Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kwaliteitsborging van het eindniveau van
aanstaande leraren
Nr. 20090137/949
Onderwijsraad
Nassaulaan 6
2514 JS Den Haag
e-mail: secretariaat@onderwijsraad.nl
070 310 00 000 of via de website: www.onderwijsraad.nl
Inhoudsopgave
Samenvatting 7
---
1
1 Inleiding 9
---
2
2 Verhogen van kwaliteit: reeds genomen maatregelen 10
10
2.1 Verzoek van staatssecretaris Van Bijsterveldt 10
2.2 Achtergrond: kritiek uit samenleving en politiek 10
3
3 Kwaliteitsborging in Europees perspectief 14
14
4
4 Kwaliteitsborging 16
16
4.1 Inleiding 16
4.2 Interne kwaliteitsborging en externe legitimering 16
4.3 De onderwijskundige context: bekwaamheidseisen als richtpunten voor onderwijs 17
4.4 Relatie toetsing van kennis en integrale bepaling eindniveau 18
5
5 Oplossingsrichtingen 20
20
5.1 Eerste lijn: borging van de kwaliteit en eenduidigheid van het kennisniveau 20
5.2 Tweede lijn: bepaling van het integrale eindniveau 22
Afkortingen 26
26
Geraadpleegde deskundigen 27
27
Literatuur 28
28
Bijlage 1:
Bijlage 1: Adviesaanvraag 29
29
Kwaliteitsborging van het eindniveau van aanstaande leraren 5
6 Onderwijsraad, mei 2009
Onderwijsraad, mei 2009
Samenvatting
Dit advies is gericht op verhoging van de kwaliteit van de lerarenopleidingen. De raad stelt een
aantal beleidsmaatregelen voor die leiden tot deze kwaliteitsverhoging. Hij benadrukt dat dit
onderwerp al eerder aan de orde is gesteld en ook tot een groot aantal maatregelen heeft geleid. Zo
betrekken hbo-instellingen deskundigen van buitenaf bij de examinering, waardoor het vertrouwen
in de kwaliteit van de afgestudeerden toeneemt. De huidige druk vanuit samenleving en politiek
noopt echter tot een flinke stap voorwaarts om het vertrouwen verder te herstellen.
De raad brengt de volgende beleidsvoorstellen naar voren.
Voor de hbo-opleidingen
Landelijke examencommissie
De raad stelt voor een Landelijke Examencommissie Lerarenopleidingen hbo in het leven te roepen,
onder auspiciën van het College voor Examens. De belangrijkste taak voor deze commissie is het
vaststellen van beoordelingsnormen voor de kennistoetsen. De commissie buigt zich daarnaast
over de kennisbases in relatie tot de toetsing, de kennistoetsen en de afnamecondities. De samen-
stelling van de commissie is gemengd en bestaat uit interne en externe deskundigen, met betrok-
kenheid van toekomstige werkgevers en de beroepsgroep.
Lokale examinering
De raad stelt voor om bij examinering van de kenniscomponent van de lerarenopleidingen externe
examinatoren te betrekken. Niet elk examen hoeft door externe deskundigen bekeken of bijge-
woond te worden, de mogelijkheid daartoe is al voldoende voor waarborg van kwaliteit.
Voor alle opleidingen
Voor alle opleidingen
Harmonisatie kenniscomponenten
De beschrijvingen van de kenniscomponent die de lerarenopleidingen opstellen, verschillen qua
structuur en abstractie nog sterk van elkaar. De raad stelt voor deze beschrijvingen te harmoniseren
voor wat betreft structuur en abstractieniveau. Het gevolg zal zijn dat gelijksoortige opleidingen op
dit aspect onderling kunnen worden vergeleken. Daarbij wil de raad een fasering hanteren:
afstemming huidige beschrijvingen van de kennisbasis binnen elk van de soorten opleiding;
onderlinge afstemming van deze beschrijvingen tussen universitaire eerstegraads-
opleidingen en hoger beroepsonderwijs;
harmonisatie van alle inhoudsbeschrijvingen.
Integraal eindniveau toetsen
De raad stelt een project Integratief toetsen voor om ervaringen en kennis op dit terrein te bundelen
en te benutten. Het gezamenlijke ontwikkelen van een toetsingskader voor de kwaliteit van beoor-
deling van examinering door de universitaire lerarenopleidingen kan hierbij als voorbeeld strekken.
Accreditatie
Het voornemen is om de mogelijkheid te creëren van een verlicht accreditatieregime op basis van
instellingsaudits. Dit wil zeggen dat eerst wordt gekeken naar de interne kwaliteitszorg op het
niveau van de instelling. Indien deze interne kwaliteitszorg aan alle eisen voldoet, kunnen de bij
Kwaliteitsborging van het eindniveau van aanstaande leraren 7
deze instelling horende opleidingen worden geaccrediteerd op basis van een onderzoek dat minder
intensief is dan normaal.
De raad stelt voor opleidingen die leiden tot een onderwijsbevoegdheid, altijd te onderwerpen aan
een volledig accreditatie-onderzoek; ook indien op basis van de instellingsaudit een verlicht accredi-
tatieregime gerechtvaardigd zou zijn.
Lokale examencommissies
De raad stelt voor de lokale examencommissie te doen versterken met externe leden en
onderstreept het belang van het voornemen tot jaarlijkse verslaglegging.
8 Onderwijsraad, mei 2009
Onderwijsraad, mei 2009
Dit advies richt zich op het waarborgen van het eindniveau van afgestudeerden
van lerarenopleidingen.
1 Inleiding
De staatssecretaris van OCW (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mevrouw Van Bijsterveldt, heeft
de Onderwijsraad om advies gevraagd over het eindniveau van afgestudeerden van leraren-
opleidingen. De raad gaat in deze adviesbrief in op dit verzoek. Hij stelt daarbij vast dat het vraag-
stuk van de kwaliteit van afgestudeerden meerdere kanten heeft. Gelet op de adviesaanvraag (zie
bijlage 1) geeft hij hier een toegespitst advies. Eerst maakt hij enkele aanvullende opmerkingen.
De raad merkt op dat de overheid in het licht van artikel 23, tweede lid, van de Grondwet een bijzon-
dere verantwoordelijkheid heeft voor lerarenopleidingen. Dit lid luidt als volgt: "Het geven van
onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de overheid en, voor wat bij de wet aangewezen
vormen van onderwijs betreft, het onderzoek naar de bekwaamheid en de zedelijkheid van hen die
onderwijs geven, een en ander bij de wet te regelen." Deze grondwettelijke bepaling maakt dat
lerarenopleidingen binnen het hoger onderwijs een bijzonder domein vormen.
De raad is van mening dat naast het vraagstuk van het eindniveau van de afgestudeerden ook aan
andere aspecten van lerarenopleidingen aandacht gegeven moet worden. Hij denkt daarbij onder
meer aan de instroomeisen die aan havo-vwo- en mbo-gediplomeerden (middelbaar
beroepsonderwijs) gesteld moeten worden.1 Immers, als geoordeeld wordt over de kwaliteit van
afgestudeerden van een opleiding, is het ook van belang te kijken naar het niveau van de studenten
als zij aan de opleiding beginnen. In dit advies gaat de raad hier niet op in. Evenmin gaat de raad in
op andere manieren om het peil van de opleidingen te verhogen dan wel te behouden. Op verzoek
van de staatssecretaris brengt hij wel een apart advies uit over de instroomeisen die gesteld moeten
worden aan mbo-gediplomeerden.
Twee advieslijnen
De raad formuleert zijn advies langs twee lijnen:
De eerste lijn betreft de kenniscomponent van de lerarenopleidingen, vooral van de pabo en
tweedegraads opleidingen.
De tweede lijn betreft de bepaling van het eindniveau in zijn totaliteit. Daarbij gaat het ook om
de instrumentatie om het bekwaamheidsniveau van aanstaande leraren integraal vast te
kunnen stellen.
