleen van de vorderingsprocedure
((lichte) EMA of onderzoek) uitgesloten als hij uitsluitend in het bezit is van een AM-rijbewijs.
Bromfietsbestuurders die tevens een rijbewijs hebben voor een ander motorrijtuig dan AM
komen wel voor een vorderingsprocedure ((lichte) EMA of onderzoek) in aanmerking.'
Met inachtneming van de interpretatie van de wet- en regelgeving, zoals bevestigd door het
Ministerie, stellen wij vast dat wij in de door ons beoordeelde vorderingendossiers van het CBR
geen documentatie hebben aangetroffen waaruit blijkt dat het CBR is nagegaan of betrokken
bestuurder naast het rijbewijs AM ook in het bezit is van een ander rijbewijs. Omdat wij door
het ontbreken van deze documentatie niet hebben kunnen vaststellen of het CBR deze
beoordeling heeft uitgevoerd onthouden wij ons in het kader van de beoordeling van bewering
4 van een oordeel omtrent aanhoudingen naar aanleiding van overtredingen per bromfiets.
In het kader van het aanvullende onderzoek naar de vorderingenprocedure is gebleken dat het
CBR niet altijd de juiste adresgegevens heeft gebruikt ten tijde van de oplegging van het
besluit. Het CBR gebruikt de GBA voor de adresgegevens. Sinds medio 2008 is een geautoma-
tiseerde koppeling aanwezig tussen de GBA en de systemen van het CBR. Voor deze tijd was
de koppeling er nog niet. Een mogelijke verklaring voor het gebruik van onjuiste adressen kan
zijn dat in de GBA de verkeerde adresgegevens stonden, of dat het CBR de adresgegevens
verkeerd heeft overgenomen. Omdat de historie over deze onjuiste adresgegevens niet
bewaard blijft kunnen wij in het kader van ons onderzoek niet verifiëren of het CBR bij het
opleggen van een besluit over de juiste adresgegevens had kunnen beschikken. In het kader
van de beoordeling van bewering 4 onthouden wij ons op dit punt van een oordeel.
In het kader van het onderzoek naar de vorderingprocedure is ons gebleken dat het CBR een
interne beoordeling van ontvangen mededelingen van de politie uitvoert. Als daarbij blijkt dat
de politie onvoldoende gegevens heeft verstrekt, de mededeling heeft uitgebracht later dan 6
maanden na staande houding van de betrokkene dan wel het geconstateerde feit onvoldoende
aanleiding geeft om een bepaalde maatregel op te leggen, dan neemt het CBR de dossiers niet
in behandeling, en worden deze geretourneerd aan de politie. Deze mededelingen van de
politie zijn geen onderwerp van ons onderzoek geweest. De desbetreffende dossiers zijn het
vorderingenproces niet ingegaan en vallen derhalve buiten de context van bewering 4 van de
OR.
In het kader van ons onderzoek hebben wij de vorderingendossiers ingezien. Daarbij hebben
wij de medewerking verkregen van medewerkers van het CBR. Wij staan niet in voor de
inhoudelijke beoordeling inzake het vorderingsproces en de daaropvolgende besluitvorming
van het CBR tot oplegging van een onderzoek, vordering of stopzetting van de procedure.
12
1.6.7 (Inherente)beperkingen - bewering 5
In het kader van het onderzoek naar het zoekraken van de medische dossiers is ons gebleken
dat het CBR geen uniforme centrale postkamerregistratie voor de eigen verklaringen heeft
ingesteld. De dossiers die niet zijn ingescand zijn derhalve buiten de reikwijdte van het
onderzoek gebleven.
1.7 Indeling rapportage
In hoofdstuk 2 van dit rapport hebben wij procesbeschrijvingen opgenomen voor het `medisch
proces' en het `vorderingenproces'.
In hoofdstuk 3 van dit rapport hebben wij de conclusies en de meest belangrijke bevindingen
opgenomen.
In de bijlagen bij dit rapport hebben wij opgenomen:
Een overzicht van de door ons verrichte werkzaamheden (bijlage 1).
Een overzicht van in het onderzoek betrokken personen (bijlage 2).
Een overzicht van het medisch proces (bijlage 3).
Wederhoor reactie OR (bijlage 4).
Wederhoor reactie directie (bijlage 5).
13
2 Samenvatting onderzoeksrichting
Wij hebben dit onderzoek uitgevoerd volgens Standaard 3000 inzake assurance opdrachten.
Deze standaard vereist dat met een bepaalde mate van zekerheid een uitspraak wordt gedaan
inzake de te onderzoeken beweringen. Hiertoe hebben wij deze beweringen vertaald naar
onderzoeksrichting en onderzoeksvragen. De onderzoeksrichting hebben wij in dit hoofdstuk
opgenomen. De onderzoeksvragen zijn opgenomen in bijlage 1 van dit rapport, paragraaf 1.4.
Onze onderzoekswerkzaamheden hebben betrekking op het `medisch proces' en het
`vorderingenproces'. Hieronder hebben wij in paragraaf 2.2 en 2.3 een algemene beschrijving
opgenomen van deze processen.
2.1 Onderzoeksrichting
Onderzoeksvraag - bewering 1
De bewering handelt over het afgeven van verkeerde rijbewijscategorieën en geschiktheid-
verklaringen. De onderzoeksvraag inzake deze bewering richt zich op de
juistheid / terechtheid van de afgegeven rijbewijscategorieën en geschiktheidverklaringen.
Onderzoeksvraag - bewering 2
De bewering handelt over het tijdig afgeven van geschiktheidverklaringen. De onderzoeks-
vraag inzake deze bewering richt zich op het aspect tijdigheid als het gaat om de proceskant
van het CBR.
Onderzoeksvraag - bewering 3
De bewering handelt over hantering van een verkeerde tenaamstelling. De onderzoeksvraag
inzake deze bewering richt zich op de juistheid van de tenaamstelling van rijbewijzen.
Onderzoeksvraag - bewering 4
De bewering handelt over het stopzetten van de vorderingenprocedure. De onderzoeksvraag
inzake deze bewering richt zich op de juistheid, terechtheid en tijdigheid van de afwikkeling
van vorderingdossiers.
Onderzoeksvraag - bewering 5
De bewering handelt over zoekgeraakte medische dossiers. De onderzoeksvraag inzake deze
bewering richt zich op de volledigheid van de datastromen in het systeem inzake medische
dossiers.
14
2.2 Medisch proces
Rijgeschiktheid
Het proces van de afgifte van een rijvaardigheidsverklaring start bij de aanvraag via een eigen
verklaring door een burger. Het CBR beoordeelt naar aanleiding van een eigen verklaring
(EV)de rijgeschiktheid per rijbewijscategorie. De rijbewijscategorieën A en B en BE, zonder
medische indicatie en voor klanten jonger dan 70 jaar kunnen via een elektronisch EV worden
aangevraagd. De overige categorieën dienen via een fysiek EV te worden ingediend. De
medische toets kan elektronisch worden aangevraagd door de rijschoolhouder via TOP Online.
Indien een burger een eigen verklaring (elektronisch)invult waaruit blijkt dat betrokkene
volledig gezond is, vindt de afhandeling van de aanvraag buiten SCOOP plaats. In alle andere
gevallen wordt de eigen verklaring ingescand in de applicatie SCOOP. Indien de informatie op
het fysiek EV aanleiding geeft voor een medisch onderzoek dan wordt dit door het CBR onder-
gebracht bij een extern medisch deskundige.
Rijvaardigheid
Het CBR beoordeelt de rijvaardigheid per rijbewijscategorie. Dit vindt plaats op basis van het
praktijkexamen. Op het moment dat de kandidaat het praktijkexamen met succes aflegt,
worden tegelijkertijd de verklaring van rijgeschiktheid en de verklaring van rijvaardigheid
afgegeven (= gecommuniceerd) naar de RDW.
Zowel een positieve uitslag voor de rijgeschiktheid als voor de rijvaardigheid zijn nodig voor de
afgifte van een rijbewijs.
Voor de doelgroep die buiten SCOOP om wordt behandeld bestaan geen risico's ten aanzien
van de door ons te onderzoeken beweringen 1, 2 en 5. Om die reden hebben wij de doelgroep
die buiten SCOOP om behandeld is niet betrokken in ons onderzoek inzake de beweringen 1, 2
en 5. Inzake bewering 3 hebben wij beide doelgroepen onderzocht.
De applicatie SCOOP is vanaf juni 2008 gefaseerd in gebruik genomen. De in het onderzoek
betrokken gegevens uit SCOOP hebben uitsluitend betrekking op de periode vanaf juni 2008.
Op 27 december 2008 is Dyktion, een workflow managementsysteem voor praktijkexamens,
in gebruik genomen. Voor zover Dyktion in het onderzoek betrokken is heeft dit betrekking op
de periode vanaf 28 december 2008.
Tenslotte hebben wij in ons onderzoek data van de RDW betrokken betreffende de periode
2008 tot en met 28 februari 2009. Voor de aanvullende werkzaamheden hebben wij onder-
zoekdata van de RDW tot en met 23 maart 2009 betrokken.
15
2.3 Vorderingenproces
Bewering 4 heeft betrekking op het vorderingenproces. Het vorderingenproces wordt gevoed
door mededelingen die worden uitgebracht door de politie. Zodra een mededeling wordt
ontvangen, wordt primair beoordeeld of (a) de politie voldoende gegevens heeft verstrekt,
(b) de politie de mededeling heeft uitgebracht binnen 6 maanden na staande houding van de
betrokkene (c) het geconstateerde feit voldoende aanleiding geeft om een bepaalde
maatregel op te leggen. Op basis van deze beoordeling besluit de divisie Vorderingen van het
CBR om wel of niet het dossier in behandeling te nemen. Indien het CBR besluit een
mededeling niet in behandeling te nemen, wordt dit teruggekoppeld aan het desbetreffende
politiekorps.
Bij het in behandeling nemen van een mededeling van de politie door de divisie Vorderingen,
beoordeelt het CBR de rijgeschiktheid en de rijvaardigheid van rijbewijsbezitters.
De divisie vorderingen voert daartoe een viertal producten:
(L)EMA; De (Lichte) Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer is een maatregel die
bestuurders moeten volgen indien zij met alcohol op aan het verkeer hebben
deelgenomen. Deze bestuurders behouden hun rijbewijs, mits ze deze cursus met goed
gevolg doorlopen.
EMG; De Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer is een training die bestuurders moeten
volgen indien zij zich zeer hebben misdragen in het verkeer. Ook deze bestuurders
behouden hun rijbewijs, mits ze de training met goed gevolg doorlopen.
Onderzoek rijgeschiktheid; Hier laat het CBR zich adviseren door externe artsen
(specialisten) die onderzoeken of een bestuurder nog medisch rijgeschikt is. Een
belangrijk deel van de klanten komt in een onderzoekstraject n.a.v. alcoholmisbruik
(>1,8 promillage) en wordt beoordeeld door een psychiater.
Onderzoek rijvaardigheid; hier neemt het CBR (BNOR) een rijvaardigheidstest af
waarna wordt beoordeeld of een klant nog voldoende rijvaardig is.
Het vorderingenproces wordt door het CBR uitgevoerd in de applicatie Move. Wij hebben alle
dossiers die in 2008 in Move zijn opgenomen bij ons onderzoek betrokken, waarbij is
ingezoomd op de dossiers die zijn stopgezet zonder dat een EMA-cursus of onderzoek heeft
plaatsgevonden.
16
3 Bevindingen en conclusies
In dit hoofdstuk hebben wij de conclusies en meest belangrijke bevindingen per bewering
opgenomen.
3.1 Bewering 1
De bewering van de OR luidt als volgt:
Het afgeven van verkeerde rijbewijscategorieën en geschiktheidtermijnen. Zo zijn aan
(medisch) ongeschikten geschiktheidverklaringen afgegeven.
Het CBR beoordeelt naar aanleiding van een eigen verklaring (EV) de rijgeschiktheid per
rijbewijscategorie. Voorts beoordeelt het CBR de rijvaardigheid op basis van praktijkexamens
indien het een nieuw rijbewijs en geen verlenging of omzetting van het rijbewijs betreft. Op het
moment dat een kandidaat het praktijkexamen met succes aflegt, worden tegelijkertijd de
verklaring van rijgeschiktheid en rijvaardigheid gecommuniceerd met de RDW. De gegevens
geregistreerd bij de RDW vormen de basis voor het verkrijgen van het rijbewijs.
De uitvoering van dit proces vindt plaats via de applicatie SCOOP. In de onderzoeksperiode zijn
in SCOOP 523.922 regels opgenomen. Elke regel betreft een voor een klant geregistreerd
verzoek voor een geschiktheidverklaring voor een rijbewijscategorie. De 523.922 regels
hebben betrekking op 154.865 aantal aanvragen voor een rijbewijs / verlenging van een
rijbewijs, immers er kunnen meerdere geschiktheidverklaringen per aanvraag worden
afgegeven.
3.1.1 Normenkader - bewering 1
Algemeen
Wij hebben ons onderzoek gebaseerd op het normenkader dat is opgesteld door de directie
van het CBR en dat is opgenomen in paragraaf 1.4 van dit rapport. Hieronder hebben wij het
onderdeel van het normenkader dat specifiek is voor bewering 1 opgenomen. Dit betreft voor
bewering 1 zowel de verkeersveiligheid als de servicegraad van het CBR.
Normenkader verkeersveiligheid algemeen
Het CBR streeft ernaar dat uitsluitend aan geschikt bevonden personen een verklaring van
rijvaardigheid en rijgeschiktheid wordt afgegeven en dat bij gebleken ongeschiktheid deze
verklaringen worden ingetrokken.
Het CBR beschouwt incidentele fouten ten gevolge van menselijk handelen leidend tot een
onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen als ongewenst,
maar onvermijdelijk.
Normenkader verkeersveiligheid - bewering 1
Het CBR beschouwt, onder voorbehoud van verkeersdeelname, het onterecht afgeven van een
geschiktheidverklaring aan één ongeschikte als een mogelijk gevaar voor de verkeers-
veiligheid.
17
Normenkader servicegraad CBR algemeen
Het CBR accepteert geen afwijkingen als gevolg van systeemfouten en/of systematische
procedurefouten leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en
rijgeschiktheidverklaringen.
Het CBR beschouwt incidentele fouten ten gevolge van menselijk handelen leidend tot een
onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen als ongewenst,
maar onvermijdelijk.
3.1.2 (Inherente) beperkingen bewering 1
Hieronder hebben wij de (inherente) beperkingen opgenomen die relevant zijn in het kader
van het onderzoek naar bewering 1. Voor de algemene (inherente) beperkingen verwijzen wij
naar paragraaf 1.6.1. en 1.6.2.
Een door het CBR afgegeven positieve uitslag voor zowel de rijgeschiktheid als voor de
rijvaardigheid zijn nodig voor de afgifte van een nieuw rijbewijs. Wij hebben in het kader van
ons onderzoek het aanwezig zijn van de positieve uitslag voor de rijvaardigheid niet betrokken,
omdat dit niet relevant is in het kader van de te onderzoeken beweringen.
Wij hebben het onderzoek toegespitst op de vraag of verkeerde rijbewijscategorieën,
geschiktheidtermijnen of geschiktheidverklaringen zijn afgegeven. `Verkeerde' rijbewijs-
categorieën, geschiktheidtermijnen of geschiktheidverklaringen is door ons in het kader van
ons onderzoek geïnterpreteerd als `niet juiste' rijbewijscategorieën, geschiktheidtermijnen of
geschiktheidverklaringen. Wij hebben derhalve niet specifiek onderzocht of te weinig rijbewijs-
categorieën of te weinig geschiktheidverklaringen zijn afgegeven.
3.1.3 Bevindingen bewering 1
Hieronder hebben wij onze meest belangrijke bevindingen opgenomen.
Geschiktheidtermijnen
Wij hebben vastgesteld dat ingeval van medische beperking de arts van het CBR de
geschiktheidtermijn bepaalt en opneemt in SCOOP.
Inzake de geschiktheidtermijnen voor rijbewijzen gelden wettelijke termijnen. Ons is
gebleken dat als het CBR geen noodzaak ziet tot afwijking van de wettelijke termijn, het
CBR de termijn niet doorgeeft in de communicatie aan de RDW. In deze gevallen
berekent de RDW op basis van formules en onder meer de leeftijd van klanten de van
toepassing zijnde geschiktheidtermijnen.
Bij de aansluiting SCOOP respectievelijk Dyktion en de registratie bij de RDW zijn
verschillen op regelniveau geconstateerd in verband met afwijkende geschiktheid-
termijnen. Ons onderzoek heeft bevestigd dat ondanks de afwijkingen tussen de
systemen van CBR en RDW uiteindelijke geen verkeerde termijnen zijn geregistreerd bij
de RDW. De verschillen zijn ondermeer veroorzaakt door dat de oorspronkelijke mutatie
nog uit MES (voorloper van SCOOP) komt en door correcties op het oorspronkelijke
besluit. Deze correctie staat dan wel in de interface met de RDW, maar niet in SCOOP.
18
Rijbewijscategorieën
Afstemming van de in SCOOP opgenomen aanvraag met de ingescande EV heeft geen
afwijkingen opgeleverd, die leiden tot afgifte van verkeerde rijbewijscategorieën.
Het systeem SCOOP kan maximum zeven categorieën aan. Wij hebben vastgesteld dat
indien sprake is van méér dan zeven categorieën, er in SCOOP handmatig een correctie
plaatsvindt door een systeembeheerder van het CBR, die dan een subcategorie A
verwijdert. Wij hebben vastgesteld dat de verwijderde subcategorie A voor de betrokken
klanten wel is doorgegeven aan de RDW.
Bij de integrale aansluiting tussen SCOOP en de registratie bij de RDW zijn 229 regels
(van in totaal 523.922 regels) met verschillen geconstateerd ten aanzien van de
rijbewijscategorieën. Wij hebben door een deelwaarneming5 vastgesteld dat deze
verschillen zijn veroorzaakt doordat 1) de gegevens vanuit andere systemen dan SCOOP
zijn aangeleverd; dit is bijvoorbeeld mogelijk voor de elektronische EV die door rijschool-
houders via TOP online zijn ingediend, deze EV wordt niet in SCOOP geregistreerd en 2)
in een beperkt aantal gevallen de klant bekend was in SCOOP maar blijkens het dossier
geen medische beoordeling noodzakelijk was.
De geconstateerde 229 verschillen hebben niet geleid tot het afgeven van verkeerde
rijbewijscategorieën.
Geschiktheidverklaringen
Data analyse
Bij de integrale aansluiting tussen SCOOP en de registratie bij de RDW is gebleken dat in
SCOOP voor 4.652 regels (ten opzichte van totaal van 523.922 regels) geen besluit op een
categorie naar aanleiding van de medische toets is opgenomen (het medisch dossier is bij het
CBR derhalve nog open), terwijl aan de RDW voor de betrokken klant wel een geschiktheid-
verklaring voor een rijbewijscategorie is gecommuniceerd. Na nader onderzoek bleek deze
groep in te delen in drie belangrijke categorieën (99% van de 4.652 regels zonder besluit):
Stopzetting van het dossier na constatering van dubbele verwerking binnen SCOOP.
Intrekking van het besluit binnen SCOOP.
Dossier is nog niet afgehandeld maar voor de combinatie klant / rijbewijscategorie is op
basis van een andere SCOOP regel met identieke klant / rijbewijscategorie informatie al
met het RDW gecommuniceerd.
Statistische steekproef
Wij hebben een statistische steekproef uitgevoerd inzake de regels waarop geen besluit naar
aanleiding van de medische toets voorkomt (openstaand volgens CBR), terwijl aan de RDW
inzake de desbetreffende regels / betrokken klant een geschiktheidcategorie en een geschikt-
heidtermijn is gecommuniceerd via de interface. Hieruit zijn geen fouten gebleken inzake ten
onrechte afgegeven geschiktheidverklaringen.
5 een deelwaarneming is géén statistische steekproef om de exacte reden van de fouten te achterhalen en is derhalve alleen
beeldvormend ter toetsing van het bestaan en de aard van procedures
19
Deelwaarnemingen
Voorts zijn uit deelwaarnemingen de volgende meest belangrijke bevindingen naar voren
gekomen:
Deelwaarneming 1
Uit een deelwaarneming is gebleken dat 1)voor enkele dossiers geen besluit is ingevuld
in SCOOP, aangezien het aanvragen betreft die in SCOOP zijn ingetrokken door
medewerkers van het CBR en die zijn gecorrigeerd op een andere regel. In SCOOP zijn
deze intrekkingen als `geen besluit' zichtbaar, 2)dat sprake is van abusievelijk dubbel
ingescande dossiers, waarbij voor één regel de verwerking op de reguliere wijze heeft
plaatsgevonden en voor de andere regel het dossier is stopgezet, hetgeen is verwerkt als
`geen besluit' en 3) dat dossiers terecht als geschikt zijn aangemerkt in SCOOP, hetgeen
derhalve terecht is gecommuniceerd aan de RDW.
Wij concluderen dat deze deelwaarneming geen fouten heeft opgeleverd.
Deelwaarneming 2
Uit een deelwaarneming op lege regels in SCOOP inzake klanten van 60 jaar en ouder,
terwijl volgens het bestand van de RDW het rijbewijs reeds door de klanten is afgehaald
hebben wij de volgende fouten geconstateerd:
aan twee klanten zijn ten onrechte (onbeperkte) geschiktheidverklaringen afgegeven
(onjuiste termijnen). Het gaat om twee klanten die volgens hun eigen arts medisch
geschikt waren op het moment van het opstellen van de eigen verklaring. Deze dossiers
kunnen als grensgevallen worden getypeerd, waarbij het CBR vereist dat een procedure
wordt doorlopen om te beoordelen of de standaard geschiktheidtermijn kan worden
toegekend, dan wel of deze geschiktheidtermijn dient te worden ingekort. Deze proce-
dure was niet doorlopen bij het verstrekken van de (onbeperkte) geschiktheid-
verklaring. De besluiten zijn vrijwel direct weer ingetrokken, maar dit resulteerde niet tot
intrekking van de geschiktheidverklaring bij de RDW ten gevolge van procedurele en
technische beperking gerelateerd aan SCOOP. Ondanks dat het CBR voor betrokkenen
de geschiktheidverklaring heeft ingetrokken, is een onjuiste kennisgeving aan betrokke-
nen gezonden, waarna aan betrokkenen een rijbewijs is afgegeven.
