19-5-2009
Debat op 19 mei 2009 over de nieuwe staatkundige verhoudingen binnen
het Koninkrijk
VVD Eerste Kamerfractie Frank van Kappen Voorzitter, Voordat ik aan
mijn eigenlijke bijdrage aan dit debat begin, wil ik de
staatssecretaris feliciteren met de uitslag van het referendum op
Curaçao.
Als een meerderheid van de eilandbevolking het akkoord over de
schuldsanering en de nieuwe staatkundige verhoudingen had afgewezen,
dan was de situatie wel erg complex en onoverzichtelijk geworden. Dan
had niet alleen de staatsecretaris, maar ook het gehele kabinet er een
extra uitdaging bij gekregen. Los daarvan had dit debat dan een totaal
andere lading gekregen. Een probleem is wel dat de ja-stemmers slechts
een nipte overwinning hebben behaald. Mijn fractie is er dan ook niet
gerust op dat we nu echt in rustiger vaarwater zijn gekomen. Het is
nog steeds alle hens aan dek als we zonder al te veel zeeschade de
veilige haven willen halen.
Voorzitter, met deze nautische term leg ik de verbinding naar Admiraal
van Walbeek die In het Jaar 1634 de overgave accepteerde van de
laatste 30 Spanjaarden op Curaçao. Van Walbeek had hiermee voldaan aan
de opdracht van de Heren XIX van de West-Indische Compagnie om een
uitvalsbasis voor de kaapvaart en handel in het Caribische gebied te
vestigen. Het was het begin van de permanente Nederlandse aanwezigheid
in het Caribische gebied, die tot op de dag van vandaag voortduurt.
Voorzitter, ik denk niet dat Admiraal van Walbeek zich in zijn
stoutste dromen had kunnen voorstellen dat wij, 375 jaar later, in
deze van historie doordrenkte zaal een debat zouden voeren over de
herstructurering van ons Koninkrijk waar ook Curaçao nog steeds deel
van uitmaakt.
Voorzitter, maakt u zich geen zorgen. Ik zal mijn spreektijd niet
gebruiken om een geschiedkundig betoog te houden. De reden dat ik dit
historische feit memoreer is, omdat hier de oorsprong ligt van de
lotsverbondenheid tussen het Europese en het Caribische deel van ons
Koninkrijk. Het is een historische gebeurtenis die tot op de dag van
vandaag doorwerkt in ons staatsbestel.
Was de lotsverbondenheid tussen de delen van het Koninkrijk in
oorsprong niet het resultaat van een bewuste en vrije keuze, nu is dat
wezenlijk anders. De huidige bewoners van de eilanden hebben er immers
in alle vrijheid voor gekozen om deel te blijven uitmaken van het
Koninkrijk.
Voor mijn fractie is deze vrije keus een belangrijk gegeven omdat wij
er grote waarde aan hechten dat mensen in alle vrijheid over hun eigen
lot kunnen beschikken en zoveel mogelijk in staat worden gesteld om
hun eigen leefomgeving in te richten. Wij aanvaarden dan ook zowel de
keus van de BES-eilanden om te integreren in het Nederlandse
staatsbestel als de keus van Curaçao en Sint Maarten om als autonome
landen deel te blijven uitmaken van het Koninkrijk.
Wel is het zo dat de koninkrijksband het enerzijds mogelijk maakt voor
Curaçao en Sint Maarten om vanuit een betrekkelijk veilige positie
inhoud te geven aan hun autonomie, maar dat anderzijds deze band de
autonomie juist beperkt. Dat deze beperking op zijn tijd door alle
partners als knellend zal worden ervaren staat als een paal boven
water. Temeer, omdat de partners binnen het Koninkrijk weliswaar
gelijkwaardig zijn, maar zeker niet gelijk. Tussen het Caribische en
het Europese deel van het Koninkrijk bestaan niet alleen grote
verschillen in cultuur, maar vooral ook in omvang van de bevolking en
in bestuurskracht. Enig gevoel voor verhoudingen bij alle betrokkenen
is een voorwaarde als we dit proces tot een goed einde willen brengen.
Het is en blijft overigens een uiterst moeizaam en complex proces
waarin we ons hebben gestort. Als we met een schone lei hadden kunnen
beginnen dan staat het wat ons betreft als een paal boven water dat
het Koninkrijk er heel anders zou hebben uitgezien dan wat ons nu voor
ogen staat. Enfin, dat is allemaal water onder de brug. We kunnen ons
beter richten op de taak die voor ons ligt.