Aanpak
In zijn voorbereiding heeft de raad gesprekken gevoerd met een aantal relevante actoren. Op 13
maart 2009 heeft hij daarnaast met een aantal van hen in een gezamenlijk beraad van gedachten
gewisseld (zie de lijst van geraadpleegde deskundigen). De raad is alle gesprekspartners zeer
erkentelijk.
1 De HBO-raad stelt in zijn `green paper' voor het brede toelatingsrecht van elke mbo'er van niveau-4 tot alle opleidingen in het
hbo te veranderen in een gemengd stelsel: doorstroom van mbo-sector tot hbo-sector en een toelaatbaarheidsregeling in alle
andere gevallen (HBO-raad, 2009).
Kwaliteitsborging van het eindniveau van aanstaande leraren 9
Er bestaat twijfel over het kennisniveau van afgestudeerden van de leraren-
opleidingen. Diverse betrokkenen hebben inmiddels initiatieven genomen die
moeten leiden tot een betere waarborging van dit niveau. Onder andere is door
de overheid in samenwerking met de opleidingen een kwaliteitsagenda opge-
steld. De HBO-raad heeft een plan opgesteld om de kwaliteitsagenda verder uit te
werken. Staatssecretaris Van Bijsterveldt vraagt de Onderwijsraad hierover advies.
2 Verhogen van kwaliteit: reeds genomen maatregelen
2.1 Verzoek van staatssecretaris Van Bijsterveldt
Vanuit haar verantwoordelijkheid vraagt de staatssecretaris van OCW de raad om advies over het
borgen van het eindniveau van afgestudeerden van lerarenopleidingen. Doel is dat er hierover geen
misverstanden kunnen ontstaan en dat de eindniveaus van alle lerarenopleidingen transparant en
onderling vergelijkbaar zijn. De adviesvraag spitst zich toe op `externe legitimering' van de voor-
stellen die de lerarenopleidingen in het hbo (hoger beroepsonderwijs) zullen doen over de kennis-
component van tot het hbo behorende lerarenopleidingen. De staatssecretaris verzoekt aan de
Onderwijsraad een uitspraak te doen over de vraag of de voorstellen van de hbo-leraren-
opleidingen, die vooral gaan over versterking van de benodigde kennis bij elke aankomende leraar,
voldoende gelegitimeerd zijn. Welke partijen kunnen daarbij betrokken zijn, en hoe kan een en
ander worden vormgegeven?
2.2 Achtergrond: kritiek uit samenleving en politiek
Leraren moeten een balans zien te vinden in het voldoen aan een veelheid aan eisen die aan het
beroep worden gesteld. Deze eisen hebben zowel betrekking op de beroepsuitoefening als op
kennis van het vakgebied. Over het kennisniveau in het onderwijs is er vanuit het onderwijsveld, de
samenleving en de Tweede Kamer kritiek. Deze kritiek heeft de raad geanalyseerd en besproken op
basis van een groot aantal reacties van betrokkenen in zijn advies Versteviging van kennis in het
onderwijs II.2 Bij de kennisverwerving van leraren spelen lerarenopleidingen een belangrijke rol.
Daarom is bij de beleidsontwikkeling op dit moment de focus gericht op de kwaliteit van de leraren-
opleidingen en op het kennisniveau van degenen die afstuderen.
Beknopte historie: kritiek en maatregelen
Het vraagstuk van het niveau van leraren en afgestudeerden van lerarenopleidingen speelt al een
aantal jaren. In die jaren is ook al veel gedaan om de kwaliteit van de opleidingen te verbeteren.
Niettemin is er thans het gevoel van urgentie om een aantal aanvullende maatregelen te nemen.
2 Onderwijsraad, 2007.
10 Onderwijsraad, mei 2009
Onderwijsraad, mei 2009
Twijfel over het niveau
Het accreditatieorgaan NVAO (Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie) signaleerde ruim zes
jaar geleden problemen met de pabo's, de tweedegraads opleidingen en de universitaire oplei-
dingen. Ten eerste zei de NVAO over de pabo's dat de visitatiecommissie van oordeel is dat alle
opleidingen weliswaar aan de eisen voldoen, maar dat er zorg is over de borging van dat niveau en
van de toetsing en de examinering. Ten tweede toonde de NVAO aarzelingen in zijn oordeel over de
vraag of de tweedegraads lerarenopleidingen de studenten wel voldoende voorbereiden op het
leraarschap in de kader- en basisberoepsgerichte leerweg, het beroepsonderwijs en het praktijk-
onderwijs. De NVAO plaatste verder bij de vakspecifieke onderdelen van het visitatierapport de
nodige kanttekeningen en vroeg zich af hoe de visitatiecommissie in een aantal gevallen tot een
voldoende beoordeling heeft kunnen komen.3 Ten derde waren er twijfels bij de universitaire
lerarenopleidingen, maar die waren van andere aard. De NVAO stelde namelijk dat in 2003 welis-
waar een visitatierapport werd gepubliceerd, maar dat hij deze meta-evaluatie niet kon goedkeuren
omdat het visitatierapport geen inzicht gaf in de kwaliteit van de afzonderlijke opleidingen. Uitstel
van accreditatie werd verleend tot uiterlijk 1 januari 2010.
De raad zelf wees er in zijn advies Leraren opleiden in de school (2005b) op, dat de vakinhoudelijke
component in de opleidingen de afgelopen 25 jaar aanzienlijk kleiner is geworden. Maatschap-
pelijke ontwikkelingen hebben een sterke invloed uitgeoefend op de opvattingen over het opleiden
van leraren. Het accent kwam te liggen op beroepsbekwaamheid ten koste van kennis.
De lerarenopleidingen herkenden de signalen en kwamen met een aantal verbetervoorstellen, die in
de beleidsagenda voor lerarenopleidingen 2005-2008 werden opgenomen.4
Oordeel van de inspectie over de uitvoering van de verbetervoorstellen
De Inspectie van het Onderwijs verrichtte onderzoek naar de gedane inspanningen en betrok daar-
bij zowel universitaire als hbo-opleidingen.5
Zij stelde in haar monitorrapport dat de universitaire lerarenopleidingen in grote lijnen hadden vol-
daan aan de afspraken in de beleidsagenda. De voornaamste opgave voor de nabije toekomst was
volgens de inspectie: in overleg met de faculteiten ook het vakinhoudelijke niveau vastleggen.
Ten aanzien van de hbo-opleidingen uitte de inspectie twijfels over de voortgang. De vorderingen
verschilden per vak, per studiejaar en per opleidingsvariant (voltijd, deeltijd, duaal). Ook stelde de
inspectie vragen bij de vergelijkbaarheid van de uitstroomprofielen. Als een belangrijk inhoudelijk
knelpunt signaleerde de inspectie de spanning tussen brede inzetbaarheid en profilering. Ook het
vaststellen van de vakinhoudelijke kennis was nog niet gereed, hetgeen de curriculumontwikkeling
beïnvloedde en het op elkaar afstemmen van de curricula verhinderde. Een grotere overeenkomst
tussen de curricula is wenselijk met het oog op de maatschappelijke waardering van de kwaliteit van
leraren.
En ten aanzien van toetsing en examinering luidde de conclusie van de inspectie als volgt. In de
beleidsagenda voor lerarenopleidingen 2005-2008 zijn afspraken gemaakt om de kwaliteit van
3 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, HBO-raad & VSNU, 2005, p.2.
4 De beleidsagenda lerarenopleidingen 2005-2008 Meer kwaliteit en differentiatie: de lerarenopleidingen aan zet is in 2005 door het
ministerie van OCW, de HBO-raad en de VSNU samen opgesteld. Doel van de beleidsagenda is het huidige stelsel van
opleidingen in staat te stellen te voorzien in de vraag naar meer differentiatie, hoogwaardiger expertise en meer kwaliteit en
rendement. In de beleidsagenda is aangegeven dat afspraken zullen worden gemaakt over samenwerkingsverbanden van
lerarenopleidingen in de regio en landelijke expertisecentra voor inhoudelijke en vakdidactische expertise op een bepaald
vakgebied.