Wij concluderen dat deze deelwaarneming twee incidentele procedurefouten heeft opge-
leverd.
20
Deelwaarneming 3
Uit een deelwaarneming op lege regels in SCOOP inzake klanten die jonger zijn dan 60
jaar, terwijl volgens het bestand van de RDW het rijbewijs reeds door de klanten is
afgehaald, hebben wij de volgende incidentele fouten geconstateerd:
Aan één klant is een rijbewijs afgegeven voor de categorieën A, B, BE, C, CE, D, DE
waarop voor één categorie (DE) de van toepassing zijnde beperking (bril dragen
verplicht, code 01.06) niet is weergegeven. Deze situatie is ontstaan nadat het eerste
besluit per abuis werd afgegeven voor alle gevraagde categorieën zonder aanduiding
van de beperking (verplicht dragen van een bril). Door het CBR is het eerder genomen
besluit ingetrokken en is een nieuw besluit inclusief beperking geregistreerd voor de
specifieke rijgeschiktheid categorieën. Hierdoor zijn de oude categorieën overschreven.
In het nieuwe besluit ontbreekt echter categorie DE `aanhanger achter bus'), waardoor
hiervoor het oude besluit zonder beperking niet is overschreven. Vervolgens is het
rijbewijs afgegeven zonder de beperking op categorie DE.
Door één klant zijn meerdere rijgeschiktheid categorieën aangevraagd. Niet alle catego-
rieën zijn afgegeven door het CBR vanwege een onvolledige weergave van de
categorieën in SCOOP. De individuele klant heeft via de gemeente de ontbrekende
categorie A (`motor rijbewijs') aangevraagd bij het CBR en deze vervolgens terecht
toegekend gekregen.
Wij concluderen dat deze deelwaarneming twee incidentele procedurefouten heeft opge-
leverd.
3.1.4 Materieel belang en gevolgen van de bevindingen bewering 1
Op grond van onze werkzaamheden hebben wij vastgesteld dat het CBR in de onderzochte
periode ten onrechte minimaal aan drie burgers onjuiste verklaringen van medische geschikt-
heid heeft afgegeven. Aan minimaal één burger is een categorie te weinig afgegeven. Dit
betreft incidentele procedurefouten.
3.1.5 Conclusie inzake de strekking van bewering 1 van de OR
Op grond van onze werkzaamheden en rekening houdende met het door u bepaalde normen-
kader, de in paragraaf 1.6 weergegeven (inherente) beperkingen en onze bevindingen komen
wij tot de conclusie dat het door de OR afgegeven signaal in bewering 1 niet gegrond is.
Op basis van onze werkzaamheden hebben wij wel het volgende vastgesteld:
Incidenteel (drie maal) is ten onrechte een geschiktheidverklaring afgegeven.
Incidenteel (éénmaal) is een categorie te weinig afgegeven op een geschiktheid-
verklaring.
Drie incidenteel onterecht afgegeven geschiktheidverklaringen leiden op grond van de
gestelde norm tot een latente verkeersonveiligheid.
21
3.2 Bewering 2
De bewering van de OR luidt als volgt:
Burgers die hun taken niet kunnen uitvoeren of hun baan dreigen te verliezen omdat het CBR
niet tijdig geschiktheidverklaringen kan leveren.
Wij hebben onze werkzaamheden inzake bewering 2 gericht op alle rijbewijscategorieën en in
het bijzonder op de rijbewijscategorieën C, CE, D, DE, waarvan wij hebben vernomen dat het
CBR voor personen onder de 70 jaar een versnelde procedure heeft.
3.2.1 Normenkader bewering 2
Algemeen
Wij hebben ons onderzoek gebaseerd op het normenkader dat is opgesteld door de directie
van het CBR en dat is opgenomen in paragraaf 1.4 van dit rapport. Hieronder hebben wij het
onderdeel van het normenkader dat specifiek is voor bewering 2 opgenomen. Dit betreft voor
bewering 2 uitsluitend de servicegraad van het CBR.
Normenkader servicegraad CBR algemeen
Het CBR accepteert geen afwijkingen als gevolg van systeemfouten en/of systematische
procedurefouten leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijge-
schiktheidverklaringen.
Het CBR beschouwt incidentele fouten ten gevolge van menselijk handelen leidend tot een
onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen als ongewenst,
maar onvermijdelijk.
Normenkader servicegraad CBR bewering 2
Het CBR hanteert ten aanzien van het tijdig afgeven van verklaringen dat 98% van de
afgegeven geschiktheidverklaringen binnen 16 weken na de ontvangstdatum van de eigen
verklaring dient te worden afgegeven.
3.2.2 (Inherente) beperkingen bewering 2
Hieronder hebben wij de (inherente) beperkingen opgenomen die relevant zijn in het kader
van het onderzoek naar bewering 2. Voor de algemene (inherente) beperkingen verwijzen wij
naar paragraaf 1.6.1. en 1.6.2.
Het niet kunnen uitvoeren van taken, of het verlies van een baan, kan samenhangen met het
niet geldig zijn van een rijbewijs als gevolg van het niet tijdig leveren van een geschiktheid-
verklaring door het CBR. Deze maatschappelijke aspecten maken geen deel uit van ons onder-
zoek. Het gaat alleen om de tijdigheid van de door het CBR afgegeven geschiktheid-
verklaringen.
---
In het kader van ons onderzoek hebben wij niet de vervaldatum van het oude rijbewijs betrok-
ken. Wij merken op dat het niet tijdig handelen van een burger naar aanleiding van een
herinneringsbrief van de RDW tevens ertoe kan leiden dat een burger eventueel zijn taken niet
kan uitvoeren dan wel zijn baan dreigt te verliezen.
3.2.3 Bevindingen - bewering 2
In de geldende wetgeving (Wegenverkeerswet 1994 en het Reglement rijbewijzen zijn geen
normen opgenomen voor de doorlooptijd van een onderzoek naar de geschiktheid van een
rijbewijshouder. Intern hanteerde het CBR een doorlooptijd van 12 weken als normtijd.
Voor het onderzoek is de normtijd mede naar aanleiding van een brief van de minister d.d.
26 februari 2009 gesteld op 16 weken.
Naast de hierboven genoemde termijnen is het mogelijk een spoedprocedure te volgen. Dit
betekent dat aan de behandeling van een dossier een hogere prioriteit wordt meegegeven. Als
de klant klaagt dat het dossier niet tijdig wordt afgewikkeld kan de spoedprocedure worden
ingezet door een CBR medewerker. De rijbewijscategorieën C, CE, D, DE zijn, vanwege de
beroepsafhankelijkheid, door het CBR altijd geprioriteerd boven de andere categorieën. Bij het
bepalen van de prioriteit wordt tevens de vervaldatum van het rijvaardigheidbewijs als
uitgangspunt gebruikt.
Data-analyse en statistische steekproeven
Wij hebben twee afzonderlijke data-analyses en statistische steekproeven uitgevoerd inzake:
Overschrijdingen van de norm behandeltermijn van 16 weken voor aanvragen
(dossiers) met betrekking tot categorieën C, CE, D, DE, uitgevoerd op de gegevens in
SCOOP tot en met 23 maart 2009.
Overschrijdingen van de interne CBR norm behandeltermijn van 16 weken voor
aanvragen (dossiers) van alle categorieën, uitgevoerd op de gegevens in SCOOP tot en
met 4 maart 2009.
Door verschillende momenten in de tijd is het aantal onderzochte dossiers in de tijd toege-
nomen.
Bevindingen rijbewijscategorieën C, CE, D, DE
Afgeronde dossiers inzake de rijbewijscategorieën C, CE, D, DE
Voor de afgeronde dossiers met betrekking tot rijbewijscategorieën C, CE, D, DE geldt dat in
0,7% van de dossiers de norm van 16 weken is overschreden.
Rijbewijscategorieën C, CE, D, DE afgerond: In % Nominaal
meer dan 16 weken in behandeling 0,7 369
meer dan 12 minder dan 16 weken in behandeling 1,9 1.041
meer dan 8 minder dan 12 weken in behandeling 4,0 2.160
minder dan 8 weken 93,4 50.630
Totaal 100,0 54.200
23
Open dossiers inzake de rijbewijscategorieën C, CE, D, DE
Voor de in behandeling zijnde dossiers met betrekking tot rijbewijscategorieën C, CE, D, DE
geldt dat in 13,8% van de dossiers de norm van 16 weken is overschreden.
Rijbewijscategorieën C, CE, D, DE in behandeling: In % Nominaal
meer dan 16 weken in behandeling 13,8 2.307
meer dan 12 minder dan 16 weken in behandeling 10,7 1.790
meer dan 8 minder dan 12 weken in behandeling 13,1 2.196
minder dan 8 weken 62,4 10.418
Totaal 100,0 16.711
Afgeronde en open dossiers inzake de rijbewijscategorieën C, CE, D, DE
Voor de afgeronde en in behandeling zijnde dossiers met betrekking tot rijbewijscategorieën C,
CE, D, DE geldt dat in 3,8% van de dossiers de norm van 16 weken is overschreden.
Rijbewijscategorieën C, CE, D, DE in behandeling en afgerond: In % Nominaal
meer dan 16 weken in behandeling 3,8 2.676
meer dan 12 minder dan 16 weken in behandeling 4,0 2.831
meer dan 8 minder dan 12 weken in behandeling 6,1 4.356
minder dan 8 weken 86,1 61.048
Totaal 100,0 70.911
Door een statistische steekproef hebben wij de oorzaken van de overschrijding van 16 weken
beoordeeld voor alle afgeronde en in behandeling zijnde aanvragen met betrekking tot
rijbewijscategorieën C, CE, D, DE (totaal 2.676 dossiers).Hieronder hebben wij onze meest
belangrijke bevindingen naar aanleiding van dit onderzoek opgenomen:
De overschrijding van de gehanteerde norm behandeltermijn van 16 weken voor de
categorieën C, CE, D, DE wordt voor circa 14,4% (circa 380 aanvragen van de 2.676
dossiers) verklaard door te late follow-up door het CBR na correspondentie. De
resterende overschrijdingen zijn te wijten aan oorzaken buiten de invloedsfeer van het
CBR. Dit zijn gebeurtenissen waarop het CBR geen invloed kan uitoefenen, zoals lange
reactietijden van specialisten en kandidaten, ingediende bezwaren door kandidaten,
extra benodigde keuringen.
Voor circa 0,5% (circa 380 aanvragen) van alle (70.911) aanvragen voor de rijbewijs-
categorieën C, CE, D, DE is de overschrijding van de norm behandeltermijn van 16 weken
het gevolg van te late follow-up door het CBR na correspondentie.
Voor circa 0,3% (circa 180 aanvragen) van alle afgeronde (54.200) aanvragen voor de
rijbewijscategorieën C, CE, D DE is de overschrijding van de norm behandeltermijn van
16 weken het gevolg van te late follow-up door het CBR na correspondentie.
Voor circa 1,2% (circa 200 aanvragen) van alle in behandeling zijnde (16.711)
aanvragen voor de rijbewijscategorieën C, CE, D, DE is de overschrijding van de norm
behandeltermijn van 16 weken het gevolg van te late follow-up door het CBR na corres-
pondentie.
De overschrijdingen van de norm behandeltermijn op de thans in behandeling zijnde
dossiers zijn hoger dan inzake de afgeronde dossiers.
De overschrijding van de gehanteerde norm behandeltermijn van 16 weken is te wijten
aan een niet incidentele oftewel een systematische procedurefout.
24
Bevindingen alle rijbewijscategorieën
Afgeronde dossiers inzake alle rijbewijscategorieën
Voor de afgeronde dossiers met betrekking tot alle rijbewijscategorieën geldt dat in 1,1% van
de dossiers de norm van 16 weken is overschreden.
Alle rijbewijscategorieën afgerond: In % Nominaal
meer dan 16 weken in behandeling 1,1 1.424
meer dan 12 minder dan 16 weken in behandeling 2,8 3.731
meer dan 8 minder dan 12 weken in behandeling 5,0 6.794
minder dan 8 weken 91.1 123.432
Totaal 100,0 135.381
Open dossiers inzake alle rijbewijscategorieën
Voor de in behandeling zijnde dossiers met betrekking tot alle rijbewijscategorieën geldt dat in
11,1% van de dossiers de norm van 16 weken is overschreden.
Alle rijbewijscategorieën in behandeling: In % Nominaal
meer dan 16 weken in behandeling 11,1 4.622
meer dan 12 minder dan 16 weken in behandeling 8,2 3.410
meer dan 8 minder dan 12 weken in behandeling 11,4 4.743
minder dan 8 weken 69,3 28.903
Totaal 100,0 41.678
Afgeronde en open dossiers van alle rijbewijscategorieën
Voor het totaal van dossiers in behandeling en de afgeronde dossiers hebben wij vastgesteld
dat in 3,4% van de dossiers de norm van 16 weken is overschreden.
Alle rijbewijscategorieën in behandeling en afgerond: In % Nominaal
meer dan 16 weken in behandeling 3,4 6.046
meer dan 12 minder dan 16 weken in behandeling 4,0 7.141
meer dan 8 minder dan 12 weken in behandeling 6,5 11.537
minder dan 8 weken 86,1 152.335
Totaal 100,0 177.059
Door een statistische steekproef hebben wij de oorzaken van de overschrijding van 16 weken
beoordeeld voor alle afgeronde en in behandeling zijnde aanvragen met betrekking tot alle
rijbewijscategorieën (totaal 6.046 dossiers). Hieronder hebben wij onze meest belangrijke
bevindingen opgenomen naar aanleiding van dit onderzoek:
De overschrijding van de gehanteerde norm behandeltermijn van 16 weken voor alle
rijbewijscategorieën wordt voor circa 13,9% (circa 840 aanvragen van de 6.046
dossiers) verklaard door te late follow-up door het CBR na correspondentie. De
resterende overschrijdingen zijn te wijten aan oorzaken buiten de invloedsfeer van het
CBR. Dit zijn gebeurtenissen waarop het CBR geen invloed kan uitoefenen, zoals lange
reactietijden van specialisten en kandidaten, ingediende bezwaren door kandidaten,
extra benodigde keuringen.
Voor circa 0,5% (circa 840 aanvragen) van alle (177.059) aanvragen voor alle
rijbewijscategorieën is de overschrijding van de norm behandeltermijn van 16 weken het
gevolg van te late follow-up door het CBR na correspondentie.
25
Voor circa 0,4% (circa 580 aanvragen) van alle afgeronde (135.381) aanvragen voor
alle rijbewijscategorieën is de overschrijding van de norm behandeltermijn van 16 weken
het gevolg van te late follow-up door het CBR na correspondentie.
Voor circa 0,6% (circa 260 aanvragen) van alle in behandeling zijnde (41.678)
aanvragen voor alle rijbewijscategorieën is de overschrijding van de norm behandel-
termijn van 16 weken het gevolg van te late follow-up door het CBR na correspondentie.
De overschrijdingen van de norm behandeltermijn op de thans in behandeling zijnde
dossiers zijn hoger dan inzake de afgeronde dossiers.
De overschrijding van de gehanteerde norm behandeltermijn van 16 weken is te wijten
aan een niet incidentele oftewel een systematische procedurefout.
3.2.4 Materieel belang en gevolgen van de bevindingen bewering 2
Het CBR heeft in de onderzochte periode de norm behandeltermijn van 16 weken voor 3,4%
van alle aanvragen overschreden.
Voor de afgeronde en in behandeling zijnde dossiers met betrekking tot rijbewijscategorieën C,
CE, D, DE) geldt dat in de onderzochte periode de norm behandeltermijn van 16 weken voor
3,8% van de (70.911) aanvragen is overschreden:
De overschrijding verwijtbaar aan het CBR na correspondentie bedraagt circa 0,5%
(circa 380 aanvragen) van de (70.911) afgeronde en in behandeling zijnde aanvragen.
De overschrijding op afgeronde dossiers bedraagt 0,7% (369 aanvragen) van alle
(54.200) afgeronde aanvragen; circa 0,3% (circa 180 aanvragen) hiervan is aan het
CBR verwijtbaar en wordt verklaard door te late follow-up na correspondentie.
De overschrijding op nog in behandeling zijnde dossiers bedraagt 13,8% (2.307
aanvragen) van alle (16.711) nog in behandeling zijnde aanvragen; circa 1,2% (circa
200 aanvragen) hiervan is aan het CBR verwijtbaar en wordt verklaard door te late
follow-up na correspondentie.
De overschrijding van de gehanteerde norm behandeltermijn van 16 weken is te wijten
aan een systematische procedurefout.
Voor de afgeronde en in behandeling zijnde dossiers met betrekking tot alle rijbewijs-
categorieën geldt dat in de onderzochte periode de norm behandeltermijn van 16 weken voor
3,4% van de (177.059) aanvragen is overschreden:
De overschrijding verwijtbaar aan het CBR na correspondentie bedraagt circa 0,5%
(circa 840 aanvragen) van de (177.059) afgeronde en in behandeling zijnde
aanvragen.
De overschrijding op afgeronde dossiers bedraagt 1,1% (1.424 aanvragen) van alle
(135.381) afgeronde aanvragen; circa 0,4% (circa 580 aanvragen) hiervan is aan het
CBR verwijtbaar en wordt verklaard door te late follow-up na correspondentie.
De overschrijding op nog in behandeling zijnde dossiers bedraagt 11,1% (4.622
aanvragen) van alle (41.678) nog in behandeling zijnde aanvragen; circa 0,6% (circa
260 aanvragen) hiervan is aan het CBR verwijtbaar en wordt verklaard door te late
follow-up na correspondentie.
De overschrijding van de gehanteerde norm behandeltermijn van 16 weken is te wijten
aan een systematische procedurefout.
26
3.2.5 Conclusie inzake de strekking van bewering 2 van de OR
Op grond van onze werkzaamheden en rekening houdende met het door u bepaalde normen-
kader, de in paragraaf 1.6 weergegeven (inherente) beperkingen en onze bevindingen komen
wij tot de conclusie dat het door de OR afgegeven signaal in bewering 2 niet gegrond is ten
aanzien van het tijdig afgeven van 98% van de geschiktheidverklaringen.
Ten aanzien van de openstaande dossiers is door de directie geen norm gesteld. Wij onthouden
ons derhalve van een oordeel over de tijdige afgifte van de nog in behandeling zijnde
geschiktheidverklaringen. Overigens merken wij op dat de gestelde norm van het tijdig
afhandelen van 98% van de afgegeven geschiktheidverklaringen ook is gehaald op de
openstaande dossiers.
Wij zijn op grond van onze werkzaamheden niet in staat om vast te stellen of mensen hun taken
niet hebben kunnen uitvoeren of hun baan dreigden te verliezen.
27
3.3 Bewering 3
De bewering van de OR luidt als volgt:
Verkeerde tenaamstelling waardoor gemeenten de gewenste documenten niet kunnen
afgeven.
Het CBR is verantwoordelijk voor het aanleveren van de gegevens aan het RDW.
3.3.1 Normenkader bewering 3
Algemeen
Wij hebben ons onderzoek gebaseerd op het normenkader dat is opgesteld door de directie
van het CBR en dat is opgenomen in paragraaf 1.4 van dit rapport. Hieronder hebben wij het
onderdeel van het normenkader dat specifiek is voor bewering 3 opgenomen. Dit betreft voor
bewering 3 zowel de verkeersveiligheid als de servicegraad van het CBR.
Normenkader verkeersveiligheid algemeen
Het CBR streeft ernaar dat uitsluitend aan geschikt bevonden personen een verklaring van
rijvaardigheid en rijgeschiktheid wordt afgegeven en dat bij gebleken ongeschiktheid deze
verklaringen worden ingetrokken.
Het CBR beschouwt incidentele fouten ten gevolge van menselijk handelen leidend tot een
onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen als ongewenst,
maar onvermijdelijk.
Normenkader verkeersveiligheid - bewering 3
Het CBR beschouwt, onder voorbehoud van verkeersdeelname, het onterecht afgeven van een
geschiktheidverklaring door onjuiste tenaamstelling als gevolg van een verkeerd doorgegeven
BSN aan één ongeschikte als een mogelijk gevaar voor de verkeersveiligheid.
Normenkader servicegraad CBR algemeen
Het CBR accepteert geen afwijkingen als gevolg van systeemfouten en/of systematische
procedurefouten leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijge-
schiktheidverklaringen.
Het CBR beschouwt incidentele fouten ten gevolge van menselijk handelen leidend tot een
onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen als ongewenst,
maar onvermijdelijk.
3.3.2 (Inherente) beperkingen bewering 3
Hieronder hebben wij de (inherente) beperkingen opgenomen die relevant zijn in het kader
van het onderzoek naar bewering 3. Voor de algemene (inherente) beperkingen verwijzen wij
naar paragraaf 1.6.1. en 1.6.2.
28
Kandidaten zonder BSN (buitenlanders) hebben wij niet meegenomen in het kader van ons
onderzoek naar de juistheid van bewering 3. Dit betrof in de onderzoeksperiode 186 kandi-
daten ten opzichte van de 152.100 kandidaten.
In het kader van het onderzoek naar de juiste tenaamstelling zijn wij ervan uitgegaan - op basis
van informatie van het CBR - dat voor de gemeenten de gegevens van het RDW op BSN
toegankelijk zijn.
3.3.3 Bevindingen bewering 3
Hieronder hebben wij onze meest belangrijke bevindingen opgenomen:
Wij hebben vastgesteld dat het CBR van de kandidaten (Nederlandse burgers) het
Burger Service Nummer (BSN) en de NAW-gegevens vastlegt in haar administratie en
daarbij de juistheid van de gegevens op basis van de legitimatie van de kandidaat
controleert.
Wij hebben vastgesteld dat de tenaamstelling bij de registratie van klanten door het CBR
geen rol speelt doordat het CBR de gegevens van klanten registreert aan de hand van
het Burger Service Nummer (BSN).
Wij hebben vastgesteld dat de uitwisseling van gegevens aan het RDW in 2009 via
Dyktion en in 2008 via SCOOP enkel op basis van het BSN geschiedt. In het onderzoek
hebben wij vernomen dat de gegevens van het RDW op BSN toegankelijk zijn voor de
gemeenten.