De gezaghebber van Bonaire omschreef het herstructureringsproces
tijdens ons werkbezoek aan Bonaire in januari van dit jaar met de
volgende woorden: "We schilderen samen een nieuw Hollands
meesterwerk". Dat mag zo zijn, maar dat is best lastig als meerdere
schilders tegelijkertijd het penseel vasthouden. Misschien moeten we
het meer zien als een proces waarbij alle partijen op het schilderdoek
van het Koninkrijk, ieder zoveel mogelijk hun eigen ruimte invullen.
Of het totaal een meesterwerk wordt, valt nog te bezien, het wordt in
ieder geval een interessant werkstuk en misschien is dat wel de
essentie van ieder meesterwerk.
Voorzitter, er is al een enorme hoeveelheid werk verzet maar we zijn
er nog lang niet. Mijn fractie heeft dan ook nog heel wat vragen over
een groot aantal onderwerpen. Ik zal al deze vragen nu niet afvuren op
de minister en de staatssecretaris. De meer gedetailleerde vragen
komen wel aan de orde bij het behandelen van de diverse
wetsvoorstellen. Ik wil me nu beperken tot de grote lijnen.
Voorzitter, zoals eerder gezegd vindt mijn fractie het belangrijk dat
burgers in alle vrijheid hun lot kunnen bepalen en zoveel mogelijk in
staat worden gesteld om hun eigen leefomgeving in te richten. Wij
accepteren dat hierdoor een structuur ontstaat die uit het oogpunt van
bestuurlijke effectiviteit en efficiency zeker niet de
schoonheidsprijs verdient.
Waar onze acceptatie ophoudt, is daar waar de eisen die gelden ten
aanzien van goed bestuur, rechtshandhaving en een degelijke financiële
huishouding in het gedrang komen. Deze eisen markeren wat ons betreft
de grenzen waarbinnen de autonomie van Curaçao en Sint Maarten vorm
moet krijgen. Deze begrenzing van de autonomie is een directe
consequentie van de keus van de eilanden om binnen het Koninkrijk te
blijven en niet te kiezen voor onafhankelijkheid. Terecht heeft de
regering het voldoen aan deze eisen als harde voorwaarden gesteld voor
het toekennen van de status van autonoom land aan Curaçao en Sint
Maarten. Wij hopen dat de regering de rug recht houdt en op deze
gebieden geen verdere concessies doet. Wij zijn daar echter, gezien de
concessies die de regering al heeft gedaan niet gerust op.
Bij mijn fractie is in ieder geval geen enkele ruimte om verdere
concessies te doen op deze gebieden. Argumenten dat wij begrip moeten
hebben voor het feit dat, door de geografische ligging van de
eilanden, de lokale cultuur dichter ligt bij de Latijns-Amerikaanse
dan bij de Europese cultuur, snijden wat ons betreft geen hout. Ook
argumenten dat wij in het verleden wel vaker een oogje hebben
dichtgeknepen op deze gebieden en dat we dus ook nu wat souplesse
moeten betonen, zijn bij ons gericht aan het verkeerde adres. Begrip
voor cultuurverschillen en een daarop gebaseerd gedoogbeleid strekt
zich wat ons betreft niet uit tot deze gebieden. Goed bestuur,
rechtshandhaving en een degelijke financiële huishouding vormen het
fundament waar een rechtvaardige en stabiele samenleving op rust en
dat geldt voor alle landen binnen het Koninkrijk; daar hebben alle
burgers van het Koninkrijk recht op.
Wat wij zien als een bijzondere uitdaging, om het maar eens heel mild
te formuleren, is het feit dat de kleinschaligheid van de
samenlevingen op de eilanden een complicerende factor is op vrijwel
elk gebied. Dit geldt voor Curaçao, maar in het bijzonder voor Sint
Maarten. Het is maar de vraag of het noodzakelijke systeem van checks
and balances , ondanks een degelijke wettelijke verankering, goed kan
functioneren in een kleinschalige gemeenschap zoals die van Curaçao en
Sint Maarten. De minimaal noodzakelijke omvang van het
bestuursapparaat vereist immers een zekere kritische massa van de
bevolking waaruit het bestuursapparaat moet worden bemenst en betaald.