5 Inspectie van het Onderwijs, 2008.
Kwaliteitsborging van het eindniveau van aanstaande leraren 11
toetsing en examinering te versterken en meer inzichtelijk te maken. De opleidingen zullen daarbij
aandacht besteden aan de transparantie van toetsing en examinering, de intersubjectiviteit van
beoordeling, een curriculumonafhankelijke inrichting van de examens en de betrokkenheid van
mentoren en begeleiders vanuit de beroepspraktijk. Beide sectoren hebben zich voorgenomen een
toetsingskader (wetenschappelijk onderwijs) of standaarden (hoger beroepsonderwijs) te ontwik-
kelen, die gelden voor al hun lerarenopleidingen.
Zowel in het hoger beroepsonderwijs als het wetenschappelijk onderwijs zijn inderdaad landelijke
producten (kwaliteitsstandaarden) ontwikkeld, die beogen een bijdrage te leveren aan de verbe-
tering van het toetsbeleid en de toetspraktijk. Veel opleidingen hebben hun toetsbeleid geanaly-
seerd op basis van de landelijke kwaliteitsstandaarden en hun onderwijs- en examenregeling zo
nodig aangepast. De implementatie van het afgesproken beleid is echter zowel in het hoger
beroepsonderwijs als in het wetenschappelijk onderwijs nog in volle gang, waarbij de voortgang
verschilt per opleiding. De hbo-opleidingen noemen daarbij curriculumonafhankelijke toetsing en
het gebrek aan kennis over nieuwe toetsvormen als zorgpunten. De universitaire lerarenopleidingen
werken aan scherpere regels en een transparante beoordelingsprocedure. De beleidsagenda ging
ervan uit dat de kwaliteit van toetsing en examinering begin 2007 op orde zou zijn; de inspectie
constateerde dat die streefdatum niet werd gehaald. 6
Vervolgstappen
Inmiddels is onder verantwoordelijkheid van staatssecretaris Van Bijsterveldt de notitie Krachtig
meesterschap, kwaliteitsagenda voor het opleiden van leraren 2008-2011 verschenen. Dit beleidsstuk is
gebaseerd op het Actieplan Leerkracht van Nederland, op de beleidsagenda voor lerarenopleidingen
2005-2008, en op vele gesprekken die met betrokkenen zijn gevoerd.
De kwaliteitsagenda stelt:
Er mag geen enkel misverstand bestaan over de vraag wat het eindniveau van de studenten is,
de eindniveaus zijn transparant en onderling vergelijkbaar.
Het eindniveau wordt duidelijk vastgelegd.
De opleidingen ontwikkelen een gezamenlijke kennisbasis en gezamenlijke eindtermen en
eindexamens. De beroepsgroep en de toekomstige werkgevers worden nadrukkelijk betrokken
bij de externe legitimering daarvan.
De staatssecretaris vraagt de Onderwijsraad om advies over de manier waarop dat het beste
kan gebeuren.7
De staatssecretaris wil afspraken maken met de vertegenwoordigers van de lerarenopleidingen,
verenigd in de HBO-raad en de VSNU (Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten).
Door de HBO-raad is vervolgens een plan opgesteld om de gemaakte afspraak uit te werken en te
implementeren.8 Hierin staat beschreven op welke wijze de gezamenlijke lerarenopleidingen
kennisbases, toetsen en normering daarvoor gaan vaststellen (zie het volgende kader voor een be-
knopte samenvatting).
6 Inspectie van het Onderwijs, 2008.
7 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2008, p.21.
8 HBO-raad, 2008.
12 Onderwijsraad, mei 2009
Onderwijsraad, mei 2009
Werken aan kwaliteit, projectplan kennisbasis 2008-2009 eerste fase
De HBO-raad stelt dat er veel aandacht is voor de kwaliteit van het onderwijs en de kwaliteit van de
leerkracht. Voor de HBO-raad zijn in verband met de lerarenopleidingen twee kernpunten van be-
lang: verhogen van het instroomniveau en vaststellen van het gewenste eindniveau.
De HBO-raad stelt dat de kwaliteit van de lerarenopleidingen niet ter discussie mag staan. Hij stelt
daarom onder meer het volgende voor.
Lerarenopleidingen maken gezamenlijke afspraken over de kennisbasis van elke opleiding.
Deze wordt door het werkveld gevalideerd.
Daarnaast zijn goede toetsen wezenlijk voor de borging van de kwaliteit van de aanstaande
leraar. Dus zullen de lerarenopleidingen in het verlengde van de ontwikkelde kennisbasis
kennistoetsen ontwikkelen. Deze zullen door een externe instantie worden gevalideerd.
De HBO-raad ziet voorts het succesvol afleggen van de kennistoets of -toetsen als een
voorwaarde voor deelname aan een eind-assessment.
Het plan streeft naar een robuuste toetsinfrastructuur. Het bevat een deelplan voor de opleidingen
leraar basisonderwijs en een deelplan voor de leraren tweedegraadsopleiding voor voortgezet
onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs.
Het gaat in het project om het domein vakkennis. Dit domein kent drie onderdelen: de kennisbasis,
kennistoetsen en kennisbank (activiteiten die leiden tot `goed' gebruik en incorporatie van kennis
en toetsen in curriculum en opleidingspraktijk; dit laatste is op te vatten als een implementatie-
instrument).
Het gaat hier dus om de volgende categorieën opleidingen:
de pabo, opleiding voor het basisonderwijs;
opleiding voor leraren voortgezet onderwijs/middelbaar beroepsonderwijs, hbo-
tweedegraads; en
opleiding voor leraren voortgezet onderwijs, hbo-eerstegraads.
De raad ziet hier als een belangrijk winstpunt dat een deel van het onderwijsprogramma landelijk
vastgelegd wordt en dat er aldus zicht komt op het eindniveau. Dit kan tot vertrouwen leiden van-
wege de gezamenlijkheid (harmonisatie) en de gevraagde externe inbreng.
Hoger onderwijs en de bijzondere positie van de lerarenopleidingen
De overheid heeft ten aanzien van de lerarenopleidingen een bijzondere verantwoordelijkheid.
Immers, volgens artikel 23, tweede lid, van de Grondwet is "het geven van onderwijs vrij behoudens
(...) het onderzoek naar de bekwaamheid (...) van hen die onderwijs geven (...)." De minister regelt
verschillende zaken ten aanzien van opleidingen in het hoger onderwijs in het algemeen. Ten
aanzien van lerarenopleidingen regelt hij daarnaast onder meer de aan aanstaande leraren te stellen
bekwaamheidseisen. Deze bekwaamheidseisen vormen belangrijke richtpunten voor het onderwijs
van de lerarenopleidingen. Het ligt daarom in de rede dat hij een speciale verantwoordelijkheid
heeft bij het doen toetsen van de vastgelegde bekwaamheidseisen. Immers, als de minister aan de
voorkant de bekwaamheidseisen vaststelt, dan vloeit enige controle op het bereiken van die
bekwaamheidseisen daaruit logisch voort.
Kwaliteitsborging van het eindniveau van aanstaande leraren 13
Deze paragraaf geeft een beknopt overzicht van de wijze waarop in Europese lan-
den kwaliteitsborging van lerarenopleidingen is geregeld. Het beleid is divers
maar Nederland neemt geen heel bijzondere positie in.
3 Kwaliteitsborging in Europees perspectief9
Naast Nederland kennen ook Italië, Spanje en de Scandinavische landen alleen algemene bepa-
lingen voor evaluatie van het hoger onderwijs. Maar in Vlaanderen, Frankrijk, het Verenigd Konin-
krijk en Duitsland komen naast algemene ook specifieke bepalingen ten aanzien van de evaluatie
van de lerarenopleidingen voor.
De externe evaluatie is in de meeste landen (zoals Spanje, Frankrijk, Nederland, Vlaanderen) ver-
plicht of in ieder geval aanbevolen. In Duitsland is een externe evaluatie niet verplicht.