Wij hebben de juiste werking van de geautomatiseerde koppeling tussen Dyktion (2009)
/ SCOOP(2008) en de GBA vastgesteld.
Ten behoeve van aanvullende zekerheid inzake de juiste toepassing van BSN is door ons
de kandidatenadministratie TOP/HK, waarin de NAW gegevens zijn opgenomen,
vergeleken met Dyktion. Op het moment van vergelijking (2 maart 2009) bevatten
zowel Dyktion en TOP/HK 4.799.040 kandidaten. Hierbij is door ons geen verschil
geconstateerd in de combinatie BSN en NAW-gegevens.
Wij hebben vastgesteld dat het CBR op geautomatiseerde wijze brieven naar haar
klanten stuurt met daarin de geschiktheidverklaringen en dat de klant deze brief mee
dient te nemen naar het gemeentehuis voor het verkrijgen van het aangevraagde
rijbewijs. De gemeente is verantwoordelijk voor het afgeven van het rijbewijs en
raadpleegt daartoe bij het bedrukken van het rijbewijs de RDW-gegevens basis van de
BSN van de klant. Bij het afdrukken van de naamstelling op het rijbewijs vindt een koppe-
ling plaats van het BSN met de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) waarbij de
gegevens uit de GBA op het rijbewijs worden vermeld. De gegevens in de brief zijn niet
relevant voor de tenaamstelling op het rijbewijs.
Indien in de periode tussen de verzending van de geautomatiseerde brieven en het
afdrukken van de naamstelling op het rijbewijs een wijziging in de NAW van de burger
plaatsvindt, dan is de actualiteit van de GBA leidend voor de naam die vermeld wordt op
het rijbewijs. Het CBR heeft ten aanzien van deze NAW-wijziging geen verantwoordelijk-
heid.
29
3.3.4 Materieel belang en gevolgen van de bevindingen bewering 3
De uitwisseling van gegevens aan het RDW is vanaf 24 december 2008 via Dyktion en vanaf
juni 24 december 2008 via SCOOP enkel op basis van het BSN is geschied.
3.3.5 Conclusie inzake de strekking van bewering 3 van de OR
Op grond van onze werkzaamheden en rekening houdende met het door u bepaalde normen-
kader, de in paragraaf 1.6 weergegeven (inherente) beperkingen en onze bevindingen komen
wij tot de conclusie dat het door de OR afgegeven signaal in bewering 3 niet gegrond is.
Het CBR communiceert inzake de klanten uitsluitend op BSN met de RDW en de tenaamstelling
via de gemeenten wordt op basis van de BSN van de klant gekoppeld.
Wij hebben geen feiten geconstateerd op grond waarvan gesteld kan worden dat de verkeers-
veiligheid latent in gevaar is.
30
3.4 Bewering 4
De bewering van de OR luidt als volgt:
Van tenminste 1.000(!) betrokkenen is in 2008 de vorderingsprocedure na een mededeling
van de politie niet uitgevoerd omdat de dossiers te lang zijn blijven liggen, hetgeen juist
voorkomen had moeten worden door het nieuwe systeem. Dit betekent dat onder meer ernstig
alcoholgebruik, drugsgebruik e.d. zonder gevolg is gebleven voor de rijbevoegdheid van de
betrokkenen.
Binnen het proces vorderingen worden door het CBR naar aanleiding van mededelingen van de
politie verschillende maatregelen uitgevoerd, welke wettelijk zijn voorgeschreven en die
afhankelijk zijn van de aard van de overtreding die betrokkenen hebben begaan.
In deze maatregelen wordt onderscheid gemaakt tussen lichte maatregelen, zijnde de
Educatieve Maatregel Alcohol (EMA) en zwaardere maatregelen zoals onderzoeken naar de
rijgeschiktheid of de rijvaardigheid. Bij de categorie EMA behouden kandidaten het rijbewijs
mits de voorgeschreven cursus wordt gevolgd. Bij de categorie onderzoeken naar de rijge-
schiktheid of de rijvaardigheid is het mogelijk dat het rijbewijs tijdelijk wordt geschorst,
hangende de uitvoering van het onderzoek.
3.4.1 Normenkader bewering 4
Algemeen
Wij hebben ons onderzoek gebaseerd op het normenkader dat is opgesteld door de directie
van het CBR en dat is opgenomen in paragraaf 1.4 van dit rapport. Hieronder hebben wij het
onderdeel van het normenkader dat specifiek is voor bewering 4 opgenomen. Dit betreft voor
bewering 4 zowel de verkeersveiligheid als de servicegraad van het CBR.
Normenkader verkeersveiligheid algemeen
Het CBR beschouwt het niet opleggen van een EMA-cursus6, gegeven de vanuit de wet
toegestane deelname aan het verkeer tot aan de datum van de cursus, als geen direct gevaar
voor de verkeersveiligheid.
Het CBR beschouwt incidentele fouten ten gevolge van menselijk handelen leidend tot een
onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen als ongewenst,
maar onvermijdelijk.
Normenkader verkeersveiligheid - bewering 4
Het CBR beschouwt het niet opleggen van een EMA-cursus, gegeven de vanuit de wet
toegestane deelname aan het verkeer tot aan de datum van de cursus, als geen direct gevaar
voor de verkeersveiligheid.
Het CBR beschouwt, onder voorbehoud van verkeersdeelname, het niet opleggen van een
onderzoek aan één gevorderde als een mogelijk gevaar voor de verkeersveiligheid.
6 De directie heeft dit als norm vermeld. Dit is echter geen kwalitatieve / kwantitatieve te toetsen norm, maar een
beleidsuitgangspunt
31
Normenkader servicegraad CBR algemeen
Het CBR accepteert geen afwijkingen als gevolg van systeemfouten en/of systematische
procedurefouten leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en
rijgeschiktheidverklaringen.
Het CBR beschouwt incidentele fouten ten gevolge van menselijk handelen leidend tot een
onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen als ongewenst,
maar onvermijdelijk.
Normenkader servicegraad CBR bewering 4
Het CBR hanteert ten aanzien van het tijdig uitvoering geven aan vorderingenprocedures de
behandeltermijnen die zijn opgenomen in de geldende wet- en regelgeving:
Algemene Wet Bestuursrecht en de Wegenverkeerswet zoals hierna is uitgewerkt: de
norm is gesteld op geen afwijkingen).
De volgende termijnen dienen in acht te worden genomen:
Algemeen
o Van Mededeling tot Besluit: 4 weken.
o Afronding Bezwaar zonder hoorzitting: 6 weken.
o Afronding Bezwaar met hoorzitting: 10 weken.
Onderzoeken:
o De keurend arts moet binnen 8 weken na het onderzoek zijn rapport indienen.
o Het CBR moet vervolgens binnen 4 weken een besluit nemen.
3.4.2 (Inherente) beperkingen bewering 4
Hieronder hebben wij de (inherente) beperkingen opgenomen die relevant zijn in het kader
van het onderzoek naar bewering 4. Voor de algemene (inherente) beperkingen verwijzen wij
naar paragraaf 1.6.1. en 1.6.2.
In het kader van ons onderzoek inzake vorderingen hebben wij ons gebaseerd op een data-
bestand waarin 22.000 vorderingendossiers waren opgenomen die in 2008 zijn beëindigd. Dit
betreffen zowel afgeronde als geannuleerde dossiers in 2008. Indien een afgesloten dossier
na de datum van afsluiting, door bijvoorbeeld een functioneel beheerder, wordt geopend,
wijzigt de datum van afsluiting naar de huidige datum. Dit is het gevolg van een systeemfout in
MOVE. Wij hebben ons gebaseerd op dossiers waarvan de datum van afsluiting ten tijde van
ons onderzoek in 2008 of 2009 lag, waarbij wij niet hebben vastgesteld dat de definitieve
(administratieve) afsluiting daadwerkelijk in 2008 of 2009 heeft plaatsgehad.
Het CBR voert op grond van de Wegenverkeerswet en de ministeriële regeling `Regeling
Maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid' vorderingprocedures uit. In het kader van het
onderzoek zijn wij ervan uit gegaan dat het CBR in het kader van deze regelgeving bevoegd is
de vorderingprocedure uit te voeren. Wij hebben behoudens het kennisnemen van de geldende
behandeltermijnen deze regelgeving niet in ons onderzoek betrokken.
In het kader van het aanvullende onderzoek naar de vorderingenprocedure is gebleken dat het
CBR vorderingenprocedures stopzet nadat blijkt dat de overtreding is begaan op een
bromfiets.
32
Het CBR verwijst daarbij naar de interpretatie van de artikelen 130 en 131 van de
Wegenverkeerswet 1994 en de Regeling Maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid, waarin
is bepaald dat een vorderingprocedure zich richt op de rijgeschiktheid en rijvaardigheid van
een bestuurder van een motorvoertuig (waaronder een bromfiets). Het CBR hanteert daarbij
de volgende visie:
`Gelet op het feit dat de vorderingsprocedure op basis van bovengenoemde artikelen dient te
starten met een vermoeden van niet rijvaardigheid dan wel niet geschiktheid
(ongeschiktheid) en er geen rijvaardigheidseisen/geschiktheidseisen gelden voor de
categorie AM, kan in geval van een eenmalige aanhouding op een bromfiets, geen
vorderingsprocedure worden opgestart. Immers, de vorderingsprocedure toetst op basis van
het gestelde vermoeden juist de geschiktheid of rijvaardigheid. Indien die niet gelden voor de
categorie AM kan de vorderingsprocedure haar doel dan ook niet uitoefenen. Immers een
ongeldigverklaring moet gebaseerd worden op een gebleken niet rijvaardigheid of
geschiktheid, als dat niet getoetst kan worden, kan het ook niet bevestigd worden. Overigens
is het zo dat, in relatie tot artikel 2 lid 2 van de regeling, voor een bromfiets tot 1 oktober
2009 geen rijbewijs is vereist, maar kan worden volstaan met een bromfietscertificaat.'
Wij merken op dat publieke berichtgeving andere interpretaties toont inzake rijden onder
invloed op een bromfiets. Omdat wij onvoldoende expertise hebben om de interpretatie inzake
rijvaardigheid en rijgeschiktheid, zoals opgenomen in de benoemde wet- en regelgeving in
relatie tot publieke berichtgeving alsook de interpretatie die het CBR hieraan geeft, goed uit te
voeren hebben wij hierover vragen voorgelegd aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Dit heeft geleid tot het volgende antwoord:
`Als een bestuurder alleen in het bezit is van een AM-rijbewijs en hij wordt onder invloed van
alcohol op een bromfiets staande gehouden door de politie, kan dat niet leiden tot een
vorderingsprocedure. Als betreffende bestuurder naast AM ook in het bezit is van een ander
rijbewijs (bijvoorbeeld B) en hij wordt onder invloed van alcohol staande gehouden door de
politie, kan dat op grond van een vermoeden van eventuele rij-ongeschiktheid wel leiden tot
een vorderingsprocedure ten aanzien van dit andere rijbewijs (bijvoorbeeld B) en niet ten
aanzien van het AM-rijbewijs. Mocht deze vorderingsprocedure leiden tot het
ongeldigverklaren van het rijbewijs, kan betreffende bestuurder altijd zijn AM-rijbewijs
terugkrijgen. Dezelfde redering is van toepassing op beginnende bestuurders.
In lijn met bovenstaande, is een bromfietsbestuurder alleen van de vorderingsprocedure
((lichte) EMA of onderzoek) uitgesloten als hij uitsluitend in het bezit is van een AM-rijbewijs.
Bromfietsbestuurders die tevens een rijbewijs hebben voor een ander motorrijtuig dan AM
komen wel voor een vorderingsprocedure ((lichte) EMA of onderzoek) in aanmerking.'
Met inachtneming van de interpretatie van de wet- en regelgeving, zoals bevestigd door het
Ministerie, stellen wij vast dat wij in de door ons beoordeelde vorderingendossiers van het CBR
geen documentatie hebben aangetroffen waaruit blijkt dat het CBR is nagegaan of betrokken
bestuurder naast het rijbewijs AM ook in het bezit is van een ander rijbewijs. Omdat wij door
het ontbreken van deze documentatie niet hebben kunnen vaststellen of het CBR deze
beoordeling heeft uitgevoerd onthouden wij ons in het kader van de beoordeling van bewering
4 van een oordeel omtrent aanhoudingen naar aanleiding van overtredingen per bromfiets.
---
In het kader van het aanvullende onderzoek naar de vorderingenprocedure is gebleken dat het
CBR niet altijd de juiste adresgegevens heeft gebruikt ten tijde van de oplegging van het
besluit. Het CBR gebruikt de GBA voor de adresgegevens. Sinds medio 2008 is een
geautomatiseerde koppeling aanwezig tussen de GBA en de systemen van het CBR. Voor deze
tijd was de koppeling er nog niet. Een mogelijke verklaring voor het gebruik van onjuiste
adressen kan zijn dat in de GBA de verkeerde adresgegevens stonden, of dat het CBR de
adresgegevens verkeerd heeft overgenomen. Omdat de historie over deze onjuiste
adresgegevens niet bewaard blijft kunnen wij in het kader van ons onderzoek niet verifiëren of
het CBR bij het opleggen van een besluit over de juiste adresgegevens had kunnen beschikken.
In het kader van de beoordeling van bewering 4 onthouden wij ons op dit punt van een
oordeel.
In het kader van het onderzoek naar de vorderingprocedure is ons gebleken dat het CBR een
interne beoordeling van ontvangen mededelingen van de politie uitvoert. Als daarbij blijkt dat
de politie onvoldoende gegevens heeft verstrekt, de mededeling heeft uitgebracht later dan 6
maanden na staande houding van de betrokkene dan wel het geconstateerde feit onvoldoende
aanleiding geeft om een bepaalde maatregel op te leggen, dan neemt het CBR de dossiers niet
in behandeling, en worden deze geretourneerd aan de politie. Deze mededelingen van de
politie zijn geen onderwerp van ons onderzoek geweest. De desbetreffende dossiers zijn het
vorderingenproces niet ingegaan en vallen derhalve buiten de context van bewering 4 van de
OR.
In het kader van ons onderzoek hebben wij de vorderingendossiers ingezien. Daarbij hebben
wij de medewerking verkregen van medewerkers van het CBR. Wij staan niet in voor de
inhoudelijke beoordeling inzake het vorderingsproces en de daaropvolgende besluitvorming
van het CBR tot oplegging van een onderzoek, vordering of stopzetting van de procedure.
34
3.4.3 Bevindingen bewering 4
Hieronder hebben wij onze meest belangrijke bevindingen opgenomen:
Bevindingen inzake lijstwerk stopgezette dossiers
In 2008 had het CBR circa 22.000 vorderingen in behandeling.
In 2008 zijn circa 19.000 vorderingendossiers beëindigd.
Wij hebben vastgesteld dat het CBR in 2008 voor 1.788 dossiers de vorderingprocedure
heeft geannuleerd.
Wij hebben van de OR in het kader van het aanvullend onderzoek lijstwerk ontvangen
met 2.042 stopgezette dossiers in 2008.
Op het lijstwerk van de OR staan 253 stopgezette mededelingen van de politie. Deze
mededelingen zijn conform de opdracht van de Raad van Toezicht niet nader in het
onderzoek betrokken.
Bevindingen inzake stopgezette dossiers
Wij hebben vastgesteld dat circa 1.100 dossiers zijn stopgezet naar aanleiding van
externe factoren, die zich bevinden buiten de invloedsfeer van het CBR. Het gaat hier om
externe factoren als het overlijden of spoorloos raken van betrokkenen,
afstandsverklaringen of het gegrond verklaren van bezwaarschriften.
Inzake circa 180 dossiers hebben wij geen oordeel kunnen vormen of de reden van
stopzetting te wijten is aan interne of externe oorzaken. De redenen hiervan zijn als
volgt:
o Voor circa 140 vorderingendossiers is de stopzetting veroorzaakt doordat na
oplegging van het besluit is gebleken dat de overtreding is begaan op een
brommer. Rekening houdend met de in paragraaf 1.6.6 op dit punt weergegeven
inherente beperking onthouden wij ons van een oordeel over de stopzetting van
deze vorderingenprocedures.
o Voor circa 35 vorderingendossiers is niet vast te stellen of het CBR de juiste
adresgegevens heeft gebruikt ten tijde van de oplegging van het besluit. Rekening
houdend met de in paragraaf 1.6.6 op dit punt weergegeven inherente beperking
onthouden wij ons van een oordeel over de stopzetting van deze
vorderingenprocedures.
o Voor circa 2 vorderingendossiers is niet vast te stellen of een persoonsverwisseling
is ontstaan door een omissie bij de Politie of bij het CBR.
o Voor circa 2 vorderingendossiers is de reden van stopzetting niet eenduidig vast te
stellen doordat bijvoorbeeld in eerste instantie een EMA was opgelegd.
Wij hebben vastgesteld dat van de resterende circa 510 dossiers de oorzaak van de
stopzetting binnen het CBR ligt. Het betreft circa 250 EMA dossiers en circa 260
dossiers inzake onderzoeken naar de rijgeschiktheid of de rijvaardigheid.
Het CBR heeft voor de circa 250 EMA dossiers de procedures voornamelijk beëindigd
wegens het lange tijdverloop tussen het moment waarop het besluit is genomen om een
maatregel op te leggen en de daadwerkelijke in uitvoeringneming.
Het CBR heeft voor de circa 260 onderzoeken, na beoordeling en inschatting van
eventuele risico's voor de verkeersveiligheid, de procedures voornamelijk beëindigd
wegens het lange tijdverloop tussen het moment waarop het besluit is genomen om een
maatregel op te leggen en de daadwerkelijke in uitvoeringneming.
35
Het CBR heeft ons aangegeven dat zij bij stopzetting van onderzoeken een inschatting
van risico's heeft gemaakt, en de consequenties voor de rijvaardigheid alsook de
juridische consequenties heeft beoordeeld. Daarbij heeft zij de interne richtlijnen van de
divisie Vorderingen in achtgenomen (zie bijlage 5 achter de hoor en wederhoor van de
directie van het CBR). Wij hebben vastgesteld dat deze beoordeling per dossier alsook
de naleving van de interne richtlijnen niet volgens een systematische procedure in alle
dossiers zichtbaar is vastgelegd.
Inzake de stopgezette onderzoeksdossiers wegens te lange doorlooptijd was in circa 12
van de circa 260 stopgezette onderzoeksprocedures het rijbewijs geschorst. Uit interne
richtlijnen van het CBR inzake de divisie Vorderingen blijkt dat bij schorsingszaken het
uitgangspunt geldt dat deze nooit stoppen, tenzij er sprake is van een door het CBR niet
te beïnvloedbare reden.
3.4.4 Materieel belang en gevolgen van de bevindingen bewering 4
Het CBR heeft in de onderzochte periode circa 510 dossiers inzake vorderingen stopgezet,
zijnde 2,7% van het totaal ad 19.000 beëindigde vorderingendossiers. Het betreft circa 250
EMA dossiers en circa 260 dossiers inzake onderzoeken naar de rijgeschiktheid of de
rijvaardigheid.
Het CBR heeft voor circa 510 dossiers de vorderingenprocedures voornamelijk beëindigd
wegens het lange tijdverloop tussen het moment waarop het besluit is genomen om een
maatregel op te leggen en de daadwerkelijke in uitvoeringneming. Het CBR heeft de wettelijke
termijnen voor deze dossiers niet gerealiseerd wegens een combinatie van een mogelijke
systeemfout en niet incidentele / oftewel systematische procedurefout.
Voor circa 180 dossiers hebben wij geen oordeel kunnen vormen of de beëindiging heeft
plaatsgevonden naar aanleiding van interne of externe factoren. Dit betreft met name (circa
140 dossiers) stopzetting van de vorderingenprocedures waarbij de overtreding is begaan op
een brommer.
Het daadwerkelijk effect op de verkeersveiligheid van de individuele stopzettingen hebben wij
niet kunnen vaststellen.
36
3.4.5 Conclusie inzake de strekking van bewering 4 van de OR
Op grond van onze werkzaamheden en rekening houdende met het door u bepaalde normen-
kader, de in paragraaf 1.6 weergegeven (inherente) beperkingen en onze bevindingen komen
wij tot de conclusie dat het door de OR afgegeven signaal in bewering 4 inzake het niet
uitvoeren van de vorderingenprocedure, omdat dossiers te lang zijn blijven liggen, gegrond is.
Wij hebben niet vastgesteld dat voor tenminste 1000 betrokkenen de vorderingsprocedure niet
is uitgevoerd omdat dossiers te lang zijn blijven liggen, zoals de OR in bewering 4 heeft
vermeld. Het CBR heeft circa 510 vorderingendossiers gesloten wegens het lange tijdverloop
tussen het moment waarop het besluit is genomen om een maatregel op te leggen en de
daadwerkelijke in uitvoeringneming7.
Voor circa 180 dossiers hebben wij geen oordeel kunnen vormen of de beëindiging heeft
plaatsgevonden naar aanleiding van interne of externe factoren. Dit betreft o.a. circa 140
stopzettingen van vorderingenprocedures waarbij de overtreding is begaan op een brommer.
De verkeersveiligheid is mogelijk in gevaar omdat aan circa 260 gevorderden geen onderzoek
is opgelegd.
De stopzetting van circa 250 EMA-onderzoeken heeft op basis van de norm van de directie van
het CBR geen effect voor de verkeersveiligheid8.
Het individuele effect per gevorderde op de verkeersveiligheid hebben wij in het kader van ons
onderzoek niet kunnen vaststellen.
7 Ook indien de door de OR aangedragen 253 stopgezette dossiers inzake mededelingen van de politie en de 180
stopgezette dossiers waarover wij geen oordeel hebben kunnen vormen worden meegeteld, blijft het aantal
afgesloten dossiers `wegens lang tijdverloop' onder de door de OR benoemde 1000 betrokkenen.
8 Wij hebben het effect voor de verkeersveiligheid niet kunnen vaststellen voor de door de OR aangedragen 253
stopgezette dossiers inzake mededelingen van de politie en de 180 stopgezette dossiers waarover wij geen oordeel
hebben kunnen vormen.
37
3.5 Bewering 5
De bewering van de OR luidt als volgt:
Tenminste 5.000(!) medische dossiers zijn zoekgeraakt.