Als de minimaal noodzakelijke omvang van het bestuursapparaat in
relatie tot de omvang van de bevolking te groot wordt, ontstaat er
niet alleen een topzwaar bestuur, maar ook een structureel financieel
probleem. Ten aanzien van Curaçao, met ongeveer 140.000 inwoners,
twijfelt mijn fractie er aan of er sprake kan zijn van een werkbare en
betaalbare verhouding tussen de omvang van het bestuursapparaat en de
omvang van de bevolking. Ten aanzien van Sint Maarten, met ongeveer
50.000 geregistreerde inwoners, zijn wij er van overtuigd dat dit
eigenlijk niet kan zonder structurele en blijvende ondersteuning
vanuit Nederland en dus een de facto beperking van de autonomie van
Sint Maarten.
Wij vragen ons af of de regering dit aspect heeft meegewogen en hoe
straks de verhouding komt te liggen tussen de omvang van het
bestuursapparaat en de omvang van de bevolking op zowel Curaçao als
Sint Maarten. Wanneer is er eigenlijk nog sprake van een werkbare en
betaalbare verhouding? Is daar ooit onderzoek naar verricht?
Graag vernemen wij de visie van de staatssecretaris.
Een ander aspect is het probleem van de sociale verwevenheid in
kleinschalige gemeenschappen. Hoe is het mogelijk om b.v. een
politiekorps op te bouwen dat kan functioneren zonder dat het
personeel wordt blootgesteld aan allerlei ongezonde vormen van sociale
druk?Is het wel mogelijk om voldoende professionele distantie te
houden tussen de politie en de bevolking? Even belangrijk is de vraag
of het mogelijk is om voldoende professionele distantie te bewaren
tussen het politieapparaat en het bestuur?
Mijn fractie is van mening dat dit niet mogelijk is en onderschrijft
de mening van de auteurs van het verbeterplan voor de politiekorpsen
op de Nederlandse Antillen "Nu of Nooit", dat de eilanden eigenlijk te
klein zijn om elk over een zelfstandig politiekorps te beschikken en
dat er eigenlijk gekozen had moeten worden voor één politiekorps
Nederlandse Antillen. Mijn fractie betreurt het feit dat dit advies
niet is opgevolgd en dat er gekozen is voor drie afzonderlijke
politiekorpsen met een aantal gemeenschappelijke voorzieningen.
Wij hebben begrepen dat het idee van één korps op grote weerstand
stuitte bij de Antilliaanse politie en bestuur. Die weerstand was te
verwachten en waarschijnlijk ingegeven door lokale politieke en
electorale overwegingen. Het argument van Antilliaanse zijde dat
zonder een eigen politiekorps geen sprake is van een volwaardige
autonomie, slaat bij ons niet aan. Wat is "volwaardige autonomie"? Het
gaat er om een optimale vorm van autonomie te realiseren, waarbij de
bevolking verzekerd is van een goede rechtshandhaving en behoorlijk
bestuur. Mijn fractie betreurt dan ook de beslissing van de regering
om, ongetwijfeld tegen beter weten in, akkoord te gaan met drie
afzonderlijke politiekorpsen.
We zouden dan ook graag van de bewindslieden vernemen wat hun
overwegingen zijn geweest bij deze beslissing.
Ook hebben wij twijfels over de kwaliteit en de continuïteit van de
toekomstige gemeenschappelijke voorzieningen voor de drie
politiekorpsen. De gekozen constructie voor organisatie, beheer en
operationele aansturing verdient zeker niet de schoonheidsprijs. De
potentiële conflictstof over de inzet van deze gemeenschappelijke
voorzieningen zit als het ware ingebouwd in de gekozen constructie van
consensus en overleg. Wie is er nu ultimo ratio defacto
verantwoordelijk voor de continuïteit, kwaliteit en de verdeling van
de capaciteit over de drie korpsen? Waarom is er niet gekozen voor een
afzonderlijke korpschef voor de gemeenschappelijke voorzieningen die
verantwoording aflegt aan een gezagscollege bestaande uit
vertegenwoordigers van de landsregeringen van de Antillen en
Nederland?
Graag de visie van de bewindslieden op dit punt.
Is er ook gekeken naar de Franse variant, die er op neerkomt dat de
lokale politiekorpsen op de Franse eilanden zich bezighouden met de
normale dagelijkse politiezorg, maar dat de zware georganiseerde
grensoverschrijdende criminaliteit wordt bestreden door één
gezamenlijk centraal geleide politieorganisatie?
Graag een antwoord van de bewindslieden op deze vraag.