In Nederland, Vlaanderen, Slowakije en Slovenië regelt een onafhankelijk orgaan de evaluatie (in
Nederland en Vlaanderen de NVAO). In het Verenigd Koninkrijk voert de inspectie de evaluatie uit
en in Frankrijk regelt het ministerie van Onderwijs de evaluatie.
De evaluatie stoelt veelal op wet- en regelgeving voor het hoger onderwijs, regelgeving voor oplei-
dingsprogramma's en bekwaamheidseisen voor aanstaande leraren, en een lijst van evaluatie-
criteria. Duitsland baseert zich alleen op wet- en regelgeving, en Vlaanderen baseert zich op de
bekwaamheidseisen van aanstaande leraren en een lijst met criteria voor externe evaluatie.
De evaluatie richt zich vooral op de inhouden van de opleidingsprogramma's. Daarnaast worden
ook de onderwijs- en beoordelingsmethoden in de evaluatie betrokken. Ook de verhouding tussen
vakmanschap en beroepsvaardigheid is onderwerp van beoordeling. In de meeste landen, waar-
onder Nederland, worden de studentenprestaties in de evaluatie meegenomen, en in mindere mate
de motivatie en oordelen van studenten.
De frequentie van evalueren varieert van land tot land: van jaarlijks tot om de twaalf jaar. Nederland
neemt met het Verenigd Koninkrijk, Slowakije en Bulgarije met een frequentie van om de zes jaar
een middenpositie in.
De uitkomst van de externe evaluatie is veelal de basis voor een beslissing over accreditatie of her-
accreditatie van de instelling of opleiding; dit geldt bijvoorbeeld voor Nederland, Duitsland (voor
zover het gaat om universitaire opleidingen), Vlaanderen en het Verenigd Koninkrijk, maar niet voor
Wallonië en Frankrijk. In Nederland, Vlaanderen en het Verenigd Koninkrijk zijn er ook mogelijk
consequenties voor subsidiëring, de noodzaak van een verbeteringsplan en een hernieuwde evalu-
atie. In Spanje en Zweden daarentegen heeft de accreditatieprocedure geen enkel effect op de
financiering.
9 Eurydice. 2006.
14 Onderwijsraad, mei 2009
Onderwijsraad, mei 2009
Terugkoppeling van de resultaten naar de instelling is gebruikelijk. In negentien landen waaronder
Nederland is sprake van systematische publicatie of openbaarmaking van resultaten. In Nederland
komen de resultaten beschikbaar voor het management, de medewerkers, de studenten, en even-
tueel de school die mee opleidt. Dat geldt ook voor Vlaanderen, Denemarken, het Verenigd Konin-
krijk, maar niet voor Frankrijk. In Duitsland varieert dit per deelstaat. In het Verenigd Koninkrijk gaat
het alleen om de informatie betreffende de lerarenopleidingen, niet om informatie betreffende het
hoger onderwijs in het algemeen.
Kortom, het beeld van de externe evaluatie van lerarenopleidingen in Nederland en andere Euro-
pese landen is divers. Nederland neemt geen uitzonderlijke positie in. Wel wijkt Nederland af op het
punt van specifieke regelgeving voor de lerarenopleidingen, deze ontbreekt namelijk.
Kwaliteitsborging van het eindniveau van aanstaande leraren 15
Externe legitimering moet de waarborg versterken dat examens voldoen. Daarbij
is aansluiting bij het interne systeem van kwaliteitswaarborging gewenst. De
bekwaamheidseisen voor leraren bieden onvoldoende houvast. En verder richt de
raad de aandacht op de relatie tussen kennis en integrale bepaling van het
eindniveau.
4 Kwaliteitsborging
4.1 Inleiding
Deze paragraaf gaat over enkele aspecten van de kwaliteitsborging van het eindniveau van aan-
staande leraren. De raad is gevraagd met name aandacht te geven aan de kenniscomponent van
lerarenopleidingen en de plannen daarvoor van de lerarenopleidingen zelf. De raad meent echter
dat aan het integrale eindniveau aandacht moet worden besteed, dus niet alleen aan de kennis-
component. Aanbevelingen daarvoor werkt hij uit in twee advieslijnen die in hoofdstuk 5 aan de
orde komen.
In dit hoofdstuk gaat hij eerst in zijn algemeenheid in op de relatie tussen interne kwaliteitsborging
en externe legitimering (paragraaf 4.2). Vervolgens gaat hij nader in op de in de Wet bio (beroepen
in het onderwijs) geformuleerde bekwaamheidseisen (paragraaf 4.3). Paragraaf 4.4 behandelt de
relatie tussen toetsing van de vakkenniscomponent en toetsing van het integrale eindniveau.
4.2 Interne kwaliteitsborging en externe legitimering
Alle onderwijsinstellingen en dus ook hogescholen en universiteiten beschikken over een intern sys-
teem van kwaliteitsborging. Interne kwaliteitsborging omvat zaken als het opstellen van eigen
kwaliteitsstandaarden; het evalueren in hoeverre aan de geformuleerde standaarden wordt vol-
daan; het opstellen en uitvoeren van verbeterplannen het afstemmen met afnemende scholen; en
het afleggen van publieke verantwoording. De raad heeft in meerdere adviezen gewezen op het be-
lang van adequate systemen van kwaliteitszorg. In het eerder genoemde voorstel van de HBO-raad
komen elementen van de interne kwaliteitszorg uitdrukkelijk aan de orde en is ook niet geaarzeld
om in het interne systeem deskundigen van buitenaf te betrekken. Omdat deze deskundigen door
de opleidingen zelf worden aangetrokken, is hier sprake van interne legitimering, niet externe.
Externe legitimering moet de waarborg versterken dat examens voldoen aan inhoud en niveau in
het licht van de gestelde eindtermen. Uiteraard blijft de onderwijsinstelling verantwoordelijk voor
het onderwijs, de examinering en het verstrekken van diploma's. Het aspect extern is in dit kader van
groot belang: anderen dan de betrokken opleiding en docenten nemen deel in het proces van
kwaliteitsborging. Toekomstige werkgevers, de samenleving en de Tweede Kamer kunnen er dan
meer op vertrouwen dat de kwaliteit in orde is. Men mag er immers van uitgaan dat het oordeel van
externen losstaat van directe opleidingsbelangen.
16 Onderwijsraad, mei 2009
Onderwijsraad, mei 2009
Belangrijk is verder dat de externe legitimering aansluit op het interne kwaliteitszorgsysteem van de
instelling. Het is wenselijk dat de externe borging in de pas loopt met de kwaliteitscyclus van de
onderwijsinstellingen. De interne kwaliteitszorg van examinering is in het ideale geval integraal
onderdeel van de kwaliteitszorg van het onderwijs in z'n totaliteit. De afstemming dient zowel
betrekking te hebben op de methode van kwaliteitsborging als op het tijdstip waarop de externe
instantie het toezicht uitvoert.
Bovendien is het gewenst dat een systeem van externe legitimering overzichtelijk en betaalbaar is.
De les die getrokken kan worden uit de gang van zaken rond de externe legitimering in het middel-
baar beroepsonderwijs is dat uitvoeringsaspecten en belasting van de onderwijsinstellingen
belangrijke overwegingen moeten zijn bij voorstellen voor externe legitimering.
Bovenstaande noties en overwegingen weegt de raad mee in de aanbevelingen die hij in hoofdstuk
5 naar voren brengt.
4.3 De onderwijskundige context: bekwaamheidseisen als richtpunten voor
onderwijs
In het kader van deze advisering is het eveneens van belang de positie van de (vak)kennis-
component in het geheel van het eindexamen nader te bezien. Dit is mede van belang omdat in de
lerarenopleidingen in het nabije verleden de omslag is gemaakt naar onderwijs dat zich meer ging
richten op het aspect beroepsbekwaamheid en minder op het aspect kennisverwerving. Deze
omslag is gemaakt onder invloed van de Wet bio.10 Deze heeft de basis gelegd voor het vastleggen
van de bekwaamheidseisen voor leraren in het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel in
de vorm van zeven competenties.11 Er is in de opleidingen daardoor minder nadruk op geformali-
seerde kennis komen te liggen en meer op competenties. Vooral in de hbo-lerarenopleidingen,
waar de twee opleidingssporen kennisverwerving en beroepsbekwaamheid in één samenhangende
opleiding zijn opgenomen, is dit samengegaan met een verminderde aandacht voor de vakkennis.