3.5.1 Normenkader bewering 5
Algemeen
Wij hebben ons onderzoek gebaseerd op het normenkader dat is opgesteld door de directie
van het CBR en dat is opgenomen in paragraaf 1.4 van dit rapport. Hieronder hebben wij het
onderdeel van het normenkader dat specifiek is voor bewering 5 opgenomen. Dit betreft voor
bewering 5 uitsluitend de servicegraad van het CBR.
Normenkader servicegraad CBR algemeen
Het CBR accepteert geen afwijkingen als gevolg van systeemfouten en/of systematische
procedurefouten leidend tot een onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en
rijgeschiktheidverklaringen.
Het CBR beschouwt incidentele fouten ten gevolge van menselijk handelen leidend tot een
onjuiste afgifte of intrekking van rijvaardigheid- en rijgeschiktheidverklaringen als ongewenst,
maar onvermijdelijk.
Normenkader servicegraad CBR bewering 5
Het CBR hanteert ten aanzien van de vertrouwelijkheid van medische dossiers / gegevens de
geldende wet- en regelgeving (art7:446 e.v. BW, Wbp, uitgewerkt in Reglement medische
registratie CBR) De norm is gesteld op geen afwijkingen.
3.5.2 (Inherente) beperkingen bewering 5
Hieronder hebben wij de (inherente) beperkingen opgenomen die relevant zijn in het kader
van het onderzoek naar bewering 5. Voor de algemene (inherente) beperkingen verwijzen wij
naar paragraaf 1.6.1. en 1.6.2.
In het kader van het onderzoek naar het zoekraken van de medische dossiers is ons gebleken
dat het CBR geen uniforme centrale postkamerregistratie voor de eigen verklaringen heeft
ingesteld. De dossiers die niet zijn ingescand zijn derhalve buiten de reikwijdte van het onder-
zoek gebleven.
3.5.3 Bevindingen bewering 5
Hieronder hebben wij onze meest belangrijke bevindingen opgenomen:
Uit ons onderzoek inzake de applicatie SCOOP voor de verwerking van medische dossiers
blijkt dat zich twee gebeurtenissen kunnen voordoen waardoor medische dossiers
tijdelijk niet zichtbaar / benaderbaar zijn:
Als een EV is ingescand wordt deze daarna zichtbaar in SCOOP. De termijn tussen het
inscannen van de EV en het voor de medewerkers van het CBR zichtbaar worden in
SCOOP kan soms meerdere dagen bevatten.
38
Medische dossiers worden in de nachtbatchjob doorgezet naar een volgende stap in de
workflow in SCOOP.
Wij hebben vastgesteld dat medische dossiers tussen het moment van registratie van de
ontvangst van de EV en SCOOP tijdelijk niet benaderbaar zijn voor gebruikers van de
geautomatiseerde systemen. De vertraging in dagen is met name het gevolg van
handmatige correcties. Een voorbeeld is het handmatig invoeren van een BSN, indien
deze voor de tekenherkenningssoftware in het scanproces niet te lezen is. De desbetref-
fende dossiers zijn dan voor de SCOOP eindgebruikers tijdelijk onzichtbaar. Voor de
systeembeheerders zijn deze dossiers wel benaderbaar.
Wij hebben vastgesteld dat medische dossiers tijdelijk niet zichtbaar zijn geweest in
SCOOP, omdat éénmaal een batchjob (17/18 februari 2009) niet is uitgevoerd,
waardoor ingescande eigen verklaringen niet zichtbaar werden in SCOOP. Hierdoor zijn
ongeveer 5.000 medische dossiers tot na de volgende nachtbatchjob niet zichtbaar
geweest. Verbandscontrole toont aan dat de desbetreffende dossiers slechts tijdelijk
gedurende deze twee dagen niet benaderbaar zijn geweest.
Wij hebben vastgesteld dat tijdens de conversieperiode naar Dyktion de applicatie
SCOOP is losgekoppeld, waardoor tijdelijk dossiers niet zichtbaar en derhalve niet
benaderbaar waren. In deze periode zijn 2.969 dossiers pas weer na 10 dagen zichtbaar
en benaderbaar geworden. Verbandscontrole toont aan dat de desbetreffende dossiers
slechts tijdelijk niet benaderbaar zijn geweest.
De normale hoeveelheid dossiers die na 10 dagen zichtbaar / benaderbaar wordt
bedraagt minder dan 50 stuks per week. Wij hebben vastgesteld dat dit wordt
veroorzaakt doordat handmatig gegevens moeten worden ingevoerd (bijvoorbeeld
omdat een gescand BSN niet goed leesbaar is en daardoor handmatig moet worden
ingevoerd).
3.5.4 Materieel belang en gevolgen van de bevindingen bewering 5
De medische dossiers zijn als onderdeel van de procesgang tijdelijk niet benaderbaar; de
desbetreffende medische dossiers zijn niet zoekgeraakt. Onder zoekraken verstaan wij dat de
gegevens opnieuw moeten worden ingevoerd in de databestanden aan de hand van de
brondocumenten of (externe) bestanden.
3.5.5 Conclusie inzake de strekking van bewering 5 van de OR
Op grond van onze werkzaamheden en rekening houdende met het door u bepaalde normen-
kader, de in paragraaf 1.6 weergegeven (inherente) beperkingen en onze bevindingen komen
wij tot de conclusie dat het door de OR afgegeven signaal in bewering 5 ongegrond is.
De medische dossiers zijn als onderdeel van de procesgang tijdelijk niet benaderbaar; de
desbetreffende medische dossiers zijn niet zoekgeraakt.
Bij lag e 1
Besc hr ijv ing v an d e v er r ich te
wer k zaam hed en
---
1 Beschrijving van de verrichte werkzaamheden
1.1 Inleiding
Ons onderzoek richt zich op het beoordelen van de juistheid van de beweringen die de OR
heeft gedaan in haar brief d.d. 20 februari 2009 aan de directie van het CBR. Deze
beweringen hebben wij opgesomd onder paragraaf 1.1. Omdat wij, behoudens onderstaande
ontvangen informatie van de OR, geen inzicht hebben verkregen in de basisinformatie die ten
grondslag ligt aan de beweringen van de OR, is de reikwijdte van hun opmerkingen niet met
zekerheid te bepalen. Het is om deze reden dat wij een uitgebreid onderzoek hebben verricht
om de juistheid van de beweringen te onderzoeken.
Naar aanleiding van de wederhoor reactie van de OR d.d. 8 april 2009 hebben wij de door de
OR verstrekte aanvullende informatie over stopgezette vorderingendossiers inzake bewering
4, zoals opgenomen in paragraaf 1.2, op juistheid onderzocht.
Onze onderzoeksaanpak was erop gericht eerst de onderzoeksvragen te formuleren die voort-
komen uit de te onderzoeken beweringen. Mede op basis van interviews hebben wij
informatiebronnen geïdentificeerd die wij vervolgens hebben gebruikt in het kader van ons
onderzoek. Vervolgens hebben wij de processen en systemen in kaart gebracht, die van belang
zijn in het kader van de beweringen van uw OR. Vervolgens hebben wij data-analyses verricht,
verbandscontroles tussen systemen, statistische steekproeven en detailwaarnemingen ter
onderbouwing van de uitkomsten uit ons onderzoek.
De door ons beoordeelde beweringen 1, 2, 3 en 5 vertonen een samenhang. Onze inter-
pretatie is dat deze beweringen betrekking hebben op het `medisch proces' van het CBR. Deze
beweringen zijn om die reden - waar mogelijk - in samenhang door ons beoordeeld. De
bewering 4 heeft betrekking op het `vorderingenproces'.
Hieronder beschrijven wij de verrichte werkzaamheden op hoofdlijnen, waarbij wij ingaan op:
De door het CBR gehanteerde systemen.
Algemene informatie en uitgangspunten in het kader van het onderzoek.
Onderzoeksvragen inzake de te onderzoeken beweringen.
Verrichte werkzaamheden.
---
1.2 Door het CBR gehanteerde systemen
Gedurende ons onderzoek hebben wij gebruik gemaakt van gegevens uit de volgende informa-
tiesystemen van het CBR:
Dyktion Verzamelnaam van maatwerksystemen (workflow management systeem voor
praktijkexamens (reserveren examens en communicatie naar externe partijen,
waaronder RDW) die eind 2008 zijn opgeleverd (vanaf 27 december 2008
operationeel)
TOP Het reserveringssysteem voor de rijscholen / opleiders, waarin examenaanvragen
(theorie/praktijk) kunnen worden ingediend en onderhouden alsook examen-
capaciteit kan worden `gekocht' (geheel 2008 operationeel). Daarnaast kunnen
rijscholen / opleiders voor kandidaten elektronisch eigen verklaringen (eigen
verklaringen voor A, B en BE examens; uitsluitend zonder medische indicatie) via
TOP insturen.
BAS Het systeem voor vastlegging van kandidaatgegevens (operationeel geheel 2008)
MOVE Het systeem voor Vorderingen waarin de afhandeling van dossiers wordt
ondersteund. Het bevat een workflow-applicatie (Flower), een digitaal archief
(Verseon) en relatiepakket (Orca) en is ook bekend onder de verzamelnaam
`Opera' en is een standaardoplossing dat geleverd wordt door Pallas Athena.
Verder heeft het systeem een koppeling met Dyktion voor de communicatie met de
RDW voor het (on)geldigverklaren van rijbewijzen (operationeel geheel 2008)
SCOOP Het systeem voor Medische Zaken, waarin de afhandeling van fysieke eigen
verklaringen worden ingelezen als werkdossiers en de afgifte van verklaringen
geschiktheid wordt ondersteund. Het bevat een workflow-applicatie (Flower), een
digitaal archief (Verseon) en relatiepakket (Orca) en is ook bekend onder de
verzamelnaam `Opera' en is een standaardoplossing dat geleverd wordt door Pallas
Athena. Verder heeft het systeem een koppeling met Dyktion voor de communi-
catie met de RDW voor het versturen van de verklaringen van geschiktheid (in
gebruik vanaf 1 juni 2008 en volledig per 1 november 2008)
MES Het `oude' systeem voor Medische Zaken waarin de afhandeling van dossiers wordt
ondersteund en wordt / is vervangen door het systeem SCOOP. (Momenteel nog
operationeel voor het afhandelen van lopende dossiers).
Wij hebben deze systemen niet getoetst op betrouwbare werking. De betrouwbaarheid van de
gegevens uit deze systemen hebben wij getoetst aan de hand van brondocumenten en
informatie die wij van de RDW hebben ontvangen.
---
1.3 Algemene informatie en uitgangspunten in het kader van het onderzoek
Hieronder hebben wij uitgangspunten opgenomen ten aanzien van de uitvoering van ons
onderzoek:
Voor de uitvoering van data-analyse zijn o.a. vergelijkingen gemaakt met de gegevens
zoals opgeslagen in SCOOP, Dyktion en bij het RDW.
Vóór 27-12-2008 was Dyktion niet in gebruik.
De data die bij de RDW zijn aangevraagd zijn gebaseerd op 152.100 unieke BSN's
behorende bij afgesloten dossiers in SCOOP.
In de onderzoeksperiode zijn in SCOOP 523.922 regels opgenomen en in ons onderzoek
meegenomen. Elke regel betreft een voor een klant geregistreerd verzoek voor een
geschiktheidverklaring voor een rijbewijscategorie.
SCOOP data is in ogenschouw genomen voor de periode juni 2008 t/m februari 2009.
Vanaf 1 juni 2008 is SCOOP simultaan gaan draaien met het MES systeem. Hierbij zijn
dossiers alfabetisch in SCOOP opgenomen. Vanaf 1 november 2008 wordt SCOOP
gebruikt voor alle fysieke eigen verklaringen.
Tot 1 november 2008 zijn fysieke eigen verklaringen in afnemende mate als nieuwe
dossiers opgenomen in Mes. MES is tot op heden in gebruik, maar wordt na 1 november
alleen gebruikt om lopende dossiers af te werken.
Bij de analyse zijn eerst de gegevens van SCOOP en de RDW vergeleken, waarna
verschillen zijn afgestemd. Vervolgens zijn gegevens van de interface Dyktion-RDW zoals
geregistreerd bij het CBR en gegevens in SCOOP vergeleken, waarna verschillen zijn
afgestemd.
Bij het beoordelen van de geschiktheidtermijnen is gebruik gemaakt van de volgende
formule: Leeftijd = verschil in dagen tussen de huidige data en de geregistreerde
geboortedata van de kandidaat / 365 dagen.
Alle personen boven de 65 jaar krijgen een maximale geschiktheidtermijn van 5 jaar. Dit
houdt tevens in dat vanaf 60 jaar de geschiktheidtermijn wordt ingekort zodat voor elke
bestuurder boven de 70-jarige leeftijd de geschiktheid opnieuw moet worden beoordeeld
om het rijbewijs te kunnen behouden.
Wanneer de combinatie van BSN, geboortedatum, naam, categorie, de medische
beperking en termijn zoals geregistreerd in SCOOP in overeenstemming zijn met de RDW
data, dan is de registratie in alle systemen conform het besluit in SCOOP.
---
1.4 Onderzoeksvragen inzake de te onderzoeken beweringen.
Wij hebben dit onderzoek uitgevoerd volgens Standaard 3000 inzake assurance opdrachten.
Deze standaard vereist dat met een bepaalde mate van zekerheid een uitspraak wordt gedaan
inzake de te onderzoeken beweringen. Hiertoe hebben wij deze beweringen vertaald naar
onderzoeksvragen die hieronder zijn weergegeven:
1.4.1 Onderzoeksvragen bewering 1
De bewering handelt over het afgeven van verkeerde rijbewijscategorieën en geschiktheid-
verklaringen. De onderzoeksvraag inzake deze bewering richt zich op de juistheid / terecht-
heid van de afgegeven rijbewijscategorieën en geschiktheidverklaringen.
Hieronder vallen de volgende subvragen:
Zijn in de onderzoeksperiode op basis van de aanvraag van rijbewijzen de juiste rijbewijs-
categorieën toegekend?
Zijn in de onderzoeksperiode op basis van de uitkomsten van het medisch proces de
juiste geschiktheidtermijnen voor het rijbewijs toegekend?
Zijn in de onderzoeksperiode aan medisch ongeschikten geschiktheidverklaringen
afgegeven?
1.4.2 Onderzoeksvragen bewering 2
De bewering handelt over het tijdig afgeven van geschiktheidverklaringen. De onderzoeks-
vraag inzake deze bewering richt zich op het aspect tijdigheid als het gaat om de proceskant
van het CBR.
Hieronder vallen de volgende subvragen:
Zijn in de onderzoeksperiode aanvragen voor geschiktheidverklaringen niet binnen de
gestelde normen door het CBR afgehandeld?
1.4.3 Onderzoeksvragen bewering 3
De bewering handelt over hantering van een verkeerde tenaamstelling. De onderzoeksvraag
inzake deze bewering richt zich op de juistheid van de tenaamstelling van rijbewijzen.
Hieronder vallen de volgende subvragen:
Op welke wijze worden gegevens ten behoeve van het rijbewijs geregistreerd en aan de
RDW gecommuniceerd?
Zijn in de onderzoeksperiode rijbewijzen toegekend die een onjuiste tenaamstelling
bevatten?
---
1.4.4 Onderzoeksvragen bewering 4
De bewering handelt over het stopzetten van de vorderingenprocedure. De onderzoeksvraag
inzake deze bewering richt zich op de juistheid, terechtheid en tijdigheid van de afwikkeling
van vorderingdossiers.
Hieronder vallen de volgende subvragen:
Wat is het normenkader voor de tijdigheid van de verwerking van vorderingdossiers?
Wat zijn de interne richtlijnen ten aanzien van de verwerking van vorderingdossiers?
Hoeveel dossiers zijn stopgezet omdat deze te lang zijn blijven liggen?
Welke oorzaken hebben hiertoe geleid?
Naar aanleiding van de beschikbaarstelling van lijstwerk door de OR inzake stopgezette EMA-
dossiers en onderzoeksdossiers hebben wij aanvullend onderzoek verricht. Hieronder hebben
de onderzoeksvragen in het kader van het aanvullende onderzoek weergegeven:
Onderzoek het door de OR geleverde lijstwerk met 650 onderzoeksdossiers op juistheid
en rapporteer over de afstemming met het door Ernst & Young in het rapport d.d. 8 april
2009 benoemde aantal ad circa 190 onderzoeksdossiers.
Ga de oorzaak van stopzetting van onderzoeksdossiers na en stel vast welke interne
oorzaken hieraan ten grondslag hebben gelegen en / of beëindiging enkel en alleen is
ingegeven door tijdsverloop.
Onderzoek het door de OR geleverde lijstwerk met 400 EMA-dossiers op juistheid en
rapporteer over de afstemming met het door Ernst & Young in het rapport d.d. 8 april
2009 benoemde aantal van circa 200 EMA-dossiers.
Ga de oorzaak van stopzetting van EMA-dossiers na en stel vast welke interne oorzaken
hieraan ten grondslag hebben gelegen en / of beëindiging enkel en alleen is ingegeven
door tijdsverloop.
1.4.5 Onderzoeksvragen bewering 5
De bewering handelt over zoekgeraakte medische dossiers. De onderzoeksvraag inzake deze
bewering richt zich op de volledigheid van de datastromen in het systeem inzake medische
dossiers.
Hieronder vallen de volgende subvragen:
Welke indicaties zijn er voor het zoekraken van dossiers?
Hoeveel eigen verklaringen zijn als ingekomen geregistreerd en hoeveel eigen verkla-
ringen zijn zichtbaar in SCOOP geregistreerd als openstaand of afgewikkeld?
---
1.5 Verrichte werkzaamheden
Hieronder hebben wij op hoofdlijnen onze aanpak opgenomen.
1.5.1 Verrichte werkzaamheden - bewering 1
Deze bewering is opgebouwd uit drie elementen:
de afgifte van verkeerde rijbewijscategorieën;
de afgifte van verkeerde geschiktheidtermijnen;
de afgifte van geschiktheidverklaringen aan (medisch) ongeschikten.
Onze verrichte werkzaamheden hebben betrekking op het nader in kaart brengen van het
proces, het uitvoeren van data-analyses inzake de afgifte van rijbewijscategorieën en
geschiktheidtermijnen, statistische steekproef en deelwaarnemingen op de ingevoerde
rijbewijscategorie / geschiktheidtermijn volgens Scoop versus de afgegeven rijbewijscategorie
volgens RDW(periode 2008: Scoop RDW en periode 2009 Dyktion RDW).
1.5.2 Verrichte werkzaamheden - bewering 2
Onze verrichte werkzaamheden hebben betrekking op het toetsen van het aangedragen
normenkader met beschikbare informatie ten aanzien van de tijdigheid van de verstrekking
van de geschiktheidverklaringen. Voorts hebben wij de naleving van deze norm onderzocht
door middel van data-analyse, statistische steekproef en deelwaarnemingen vanuit de
gescande eigen verklaringen tot en met de afgegeven geschiktheidverklaringen door de
RDW(periode 2008: Scoop RDW en periode 2009 Dyktion RDW).
1.5.3 Verrichte werkzaamheden - bewering 3
In dit kader van deze bewering hebben wij de betrokkenheid van het CBR onderzocht bij het
doorgeven van de tenaamstelling aan de RDW. Voorts verrichten wij deelwaarnemingen op de
interne controle op de juiste tenaamstelling aan de hand van de GBA (periode 2008: Scoop RDW en periode 2009 Dyktion RDW).
1.5.4 Verrichte werkzaamheden - bewering 4
Onze verrichte werkzaamheden hebben betrekking op het toetsen van het aangedragen
normenkader met beschikbare ten aanzien van de tijdige verwerking van vorderingen. Vanuit
de totale massa aan vorderingendossiers hebben wij door middel van statistische steek-
proeven en deelwaarnemingen beoordeeld in welke mate sprake is van niet tijdige verwerking,
stopzetting van de vorderingenprocedure en wat de oorzaken hiervan zijn.
Naar aanleiding van de beschikbaarstelling van lijstwerk door de OR inzake stopgezette EMA-
dossiers en onderzoeksdossiers hebben wij de volgende aanvullende werkzaamheden verricht:
Wij hebben het lijstwerk van de OR afgestemd met lijstwerk dat wij hebben gehanteerd in
het kader van het onderzoek naar de juistheid van bewering 4 van de OR.
Wij hebben de verschillen geanalyseerd inzake de reden van stopzetting.
Wij hebben voor 468 dossiers die ons zijn aangereikt door de OR detailonderzoek
verricht naar de juistheid van de externe en interne oorzaken van stopzetting.
---
Wij hebben de uitkomsten naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeks-
werkzaamheden in detail met de OR afgestemd en aan de OR en de directie
gerapporteerd in een rapport van feitelijke bevindingen. De uitkomsten van het
aanvullende onderzoek hebben wij geïntegreerd in dit herziene assurance rapport.
1.5.5 Verrichte werkzaamheden - bewering 5
Onze verrichte werkzaamheden hebben betrekking op het nader in kaart brengen van het
proces inzake de medische dossiers, waarbij wij een totaalverband hebben gelegd tussen de
ontvangen papieren eigen verklaringen, de registratie via scanapparatuur, de registratie in
Scoop en de afgegeven geschiktheidverklaringen (beginstand + nieuw /- eindstand = afge-
geven in de periode 2008: Scoop RDW en periode 2009 Dyktion RDW). Onze
werkzaamheden zijn tevens in verband gebracht met de klachtenregistratie en -afhandeling.