Het voornemen om in een jaarlijks overleg tussen de ministers van
justitie van de nieuwe landen Curaçao, Sint Maarten en Nederland het
beleid vast te stellen voor de opsporing en vervolging van de
zwaardere vormen van criminaliteit, is een prima idee, maar lost de
problemen in de uitvoering niet op. Consensus, overleg en het
gezamenlijk dragen van verantwoordelijkheid, zijn weliswaar prima
uitgangspunten voor het afstemmen van beleid, maar in de operationele
sfeer werkt het verlammend en is het een recept voor mislukking.
In het verlengde hiervan leeft bij ons de vraag of ook Aruba deelneemt
aan dit afstemmingsoverleg en zo niet waarom niet? Graag een antwoord
op deze vraag van de minister van justitie.
Zijn er overigens afspraken gemaakt met Frankrijk over het
grensverkeer in het algemeen en grensoverschrijdende criminaliteit in
het bijzonder? Het Franse deel heeft immers een UPG status en Sint
Maarten erft de LGO status van de Nederlandse Antillen. Is er
eigenlijk niet sprake van een groot gat in de buitengrenzen van de EU?
Graag een antwoord van de bewindslieden op deze vragen.
Mijn fractie vraagt zich voorts af of, wederom gezien de
kleinschaligheid, de keus om voor elk land een apart openbaar
Ministerie in te richten wel de juiste keus is geweest. Was het niet
beter geweest om, in navolging van de keus tot het instellen van een
gemeenschappelijk hof, ook te kiezen voor een gemeenschappelijk OM?
Wij zijn het eens met de keus om één PG aan te stellen voor zowel
Curaçao, Sint Maarten als de BES-eilanden. Het probleem is echter dat
de PG leiding moet geven aan drie OM's. Wij voorzien dat de PG door
deze keus een onevenredig deel van zijn energie en tijd moet besteden
aan het overleven in een complex krachtenveld waar hij zaken moet doen
met drie ministers van justitie. Heeft de PG wel voldoende
instrumenten en capaciteit om onder deze omstandigheden de regie te
voeren over drie afzonderlijke OM's ?
Over dit punt vernemen wij graag de visie van de minister van
justitie.
Het vervallen van de bevoegdheid om op Koninkrijksniveau de PG een
aanwijzing te geven om tot vervolging over te gaan, is voor mijn
fractie onverteerbaar. Ons standpunt is gebaseerd op onze overtuiging
dat behoorlijk bestuur en rechtshandhaving in kleinschalige
samenlevingen kwetsbaar zijn en blijven. Het kan jaren goed gaan, maar
de marges zijn klein; er is niet veel voor nodig om uit koers te
raken. Er wordt nu gesteld dat de aanwijzingsbevoegdheid op
Koninkrijksniveau niet nodig is omdat artikel 43, tweede lid, juncto
artikel 51 van het Statuut voldoende mogelijkheden biedt om in het
kader van de waarborgfunctie zo nodig maatregelen te treffen. Daar zit
hem wat ons betreft nu net de crux. Artikel 43 is wel een erg grof
instrument om bij te sturen. Bij het navigeren in een nauw vaarwater,
en daar bevinden wij ons in, zijn grove koerscorrecties bij het
afwijken van de juiste koers uit den boze en leiden vaak tot ernstige
zeeschade. Mijn fractie is van mening dat er voldoende mogelijkheden
moeten zijn om tijdig meer verfijnde koerscorrecties te kunnen geven
bij het afwijken van de juiste koers. De aanwijzingsbevoegdheid op
Koninkrijksniveau paste nu juist in deze visie.
Graag horen wij van de bewindslieden wat de redenen zijn geweest om op
dit punt water bij de wijn te doen.
Wij zien voorts vol spanning uit naar de door de staatssecretaris op
10 maart jongstleden tijdens een AO met de commissie NAAZ van de
Tweede Kamer toegezegde bredere visie op het Koninkrijk, waarin
specifiek aandacht zal worden besteed aan de waarborgfunctie. In dit
verband wil ik de staatssecretaris wijzen op de met algemene stemmen
in deze kamer aangenomen motie van het lid Schuurman c.s. van 14
februari 2006. In deze motie wordt onder meer gesteld dat nieuwe
staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk moeten leiden tot een
nieuwe definitie van de begrippen Koninkrijk en de relaties binnen het
Koninkrijk. Voorts, dat deze nieuwe definitie ook een nadere invulling
moet geven aan cruciale Koninkrijkstaken zoals rechtshandhaving,
effectief financieel toezicht en deugdelijk bestuur. Dit is voor ons
een extra reden om vol verwachting uit te zien naar de door de
Staatssecretaris toegezegde brede visie.