Voor de universitaire opleidingen ligt de zaak anders, daar verzorgen faculteiten, zij het soms op
uiteenlopende wijze, de disciplinaire kenniscomponent.
Overigens neemt dit niet weg dat onderwijs dat ervoor zorgt dat aanstaande leraren over de juiste
competenties beschikken, van groot belang is. Immers de beginnende beroepsbeoefenaar moet
kunnen omgaan met tal van slecht gestructureerde situaties en taken en moet dus over veel sche-
ma's en scripts beschikken. Verwerven en verwerken van kennis is daarvoor voorbereidend.12
Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel: hiërarchie en niveau
Het reeds eerder genoemde Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel formuleert de
minimumvoorwaarden waaraan de leraar of docent moet voldoen. De verschillende eisen uit dit
besluit worden in de toelichting verder uitgewerkt in de onderdelen competentie-eisen en indica-
toren. Volgens de nota van toelichting dragen deze omschrijvingen "bij aan de mogelijkheid van
doeltreffend toezicht en handhaving, maar zijn daarvoor niet strikt noodzakelijk. . De indicatoren
zijn evenmin voorschriften, maar kunnen wel helpen bij het vormen van een oordeel over de vraag
of de leraar aan de eisen voldoet."
10 Staatsblad 2004, 344.
11 Staatsblad 2005, 460.
12 Straetmans, 2006, p. 15.
Kwaliteitsborging van het eindniveau van aanstaande leraren 17
De raad heeft in zijn advies over het ontwerpbesluit aangegeven dat hoewel sprake is van een
evenwichtig pakket er wel aandacht nodig is voor de onderlinge relaties tussen de bekwaam-
heidseisen.13 Het is immers niet goed denkbaar dat ze allemaal even belangrijk zullen zijn voor het
leren van leerlingen. Het aanbrengen van een zekere hiërarchie binnen het geheel van de
bekwaamheidseisen zal een van de opgaven zijn bij de verdere ontwikkeling van deze eisen. Voorts
vroeg de raad aandacht voor het niveauvraagstuk. De formulering van competenties schenkt geen
aandacht aan de niveaus waarop deze competenties per onderwijssector beheerst moeten worden.
Mogelijke herijking van de bekwaamheidseisen
De Wet bio bevat een evaluatiebepaling. Binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet zendt de
minister van OCW samen met de minister van LNV (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan de
Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de desbetreffende sector-
wetten, zoals gewijzigd door de Wet bio, in de praktijk.
De Wet bio bevat voor de onderscheiden onderwijswetten onder andere de bepaling dat eenmaal
in de zes jaar bezien zal worden of ongewijzigde handhaving of wijziging van de vastgestelde
bekwaamheidseisen aan de orde moet zijn.
Inmiddels heeft staatssecretaris Van Bijsterveldt het LPBO (Landelijk Platform Beroepen in het
Onderwijs) verzocht met het oog op de eventuele herijking van de bekwaamheidseisen in 2012
uitspraken te doen over en onderzoek uit te voeren naar:
de uitwerking van de bekwaamheidseisen in de praktijk van het onderwijs in samenwerking
met de Inspectie van het Onderwijs; en
de uitwerking van de bekwaamheidseisen in de programmering van de lerarenopleidingen in
samenwerking met de NVAO.14
De raad benadrukt het belang van een grondige evaluatie van de aspecten hiërarchie en niveau die
hij in zijn hierboven aangehaalde advies naar voren heeft gebracht.
4.4 Relatie toetsing van kennis en integrale bepaling eindniveau
Kan de voorgestelde ontwikkeling van de kennisbasis, de kennistoetsing en de externe legitimering
voldoende vertrouwen geven dat het gewenste eindniveau adequaat is?
Dat is deels zeker het geval. Uiteraard niet als het gaat om het eindniveau in zijn volle omvang, om-
dat het eerder genoemde plan van de HBO-raad alleen betrekking heeft op de kenniscomponent.
De kenniscomponent is echter wel een belangrijke en noodzakelijke voorwaarde voor een adequaat
opleidingscurriculum. De door de HBO-raad voorgestane voorwaarde dat studenten slechts mogen
deelnemen aan het eindassessment als aan een bepaalde beheersing van de gevraagde kennis is
voldaan, borgt de kwaliteit van een belangrijke component van het eindniveau. Er is immers geen
garantie dat alle noodzakelijke kennis voor de startbekwame leraar in het eindassessment aan de
orde kan komen en daarom is voorafgaande toetsing een prima zaak. Als dan ook op landelijk ni-
veau een passende slaag-zakgrens wordt afgesproken zoals voorgesteld, dan lijkt op nationaal ni-
veau dit kwaliteitsaspect voor de hier bedoelde lerarenopleidingen goed geborgd. Maar nogmaals
moet benadrukt worden dat toetsing van kennis verschilt van toetsing van competenties.15 Mede
13 Onderwijsraad, 2005a.
14 www.lpbo.nl ; geraadpleegd 1 april 2009.
15 Zie bijvoorbeeld: Grotendorst, Aken, Heida & Sino, 2006; Klarus. 2003.
18 Onderwijsraad, mei 2009
Onderwijsraad, mei 2009
om deze reden formuleert de raad in paragraaf 5.2 een tweede advieslijn, die verder gaat dan advi-
sering over de voorstellen van de HBO-raad.
In die tweede lijn van advisering is het bredere perspectief de vaststelling van het inte-
grale eindniveau van aanstaande leraren. Het voorliggende advies heeft daarom ook
betrekking op de eerstegraads lerarenopleidingen hbo en op varianten van universitaire
lerarenopleidingen (educatieve minor in de bacheloropleiding, de geïntegreerde educa-
tieve master en de in aansluiting op een vakdisciplinaire master te volgen leraren-
opleiding). De raad vat de adviesvraag dus zo op dat ook ten aanzien van de kwaliteits-
borging van de eindbeoordeling een versterkte transparantie gewenst is. In paragraaf 5.2
gaat hij daarop in en hij betrekt daarbij naast de pabo- en tweedegraads opleidingen ook
de eerstegraads opleidingen hbo en de diverse varianten van universitaire opleidingen.
Kwaliteitsborging van het eindniveau van aanstaande leraren 19
De raad pleit voor de instelling van een Landelijke Examencommissie Leraren-
opleidingen hbo en voor het meer gebruikmaken van externe examinatoren. De
raad benadrukt daarnaast het belang van meer onderlinge afstemming tussen de
lerarenopleidingen over de kennisbases. Verder wordt in dit hoofdstuk voor-
gesteld een projectgroep Integratief toetsen in het leven te roepen, die zich moet
buigen over de bepaling van het eindniveau van aanstaande leraren. En ten slotte
wil de raad handhaving van een volledig accreditatieregime voor lerarenoplei-
dingen op opleidingsniveau.
5 Oplossingsrichtingen
5.1 Eerste lijn: borging van de kwaliteit en eenduidigheid van het kennisniveau
Deze paragraaf bestaat uit twee onderdelen.
A. Het A-onderdeel heeft betrekking op de toetsing van de noodzakelijke vakkennis en betreft de
pabo-opleidingen en de tweedegraads hbo-opleidingen. Dit onderdeel raakt de externe legiti-
mering van de voorstellen van de HBO-raad. Ook komt hier een advies over de examinatoren
aan de orde.
B. Het B-onderdeel heeft betrekking op de beschrijving van de noodzakelijke vakkennis van alle
lerarenopleidingen.
A) Toetsing van de noodzakelijke vakkennis
Dit onderdeel gaat over de vraag naar de externe legitimering van de voorstellen van de leraren-
opleidingen (HBO-raad). Deze betreffen zoals gezegd de kenniscomponent (zie projectplan van de
HBO-raad).16
De ontwikkeling van de kennisbases en van de toetsen om de beheersing van de aangegeven ken-
nis te meten, is in principe een zaak van de opleidingen zelf. De staatssecretaris vraagt de Onder-
wijsraad echter daar nadrukkelijk naar te kijken (bijlage 1).