Bij lag e 2
O v er zic ht v an in h et ond er zo ek
gespr o ken p er son en
2 Overzicht van in het onderzoek gesproken personen
Naam Onderwerp / functie
Bekhuis Contactpersonen achtergrond SCOOP
Van Heteren EV goederenbeweging
Van Bakkum (Pallas Athena) Uitleg SCOOP
Thape(Pallas Athena) Uitleg SCOOP/Techniek
Esmeijer (Pallas Athena) Uitleg SCOOP
Lammers (Pallas Athena) Uitleg SCOOP
Krouwel (Pallas Athena) Uitleg SCOOP
Stevens Medisch proces
Bredewoud Geschiktheidverklaringen termijnen
Van Esveld Scoop relatie database
Groenewegen (Roland Berger) Uitleg rapportages
Seyger (Roland Berger) Uitleg rapportages
Van Rossenberg (Roland Berger) Uitleg rapportages
Van Sunderen Uitleg scanstraat
Van Tol Uitleg scanstraat
Houthuizen Interfaces Dyktion
Van Drunick Gegevensverificatie
Camonier Verificatiebevindingen
Trox (RDW) RDW gegevens
Vierhoven (RDW) RDW gegevens
Boxma RDW gegevens
Philipsen Hoofd divisie Vorderingen
Van Pernis Manager divisie Vorderingen
Van den Berg Divisie Vorderingen
De Rijk Systeembeheer divisie Vorderingen /Genereren lijstwerk
Tak Medewerkster divisie Vorderingen
El Kammouni Medewerkster divisie Vorderingen
Van de Wal Hoofd IAD
Van Walree Directie
Anker Directie
Belt Directie
Van Amerongen Voorzitter Raad van Toezicht
Lange Voorzitter van de OR
Moes Secretaris van de OR
Van Mierlo Adviseur van de OR
Bij lag e 3
O v er zic ht med isc h pr o ces
3 Overzicht medisch proces
Bij lag e 4A
Wed er hoor r eac ti e O R
assur anc e r appor t 8 a pr il 2 009
Reactie hoor en wederhoor
Van: de ondernemingsraad van het CBR
Aan: Ernst & Young Nederland LLP
d.d.: 8 april 2009
Inleiding
Op 20 februari 2009 heeft de ondernemingsraad een schriftelijk advies als bedoeld in
artikel 25 WOR uitgebracht met betrekking tot een aanvullende adviesaanvrage inzake
het voorgenomen besluit `Strategie in uitvoering'.
In de paragraaf `ICT' uit de ondernemingsraad zijn zorg over het feit dat de ICT-
systemen binnen het CBR niet op orde zijn, waardoor de dienstverlening ernstig in
gebreke blijft. De ondernemingsraad baseert zich bij het uitspreken van die zorg onder
meer op een brief van de directie van 4 februari 2009, waarin zij aangeeft dat het CBR
op maar liefst twee hoofdprocessen, te weten Medisch en Vorderingen, niet `in control'
te zijn. De brief is als bijlage 1 aan deze reactie gehecht.
De ondernemingsraad geeft vervolgens aan dat de implementatie van Dyktion naar zijn
mening rampzalig is verlopen, onder meer omdat ten gevolge van de invoering van
Dyktion andere ICT-systemen (met name SCOOP, MOVE, TOP en Oracle HR)
ontregeld zijn en/of elkaar zijn gaan tegenwerken. Dit heeft volgens de
ondernemingsraad onder meer geleid tot:
1. Het afgeven van verkeerde rijbewijscategorieën en geschiktheidstermijnen. Zo zijn
aan (medisch) ongeschikten geschiktheidverklaringen afgegeven.
2. Burgers die hun taken niet kunnen uitvoeren of hun baan dreigen te verliezen omdat
het CBR niet tijdig geschiktheidsverklaringen kan leveren.
3. Verkeerde tenaamstelling waardoor gemeenten de gewenste documenten niet
kunnen afgeven.
4. Van tenminste 1000 (!) betrokkenen is in 2008 de vorderingsprocedure na een
mededeling van de politie niet uitgevoerd omdat dossiers te lang zijn blijven liggen,
hetgeen juist voorkomen had moeten worden door het nieuwe systeem. Dit betekent
dat onder meer ernstig alcoholmisbruik, drugsgebruik e.d. zonder gevolg is gebleven
voor de rijbevoegdheid van de betrokkenen.
5. Tenminste 5000 (!) medische dossiers zijn zoekgeraakt.
---
AKDPVW:#2012008v4
Naar aanleiding van publieke en politieke commotie die is ontstaan nadat het
aanvullende advies van de ondernemingsraad, in het bijzonder de hiervoor geschetste
vijf gevolgen, publiekelijk bekend is geworden, heeft de Raad van Toezicht van het CBR
Ernst & Young op of omstreeks 23 februari verzocht een rapport uit te brengen met
betrekking tot de juistheid van de beweringen van de ondernemingsraad. Op verzoek
van de Raad van Toezicht heeft, zo heeft Ernst & Young te kennen gegeven,
daarnaast onderzoek naar de effecten op de verkeersveiligheid plaats gevonden.
Procedure
Ernst & Young heeft op 25 februari een aanvang gemaakt met haar werkzaamheden
binnen het CBR. Een eerste concept van het rapport is voor hoor en wederhoor
voorgelegd aan de directie van het CBR. Wanneer dat is gebeurd, is de
ondernemingsraad niet precies bekend. Wat wel bekend is, is dat Ernst & Young naar
aanleiding van de reactie van de directie een door haar als verdiepingsslag aangeduid
nader onderzoek heeft uitgevoerd.
Vervolgens heeft de ondernemingsraad het (inmiddels aangepaste) concept op vrijdag
27 maart ontvangen. Bijlage 5, `Wederhoor reactie directie' ontbrak bij het concept. De
ondernemingsraad heeft bij monde van haar advocaat mr J.J.M. van Mierlo bij mail van
30 respectievelijk 31 maart vragen gesteld naar aanleiding van het aan de raad
gepresenteerde concept. Op deze vragen heeft de ondernemingsraad op 1 april een
reactie ontvangen. De beide mails van mr Van Mierlo, die als bijlagen 2 en 3 zijn
aangehecht, alsmede de reactie van Ernst & Young, die als bijlage 4 is aangehecht,
maken onlosmakelijk deel uit van deze reactie.
Nadat de ondernemingsraad op vrijdag 3 april de contouren van de reactie en op
maandag 6 april een eerste versie van zijn reactie heeft doen toekomen, heeft de raad
op dinsdag 7 april een aangepast concept-rapport ontvangen. Op woensdag 8 april
heeft de raad zijn definitieve reactie aan Ernst & Young aangeboden, daarbij rekening
houdend met op- en aanmerkingen van Ernst & Young naar aanleiding van de eerste
versie van 6 april. Ernst & Young heeft aangegeven dat zij het rapport na ontvangst van
de reactie van de ondernemingsraad zal kunnen afronden en dat zij de definitieve
versie van het rapport vervolgens zal aanbieden aan de Raad van Toezicht.
De ondernemingsraad gaat er van uit dat de raad zo spoedig mogelijk na aanbieding
van het definitieve rapport aan de Raad van Toezicht, ook een exemplaar van het
rapport zal ontvangen. Daarbij acht de ondernemingsraad het vanzelfsprekend dat de
opgelegde geheimhouding ten aanzien van het concept-rapport niet zal gelden voor het
definitieve rapport.
---
AKDPVW:#2012008v4
Algemene opmerkingen
Alvorens op de bevindingen van Ernst & Young met betrekking tot de specifieke vijf
stellingen van de ondernemingsraad in te gaan, plaatst de raad een aantal algemene
opmerkingen.
1. De ondernemingsraad heeft vrijwel terstond nadat Ernst & Young was verzocht een
rapport uit te brengen, zijn bezorgdheid uitgesproken over de vraag of Ernst &
Young als controlerend accountant van het CBR onafhankelijk genoeg is. Tijdens de
Plenaire Vergadering van de Tweede Kamer die op 12 maart jl. plaats vond, is
Minister Eurlings van Verkeer en Waterstaat verscheidene malen de vraag gesteld
of Ernst & Young onafhankelijk is. De Minister heeft daarop geantwoord dat de
Kamer zich geen zorgen hoefde te maken, nu Ernst & Young slechts `in het
verleden' als controlerend accountant van het CBR werkzaam is geweest.
Op pagina 2 van het concept-rapport valt in voetnoot 1 evenwel te lezen dat Ernst &
Young als controlerend accountant op dit moment nog betrokken is bij de controle
van de jaarrekening 2008.
2. Ernst & Young is niet alleen controlerend accountant van het CBR over de
jaarrekening 2008, zij is, in het kader van de Toezichtsvisie op het CBR, ook
verantwoordelijk voor het opstellen van de jaarlijkse rapportage aan het Ministerie
van Verkeer en Waterstaat op grond van het controle protocol tussen de Staat der
Nederlanden en het CBR. Ernst & Young was dat ook in de voorgaande jaren.
Volgens artikel 4 lid 3 van dit protocol bevat de jaarlijkse rapportage een verslag
waarin is aangegeven of het beheer en de organisatie van het CBR naar haar
oordeel voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Tevens dient dit verslag de
aandachtspunten te bevatten die relevant zijn voor de oordeelsvorming van de
Minister in relatie tot de publieke taakuitvoering door het CBR.
3. Met de uitvoering van de haar door de Raad van Toezicht verstrekte opdracht, toetst
Ernst & Young derhalve (tevens) tevens haar eigen werkzaamheden op grond van
de controle van de jaarrekeningen en op grond van het zojuist bedoelde controle
protocol, nu de te onderzoeken vijf stellingen van de ondernemingsraad met name
het beheer, de organisatie en de publieke taakuitvoering betreffen. Stelling 4, en dus
ook het onderzoek naar de juistheid daarvan, heeft ook een financiële component,
aangezien het CBR bij weten van de ondernemingsraad van het Ministerie een
vergoeding ontvangt voor elk geopend vorderingendossier, ongeacht hoe dit dossier
wordt afgerond.
---
AKDPVW:#2012008v4
Anders dan door diverse betrokkenen, waaronder de Minister, wordt betoogd, is
Ernst & Young derhalve niet onafhankelijk, hetgeen wellicht tot gevolg heeft (gehad)
dat Ernst & Young minder kritisch is geweest dan een onafhankelijke partij.
De ondernemingsraad ziet de bevestiging daarvan in het feit dat Ernst & Young op
een aantal essentiële onderdelen van het onderzoek heeft volstaan met
steekproeven die een betrouwbaarheid van maar liefst 90% zouden hebben. Met
name waar verkeersveiligheid in het geding is (vorderingen) lijkt steeksproefgewijs
onderzoek niet zorgvuldig. Daar komt in algemene zin bij dat de ondernemingsraad
zich afvraagt welk percentage van de te onderzoeken dossiers steeksproefgewijs is
onderzocht, hoe de aanlevering van die dossiers heeft plaats gevonden, hoe de
keuze is gemaakt welke dossiers wel en welke dossiers niet te onderzoeken, enz.1
4. De ondernemingsraad heeft de opmerkingen die aanleiding waren tot het
onderzoek, gemaakt in het kader van de zorg over het functioneren van de ICT-
systemen binnen het CBR. Door Ernst & Young wordt echter, wellicht in relatie tot
de door de Raad van Toezicht geformuleerde opdracht, het onderzoek mede
geplaatst in het kader van de verkeersveiligheid. Dáár was het de
ondernemingsraad evenwel niet primair om te doen. De opmerkingen dienen eerst
en vooral als onderbouwing van het feit dat het CBR, onder meer ten gevolge van
falende en/of tekort schietende ICT-systemen, niet in control is op (tenminste) twee
hoofdprocessen.
Door in het onderzoek de gevolgen voor de verkeersveiligheid centraal te stellen,
wordt ten onrechte afbreuk gedaan aan de inhoudelijke constateringen van de
ondernemingsraad, tenzij op voorhand door de Raad van Toezicht van de juistheid
van die constateringen wordt uitgegaan. Dit laatste lijkt echter niet het geval te zijn.
Veeleer lijkt de plaatsing in het kader van de verkeersveiligheid bedoeld om de
Minister en de politiek voor te kunnen houden `dat het allemaal wel mee valt'.
De conclusies die Ernst & Young trekt dienen op grond van het voorgaande anders
geformuleerd te zijn. Thans gaat het om conclusies `inzake de strekking' van de
verschillende stellingen. Het dient echter op zijn minst genomen (gegeven de
primaire onderzoeksopdracht de juistheid te onderzoeken) eerst en met name om
conclusies `inzake de juistheid' te gaan, waarbij vervolgens ook nog de toetsing aan
eigen normen van het CBR en een spiegeling aan de verkeersveiligheid aan de orde
zou kunnen komen.
1 Zo zal om te kunnen spreken van een betrouwbaarheid van 90% bij een steekproef naar ruim 70.000
dossiers (punt 3.1.3) in absolute zin enorme aantallen dossiers onderzocht moeten worden.
---
AKDPVW:#2012008v4
5. Ernst & Young heeft bij haar onderzoek gebruik gemaakt van gegevens die onder
meer zijn verstrekt door systeemontwikkelaar Pallas Athena. Waar de door de
ondernemingsraad gesignaleerd problemen zich voordoen in de ICT-systemen van
het CBR, acht de ondernemingsraad het onbegrijpelijk dat Ernst & Young geen
onderzoek heeft gedaan naar de door Pallas Athena verstrekte gegevens.
6. Ernst & Young hanteert bij de uitvoering van haar onderzoek een normenkader dat
door de directie in de fase van hoor en wederhoor definitief is vastgesteld, zo valt op
pagina 3 van het concept-rapport te lezen. De ondernemingsraad acht het
onbestaanbaar dat het normenkader waaraan die resultaten getoetst worden, wordt
vastgesteld nadat de onderzoeksresultaten bekend zijn.
7. Wat in bijlage 2 opvalt is dat Ernst & Young met name leidinggevenden heeft
gesproken. De gewone medewerkers, die zich dagelijks met diverse problemen
geconfronteerd zien, en vertegenwoordigers uit de rijschoolwereld, voor wie
hetzelfde geldt, zijn ten onrechte niet bij het onderzoek betrokken. Evenmin zijn,
terwijl zulks in het kader van de beoordeling van stelling 3 voor de hand had
gelegen, gemeenten bij het onderzoek betrokken.
8. In zijn memo naar aanleiding van de reactie, werpt Ernst & Young de
ondernemingsraad op onderdelen voor de voeten dat de raad zich niet bereid heeft
getoond met Ernst & Young te overleggen over een uitwisseling van visie en
gegevens.
De ondernemingsraad is op geen enkele wijze betrokken geweest bij de keuze voor
Ernst & Young noch bij de formulering van de onderzoeksopdracht. Wél heeft de
ondernemingsraad van meet af aan vraagtekens gezet bij de onafhankelijkheid van
Ernst & Young. Daar is niets mee gedaan.
Het onderzoek zou blijkens een brief van de algemeen directeur van 25 februari
2009 (bijlage 5) de `juistheid' van de beweringen van de ondernemingsraad
betreffen. De ondernemingsraad heeft gemeend dat een dergelijk feiten-onderzoek
buiten directie en ondernemingsraad om zou kunnen en zou moeten worden
uitgevoerd, om ongewenste beïnvloeding te voorkomen. Daarmee zou het rapport
aan toegevoegde waarde winnen.
De ondernemingsraad stelt achteraf vast dat Ernst & Young op verzoek van directie
en Raad van Toezicht een normatieve component in het onderzoek heeft geweven.
Daarmee is afgeweken van de opzet van het onderzoek zoals deze oorspronkelijk
aan de ondernemingsraad is geschetst. Daar komt bij dat het naar het oordeel van
de ondernemingsraad mogelijk moet zijn een concept aan te passen of een
onderzoek uit te breiden naar aanleiding van opmerkingen van de
---
AKDPVW:#2012008v4
ondernemingsraad. Na de reactie van de directie was het kennelijk geen punt een
`verdiepingsslag' te maken.
Stelling 1
Het CBR heeft verkeerde rijbewijscategorieën en geschiktheidstermijnen afgegeven.
Zo zijn aan (medisch) ongeschikten geschiktheidverklaringen afgegeven.
1. Op pagina 15 van het concept-rapport geeft Ernst & Young aan dat het onderzoek
zich heeft toegespitst op de vraag of verkeerde categorieën, termijnen of
geschiktheidsverklaringen zijn afgegeven. Niet specifiek2 onderzocht is of te weinig
rijbewijscategorieën zijn afgegeven, aangezien dat blijkens het eerste concept-
rapport geen effect op de verkeersveiligheid zou hebben.
Ten onrechte betrekt Ernst & Young bij de beoordeling van de stelling hoofdzakelijk
de verkeersveiligheid. De stelling van de ondernemingsraad dient eerst en vooral
geplaatst te worden in het licht van de klantgerichtheid die van het CBR verwacht
mag worden in het kader van de haar opgedragen taken. Medewerkers van het CBR
zien zich, zo is de ondernemingsraad bekend, veelvuldig geconfronteerd worden
met boze `klanten' die zich beklagen over het feit dat te weinig categorieën zijn
afgegeven.
2. De ondernemingsraad stelt vast dat Ernst & Young de stelling van de raad
onderschrijft dat onjuiste verklaringen van medische geschiktheid zijn afgegeven, en
dat mitsdien niet is voldaan het normenkader verkeersveiligheid.
3. Ernst & Young spreekt op pagina 16 e.v. van het concept-rapport van
Deelwaarnemingen. Niet aangegeven wordt op basis van onderzoek in hoeveel
dossiers de waarnemingen gebaseerd zijn. De ondernemingsraad dringt er op aan
de getallen inzichtelijk te maken. Zijn de waarnemingen gebaseerd op onderzoek
van 500 dossiers, bedraagt het totaal aantal dossiers 500.000, dan gaat het in
absolute zin om grote aantallen dossiers waarin sprake is van onjuistheden en/of
onvolledigheden.
4. Los van de vraag of onjuiste verklaringen zijn afgegeven, stelt de ondernemingsraad
vast dat verklaringen worden afgegeven die de betrokkene geen enkele duidelijkheid
bieden over de voor hem/haar geldende beperkingen. Als voorbeeld geeft de
2 Het woord specifiek ontbrak in het eerste concept. Het is toegevoegd in het concept dat de
ondernemingsraad op 7 april heeft ontvangen. Dit roept de vraag op wat nu wel of niet is gedaan. De
ondernemingsraad houdt het ervoor dat het onderzoek niet heeft plaats gevonden.
---
AKDPVW:#2012008v4
ondernemingsraad een aan xxxxxxxxxx gerichte brief van 13 januari 2009 zoals
deze uit SCOPE naar voren is gekomen (bijlage 6), waarin de betrokkene een groot
aantal beperkingen is opgelegd in verband met een CVA met resterende
functiebeperking. De opgelegde beperkingen zijn echter weergegeven in een voor
een leek onbegrijpelijke code, met nota bene de toevoeging `Wij raden u aan de
volledige omschrijving van de betekenis van de beperkende code(s) te bewaren bij
uw rijbewijs.'.
De brief is, zo heeft de ondernemingsraad onder meer aan de hand van informatie
uit het land vast kunnen stellen, slechts een enkel voorbeeld van honderden brieven
die op deze manier naar de betrokkenen zijn verstuurd. Naast de
klantonvriendelijkheid die uit de brief spreekt, acht de ondernemingsraad het
onaannemelijk dat de betrokkenen de opgelegde beperkingen niet of niet allemaal
begrijpen en dus niet in acht zullen nemen, met alle gevolgen voor de
verkeersveiligheid van dien.
Stelling 2
Burgers dreigen hun taken niet te kunnen uitvoeren of hun baan te verliezen omdat het
CBR niet tijdig geschiktheidsverklaringen kan leveren.
1. Het CBR hanteert als normenkader servicegraad kennelijk dat 98% van de
geschiktheidsverklaringen binnen 16 weken na ontvangst van de eigen verklaring
wordt afgegeven. Deze norm heeft niet (zozeer) van doen met verkeersveiligheid,
maar is een schoolvoorbeeld van een norm die invulling geeft aan klantgerichtheid.
2. Bovendien is de norm pas ná het uitbrengen van het advies van de
ondernemingsraad vastgesteld. Voor de beoordeling van de juistheid van de stelling
van de ondernemingsraad dient nog een op dat moment gehanteerde termijn van 12
weken gehanteerd te worden, hetgeen leidt tot 1.790 extra gevallen van
termijnoverschrijding voor rijbewijscategorie C, CE, D en DE.
3. De opmerking van de ondernemingsraad heeft niet alleen betrekking op de
rijbewijscategorie C, CE, D en DE, kort gezegd het beroepsvervoer. Ook talloze
mensen met een rijbewijscategorie B hebben hun rijbewijs nodig voor hun werk. Los
van het woon-werk verkeer gaat het dan om (taxi)chauffeurs, vertegenwoordigers,
enz.
4. Met betrekking tot personen met een `groot rijbewijs' constateert de
ondernemingsraad dat Ernst & Young heeft vastgesteld dat van de 16.711 lopende
dossiers maar liefst 13,8 % (!), ofwel 2.307 dossiers, niet binnen de termijn van 16
weken is afgerond. De op zich genomen minder slechte cijfers met betrekking tot
---
AKDPVW:#2012008v4
alle rijbewijscategorieën acht de ondernemingsraad minder relevant voor de
beoordeling van de juistheid van zijn stelling.
5. Door een statistische steekproef zouden de oorzaken van de termijnoverschrijding
zijn beoordeeld. Daaruit zou naar voren zijn gekomen gebleken dat van de onder 4
genoemde 2.307 dossiers er 384 niet tijdig zouden zijn afgerond ten gevolge van
oorzaken, gelegen binnen het CBR. Voor de waarde van dit onderzoek verwijst de
ondernemingsraad naar punt 3 van zijn algemene opmerkingen, dit overigens met
de toevoeging dat ook met 384 dossiers sprake is van een te hoog aantal
termijnoverschrijdingen.
6. Los van de discussie over de aantallen, de ondernemingsraad stelt vast dat zijn
stelling inhoudelijk juist is.
Stelling 3
Er is sprake van verkeerde tenaamstelling waardoor gemeenten de gewenste
documenten niet kunnen afgeven.
1. e ondernemingsraad herhaalt dat hij het betreurt dat gemeenten en
D
rijschoolhouders niet bij het onderzoek van Ernst & Young betrokken zijn geweest.
Veel van de berichten waar de ondernemingsraad zich op heeft gebaseerd zijn
afkomstig van gemeenten en rijschoolhouders. Dat was de directie van het CBR
bekend.
2. De ondernemingsraad is van oordeel dat het feit dat buitenlanders, althans personen
zonder BSN, niet zijn meegenomen in het onderzoek, afbreuk doet aan de
volledigheid van het onderzoek en de betrouwbaarheid van de uitkomsten.