Kan de staatssecretaris al aangeven wanneer wij deze visie tegemoet
kunnen zien?
Een ander punt van aandacht voor mijn fractie is hoe om te gaan met
het grote verschil in bestuurskracht tussen de Caribische delen van
het Koninkrijk en Nederland. Dit geldt in het bijzonder voor de
BES-eilanden, maar zeer zeker ook voor Sint Maarten. In Nederland zijn
wij overgegaan tot gemeentelijke herindeling om de bestuurskracht van
de gemeente te vergroten. De gemeente Utrechtse heuvelrug, waar ik
woon, is ontstaan door het bij elkaar voegen van een aantal gemeenten
en telt nu ongeveer 49 000 inwoners. Dat is in het Nederlandse bestel
nog steeds een kleine gemeente. De BES-eilanden tellen samen ongeveer
18 000 inwoners. In feite zijn de BES-eilanden dus microgemeenten die
rechtstreeks zaken moeten gaan doen met de diverse Nederlandse
ministeries. Het verschil in bestuurskracht is dus enorm en deze
onevenwichtigheid, in combinatie met de grote fysieke afstand tussen
de eilanden en Nederland, kan aanleiding zijn voor een scala aan
bestuurlijke misverstanden. Het instellen van de Regionale Service
Centra op de eilanden, als tussenschakel tussen de eilanden en de
rijksoverheid, lijkt een oplossing voor dit probleem, maar of dit in
de praktijk echt voldoet, zal nog moeten blijken.
Graag vernemen wij van de staatssecretaris wat tot nu toe de
ervaringen zijn met deze bestuurlijke schakelstations.
Een andere uitdaging is om voor de BES-eilanden een
voorzieningenniveau vast te stellen dat inpasbaar is binnen het
Nederlandse bestel, maar niet zodanig in positieve zin afwijkt van het
voorzieningenniveau in de omringende landen dat er een aanzuigende
werking van uitgaat op de regio. Dit lijkt op een soort Catch 22
situatie. Welk mechanisme staat de staatssecretaris voor ogen om dit
niveau te bepalen en vervolgens telkenmale aan te passen aan de
actuele situatie?
Graag de visie van de staatssecretaris op dit punt.
Hoe je het ook wendt of keert, feit is dat het vaststellen van
afwijkende voorzieningen en rechten voor de burgers van de
BES-eilanden, inhoudt dat delen van de Nederlandse wetgeving voor de
BES-eilanden en burgers buiten werking worden gesteld. Dat kan omdat
de BES-eilanden openbare lichamen worden op grond van artikel 134 Gw
en dit artikel toestaat dat er qua inrichting en bevoegdheden kan
worden gedifferentieerd. De Gw is echter bedoeld voor toepassing
binnen het Rijk in Europa. Het toepassen van de Gw op de BES-eilanden
is op zich zelf dus al aanvechtbaar; maar dit terzijde. Belangrijker
is dat professor Elzinga constateert, in een artikel gedateerd 12
december 2008 gepubliceerd in de Gemeentestem, dat de problemen niet
zo zeer boven water zullen komen bij de WOL-BES, maar rond de
Invoeringswet en de Aanpassingswet. De BES-burgers hebben straks in
beginsel dezelfde rechtspositie als Europese Nederlanders. "De
Grondwet, inclusief artikel 1, is volledig op de BES-burgers van
toepassing. Inzake hun rechten en plichten kan alleen worden
gedifferentieerd voor zover er geen sprake is van ongelijke
behandeling" en daar is hier dus geen sprake van; in tegendeel. De
regering denkt dit op te lossen door een afwijkingsartikel op te nemen
in het Statuut. Maar is het niet merkwaardig dat voor een deel van
Nederland de Grondwet op onderdelen buiten werking wordt gesteld door
een artikel in het Statuut? Horen regelingen ten aanzien van de
BES-eilanden in de nieuwe situatie eigenlijk nog wel thuis in het
Statuut? Mijn fractie is van mening dat deze constructie eigenlijk
niet kan en hoogstens een tijdelijke oplossing kan bieden.
Uiteindelijk is naar onze mening, hoe lastig dat ook is, een
grondwetswijziging noodzakelijk.