De raad constateert dat de ontwikkeling van de kennisbases flink gevorderd is. Met de toets-
ontwikkeling is een aanvang gemaakt, maar daarmee is men minder ver. De HBO-raad komt voor de
zomer 2009 met een vervolgplan waarin onder andere dit element aan de orde komt. De Inspectie
van het Onderwijs is gevraagd een en ander te monitoren.
Landelijke Examencommissie Lerarenopleidingen hbo
De raad meent dat aanvullende maatregelen wenselijk kunnen zijn. Hij meent dat deze aanvulling
vooral gevonden kan worden in de deelname van externe personen en instanties aan de beoor-
deling van de resultaten. Hij stelt daarom een Landelijke Examencommissie Lerarenopleidingen hbo
16 HBO-raad, 2008.
20 Onderwijsraad, mei 2009
Onderwijsraad, mei 2009
voor, bij voorkeur onder auspiciën van het College voor Examens.17 De raad stelt voor dat deze
commissie de volgende taken en samenstelling krijgt.
Taken
De Landelijke Examencommissie Lerarenopleidingen hbo heeft als hoofdtaak het tot stand brengen
en (bij regeling) vaststellen van de beoordelingsnormen voor het vakinhoudelijke kennisniveau. In
het licht van deze taak heeft de commissie voorts de volgende deeltaken: beoordelen van de
kennisbases en vaststellen of deze relevant zijn voor de toetsing; beoordelen van de ontwikkelde
kennistoetsen en vaststellen of deze in psychometrisch opzicht adequaat zijn en hanteerbaar voor
de lerarenopleidingen; en beoordelen van de beschreven afnamecondities en procedures voor de
kennistoetsen en vaststellen of deze adequaat zijn.
De raad stelt verder voor dat de genoemde commissie deze taken periodiek uitvoert en daarbij met
name de beoordelingsnormen actualiseert (slaag-zakgrens). Immers, er is sprake van een continue
ontwikkeling van kennis, die derhalve ook continue aanpassing van de beoordelingsinstrumenten
nodig maakt.
Samenstelling
De commissie bestaat uit lectoren en hoogleraren van de lerarenopleidingen en universitaire facul-
teiten, deskundigen vanuit het afnemend veld, examen- en meetdeskundigen en internationale
deskundigen. Vakverenigingen van leraren en beroepsverenigingen van lerarenopleiders krijgen bij
de samenstelling en bij de activiteiten een adviserende rol.
Deze weg om de externe legitimering van de kenniscomponent en de kennistoetsen te versterken
is, naast de maatregelen die de lerarenopleidingen zelf al nemen, op dit moment goed begaanbaar.
De lerarenopleidingen hebben een sterk signaal afgegeven dat zij gezamenlijkheid hier van groot
belang vinden.
De raad meent dat deze landelijke examencommissie kan leiden tot meer transparantie in het eind-
niveau van aanstaande leraren. De voorgestelde samenstelling van de commissie moet vertrouwen
geven dat de oordelen verantwoord tot stand komen. Toekomstige werkgevers en de beroeps-
groep krijgen een substantiële rol. Continuïteit van de commissie door aanhaking bij het College
voor Examens maakt het mogelijk veranderingen op kennisgebied van externe legitimering te
blijven voorzien. De kwaliteitsborging wordt versterkt met een extra onafhankelijk oordeel.
Externe plaatselijke examinatoren
Naast de hierboven voorgestelde Landelijke Examencommissie stelt de raad voor dat de leraren-
opleidingen bij hun examinering (meer) gebruikmaken van externe examinatoren. De raad heeft
zich in zijn advies Examinering: draagvlak en toegankelijkheid (2006) uit een oogpunt van organiseer-
baarheid en kostenbeperking uitgesproken voor een model waarbij niet alle examens door een ex-
terne examinator worden bijgewoond. Door externe examinatoren aan te wijzen die het recht heb-
ben om bepaalde examens in te zien en bij te wonen en over de kwaliteit te rapporteren, kan een
voldoende effect bereikt worden. Dat maakt de investering in middelen en tijd aanvaardbaar.
Verwachte effecten
De raad verwacht met bovenstaande aanbevelingen te bereiken dat de staatssecretaris vertrouwen
kan hebben in het niveau van kennisbeheersing van aanstaande leraren. De plaatselijke inzet van
externe examinatoren versterkt de transparantie bij het afnemen van examens. De raad meent dat
op deze wijze de voorstellen die door de hbo-lerarenopleidingen naar voren zijn gebracht in Werken
17 Zie voor instelling en taakomschrijving College voor examens het Staatsblad 2009 93.
Kwaliteitsborging van het eindniveau van aanstaande leraren 21
aan kwaliteit, voldoende worden gelegitimeerd. Voor wat betreft de kenniscomponent in de
lerarenopleidingen is voldoende transparantie ten aanzien van de kwaliteitsborging te verwachten.
De kennisbasis betreft zoals gezegd basale onderdelen die slechts een deel van het curriculum
beslaan en zal gelijk zijn voor openbaar en bijzonder onderwijs.
B) Beschrijving van de noodzakelijke vakkennis
De raad is van oordeel dat de kennisbases die voor de verschillende soorten lerarenopleidingen zijn
en worden opgesteld, meer op elkaar moeten worden afgestemd. Hij vindt het daarbij wenselijk een
zekere fasering in de tijd aan te brengen.
Als eerste vindt de raad het in de huidige fase van het proces van belang dat binnen elk van de soor-
ten opleidingen precieze afstemming over de kennisbasis wordt verkregen. Daar wordt op dit
moment invulling aan gegeven. De pabo- en tweedegraads opleidingen baseren zich hierbij op het
werkplan Werken aan kwaliteit.18 Voor de pabo betreft dit de vakgebieden taal en rekenen-
wiskunde. In het vervolgplan van de HBO-raad voor fase 2 van Werken aan kwaliteit is onder meer
verdere beschrijving van kennisbases voorzien, zoals voor de overige vakgebieden pabo en voor de
negen technische vakken en het Fries voor de tweedegraads opleidingen. De universitaire leraren-
opleidingen hebben een abstracte beschrijving van de vakkennis uitgebracht in de vorm van
brochures. Bij deze laatste soort opleidingen gaat het om een samenspel tussen universitaire facul-
teiten die opleiden tot de master in het desbetreffende vakgebied en de lerarenopleidingen die de
beroepsbekwaamheid van aanstaande leraren ontwikkelen.
Voorts bepleit de raad dat op korte termijn de beschrijvingen van de kennisbases voor de eerste-
graadsopleidingen hoger beroepsonderwijs en de universitaire eerstegraadsopleidingen op elkaar
worden afgestemd. Het is immers van groot belang dat beide soorten eerstegraadsopleidingen aan-
staande leraren afleveren van vergelijkbaar niveau. Overeenkomstige vakkennis is daarvoor een
belangrijke voorwaarde.
Op de langere termijn is het mogelijk gewenst om tot harmonisatie van inhoudsbeschrijvingen te
komen (qua structuur en abstractieniveau). De raad pleit er voor te bevorderen dat een dergelijke
harmonisatie tot stand komt met gebruikmaking van de zogenoemde Dublin-descriptoren (alge-
mene beschrijvingen voor het eindniveau van de eerste, tweede en derde cyclus in het hoger
onderwijs).19 Hier ligt een belangrijke rol voor een coördinerend overleg tussen alle leraren-
opleidingen. Het belang hiervan is gelegen in de toenemende wens tot doorlopende leerlijnen in
het basis- en voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Overeenkomstige vakken
in deze drie sectoren van het onderwijs dienen met elkaar in lijn te zijn. De leraren die deze vakken
geven behoren daarom ook opgeleid te worden in een stelsel van lerarenopleidingen waarin even-
eens samenhang is tussen de verschillende soorten opleidingen. En uiteraard is het van belang dat
de lerarenopleidingen die leiden tot overeenkomstige bevoegdheden voor onderwijs, werken met
dezelfde kennisbasis.