3. De mails van een zekere mevrouw xxxxxxxxx, die als bijlage 7 aan deze reactie zijn
gehecht, vormen een treffend voorbeeld van wat misgaat.
Stelling 4
Van tenminste 1000 (!) betrokkenen is in 2008 de vorderingsprocedure na een
mededeling van de politie niet uitgevoerd omdat dossiers te lang zijn blijven liggen,
hetgeen juist voorkomen had moeten worden door het nieuwe systeem. Dit betekent dat
onder meer ernstig alcoholmisbruik, drugsgebruik e.d. zonder gevolg is gebleven voor
de rijbevoegdheid van de betrokkenen.
1. Het is juist deze stelling van de ondernemingsraad die in de publiciteit en in de
politiek het meest aandacht heeft gekregen, wellicht omdat de verkeersveiligheid
---
AKDPVW:#2012008v4
direct in het geding is. De ondernemingsraad ziet dan ook aanleiding op dit deel van
onder het concept-rapport het meest uitgebreid in te gaan.
2. Blijkens voetnoot 1 op pagina 2 van het concept-rapport is, in het kader van de
controle van het boekjaar 2007, in de loop van 2008 geconstateerd dat 2.000
dossiers open stonden `uit oudere jaren'. Invoering van MOVE in 2006 had nu juist
moeten voorkomen dat een dergelijk open staan nog langer mogelijk zou zijn. Deze
dossiers zouden in 2008 zijn opgeschoond en afgesloten. Opschonen en afsluiten
komt in feite neer op het niet uitvoeren omdat ze te lang zijn blijven liggen.
Naast deze 2.000 dossiers zijn er in 2008 3.740 dossiers niet in behandeling
genomen, en zijn er volgens het onderzoek van Ernst & Young in 2008 1.321
dossiers geannuleerd en zijn er tenminste 100 (niet door Ernst Young in het
onderzoek betrokken) mededelingen niet in het systeem opgenomen omdat bij die
mededeling het BSN-nummer ontbrak. Dat tezamen zijn al bijna 6.000 dossiers,
waarbij mogelijk sprake is van een beperkte overlap. En dit alles afgezet tegen het
totale aantal van 22.000 in 2008 beëindigde dossiers. De ondernemingsraad zal
daar in de punten 5 e.v. nader ingaan.
3. Op grond van artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 wordt aan het CBR een
mededeling door onder andere de politie uitgebracht wanneer bij een
rijbewijshouder het vermoeden bestaat dat hij niet (langer) beschikt langer over de
rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke en/of geestelijke geschiktheid die vereist
is voor het besturen van motorvoertuigen.
In de Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat, houdende nadere regels
met betrekking tot de maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid, bedoeld in
Hoofdstuk VI, paragraaf 9, van de Wegenverkeerswet 1994, worden de feiten en
omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te
liggen. In deze Regeling wordt ook aangegeven welke maatregelen bij welke criteria
worden opgelegd.
Pas wanneer na een onderzoek blijkt dat een rijbewijshouder wel geschikt of
rijvaardig is om aan het gemotoriseerde verkeer deel te nemen is het vermoeden
niet meer gerechtvaardigd dat hij niet meer aan het gemotoriseerde verkeer mag
deelnemen. Ditzelfde geldt wanneer een educatieve maatregel (EMA, LEMA of
EMG) is opgelegd. Pas na afronding van de cursus wordt betrokkene weer
onvoorwaardelijk geschikt geacht om aan het gemotoriseerde verkeer deel te
nemen. Bij het niet meewerken (of niet betalen) aan het onderzoek of de educatieve
maatregel wordt het rijbewijs zelfs ongeldig verklaard.
De wetgever heeft een bewuste keuze gemaakt en in wet- en regelgeving hoe om te
gaan met personen die (mogelijk) een gevaar vormen voor de verkeersveiligheid.
---
AKDPVW:#2012008v4
Het is dus niet aan het CBR om op dit punt een beperkende norm op te stellen en
daarmee een eigen beleid te voeren. Op grond van een overeenkomst met het
ministerie van Verkeer en Waterstaat is het CBR slechts uitvoeringsinstantie.
4. De directie van het CBR ziet het niet opleggen van een EMA-cursus, vanuit het
oogpunt van verkeersveiligheid, niet als een direct gevaar voor de
verkeersveiligheid, gegeven het feit dat deelname aan het verkeer is toegestaan tot
het volgen van de cursus. Hiermee miskent de directie dat sprake is van een
voorwaardelijke deelname aan het verkeer. Wordt de cursus niet gevolgd, dan wordt
het rijbewijs ongeldig verklaard! Daarbij dient bedacht te worden dat de verplichting
een EMA-cursus te volgen onder meer wordt opgelegd bij een eenmalige
aanhouding met een promillage van tussen de 1,3 en 1,8.
5. De door Ernst & Young in het concept-rapport genoemde algemene termijnen zijn
geen fatale termijnen, het zijn slechts richtlijnen. Overschrijding van de termijn heeft
dus niet tot gevolg dat geen maatregel meer opgelegd kan worden.
6. In 2008 zijn minimaal 3.740 (!) mededelingen niet in behandeling genomen. Een
deel van deze mededelingen behoort echter wel tot de door de ondernemingsraad
genoemde 1.000 dossiers. De betreffende 3.740 mededelingen zijn geen onderwerp
van het onderzoek van Ernst & Young geweest. Niet onderzocht is mitsdien of de
mededelingen terecht niet in behandeling zijn genomen, terwijl bijvoorbeeld het ten
onrechte als onvoldoende kwalificeren van mededelingen voor de verkeersveiligheid
hetzelfde effect heeft als stopzetting van de procedure.
7. Daarnaast zijn er minimaal 100 dossiers niet in het systeem opgenomen, omdat het
BSN-nummer ontbrak. Ook deze dossiers zijn niet in het onderzoek betrokken
geweest. Het gaat dan bijvoorbeeld om buitenlanders die voor kortere of langere tijd
in Nederland wonen en werken. Deze behoren niet tot de onder punt 5 bedoelde
3.740 dossiers. Het zou weinig moeite kosten ófwel de ontbrekende nummers
alsnog op te vragen ófwel het systeem aldus aan te passen dat ook zonder BSN-
nummer een mededeling in behandeling kan worden genomen. Hoe dan ook, het
niet in behandeling nemen raakt direct de verkeersveiligheid.
8. Ernst & Young stelt onder punt 3.4.3 dat zij heeft `vastgesteld' dat het CBR in 2008
voor 1.321 dossiers de procedure heeft geannuleerd. De ondernemingsraad vraagt
zich af hoe Ernst & Young dat heeft `vastgesteld' en hoe Ernst & Young de
10
AKDPVW:#2012008v4
zekerheid heeft dat die vaststelling betrouwbaar is.3 Daar komt bij dat Ernst & Young
in voetnoot 1 van het rapport spreekt van 2.000 dossiers uit oudere jaren die zouden
zijn geanalyseerd en opgeschoond. Dit alleen zijn er al meer dan de door Ernst &
Young genoemde 1.321 genoemde dossiers!
9. Ernst & Young stelt onder punt 3.4.3 dat zij heeft `vastgesteld'4 dat in 2008 in 926
van de 1.321 geannuleerde dossiers sprake zou zijn van externe omstandigheden
die aanleiding daartoe gaven. Ernst & Young heeft de juistheid van deze mededeling
op geen enkele wijze onderzocht, zelfs niet steekproefsgewijs. Van de resterende
395 dossiers zou in 193 gevallen, na een beoordeling en inschatting van de risico's
voor de verkeersveiligheid, de procedure zijn beëindigd, 202 EMA-dossiers zouden
omwille van tijdsverloop zijn beëindigd.
10. Het door Ernst & Young genoemde getal van 193 `onderzoeksdossiers' is niet juist.
Dit moeten er 650 zijn. Indien bronbescherming ten volle is gewaarborgd, kan de
ondernemingsraad een lijst met naam en toenaam aan Ernst & Young te
verstrekken om deze vervolgens tezamen te vergelijken met de lijst waar Ernst &
Young over zou beschikken. Daar komt bij dat een dergelijke beoordeling van
dossiers zich niet verdraagt met de publieke taken die het CBR door de overheid zijn
opgelegd. Bovendien is niet onderzocht of dergelijke beoordelingen juist zijn
geweest. Het heeft er veeleer de schijn van dat de beëindiging enkel en alleen is
ingegeven door tijdsverloop.
11. Ook het door Ernst & Young genoemde getal van 202 `EMA-dossiers' is niet juist.
Dit moeten er tenminste 400 zijn. Indien bronbescherming ten volle is gewaarborgd,
kan de ondernemingsraad een lijst met naam en toenaam aan Ernst & Young
verstrekken om deze vervolgens tezamen te vergelijken met de lijst waar Ernst &
Young over zou beschikken. In ieder geval staat op dit moment vast dat de
tenminste 202 EMA-dossiers uitsluitend zijn beëindigd omwille van tijdsverloop. Om
wat voor gevallen het gaat, heeft de ondernemingsraad hiervoor onder punt 3
aangegeven.
12. De dossiers die omwille van externe omstandigheden zijn beëindigd zijn, los van de
vraag hoeveel dat er waren, door de ondernemingsraad vanzelfsprekend niet
meegenomen bij het vormen van zijn oordeel over 1.000 dossiers. Wat overigens
opvalt is dat in de eerste helft van 2008 zo'n 250 dossiers zijn geannuleerd en in de
3 Betreft die vaststelling het feit dat op een door het CBR overhandigde lijst 1.321 dossiers met naam en
toenaam zijn vermeld, dan is die vaststelling zonder gedegen nader onderzoek niet betrouwbaar. De
ondernemingsraad verwijst naar de punten 2 en 3 van de algemene opmerkingen hierboven.
4 Voor de waarde van de term `vaststellen' verwijst de ondernemingsraad naar punt 7
---
AKDPVW:#2012008v4
tweede helft zo'n 975 dossiers. De ondernemingsraad vraagt zich af of het grote
aantal annuleringen in de tweede helft van 2008 wellicht het gevolg is vertraging in
de interne behandeling binnen het CBR, die uiteindelijk is gecamoufleerd met een
annulering `om externe redenen'.
13. Tekenend voor het feit dat Ernst & Young niet onafhankelijk is, althans dat sprake is
van een gestuurd onderzoek, acht de ondernemingsraad de mededeling dat Ernst &
Young het daadwerkelijk effect op de verkeersveiligheid niet heeft kunnen
vaststellen. Daarmee wekt Ernst & Young op zijn minst genomen de suggestie dat
die effecten onderzocht zijn en dat de conclusie gerechtvaardigd is dat de veiligheid
niet in het geding is.
De effecten zijn niet onderzocht, zijn kunnen ze zelfs niet direct onderzocht worden.
De overheid is er echter van uitgegaan dat de maatregelen een gunstig (preventief)
effect hebben op de verkeersveiligheid, en daarmee hoort de kous af te zijn. Anders
had hij de vorderingenprocedure (en dan met name de EMA) niet ingevoerd, en
anders zou hij ook wel hebben afgezien van bijvoorbeeld invoering van het
puntenstelsel rijbewijzen en het Alcoholslotprogramma, dat nagenoeg de zelfde
verwijzingscriteria kennen als de EMA. De onlangs ingevoerde Lichte Educatieve
Maatregel Alcohol en verkeer (LEMA) kent zelfs lagere verwijzingscriteria dan de
EMA, en zou dus in de visie van de directie helemaal niet de verkeersveiligheid
dienen. De ondernemingsraad acht het onbestaanbaar dat het CBR op dit punt
eigenstandig meent te kunnen stellen en meent te moeten beoordelen of en
wanneer de verkeersveiligheid gediend is!
Stelling 5
Tenminste 5000 (!) medische dossiers zijn zoekgeraakt
1. Ernst & Young introduceert het begrip `tijdelijk zoekraken'. Een dergelijk tijdelijk
zoekraken zou iets anders zijn dan waar de ondernemingsraad het oog op had.
Ernst & Young miskent daarmee de strekking van de stelling van de
ondernemingsraad: zoek is zoek. De ondernemingsraad heeft niet gesproken van
definitief zoekraken, maar slechts in algemene termen van zoek raken. Tijdelijk of
niet is daarbij niet relevant. Met zoek raken bedoelt de ondernemingsraad dat ze al
dan niet tijdelijk niet uit het systeem naar voren komen, bijvoorbeeld indien ze
opgevraagd worden. Ze zijn als het ware gedurende zekere tijd (en die tijd kan
oplopen tot enige weken!) onzichtbaar.
2. Dossiers die niet zijn gescand zijn buiten onderzoek gebleven. Wat is er met die
dossiers gebeurd?
12
AKDPVW:#2012008v4
3. De directie heeft bij de hierboven genoemde brief van 4 februari 2009 zelf reeds
aangegeven dat Medisch niet in control was. Daarbij gaat het óók om het feit dat
SCOPE en Dyktion met elkaar conflicteren. Mede in dat licht dient de stelling van de
ondernemingsraad met betrekking tot de 5.000 dossiers te worden geplaatst.
4. Met zoekraken heeft de ondernemingsraad het oog gehad op het feit dat dossiers
gedurende zekere tijd niet zichtbaar waren in het systeem. Als voorbeeld is aan dit
advies een bijlage 8 gehecht, waaruit blijkt dat tussen de invoer in het systeem en
de ontvangstbevestiging een periode van drie weken verstrijkt. Het betreffende
dossier is dus drie weken zoek.
5. Tijdens een werkoverleg medische administratie van 17 maart 2009 is door een van
de betrokken de vraag opgemerkt dat er veel dossiers in de pijpleiding blijven
hangen (zo'n 4.000 stuks), die nu weer terecht zijn. De leidinggevende antwoordt
daarop dat de dossiers geleidelijk aan vrijgegeven zullen worden, en dat ze geen
onderdeel uitmaken van de dossiers waar in de pers van wordt gesproken. De
ondernemingsraad ziet hierin de bevestiging dat duizenden medische dossiers voor
kortere of langere tijd zoek zijn in het systeem.
6. Gevolg van (tijdelijk) zoekraken is dat medewerkers van het CBR met grote
regelmaat worden lastiggevallen door boze kandidaten die er geen enkel begrip voor
hebben dat verklaringen (al dan niet tijdelijk) zoek zijn in de systemen van het CBR.
Dit zoek raken (`in de pijplijn blijven hangen') leidt er toe dat kandidaten geen
verklaring van geschiktheid ontvangen die voor het afleggen van een rij examen of
voor het verlengen van een rijbewijs noodzakelijk is. Die vertraging vertaalt zich
onder meer in de enorme aantallen (duizenden) termijnoverschrijdingen in lopende
dossiers die in het kader van stelling 2 door Ernst & Young zijn vastgesteld.
Medewerkers van het CBR ervaren het als zeer onprettig en bedreigend door
kandidaten/verlengers te worden aangesproken, die geen enkel begrip hebben voor
de vertraging, voor het zoekraken in het systeem en wat dies meer zij. Dáár gaat het
de ondernemingsraad om. De raad herhaalt dat Ernst & Young in het geheel niet
met dergelijke medewerkers heeft gesproken, hetgeen een ernstige tekortkoming in
het onderzoek is.
Conclusie
De ondernemingsraad is van mening dat de uitkomsten van het onderzoek door Ernst &
Young, bij juiste lezing, de eerdere stellingen van de ondernemingsraad onderschrijven.
Bij juiste lezing heeft de ondernemingsraad onder meer het oog op het feit dat niet
alleen de verkeersveiligheid (met name bij de stellingen 4 en 5), maar ook de
klantgerichtheid van het CBR (met name bij de stellingen 1, 2, 3 en 5) maatgevend
13
AKDPVW:#2012008v4
hoort te zijn bij de beoordeling daarvan. De ondernemingsraad komt tot de conclusie
dat niet langer sprake is van `stellingen' van de raad, maar van (juiste) `constateringen'.
14
AKDPVW:#2012008v4
Bij lag e 4B
Wed er hoor r eac ti e O R
her zi en as sur anc e r appor t
18 mei 2 009
Reactie hoor en wederhoor
Van: de ondernemingsraad van het CBR
Aan: Ernst & Young Nederland LLP
d.d.: 18 mei 2009
Inleiding en procedure
Op 8 april 2009 heeft Ernst & Young een Assurance-rapport uitgebracht, waarin zij heeft
gerapporteerd over haar onderzoek inzake beweringen van de ondernemingsraad in
zijn advies van 20 februari jl. Het concept van het rapport had Ernst & Young op 27
maart 2009 ter hoor en wederhoor voorgelegd aan de ondernemingsraad. Deze heeft
zijn reactie op 8 april aan Ernst & Young doen toekomen.
Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de Raad van Toezicht d.d. 1
mei 2009, heeft Ernst & Young aanvullend, naar de ondernemingsraad begrijpt feitelijk,
onderzoek gedaan naar de punten 10 en 11 op pagina 11 van de reactie hoor en
wederhoor van 8 april.
In het kader van informatie-uitwisseling waaraan Ernst & Young behoefte had in het
kader van haar nadere onderzoek, heeft twee maal overleg plaats gevonden met een
afvaardiging van de ondernemingsraad, vergezeld van zijn adviseur. Op 18 mei jl. heeft
de ondernemingsraad het concept-rapport (vierde versie) ontvangen, met het verzoek
daarop zijn reactie hoor en wederhoor te geven. Met het onderhavige stuk geeft de
ondernemingsraad gehoor aan het verzoek van Ernst & Young
Algemene opmerkingen
Alvorens op de bevindingen van Ernst & Young in te gaan, plaatst de raad een aantal
algemene opmerkingen.
1. De ondernemingsraad heeft vrijwel terstond nadat het eerste rapport van Ernst &
Young door de Raad van Toezicht aan de Minister van Verkeer en Waterstaat was
aangeboden, de Raad van Toezicht bij mail van zijn adviseur d.d. 10 april 2009
verzocht om, net als de directie, een exemplaar van het rapport te mogen
ontvangen. De voorzitter van de Raad van Toezicht heeft bij mail van 14 april 2009
laten weten geen gehoor te geven aan het verzoek. De zojuist bedoelde mails, en
vier nadien nog gewisselde mails, zijn als bijlage 1 aan deze reactie gehecht.
Het feit dat de Raad van Toezicht de ondernemingsraad de mogelijkheid heeft
onthouden kennis te nemen van het eerste definitieve rapport inclusief bijlagen,
heeft tot gevolg dat de directie in het kader van het onderhavige (tweede) onderzoek
bekend is met het standpunt en de visie van de ondernemingsraad ten aanzien van
het eerste rapport en met de conclusies van Ernst & Young daarin. Omgekeerd is
dat voor de ondernemingsraad niet het geval waar het gaat om het standpunt en de
visie van de directie en de conclusies van Ernst & Young. De ondernemingsraad is
van oordeel dat sprake is van een ongelijkheid die op zijn minst ongewenst is, maar
die wellicht zelfs afbreuk doet aan `equality of arms'.
2. In zijn reactie hoor en wederhoor van 8 april heeft de ondernemingsraad
vraagtekens geplaatst bij de wijze van onderzoek door Ernst & Young. De
ondernemingsraad wil hier nadrukkelijk opmerken dat hij dergelijke vraagtekens niet
heeft naar aanleiding van het aanvullende onderzoek met betrekking tot de
hierboven bedoelde punten 10 en 11.
Specifieke opmerkingen
1. De ondernemingsraad heeft aan Ernst & Young een lijst ter hand gesteld met 2.042
dossiernummers, waarvan de ondernemingsraad er omstreeks 1.350 kwalificeert als
stopzetting om interne redenen. In 60 van deze gevallen was zelfs sprake van een
schorsing.
Van deze 1.350 dossiers zijn er 253 waarin de procedure na ontvangst van de
mededeling is geannuleerd, hoewel de mededelingen voldoende waren om te
besluiten tot een onderzoek of het opleggen van een EMA. Ten onrechte zijn, op
uitdrukkelijke instigatie van de Raad van Toezicht1, deze 253 dossiers niet
meegenomen in het onderzoek, terwijl annulering na ontvangst van een op zich
voldoende mededeling hetzelfde effect als stopzetting van de procedure.
2. Ernst & Young heeft in zijn onderzoek niet meegenomen mededelingen die niet in
het systeem zijn ingevoerd, bijvoorbeeld wegens het ontbreken van een BSN-
nummer. Zonder hen willen te stigmatiseren, gaat het bijvoorbeeld om Polen, van
wie bekend is dat ze weliswaar hard werken, maar dat ze ook stevig kunnen
drinken. Hun dossiers worden niet verder behandeld2, hetgeen tot gevolg heeft dat
het CBR artikel 131 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994 veronachtzaamt. Het zou
1 De ondernemingsraad heeft de Raad van Toezicht met klem verzocht in het kader van een onderzoek naar de
juistheid van de bewering van de ondernemingsraad ten aanzien van stopzetting van vorderingendossiers, tevens
deze 253 dossiers te onderzoeken waarin de procedure na ontvangst van de mededeling is geannuleerd.
2 De ondernemingsraad krijgt signalen uit de organisatie dat deze dossiers zouden zijn vernietigd.
weinig moeite kosten ófwel de ontbrekende nummers alsnog op te vragen ófwel het
systeem aldus aan te passen dat ook zonder BSN-nummer een mededeling in
behandeling kan worden genomen. Hoe dan ook, het niet in behandeling nemen
raakt direct de verkeersveiligheid.
3. In 54 onderzoeksdossiers en in 86 EMA-dossiers is sprake van een misdrijf, begaan
op een bromfiets. Het overgrote deel van de 140 personen beschikt tevens over een
autorijbewijs. Omdat artikel 130 en 131 Wegenverkeerswet 1994 volgens de directie
van het CBR slechts betrekking zouden hebben op rijvaardigheid en rijgeschiktheid
van motorvoertuigen, zou de vorderingsprocedure niet van toepassing zijn indien de
overtreding is begaan op een bromfiets.
De ondernemingsraad leest een dergelijke beperking niet in de betreffende twee
artikelen. In het licht van de definitie van bromfiets in artikel 1 lid 1 onder e
Wegenverkeerswet 1994, waarin de brommer ook wordt aangeduid als een
motorrijtuig, is de vorderingsprocedure (zowel onderzoek als EMA) naar het oordeel
van de ondernemingsraad ook van toepassing op bestuurders van een brommer,
indien zij tevens over een ander rijbewijs beschikken. Voor het in artikel 130
bedoelde vermoeden dat iemand niet geschikt is bijvoorbeeld in een auto of op een
motor te rijden, is niet vereist dat de betrokkene op dat moment een auto bestuurt.