Graag de mening van de bewindslieden over dit punt
Hoewel het voorgaande niet geldt voor Curaçao en Sint Maarten, indien
zij de status van autonoom land binnen het Koninkrijk verkrijgen,
speelt ook daar dat het niveau van b.v. gezondheidszorg, sociale
voorzieningen, onderwijs en milieu zal moeten voldoen aan normen die
binnen het Koninkrijk en dus ook voor Nederland acceptabel zijn.
Eigenlijk gold deze eis in het verleden ook al voor het land
Nederlandse Antillen. Probleem voor mijn fractie is dat we ons
afvragen wat die acceptabele normen nu eigenlijk zijn en kunnen de
daaraan verbonden kosten eigenlijk wel opgebracht worden door de
bevolking van Sint Maarten en Curaçao? Hoe verhoudt zich dat tot een
gezonde financiële huishouding? Grijpt Nederland in als b.v de
gezondheidszorg door gebrek aan middelen in elkaar klapt?Doen we dit
dan op grond van de waarborgfunctie belegd in artikel 43 van het
Statuut? Dat is wel een erg zwaar middel. Wat doen we dan, trekken we
dan maar weer de portefeuille?
Graag de visie van de Staatssecretaris op dit punt.
Voorzitter, voordat ik afrond een laatste punt over Aruba. Hoewel
Aruba geen onderwerp is van de herstructurering, maakt mijn fractie
zich echt zorgen over de kwaliteit van het bestuur en de
rechtshandhaving op Aruba. Aruba maakt ook deel uit van het Koninkrijk
en de eisen voor behoorlijk bestuur en rechtshandhaving gelden voor
alle landen van het Koninkrijk. Tijdens het laatste POK, dat in
januari van dit jaar op Aruba werd gehouden, werd de Nederlandse
delegatie meerdere malen benaderd door Arubaanse burgers met klachten
over corruptie, intimidatie en wanbestuur op Aruba. Of deze
beschuldigingen op waarheid berustten of dat het ging om opgeklopte
geruchten uit de kombuis, was en is voor ons niet objectief vast te
stellen. Wel is het zo dat deze verhalen over corruptie,
vriendjespolitiek en intimidatie werden geuit door Arubanen uit alle
lagen van de bevolking. Vast staat eveneens dat dit gegeven de goede
verhoudingen tussen Nederland en Aruba negatief beïnvloedt en dat het
goed zou zijn om door het instellen van een onafhankelijk onderzoek
werkelijkheid en waan van elkaar te scheiden.
Mijn fractie is in ieder geval van mening dat wij niet werkeloos
moeten toezien, maar dat we de koe bij de horens moeten vatten en
werkelijkheid en waan van elkaar moeten scheiden. Dat is ook van
belang voor Aruba omdat de reputatie van Aruba als een veilig en goed
bestuurd land van cruciaal belang is voor de toeristenindustrie en de
vestiging van bedrijven.
Wat is de visie van de bewindslieden over dit onderwerp? Wat zijn de
mogelijke stappen die de regering voor ogen staan?
Voorzitter, ik rond af. Ik moet toegeven dat Curaçao en Sint Maarten
goed en hard hebben onderhandeld en dat Nederland naar ons oordeel,
tegen beter weten in, te vaak water bij de wijn heeft gedaan. Of dit
succes van de Antilliaanse onderhandelaars uiteindelijk in het belang
is van de bevolking valt nog te bezien. Wij hebben in ieder geval
twijfels over de vraag of het bereikte onderhandelingsresultaat zal
leiden tot een koninkrijk waar rechtshandhaving, behoorlijk bestuur en
een gezond financieel beheer optimaal zijn geborgd; de tijd zal het
leren. Hoe dan ook, het is absoluut noodzakelijk dat de
koninkrijksregering bereid en in staat is om de nu gemaakte afspraken
ook te handhaven en niet weg te kijken als van het rechte pad wordt
afgeweken. Wij kijken dan ook vol spanning uit naar de toegezegde
bredere visie op het Koninkrijk en de daarin vervatte visie op het
uitoefenen van de waarborgfunctie.
Voorzitter, voordat ik afsluit, even terug naar Admiraal van Walbeek
waar ik onze bijdrage aan dit debat mee begon. Ik denk niet dat de
Admiraal, als hij hier aanwezig had kunnen zijn, antwoorden zou hebben
op onze vragen. Sterker nog, hij zou de vragen waarschijnlijk niet
eens begrijpen en mij met zijn donderbus achter het spreekgestoelte
vandaan schieten. Voor de beantwoording van onze vragen, is onze hoop
daarom gevestigd op de bewindslieden.
VVD