5.2 Tweede lijn: bepaling van het integrale eindniveau
De tweede lijn waar de raad aandacht aan wil schenken, betreft de bepaling van het eindniveau van
aanstaande leraren. De raad pleit voor een integrale benadering van vakkennis, vakdidactiek,
18 HBO-raad, 2008.
19 Een dergelijke harmonisatie kan volgens de raad tevens een rol spelen door een aldus geharmoniseerde kennisbasis als
criterium te hanteren bij het opnemen in een beroepsregister van leraren waar de Onderwijsraad al diverse keren voor heeft
gepleit (Onderwijsraad, 2006)
22 Onderwijsraad, mei 2009
Onderwijsraad, mei 2009
onderwijskunde, pedagogiek en het professioneel handelen in de beroepspraktijk. De raad reali-
seert zich hiermee een lastig terrein te betreden.
Beoordelingsinstrumentarium voor integrale beoordeling
De vraag doet zich voor of er voldoende kennis en know how beschikbaar is met betrekking tot het
ontwikkelen van een toetsinstrumentarium dat de kwaliteit van beginnende leraren betrouwbaar in
kaart kan brengen. Recente proefschriften van Nijveldt (2007) en Van der Schaaf (2005) op dit terrein
geven aan hoe moeilijk deze vorm van beoordelen is.20
De raad constateert dat de lerarenopleidingen op het vlak van het eindassessment van veel verschil-
lende toets- en beoordelingsinstrumenten gebruikmaken, waaronder portfoliobeoordeling, kennis-
toetsen, werkstukbeoordelingen, in situ waarnemingen, demonstraties en assessments. Dit kan lei-
den tot minder eenduidigheid als het gaat om het eindniveau van aanstaande leraren. Leraren-
opleidingen maken echter wel afspraken onderling hoe zij bijvoorbeeld assessments inrichten en
welke elementen in de beoordeling aan bod moeten komen. In hoeverre daarmee variatie in het
eindniveau voldoende onder controle is, is landelijk bezien moeilijk te zeggen.
In de diverse beleidsstukken en plannen en in de adviesaanvraag verwijst de staatssecretaris echter
uitdrukkelijk naar het eindniveau waarover geen misverstand mag bestaan. De raad maakt hieruit
op dat volgens de staatssecretaris een integrale vaststelling van het eindniveau een rol speelt in de
waarneming van toekomstige werkgevers, Tweede Kamer en samenleving als het gaat om de kwali-
teit van de lerarenopleidingen.
Het is de raad gebleken dat een valide en betrouwbaar instrumentarium voor het bepalen van het
niveau van vaardigheden en/of competenties een kostbare en moeilijk hanteerbare aangelegen-
heid is. De ontwikkeling en het gebruik van integratieve toetsen zoals assessments komen binnen
de opleidingen niet goed van de grond.21 Het is bijvoorbeeld bekend dat de inzet van assessoren
een te groot beslag legt op middelen en organisatie. De raad is daarom van oordeel dat doelmatige
integrale examinering versterking behoeft. Daarmee kan een extra bijdrage worden geleverd aan
meer transparantie van de kwaliteitsborging met het oog op eenduidigheid van het eindniveau van
aanstaande leraren.
Project Integratief toetsen
De raad zoekt die versterking in een gezamenlijk project van alle lerarenopleidingen Integratief toet-
sen. Hij acht de in de Wet bio als competenties geformuleerde bekwaamheidseisen voor dit mo-
ment een gegeven. Met gebruikmaking van de zogenoemde Dublin-descriptoren kunnen hier-
binnen de vereiste niveauverschillen worden uitgewerkt. Dit brengt wel met zich mee dat beoor-
deling en examinering van opleidingen hoge eisen stellen op het vlak van transparantie, instrumen-
tatie, organisatie en financiering. Immers, de kwaliteit van de afgestudeerden moet buiten discussie
zijn.
Gelet op de signalen uit onderwijsveld en literatuur acht de raad het daarom van groot belang dat
de expertise met beoordeling en examinering in de beschreven context gebundeld wordt en ver-
spreid wordt naar alle lerarenopleidingen. Hij stelt daarom voor dat de lerarenopleidingen geza-
menlijk een project inrichten dat een bijdrage moet leveren aan de kwaliteit en doelmatigheid van
toetsing en examinering op de lerarenopleidingen. Dit kan door uitwisseling van kennis, beschrijven
van goede praktijken en gezamenlijke ontwikkeling. De raad is van mening dat er zowel vanuit de
20 Nijveldt, 2007; Schaaf, 2005.
21 Zoals uit meerdere gesprekken is gebleken die de Onderwijsraad met betrokkenen heeft gevoerd, onder andere de
panelbespreking op 13 maart 2009. Ook de Inspectie wijst hier op (Inspectie van het Onderwijs, 2008).
Kwaliteitsborging van het eindniveau van aanstaande leraren 23
wetenschap als vanuit de praktijkervaringen meer kennis aangeboord kan worden. Hij denkt dat
voorbeelden van samenwerking op dit vlak in het onderwijsveld aan te treffen zijn, waarop kan wor-
den voortgebouwd. In het voorgaande heeft hij al verwezen naar de gezamenlijke ontwikkeling van
kennisbases en kennistoetsen door de hbo-lerarenopleidingen.
Een goed voorbeeld van samenwerking waarvan het hier bedoelde project kan profiteren is het
gezamenlijk ontwikkelen van een toetsingskader voor de kwaliteit van beoordeling en examinering
door de universitaire lerarenopleidingen.22 Het aldus tot stand gekomen toetsingskader geeft de
wenselijke situatie van beoordeling en examinering en wordt door de universitaire leraren-
opleidingen onderschreven. Het toetsingskader is interessant omdat het uitdrukkelijk als focus heeft
beoordeling en examinering van competenties/bekwaamheden. Het geeft een aantal voorschriften
zowel over de inhoud als over processen en procedures, die beogen te komen tot maximale trans-
parantie.
De raad stelt voor dat de HBO-raad en de VSNU gezamenlijk zorg dragen voor een secretariaat om
het project verder te ontwikkelen en te verspreiden. De opleidingen kunnen zelf in gezamenlijkheid
de projectstructuur inrichten en bemensen.
Accreditatie
Naast het hiervoor genoemde project met betrekking tot integratief toetsen denkt de raad in het
kader van versterking van integrale examinering ook aan een maatregel in de sfeer van de accre-
ditatie.
Alvorens zijn voorstel te formuleren, roept de raad eerst kort het beleidsvoornemen over het moge-
lijk maken van instellingsaudits en de gevolgen daarvan in de herinnering.23 Indien bij een derge-
lijke instellingsaudit door de NVAO wordt vastgesteld dat de interne kwaliteitszorg van een instel-
ling zó goed op orde is dat de kwaliteit van de opleidingen continu verbeterd wordt, komt de instel-
ling in een ander accreditatieregime terecht. In zo'n regime van `verdiend vertrouwen' wordt voor
de accreditatie van de opleidingen een lichtere procedure gevolgd dan nu het geval is. Valt de
instellingsaudit niet positief uit, dan blijft de bestaande accreditatieprocedure voor de opleidingen
van kracht.
Voor de lerarenopleidingen stelt de raad nu voor een uitzondering te maken op de geschetste aan-
pak. Hij is van mening dat voor deze opleidingen steeds de volledige accreditatieprocedure moet
worden gevolgd. Dus ook in die gevallen waarin een instellingsaudit positief uitvalt. Hierin komen
dan het maatschappelijke belang van de lerarenopleidingen en de specifieke verantwoordelijkheid
van de minister daarvoor tot uitdrukking.