Het vermoeden kan ook ontstaan indien de betrokkene op dat moment, met een te
hoog promillage, op een brommer rijdt en wordt aangehouden. Het kan toch niet zo
zijn dat een brommerrijder die te veel heeft gedronken, daarvan geen gevolgen
ondervindt voor zijn deelname aan het verkeer als bestuurder van een motor, een
auto, een tractor of een vrachtwagen.
4. Uit de recapitulatie bevindingen op pagina 18 van het (concept) rapport blijkt dat het
aantal stopzettingen wegens interne factoren circa 511 dossiers bedraagt. Dit zijn
weliswaar niet de door de ondernemingsraad genoemde 1.000 dossiers, maar het
gaat in ieder geval om een zodanig aantal dossiers dat de bewering van de
ondernemingsraad gegrond is. Bovendien zijn de in de punten 1 en 3 bedoelde (in
totaal) 393 dossiers ten onrechte niet betrokken bij de beoordeling van het door de
ondernemingsraad genoemde aantal van 1.000 dossiers. Onbegrijpelijk is in ieder
geval de stelling van directie en Raad van Toezicht dat zij zich niet herkennen in de
bewering van de ondernemingsraad.
Daar komt tot slot bij dat in 2008 minimaal 3.740 (!) mededelingen niet in
behandeling zijn genomen. De betreffende mededelingen zijn geen onderwerp van
het onderzoek van Ernst & Young geweest. Niet onderzocht is mitsdien of de
mededelingen terecht niet in behandeling zijn genomen, terwijl een deel van de
desbetreffende mededelingen wel behoort tot de door de ondernemingsraad
genoemde 1.000 dossiers, omdat het ten onrechte als onvoldoende kwalificeren
voor de verkeersveiligheid hetzelfde effect heeft als stopzetting van de procedure.
Bij lag e 5A
Wed er hoor r eac ti e d ir ec ti e
assur anc e r appor t 8 a pr il 2 009
WEDERHOOR REACTIE DIRECTIE CBR
Onderliggend document behandelt in het kader van wederhoor de schriftelijke reactie van de
directie van het CBR gebaseerd op het door Ernst & Young uitgebrachte "concept rapport CBR"
(dd. 27 maart 2009).
CONTEXT VAN HET ONDERZOEK
Op 23 februari heeft de Raad van Toezicht van het CBR Ernst & Young (E&Y) opdracht
gegeven tot onderzoek naar vijf door de Ondernemingsraad geuite beweringen over het
functioneren van het CBR. De Ondernemingsraad heeft deze beweringen gedaan in de context
van de implementatie van Dyktion (een omvangrijke vernieuwing van de bestaande ICT
architectuur van het CBR).
In zijn inleiding tot de vijf geuite beweringen omschrijft de Ondernemingsraad dit als volgt:
"De implementatie van Dyktion is, naar mening van de Ondernemingsraad, rampzalig verlopen.
Onder meer omdat met het invoeren van Dyktion andere ICT-systemen (met name SCOOP,
MOVE, TOP en Oracle HR) ontregeld zijn en/of elkaar tegenwerken. Dit heeft onder meer
geleid tot:
1. Het afgeven van verkeerde rijbewijscategorieën en geschiktheidstermijnen. Zo zijn aan
(medisch) ongeschikten geschiktheidsverklaringen afgegeven.
2. Burgers die hun taken niet kunnen uitvoeren of hun baan dreigen te verliezen omdat het
CBR niet tijdig geschiktheidsverklaringen kan leveren.
3. Verkeerde tenaamstelling waardoor gemeenten de gewenste documenten niet kunnen
afgeven.
4. Van tenminste 1.000 (!) betrokkenen is in 2008 de vorderingsprocedure na een
mededeling van de politie niet uitgevoerd omdat de dossiers te lang zijn blijven liggen,
hetgeen juist voorkomen had moeten worden door het nieuwe systeem. Dit betekent dat
onder meer ernstig alcoholmisbruik, drugsgebruik e.d. zonder gevolg is gebleven voor
de rijbevoegdheid van de betrokkenen.
5. Tenminste 5.000 (!) medische dossiers zijn zoekgeraakt."
De door de Raad van Toezicht van het CBR geformuleerde onderzoeksopdracht is het
vaststellen van de feitelijke juistheid van de bovenstaande vijf geuite beweringen. De
doelstelling van het onderzoek van E&Y is gelegen in het aantonen, nuanceren dan wel
weerleggen van de door de Ondernemingsraad geuite beweringen over het functioneren van
het CBR.
Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc
8 april 2009 1
NORMENKADER
Het is de verantwoordelijkheid van de directie van het CBR om, op basis van de doelstelling
van het CBR, waarop wordt toegezien door de Raad van Toezicht, een concreet normenkader
voor de prestaties te formuleren. Het accorderen van het normenkader zoals dat gesteld is door
de directie van het CBR behoort dan ook niet tot de verantwoordelijkheden van de Raad van
Toezicht. Het normenkader dat wordt gebruikt binnen het onderzoek van E&Y is door de
directie van het CBR gebaseerd op het geldende nomenkader voor de meting van de prestaties
van de processen van het CBR, waarbinnen de directie opereert. Voor zover er geen specifieke
normen beschikbaar waren, heeft de directie een specifiek normenkader afgeleid van de
doelstellingen van het CBR.
REACTIE OP BEVINDINGEN
In het onderstaande gedeelte wordt per bewering een reactie van de directie van het CBR op de
bevindingen uit het onderzoek van E&Y weergegeven.
1. Het afgeven van verkeerde rijbewijscategorieën en geschiktheidstermijnen. Zo zijn aan
(medisch) ongeschikten geschiktheidsverklaringen afgegeven.
Als gevolg van incidenteel gemaakte fouten in de uitvoering van processen door medewerkers
van het CBR heeft het onderzoek van E&Y in de onderzochte periode minimaal drie onjuiste
verklaringen van medische geschiktheid gevonden die ten onrechte zijn afgegeven. Aan
minimaal één burger is een categorie te weinig afgegeven.
De directie van het CBR erkent de constatering van E&Y dat het hier incidentele
procedurefouten betreft en niet structurele, systematische fouten in de uitvoering van processen.
De directie van het CBR betreurt de geconstateerde fouten, maar acht dergelijke fouten
onvermijdelijk en beschouwt de bewering van de Ondernemingsraad als niet gegrond.
De door het onderzoek van E&Y gevonden incidenteel gemaakte fouten door medewerkers van
het CBR hebben op korte termijn geen gevolgen voor de verkeersveiligheid:
· Twee onterecht afgegeven verklaringen betreffen personen die naar de oogarts zijn
verwezen, omdat afwijkingen in de gezichtsscherpte zijn genoteerd door de keurende
huisarts (niet omdat de gezichtscherpte onvoldoende is). De "Regeling eisen geschiktheid
2000" schrijft in dit geval een onderzoek door een oogarts voor "ter vaststelling van de
geschiktheidtermijn". De geconstateerde gevallen betreffen personen die een rijbewijs met
een onbeperkte termijn hebben gekregen, terwijl zij mogelijk slechts recht hebben op een
rijbewijs met een beperkte termijn van minimaal één jaar. De onterecht afgegeven
verklaringen zijn beiden gedateerd op december 2008. Tot aan december 2009 is derhalve
de verkeersveiligheid niet in het geding.
Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc
8 april 2009 2
· Eén onterecht afgegeven verklaring betreft een persoon, waarbij de beperking "bril-dragen
verplicht" op 1 van de 7 categorieën van het rijbewijs niet is meegenomen. Het rijbewijs is
afgegeven zonder beperking op categorie DE. De beperking is echter wel afgegeven voor de
bovenliggende categorie D. Met de opgelegde beperking voor de categorie D wordt
automatisch de onderliggende categorie DE afgedekt. Het geconstateerde feit heeft dan ook
geen gevolgen voor de verkeersveiligheid.
· Aan minimaal één burger is een categorie te weinig afgegeven. Het afgeven van een
categorie te weinig heeft per definitie geen gevolgen voor de verkeersveiligheid. Alle
binnen het CBR bekende gevallen van burgers die te weinig categorieën hebben gekregen,
hebben via de gemeente de ontbrekende verklaringen alsnog terecht toegekend gekregen.
Met betrekking tot de twee onterecht afgegeven verklaringen van personen die naar de oogarts
zijn verwezen, heeft het CBR vrijwel direct na afgifte van de onjuiste medische verklaring een
verwijzing naar een oogarts uitgeschreven en het besluit ingetrokken. De medewerkers hebben
hierbij verzuimd de registratie bij de RDW te laten blokkeren (die wordt gebruikt voor het
verkrijgen van een rijbewijsdocument). De gemaakte fouten zijn reeds volgens de bestaande
procedure gecorrigeerd. De betreffende personen dienen, mits zij het rijbewijs willen behouden,
alsnog een onderzoek door de oogarts te ondergaan1. Naar aanleiding van de geconstateerde
feiten is de bestaande procedure voor het intrekken van besluiten nogmaals onder de aandacht
gebracht bij alle betrokken medewerkers.
2. Burgers die hun taken niet kunnen uitvoeren of hun baan dreigen te verliezen omdat het CBR
niet tijdig geschiktheidsverklaringen kan leveren.
Het onderzoek van E&Y concludeert dat het CBR in 1,1% van de afgeronde aanvragen in alle
rijbewijscategorieën de gehanteerde norm van 16 weken overschrijdt. In de rijbewijscategorieën
C, CE, D en/of DE overschrijdt het CBR in 0,7% van de afgeronde aanvragen de gehanteerde
norm van 16 weken. De overschrijdingen vallen binnen het normenkader van de directie van het
CBR, waarbij maximaal 2% van de afgeronde verklaringen de norm van 16 weken mag
overschrijden. Het onderzoek van E&Y toont daarnaast ook de externe afhankelijkheid: de
overschrijding van de duur van 16 weken op afgeronde dossiers wordt in meer dan de helft van
de gevallen verklaard door oorzaken die buiten het CBR liggen.
Voor het tijdig afgegeven van verklaringen van geschiktheid heeft het CBR te maken met
externe afhankelijkheden als gevolg van de rol van de betrokken burgers zelf (onvolledige
informatie, vakanties) en betrokken specialisten (tijdigheid en volledigheid van
keuringsrapporten). Het tijdig afgegeven van verklaringen van geschiktheid is derhalve een
1 Inmiddels hebben de betreffende personen het gevraagde oogartsrapport ter vaststelling van de geschiktheidtermijn opgestuurd. De
betreffende personen zijn niet ongeschikt: eenmaal is een termijnbeperking van 2 jaar van toepassing en eenmaal een reguliere termijn
van 5 jaar (wettelijke termijn van de geldigheid boven de 65 jaar).
Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc
8 april 2009 3
proces dat niet volledig binnen de invloedsfeer van het CBR valt. De directie acht een norm van
100% dan ook als niet haalbaar.
Het onderzoek van E&Y toont aan dat het CBR niet in alle gevallen tijdig
geschiktheidverklaringen afgeeft, maar is niet in staat een oordeel te geven of dit ook tot gevolg
heeft gehad dat burgers hun taken niet hebben kunnen uitvoeren of hun baan dreigen te
verliezen. De directie beschouwt de bewering van de Ondernemingsraad met betrekking tot het
tijdig afgeven van 98% van de geschiktheidsverklaringen als niet gegrond. De directie acht het
op basis van de bevindingen van E&Y niet mogelijk om de bewering van de Ondernemingsraad
ten aanzien van burgers die hun taken niet hebben kunnen uitvoeren of hun baan dreigen te
verliezen gegrond dan wel niet gegrond te verklaren. Binnen het CBR zijn (over 2008 en 2009)
overigens geen klachten bekend van personen die hun baan daadwerkelijk hebben verloren als
gevolg van het niet tijdig afgeven van een geschiktheidverklaring door het CBR.
Naar mening van de directie, zijn een drietal constateringen omtrent de juistheid van de
geconstateerde feiten, relevant voor de beoordeling:
· Het onderzoek van E&Y legt, vanwege de beroepsafhankelijkheid, de nadruk op
rijbewijscategorieën C, CE, D en/of DE. In deze rijbewijscategorieën bevinden zich echter
niet alleen professionals, maar ook privégebruikers, dan wel personen die inmiddels de
leeftijd van 65 jaar hebben gepasseerd (naar schatting ca. 10% van het totaal aan
verklaringen in de rijbewijscategorieën C, CE, D en/of DE op jaarbasis) en gezien hun
leeftijd niet meer in de categorie beroepsvervoer vallen. De resultaten van het onderzoek
van E&Y zijn hier niet voor gecorrigeerd, waardoor het trekken van eventuele conclusies op
het gebied van de beroepsafhankelijkheid niet mogelijk is.
· Het onderzoek van E&Y baseert zich op zowel "afgeronde" als "in behandeling zijnde"
aanvragen. Met betrekking tot de "in behandeling zijnde" aanvragen is binnen het CBR
bekend dat, als gevolg van de implementatie van SCOOP, de database onterecht
openstaande dossiers bevat. Het CBR voert daarom dagelijks steekproeven uit op oude, nog
openstaande, dossiers. De resultaten van het onderzoek van E&Y zijn hier niet voor
gecorrigeerd. Bij de beoordeling van de resultaten richt de directie van het CBR zich dan
ook primair op de afgeronde dossiers.
· Het eventueel niet kunnen uitvoeren van een functie of het verlies van een baan hangt direct
samen met het verstrijken van de geldigheidsduur van het rijbewijs. Het onderzoek van
E&Y behandelt niet de vraag of bij personen waar de behandeling van de aanvraag langer
dan 16 weken heeft geduurd de geldigheidsduur van het rijbewijs daadwerkelijk is
verstreken.
Sinds juni 2008 werkt het CBR aan de verbetering van de prestaties op doorlooptijden voor het
afgegeven van geschiktheidverklaringen. Als gevolg van de digitalisering van het medisch
proces (implementatie van SCOOP, afgerond november 2008) zijn werkvoorraden (dossiers in
behandeling) echter tussentijds opgelopen. Het onvermijdelijke gevolg van oplopende
werkvoorraden is dat doorlooptijden groeien en termijnen uiteindelijk in gevaar kunnen komen.
Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc
8 april 2009 4
Het is de directie van het CBR bekend dat het CBR niet in alle gevallen voldoet aan de termijn
van 16 weken. E&Y kwalificeert het niet halen van de 16 weken termijn als een systematische
procedurefout. Dit sluit niet aan op de door E&Y op pagina 3 van het rapport gestelde definitie
van een systematische procedurefout, dat wil zeggen dat dit fouten zijn die worden gemaakt
door medewerkers van het CBR. Het niet halen van termijnen wordt niet veroorzaakt door
fouten van medewerkers. Dit betreft hooguit een tijdelijk capaciteitstekort voor het inlopen van
de achterstanden, ontstaan als gevolg van de implementatie van SCOOP. Derhalve zijn eind
2008 door de directie aanvullende maatregelen genomen. Op dit moment worden de bestaande
werkvoorraden middels de inhuur van tijdelijke additionele capaciteit en de inzet van overwerk
versneld weggewerkt. Bovendien wordt het medisch proces sinds eind december tijdelijk
centraal aangestuurd, waardoor bestaande regionale verschillen in prioriteitstelling en
werkwijze verdwijnen. De medische verklaringen voor het beroepsvervoer ("Vernieuwingen
CDE") hebben prioriteit gekregen binnen de medische administraties, daarnaast hanteert het
CBR een versnelde, interne procedure in gevallen waarbij het rijbewijs dreigt te verlopen.
Tenslotte worden aanvullende maatregelen genomen om de werking van SCOOP te verbeteren.
Het CBR streeft ernaar om 95% van de verklaringen binnen 12 weken en 98% van de
verklaringen binnen 16 weken af te ronden. Voor de complete optimalisatie van dit proces heeft
het CBR echter structurele maatregelen nodig, waaronder een definitieve centrale aansturing
van het medisch proces zoals wordt voorgesteld in de voorgenomen reorganisatieplannen.
3. Verkeerde tenaamstelling waardoor gemeenten de gewenste documenten niet kunnen
afgeven.
Het onderzoek van E&Y heeft vastgesteld dat tenaamstelling van klanten door het CBR geen rol
speelt, doordat het CBR de gegevens van klanten registreert aan de hand van het Burger Service
Nummer (BSN). De daadwerkelijke tenaamstelling wordt via de gemeenten (via de
Gemeentelijke Basis Administratie) op BSN gekoppeld. De actualiteit van de GBA is leidend
voor de tenaamstelling van het rijbewijs. Het CBR heeft ten aanzien hiervan geen
verantwoordelijkheid.
Het onderzoek van E&Y heeft vastgesteld dat de uitwisseling van gegevens aan het RDW in
2008 en 2009 uitsluitend op basis van het BSN heeft plaatsgevonden, via Dyktion en SCOOP.
Daarnaast heeft het onderzoek van E&Y de juiste werking van de geautomatiseerde koppeling
tussen Dyktion/SCOOP en de GBA vastgesteld.
Op basis van de geconstateerde feiten beschouwt de directie van het CBR de bewering van de
Ondernemingsraad als niet gegrond.
Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc
8 april 2009 5
4. Van tenminste 1.000 (!) betrokkenen is in 2008 de vorderingsprocedure na een mededeling
van de politie niet uitgevoerd omdat de dossiers te lang zijn blijven liggen, hetgeen juist
voorkomen had moeten worden door het nieuwe systeem. Dit betekent dat onder meer ernstig
alcoholmisbruik, drugsgebruik e.d. zonder gevolg is gebleven voor de rijbevoegdheid van de
betrokkenen.
Zoals gerapporteerd aan de Minister van V&W (rapportage E&Y, dd. 29 mei 2008), had het
CBR sinds 2007 te maken met lange doorlooptijden binnen het vorderingenproces. Sinds juni
2008 werkt het CBR met succes aan de verbetering van deze prestaties middels verbeterde
aansturing, nieuwe managementrapportages en zorgvuldig ingezet overwerk. In juni 2008
werden gemiddeld 50% van de processen op tijd afgerond, op dit moment ligt dit gemiddelde
tussen de 85% en de 90%.
Onderdeel van het beter beheersen van de vorderingsprocedure is het versneld beoordelen en
afwikkelen van oude dossiers geweest (zoals eveneens was aangekondigd in de rapportage
E&Y, dd. 29 mei 2008). Door achterstanden uit het verleden, had het CBR medio 2008 te
maken met verouderde dossiers (gestart in 2007 of eerder). Vanaf juni 2008 is gestart met de
versnelde beoordeling en afwikkeling van deze oude dossiers. De achterstanden zijn inmiddels
weggewerkt, zodat mogelijke stopzetting van dossiers wegens tijdsverloop (tussen besluit en
uitvoering) niet meer aan de orde is.
Het onderzoek van E&Y constateert dat er in de onderzochte periode 1.321 dossiers inzake de
vorderingsprocedure van het CBR zijn stopgezet. Voor 926 dossiers ligt de oorzaak hiervan
buiten de invloedsfeer van het CBR (overlijden, spoorloos raken betrokkene,
afstandsverklaringen en gegrond verklaren van bezwaarschriften). Voor de resterende 395
dossiers (1,8% van het totaal van 22.000 vorderingsdossiers in 2008) ligt de oorzaak van de
stopzetting binnen de invloedsfeer van het CBR. Het betreft 193 dossiers inzake onderzoeken
naar rijgeschiktheid of rijvaardigheid en 202 EMA dossiers.
· 193 Onderzoeken naar rijgeschiktheid of rijvaardigheid. De 193 stopgezette dossiers (0,9%
van het totaal aan vorderingsdossiers in 2008) zijn grotendeels in 2007 of eerder gestart. De
beoordeling van de stopzetting van een onderzoek naar rijgeschiktheid of rijvaardigheid is op
dossierniveau kwalitatief uitgevoerd aan de hand van de volgende criteria:
- Besluitvorming naar aanleiding van tijdsverloop kan pas aan de orde zijn indien in een
lopend dossier gedurende minimaal zes maanden geen enkele activiteit heeft
plaatsgevonden.
- De gevolgen van stopzetting van een dossier voor de verkeersveiligheid wordt op
dossierniveau beoordeeld. Essentiële factoren hierbij zijn: recidivekans (in elk geval
wordt contact opgenomen met de politie of zich inmiddels nieuwe feiten hebben
voorgedaan), hoogte ademalcoholgehalte en ernst van de medische aandoening of ernst
van het vermoeden van niet-rijvaardigheid.
Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc
8 april 2009 6
- Alle stopzettingen worden beoordeeld door een jurist en een arts (medisch adviseur) van
het CBR. De resulterende overwegingen en adviezen worden vervolgens door de
coördinator voorgelegd aan de manager Vorderingen. Deze neemt de beslissing, waarna
de overweging en de beslissing met paraaf worden gearchiveerd.
- Uitgangspunt bij schorsingszaken (het rijbewijs is hangende het onderzoek geschorst) is
dat deze nooit worden gestopt, tenzij er sprake is van een door het CBR niet
beïnvloedbare reden.
- Bij dossiers waarvan de geldigheidsduur van het rijbewijs op grond van medische
redenen verlopen is, wordt de procedure stopgezet. Gegevens dienen bij de medische
administratie van het CBR gemeld te worden.
In zes van de 193 stopgezette onderzoeken was het rijbewijs geschorst, deze dossiers hadden
niet mogen worden stopgezet. In de overige gevallen zijn de dossiers beoordeeld op basis
van de bovenstaande criteria en verantwoord gesloten. Dit is niet in alle stopgezette dossiers
volgens een systematische procedure zichtbaar vastgelegd.
· 202 EMA dossiers. 202 EMA dossiers (0,9% van het totaal aan vorderingsdossiers in 2008)
met een te lange doorlooptijd zijn afgesloten, deze dossiers zijn grotendeels in 2007 of eerder
gestart. Bij de beoordeling is enerzijds rekening gehouden met het feit dat het effect van een
EMA cursus afneemt naarmate de periode tussen de overtreding en de cursus groter wordt en
anderzijds met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De stopzetting van 187 van de 193 dossiers inzake onderzoeken naar rijgeschiktheid of
rijvaardigheid is naar mening van de directie van het CBR verantwoord uitgevoerd, waarbij
gevolgen voor de verkeersveiligheid zijn geminimaliseerd. Zes van de 193 dossiers hadden,
ondanks dat directe gevolgen voor de verkeersveiligheid niet aantoonbaar zijn, niet mogen
worden stopgezet. Het stopzetten van deze dossiers kan mogelijk gevolgen hebben voor de
verkeersveiligheid. Tevens was een meer zorgvuldig proces van vastlegging van de gevolgde
procedure op zijn plaats geweest. Het stopzetten van 202 EMA dossiers heeft geen directe,
negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid, aangezien het een maatregel betreft, waarbij de
gevorderde het rijbewijs tot aan de datum van de cursus behoudt en deelname aan de cursus
voldoende is om het rijbewijs definitief te behouden. Een meer zorgvuldig proces was hier
echter op zijn plaats geweest.
De directie van het CBR betreurt het feit dat het CBR ten onrechte zes van de 193 onderzoeken
naar rijgeschiktheid of rijvaardigheid (0,03% van het totaal aan dossiers in 2008) heeft
stopgezet en dat als gevolg van de stopzetting van 202 EMA dossiers (0,9% van het totaal aan
dossiers in 2008), de betreffende personen geen EMA-cursus hebben gevolgd. Het stopzetten
van 202 EMA dossiers heeft geen directe, negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid. Voor
deze 202 gevallen is echter het beoogde doel van de EMA-cursus niet gerealiseerd en daarmee
de kans op vermindering van recidive niet benut. Het daadwerkelijke effect op de
verkeersveiligheid van de individuele stopzettingen is door het onderzoek van E&Y niet
vastgesteld.
Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc
8 april 2009 7
Sinds juni 2008 werkt het CBR met succes aan de verbetering van de doorlooptijden binnen het
vorderingenproces: het aantal processen dat op tijd wordt afgerond is gestegen van gemiddeld
50% naar 85% tot 90%. Vanaf begin 2009 is stopzetting van dossiers door het CBR als gevolg
van tijdsverloop niet meer aan de orde. Het versneld beoordelen en afwikkelen van oude
dossiers in 2008 had echter zorgvuldiger moeten gebeuren, waarbij zes van de 193 dossiers niet
stopgezet hadden mogen worden. Dit betreft 0,03% van het totaal van 22.000 aan dossiers in
2008. De directie erkent dan ook, op basis van de geconstateerde feiten ten aanzien van het
onterecht stopzetten van zes dossiers, dat het signaal van de bewering van de Ondernemingsraad
ten aanzien van het zonder gevolgen blijven van de rijbevoegdheid voor deze zes betrokkenen
juist is, maar beschouwt de bewering dat dit voor tenminste 1.000 betrokkenen het geval zou
zijn als niet gegrond.
5. Tenminste 5.000 (!) medische dossiers zijn zoekgeraakt.
Het onderzoek van E&Y wijst uit dat medische dossiers als onderdeel van de procesgang
tijdelijk niet benaderbaar kunnen zijn. De medische dossiers van het CBR raken echter niet
zoek. Sinds juni 2008 werkt het CBR aan de verbetering van de prestaties op doorlooptijden
voor het afgegeven van geschiktheidverklaringen. De optimalisatie van SCOOP is hier een
integraal onderdeel van, waarbij de prestaties van het systeem (het tijdig uitvoeren van
geautomatiseerde processen) worden verbeterd.
Op basis van de geconstateerde feiten beschouwt de directie van het CBR de bewering van de
Ondernemingsraad als niet gegrond.
CONCLUSIES DIRECTIE CBR
Begin 2008 heeft de directie van het CBR een veranderingsproces geïnitieerd om de prestaties
van het CBR op alle hoofdprocessen structureel te verbeteren.
De oorzaken van de noodzakelijke prestatieverbetering zijn voor een belangrijk deel gelegen in
de bestaande structuur van het CBR, waarin onafhankelijke bedrijfsonderdelen (regio's en
divisies), verantwoordelijk zijn voor de autonome uitvoering van de hoofdprocessen. Dit heeft
geresulteerd in het ontbreken van een uniforme werkwijze, eenduidige doelstellingen en een
gemeenschappelijke richting. Daarnaast is de reeds ingezette renovatie van ICT-systemen een
belangrijke randvoorwaarde in de borging van structurele prestatieverbetering van het CBR.
Vooruitlopend op deze noodzakelijk veranderingen heeft de directie van het CBR halverwege
2008 effectieve, tijdelijke maatregelen genomen om de prestaties op korte termijn te verbeteren.
Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc
8 april 2009 8
Het is voor de directie onomstreden dat het CBR vanaf medio 2008 een structurele verbetering
van zijn prestaties heeft laten zien:
· Praktijkexamens voor particulieren: Vanaf week 34 (2008) ligt de reserveringstermijn
voor praktijkexamens binnen de norm (7 weken) (medio 2008: 12 tot 16 weken);
· Theorie-examens particulieren: Vanaf week 32 (2008) ligt de reserveringstermijn voor
theorie-examens binnen de norm (4 weken) (medio 2008: 0 tot 10 weken);
· Theorie- en praktijkexamens professionals: De prestaties voor theorie- en
praktijkexamens blijven structureel binnen de afgesproken norm (medio 2008: vergelijkbaar
beeld);
· Rijgeschiktheid Vorderingsprocedure: Gemiddeld worden 85% tot 90% van de
processen op tijd afgerond (medio 2008: 50% van de processen);
· Rijgeschiktheid Medische verklaringen: Nadat aanvankelijk verbetering uitbleef is de
werkvoorraad binnen het medisch proces in maart 2009 met ruim 20% gedaald.
De structurele verbetering van de prestaties geeft aan dat de ingezette koers noodzakelijk was en
succesvol is. Om de gerealiseerde prestatieverbeteringen te borgen en verder te verbeteren,
dienen gedurende 2009 de tijdelijke maatregelen te worden omgezet in een structurele wijziging
van de organisatie naar uniforme procesinrichting en landelijke aansturing. Het voorgenomen
besluit voor een structurele wijziging van de organisatie is reeds ter advisering voorgelegd aan
de Ondernemingsraad. Hoewel de Ondernemingsraad de uitgangspunten van de voorgenomen
reorganisatie onderschrijft, is op de adviesaanvraag helaas negatief geadviseerd.
Het onderzoek van E&Y richt zich op de door de Ondernemingsraad geuite beweringen
gerelateerd aan het medisch proces (bewering 1, 2, 3 en 5) en de vorderingsprocedure (bewering
4) van het CBR.
· Medisch proces
Sinds juni 2008 werkt het CBR aan de verbetering van de prestaties op doorlooptijden voor
het afgeven van geschiktheidverklaringen. Het is de directie van het CBR echter bekend dat
de prestaties van het medisch proces nog verder dienen te worden verbeterd en dat het CBR
niet in alle gevallen voldoet aan de beloofde termijn van 16 weken. Als gevolg van de
digitalisering van het medisch proces (implementatie van SCOOP) zijn werkvoorraden
(dossiers in behandeling) tussentijds opgelopen. Het onvermijdelijke gevolg van oplopende
werkvoorraden is dat doorlooptijden toenemen en termijnen uiteindelijk in gevaar kunnen
komen. De directie van het CBR heeft hierop direct aanvullende maatregelen genomen.
Het wegwerken van de opgelopen werkvoorraden heeft op dit moment de hoogste prioriteit
binnen het CBR. Hierbij wordt prioriteit gegeven aan de verklaringen voor het
beroepsvervoer. Om de achterstanden in andere categorieën niet verder op te laten lopen,
wordt waar nodig additionele capaciteit ingezet. De tegenvallende implementatie van
Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc
8 april 2009 9
SCOOP is één van de belangrijke oorzaken van de opgelopen werkvoorraden. Voor de
directie van het CBR is dit de directe aanleiding geweest om de procedures voor
implementatie van ICT systemen grondig te herzien, waarbij gebruikers meer worden
betrokken, systemen uitgebreider worden getest, uitvoerige risicoanalyses worden uitgevoerd
en na iedere fase besluitvorming door de directie plaatsvindt.
Voor de verdere optimalisatie en stabilisatie van het medisch proces heeft het CBR echter
structurele maatregelen nodig, die aanpassing van de bestaande structuur van het CBR
noodzakelijk maken.
· Vorderingsprocedure
Sinds juni 2008 werkt het CBR met succes aan de verbetering van deze prestaties middels
verbeterde aansturing, nieuwe managementrapportages en zorgvuldig ingezet overwerk. In
juni 2008 werden gemiddeld 50% van de processen op tijd afgerond, op dit moment ligt dit
gemiddelde tussen de 85% en de 90%. De reeds ingezette prestatieverbetering dient
gedurende 2009 verder gestalte te krijgen.
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van E&Y concludeert de directie van het
CBR dat het versneld beoordelen en afwikkelen van oude dossiers binnen de
vorderingsprocedure zorgvuldiger had moeten plaatsvinden. Gegeven het feit dat de huidige
werkvoorraad binnen de vorderingsprocedure onder controle is en blijft, is versneld
beoordelen en afwikkelen van oude dossiers (als gevolg van lange doorlooptijden) in de
toekomst in principe niet meer aan de orde. Het blijft echter ook in de toekomst noodzakelijk
dat dossiers worden gesloten als gevolg van oorzaken buiten de invloedsfeer van het CBR.
De directie van het CBR heeft op basis van de geconstateerde feiten een strikte
autorisatieprocedure ingesteld die wordt gevolgd indien er in de toekomst sprake is van een
noodzaak tot stopzetting.
Lezing van het onderzoek van E&Y leidt bij de directie van het CBR tot de conclusie dat de
geconstateerde problemen niet het gevolg zijn van de implementatie van Dyktion. Dyktion is
naar mening van de directie van het CBR een belangrijke en noodzakelijke vernieuwing van de
bestaande ICT architectuur van het CBR, waarvan de implementatie met uitzondering van een
aantal opstartproblemen, succesvol is verlopen.
De directie van het CBR betreurt het feit dat het CBR binnen de vorderingsprocedure ten
onrechte zes van de 193 onderzoeken naar rijgeschiktheid of rijvaardigheid heeft stopgezet
(0,03% van het totaal van 22.000 dossiers in 2008). De directie is tevens van mening dat bij de
stopzetting van 202 EMA dossiers en 187 onderzoeken de procedure zorgvuldiger had moeten
worden uitgevoerd.
De directie van het CBR beschouwt de geconstateerde feiten in het onderzoek van E&Y als
indringend. Het onderzoek onderstreept naar mening van de directie de noodzaak tot structurele
Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc
8 april 2009 10
maatregelen, waarmee het CBR de volgende fase van prestatieverbeteringen ingaat. De
omvangrijke, grondige renovatie van het CBR is in 2008 ingezet, maar is nog niet voltooid. Nog
niet alle prestaties zijn volledig op orde. Om dit te realiseren dienen tijdelijke maatregelen
structureel te worden. De directie heeft vertrouwen in het reeds ingezette veranderingsproces
van het CBR, waarmee de structurele prestatieverbetering van het CBR kan worden
gerealiseerd.
Bijlage 5 1e deel SDS20090111.doc
8 april 2009 11
Richtlijnen bij stoppen voor medewerkers:
· Bij besluitvorming over doorgaan met dossier of niet moet het dossier altijd
individueel besproken worden met de coördinator en/of de manager.
Besluitvorming n.a.v. tijdsverloop kan pas aan de orde zijn indien in een
lopend dossier gedurende minimaal 6 maanden geen enkele activiteit heeft
plaatsgevonden.
· De coördinator en de manager beslissen samen of het dossier doorgezet moet
worden of niet (zie richtlijnen hieronder).
· Als het dossier gestopt moet worden koppelt de coördinator dit terug aan de
medewerker en ook de manier hoe het gestopt moet worden. (B.v. door middel
van een intrekkingsbesluit of stoppen wegens tijdsverloop of andere reden en
wel of geen terugkoppeling aan klant).
· De medewerker volgt de aanwijzingen en stopt het dossier en maakt een
notitie in het dossier. Dit gebeurt in de zaak waarin het dossier geannuleerd
wordt.
o Iedereen maakt op de zelfde manier een notitie namelijk : "In overleg
met .....(naam coördinator en/of manager) + datum en initialen
medewerker".
o Ook wordt de inhoudelijke motivatie (aangeleverd door de coördinator
en/of manager) in het dossier opgenomen.
· Wanneer een betrokkene is vertrokken naar onbekend wordt een `print
screentje' van orca in een notitie in Verseon gekopieerd.
· Er staat een (fysieke) map in beheer bij de coördinator van team Onderzoeken,
hierin worden alle notities, de namen van de geraadpleegde jurist en arts en het
akkoord daarop van de desbetreffende coördinator en manager toegevoegd. De
coördinatoren voegen dit, zodra het dossier is gestopt of ingetrokken, aan de
map toe.
· De map is gerangschikt op EMA / LEMA / EMG / Onderzoek alcohol en/of
drugs / onderzoek medisch en onderzoek rijvaardigheid.
Richtlijnen voor managers en coördinatoren :
· Indien het om een onterechte vordering gaat wordt er niet gestopt maar moet
er een intrekkingsbesluit genomen worden en zo nodig ook aanhoudingen
en/of ongeldigverklaringen en/of schorsingen uit het systeem worden
verwijderd.
· Uitgangspunt bij schorsingszaken is dat we nooit stoppen, tenzij er sprake is
van een door het CBR niet beïnvloedbare reden zoals : - spoorloos / overleden
/ terminaal ziek of redenen om in te trekken (achteraf onterechte vorderingen).
· Elk verzoek wordt op individueel niveau beoordeeld op het risico voor de
verkeersveiligheid. Hierbij spelen factoren als; recidivekans (in elk geval
wordt contact opgenomen met de politie of zich in de tussenliggende periode
eventuele nieuwe feiten hebben voorgedaan), hoogte ademalcoholgehalte en
ernst van de medische aandoening of ernst van het vermoeden van niet-
rijvaardigheid een centrale rol.
· Elk verzoek wordt besproken met een jurist en een arts. De overweging en het
advies die hieruit naar voren komen, worden door de coördinator vervolgens
voorgelegd aan de manager. Deze neemt de beslissing, waarna de overweging
en de beslissing met paraaf worden gearchiveerd.
· In geval van geschiktheidsdossiers (dus niet de rijvaardigheidsdossiers)
waarbij het rijbewijs medisch verlopen is, moet ook de procedure stopgezet
worden, wel dienen de beschikbare gegevens bij de betreffende medische
administratie van het CBR gemeld worden
Bij lag e 5B
Wed er hoor r eac ti e d ir ec ti e
her zi en as sur anc e r appor t
18 mei 2 009
WEDERHOOR REACTIE DIRECTIE CBR OP AANVULLEND ONDERZOEK
Onderliggend document behandelt - in het kader van wederhoor - de schriftelijke reactie van de
directie van het CBR gebaseerd op het door Ernst & Young uitgebrachte "Concept-rapport
onderzoek naar aanleiding van de wederhoorreactie van de OR d.d. 8 april 2009" (versie
"Concept 4 directie CBR", 18 mei 2009).
CONTEXT VAN HET VERVOLGONDERZOEK
Op 1 mei heeft de Raad van Toezicht van het CBR Ernst & Young (E&Y) opdracht gegeven tot
het verrichten van specifieke werkzaamheden naar aanleiding van de wederhoorreactie van de
OR d.d. 8 april 2009, pagina 11 onder de punten 10 en 11.
De OR heeft op pagina 11 in haar wederhoorreactie d.d. 8 april 2009 het volgende opgenomen
onder de punten 10 en 11:
10 "Het door Ernst & Young genoemde getal van 193 "onderzoeksdossiers" is niet juist. Dit
moeten er 650 zijn. Indien bronbescherming ten volle is gewaarborgd, kan de
ondernemingsraad een lijst met naam en toenaam aan Ernst & Young verstrekken om
deze vervolgens tezamen te vergelijken met de lijst waar Ernst & Young over zou
beschikken. Daar komt bij dat een dergelijke beoordeling van dossiers zich niet verdraagt
met de publieke taken die het CBR door de overheid zijn opgelegd. Bovendien is niet
onderzocht of dergelijke beoordelingen juist zijn geweest. Het heeft er veeleer de schijn
van dat de beëindiging enkel en alleen is ingegeven door tijdsverloop.
11 Ook het door Ernst & Young genoemde getal van 202 "EMA-dossiers" is niet juist. Dit
moeten er tenminste 400 zijn. Indien bronbescherming ten volle is gewaarborgd, kan de
ondernemingsraad een lijst met naam en toenaam aan Ernst & Young verstrekken om
deze vervolgens tezamen te vergelijken met de lijst waar Ernst & Young over zou
beschikken. In ieder geval staat op dit moment vast dat de tenminste 202 EMA-dossiers
uitsluitend zijn beëindigd omwille van tijdsverloop. Om wat voor gevallen het gaat, heeft
de ondernemingsraad hiervoor onder punt 3 aangeven."
Bijlage 5b en 3 kleine rapport SDS20090152.doc
19 mei 2009 1
REACTIE OP INHERENTE BEPERKINGEN ONDERZOEK
E&Y onthoudt zich van een oordeel omtrent het stopzetten van vorderingenprocedures nadat
blijkt dat de overtreding is begaan op een bromfiets. Het CBR hanteert in deze gevallen de
werkwijze zoals is weergegeven in paragraaf 1.6.1, hetgeen destijds is afgestemd met het
ministerie van Verkeer en Waterstaat. Na op 18 mei kennis genomen te hebben van de reactie
van het ministerie, zal het CBR in overleg treden met het ministerie over de toepassing van de
regelgeving.
REACTIE OP BEVINDINGEN
In het onderstaande gedeelte wordt per bevinding een reactie van de directie van het CBR op de
bevindingen uit het onderzoek van E&Y weergegeven.
1. Bevindingen afstemming lijstwerk
Het CBR heeft op 26 februari jl. het complete bestand aan E&Y aangeleverd met alle
vorderingendossiers die in 2008 in Move zijn afgesloten. Dit complete bestand is vervolgens
door de onderzoekers van E&Y gefilterd tot 1.321 wegens interne- en externe oorzaken
stopgezette vorderingendossiers. Het lijstwerk van de Ondernemingsraad leidt hiermee tot een
aanvullend onderzoek van 247 stopgezette onderzoeksdossiers en 221 stopgezette EMA-
dossiers. Hiermee zijn alle in 2008 stopgezette vorderingendossiers onderzocht.
Daarnaast heeft E&Y 61 eerder door hen beoordeelde onderzoeksdossiers en 21 eerder door hen
beoordeelde EMA-dossiers nogmaals beoordeeld, omdat de OR stelde dat deze dossiers in
eerste instantie door E&Y ten onrechte als `stopgezet vanwege externe oorzaak' waren
gekwalificeerd.
2. Bevindingen onderzoeksdossiers
Van de 61 reeds eerder door E&Y beoordeelde onderzoeksdossiers blijkt na vergelijking met
het lijstwerk van de Ondernemingsraad dat in geen enkel geval de aanvankelijk door E&Y
geconstateerde externe oorzaak van stopzetting moet worden omgezet in een interne oorzaak,
waarmee de bewering van de Ondernemingsraad dat deze dossiers door interne oorzaken zijn
stopgezet, is weerlegd.
Uit de 247 aanvullend onderzochte stopgezette onderzoeksdossiers blijkt dat 69 van deze
stopzettingen een interne oorzaak betreft. In 33 van deze dossiers is de stopzetting veroorzaakt
wegens lang tijdsverloop. Dit weerlegt de door de Ondernemingsraad gedane suggestie dat de
beëindiging enkel en alleen is ingegeven door tijdsverloop.
Bijlage 5b en 3 kleine rapport SDS20090152.doc
19 mei 2009 2
3. Bevindingen EMA-dossiers
Van de 21 reeds eerder door E&Y beoordeelde EMA-dossiers blijkt na vergelijking met het
lijstwerk van de Ondernemingsraad dat in geen enkel geval de aanvankelijk door E&Y
geconstateerde externe oorzaak van stopzetting moet worden omgezet in een interne oorzaak,
waarmee de bewering van de Ondernemingsraad dat deze dossiers door interne oorzaken zijn
stopgezet, is weerlegd.
Uit de 221 aanvullend onderzochte stopgezette EMA-dossiers blijkt dat 47 van deze
stopzettingen een interne oorzaak betreft. In 24 van deze dossiers is de stopzetting veroorzaakt
wegens lang tijdsverloop. Dit weerlegt de door de Ondernemingsraad gedane suggestie dat de
beëindiging enkel en alleen is ingegeven door tijdsverloop.
4. Recapitulatie bevindingen
Doordat het aantal onderzochte dossiers groter is geworden neemt het aantal vanwege interne
redenen stopgezette vorderingendossiers met 116 toe van circa 395 naar circa 511 dossiers. Het
aandeel wegens interne oorzaken stopgezette vorderingendossiers is na uitvoering van het
onderzoek gelijk gebleven op circa 30% van het totaal aantal stopgezette vorderingendossiers.
CONCLUSIES DIRECTIE CBR
De directie van het CBR concludeert dat met het aanvullend onderzoek nu alle in 2008
stopgezette dossiers zijn onderzocht.
Met de aanvullende informatie van de Ondernemingsraad is het aantal door E&Y onderzochte
dossiers toegenomen. De directie constateert dat, hoewel de toegenomen populatie leidt tot een
groter aantal wegens interne oorzaken stopgezette vorderingendossiers, het beeld ten aanzien
van bewering 4 onveranderd is ten opzichte van het beeld zoals uit het Assurance rapport van 8
april naar voren is gekomen.
De directie is dan ook van mening dat met de reeds ingezette maatregelen, waaronder het
inrichten van een formele besluitvormingsprocedure voor het stopzetten van dossiers, wordt
geborgd dat de geconstateerde feiten ten aanzien van het stopzetten van vorderingendossiers
zich in de toekomst binnen het CBR niet kunnen herhalen.
Bijlage 5b en 3 kleine rapport SDS20090152.doc
19 mei 2009 3
Ministerie van Verkeer en Waterstaat