De raad is er voorstander van een dergelijke procedure te laten gelden voor alle opleidingen en
opleidingstrajecten die leiden tot een onderwijsbevoegdheid. Dat wil zeggen alle leraren-
opleidingen in het hbo, de vakopleidingen in het hbo op bachelor- en masterniveau waaraan een
onderwijsbevoegdheid is verbonden, de wo-bachelor (wetenschappelijk onderwijs) die de educa-
tieve minor omvat, de educatieve wo-master en de wo-master leraar voorbereidend hoger onder-
wijs (na vakdoctoraal of master).24
22 VSNU, 2007.
23 Ministerie van Onderwijs,, Cultuur en Wetenschap, 2008a.
24 Dit voorstel heeft (uiteraard) geen betrekking op de `reguliere' vakwetenschappelijke wo-opleidingen die voorwaarde zijn voor
toelating tot de wo-master leraar voorbereidend hoger onderwijs.
24 Onderwijsraad, mei 2009
Onderwijsraad, mei 2009
Ten slotte ondersteunt de raad het voornemen van de overheid om te komen tot het aanscherpen
van het accreditatiekader wat betreft de normering: onvoldoende op het onderdeel examinering in
het accreditatieproces is onvoldoende op het geheel.25
Examencommissies versterken
Een andere ingang om externe legitimering te versterken ziet de raad in versterking van de plaatse-
lijke examencommissies met externe leden. Hoewel de raad eerder zijn voorkeur heeft uitgesproken
voor een dwingende wettelijke bepaling, ziet de raad wel een verbetering in de regeling die is opge-
nomen in het Wetsvoorstel versterking besturing (TK 2008-2009, 31 821, nr. 2). Het voorgestelde
artikel 7.12a houdt in dat het instellingsbestuur, anders dan tot nu toe het geval is, de mogelijkheid
heeft externe leden te benoemen op basis van hun deskundigheid op het terrein van de
desbetreffende opleiding of groep van opleidingen.26
Verslaglegging examencommissie
Voorts onderstreept de raad, eveneens in vervolg op eerdere advisering, het belang van het voorstel
voor een jaarlijkse verslaglegging van de examencommissie over haar werkzaamheden aan het
instellingsbestuur of de decaan.27
Verwachte effecten
De raad verwacht met de voorgestelde maatregelen te komen tot meer transparantie ten aanzien
van de wijze waarop lerarenopleidingen hun examinering regelen, alsmede tot meer helderheid
over de eenduidigheid van de niveaus van de afgeleverde aanstaande leraren. In het debat met
toekomstige werkgevers, Tweede Kamer en samenleving zullen lerarenopleidingen daardoor
sterker staan.
25 Zoals opgenomen in het voorstel van Wet versterking besturing (TK 31821).
26 Artikel 7.12, lid 2 van de WHW luidt op dit moment: "Het instellingsbestuur benoemt de leden van de examencommissie uit de
leden van het personeel die met het verzorgen van het onderwijs in die opleiding of opleidingen zijn belast."
27 Deze gedachte is ook opgenomen in het voorstel van Wet versterking besturing (TK, 31821). Ook de Inspectie van het
Onderwijs besteedt in haar onderwijsverslag 2007-2008 bijzondere aandacht aan de kwaliteit van examens.
Kwaliteitsborging van het eindniveau van aanstaande leraren 25
Afkortingen
hbo hoger beroepsonderwijs
LNV Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
LPBO Landelijk Platform Beroepen in het Onderwijs
mbo middelbaar beroepsonderwijs
NVAO Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
OCW Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
VSNU Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten
Wet bio Wet op de beroepen in het onderwijs
wo wetenschappelijk onderwijs
26 Onderwijsraad, mei 2009
Onderwijsraad, mei 2009
Geraadpleegde deskundigen
Gesprekken
De heer prof.dr. T. Wubbels, Universiteit Utrecht
Mevrouw drs. A. Buys, de heer S. Heinsman en de heer A. van Vleuten, ADEF (Algemeen Directeurenoverleg
Educatieve Faculteiten)
De heer drs. F. Jansma, SBL (Stichting Beroepsbekwaamheid leraren en andere beroepen in het onderwijs)
Mevrouw dr. A. Kempers-Warmerdam, Examenkamer
De heer dr. C. Sluijter, Cito
De heer drs. M. Snoek, mevrouw dr. G. Geerdink en mevrouw E. de Kloet., VELON
Mevrouw drs. A-M. Woltjer en mevrouw M. van den Bel, PO-raad
De heer drs. ing. R. Onderwater MME, VO-raad
De heer drs. A. de Graaf en mevrouw drs. J. Kivits, HBO-raad
De heer drs. H. de Jonge, VSNU
De heer lic. R. Belmans, NVAO
De heer drs. O. de Vries, Inspectie van het Onderwijs
Panelgesprek op 13 maart 2009
Mevrouw drs. A. Buys, ADEF
De heer drs. D. Hoozemans, LOBO (Landelijk Overleg Lerarenopleidingen Basisonderwijs)
De heer drs. M. Snoek, VELON
Mevrouw drs. A. Roeters, Inspecteur-Generaal van het Onderwijs
De heer lic. R. Belmans en mevrouw lic. A. van Neygen , NVAO
De heer prof. dr. N. Verloop, VSNU
Kwaliteitsborging van het eindniveau van aanstaande leraren 27
Literatuur
Eurydice (2006). Quality Assurance in Teacher Education in Europe. Brussel: Eurydice.
Grotendorst, A., Aken, I. van, Heida, A. & Sino, C. (red., 2006). Bekwaamheid op de proef gesteld. Houten: Bohn
Stafleu Van Loghum.
HBO-raad (2008). Werken aan kwaliteit. Den Haag: HBO-raad.
HBO-raad (2009). Naar een nieuwe verenigingsagenda. Den Haag: HBO-raad.
Inspectie van het Onderwijs (2008). Monitor Beleidsagenda Lerarenopleidingen 2005-2008. Utrecht: Inspectie
van het Onderwijs.
Klarus, R. (2003). Competenties ontwikkelen in de lerarenopleiding. Wageningen : Stoas.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2008a). Aanpassingen accreditatie hoger onderwijs. Brief
minister aan de Tweede Kamer. Kenmerk HO&S/prog/07/4788, 11 februari 2008.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2008b). Krachtig meesterschap. Kwaliteitsagenda voor het
opleiden van leraren 2008-2011. Den Haag: Ministerie van OCW.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, HBO-raad & VSNU (2005). Meer kwaliteit en differentiatie: de
lerarenopleiding aan zet. Geraadpleegd op 14 mei 2009 via de website van het ministerie van OCW,
http://www.minocw.nl/documenten/brief2k-2005-doc-27721b.pdf.
Mulder, M., Wesselink, R. & Biemans, H. (2003). Competentiegericht beroepsonderwijs :gediplomeerd, maar ook
bekwaam? Groningen : Wolters-Noordhoff.
Nijveldt, M. (2007). Validity in teacher Assessment. Proefschrift Universiteit Leiden.
Onderwijsraad (2005a). Kwaliteit en inrichting van de lerarenopleidingen. Den Haag: Onderwijsraad.
Onderwijsraad (2005b). Leraren opleiden in de school. Den Haag: Onderwijsraad.
Onderwijsraad (2006). Waardering voor het leraarschap. Den Haag: Onderwijsraad.
Onderwijsraad (2007). Versteviging van kennis in het onderwijs II. Den Haag: Onderwijsraad.
Schaaf, M. van der (2005). Construct validation of teacher portfolio assessment: Procedures for improving teaxcher
competence assessment illustrated by teaching student research skills. Proefschrift Universiteit Utrecht.
Straetmans, G.J.J.M. (2006). Bekwaam beoordelen en beslissen. Enschede: Saxion Hogescholen.
Tillema, H., Dirkse-Hulscher, S. & Hurk, V. van de (2002). Naar een audit van assessmentpraktijken in de
lerarenopleiding. Tijdschrift voor lerarenopleiders, 23(3), 20-26.
VSNU (2007). Beoordeling en examinering. Den Haag: VSNU.
28 Onderwijsraad, mei 2009
Onderwijsraad, mei 2009
Bijlage 1: Adviesaanvraag
Kwaliteitsborging van het eindniveau van aanstaande leraren 29