VVD


19-5-2009

Debat op 19 mei 2009 over de nieuwe staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk

VVD Eerste Kamerfractie Frank van Kappen Voorzitter, Voordat ik aan mijn eigenlijke bijdrage aan dit debat begin, wil ik de staatssecretaris feliciteren met de uitslag van het referendum op Curaçao.

Als een meerderheid van de eilandbevolking het akkoord over de schuldsanering en de nieuwe staatkundige verhoudingen had afgewezen, dan was de situatie wel erg complex en onoverzichtelijk geworden. Dan had niet alleen de staatsecretaris, maar ook het gehele kabinet er een extra uitdaging bij gekregen. Los daarvan had dit debat dan een totaal andere lading gekregen. Een probleem is wel dat de ja-stemmers slechts een nipte overwinning hebben behaald. Mijn fractie is er dan ook niet gerust op dat we nu echt in rustiger vaarwater zijn gekomen. Het is nog steeds alle hens aan dek als we zonder al te veel zeeschade de veilige haven willen halen.

Voorzitter, met deze nautische term leg ik de verbinding naar Admiraal van Walbeek die In het Jaar 1634 de overgave accepteerde van de laatste 30 Spanjaarden op Curaçao. Van Walbeek had hiermee voldaan aan de opdracht van de Heren XIX van de West-Indische Compagnie om een uitvalsbasis voor de kaapvaart en handel in het Caribische gebied te vestigen. Het was het begin van de permanente Nederlandse aanwezigheid in het Caribische gebied, die tot op de dag van vandaag voortduurt. Voorzitter, ik denk niet dat Admiraal van Walbeek zich in zijn stoutste dromen had kunnen voorstellen dat wij, 375 jaar later, in deze van historie doordrenkte zaal een debat zouden voeren over de herstructurering van ons Koninkrijk waar ook Curaçao nog steeds deel van uitmaakt.

Voorzitter, maakt u zich geen zorgen. Ik zal mijn spreektijd niet gebruiken om een geschiedkundig betoog te houden. De reden dat ik dit historische feit memoreer is, omdat hier de oorsprong ligt van de lotsverbondenheid tussen het Europese en het Caribische deel van ons Koninkrijk. Het is een historische gebeurtenis die tot op de dag van vandaag doorwerkt in ons staatsbestel.

Was de lotsverbondenheid tussen de delen van het Koninkrijk in oorsprong niet het resultaat van een bewuste en vrije keuze, nu is dat wezenlijk anders. De huidige bewoners van de eilanden hebben er immers in alle vrijheid voor gekozen om deel te blijven uitmaken van het Koninkrijk.

Voor mijn fractie is deze vrije keus een belangrijk gegeven omdat wij er grote waarde aan hechten dat mensen in alle vrijheid over hun eigen lot kunnen beschikken en zoveel mogelijk in staat worden gesteld om hun eigen leefomgeving in te richten. Wij aanvaarden dan ook zowel de keus van de BES-eilanden om te integreren in het Nederlandse staatsbestel als de keus van Curaçao en Sint Maarten om als autonome landen deel te blijven uitmaken van het Koninkrijk.

Wel is het zo dat de koninkrijksband het enerzijds mogelijk maakt voor Curaçao en Sint Maarten om vanuit een betrekkelijk veilige positie inhoud te geven aan hun autonomie, maar dat anderzijds deze band de autonomie juist beperkt. Dat deze beperking op zijn tijd door alle partners als knellend zal worden ervaren staat als een paal boven water. Temeer, omdat de partners binnen het Koninkrijk weliswaar gelijkwaardig zijn, maar zeker niet gelijk. Tussen het Caribische en het Europese deel van het Koninkrijk bestaan niet alleen grote verschillen in cultuur, maar vooral ook in omvang van de bevolking en in bestuurskracht. Enig gevoel voor verhoudingen bij alle betrokkenen is een voorwaarde als we dit proces tot een goed einde willen brengen.

Het is en blijft overigens een uiterst moeizaam en complex proces waarin we ons hebben gestort. Als we met een schone lei hadden kunnen beginnen dan staat het wat ons betreft als een paal boven water dat het Koninkrijk er heel anders zou hebben uitgezien dan wat ons nu voor ogen staat. Enfin, dat is allemaal water onder de brug. We kunnen ons beter richten op de taak die voor ons ligt.

De gezaghebber van Bonaire omschreef het herstructureringsproces tijdens ons werkbezoek aan Bonaire in januari van dit jaar met de volgende woorden: "We schilderen samen een nieuw Hollands meesterwerk". Dat mag zo zijn, maar dat is best lastig als meerdere schilders tegelijkertijd het penseel vasthouden. Misschien moeten we het meer zien als een proces waarbij alle partijen op het schilderdoek van het Koninkrijk, ieder zoveel mogelijk hun eigen ruimte invullen. Of het totaal een meesterwerk wordt, valt nog te bezien, het wordt in ieder geval een interessant werkstuk en misschien is dat wel de essentie van ieder meesterwerk.

Voorzitter, er is al een enorme hoeveelheid werk verzet maar we zijn er nog lang niet. Mijn fractie heeft dan ook nog heel wat vragen over een groot aantal onderwerpen. Ik zal al deze vragen nu niet afvuren op de minister en de staatssecretaris. De meer gedetailleerde vragen komen wel aan de orde bij het behandelen van de diverse wetsvoorstellen. Ik wil me nu beperken tot de grote lijnen.

Voorzitter, zoals eerder gezegd vindt mijn fractie het belangrijk dat burgers in alle vrijheid hun lot kunnen bepalen en zoveel mogelijk in staat worden gesteld om hun eigen leefomgeving in te richten. Wij accepteren dat hierdoor een structuur ontstaat die uit het oogpunt van bestuurlijke effectiviteit en efficiency zeker niet de schoonheidsprijs verdient.

Waar onze acceptatie ophoudt, is daar waar de eisen die gelden ten aanzien van goed bestuur, rechtshandhaving en een degelijke financiële huishouding in het gedrang komen. Deze eisen markeren wat ons betreft de grenzen waarbinnen de autonomie van Curaçao en Sint Maarten vorm moet krijgen. Deze begrenzing van de autonomie is een directe consequentie van de keus van de eilanden om binnen het Koninkrijk te blijven en niet te kiezen voor onafhankelijkheid. Terecht heeft de regering het voldoen aan deze eisen als harde voorwaarden gesteld voor het toekennen van de status van autonoom land aan Curaçao en Sint Maarten. Wij hopen dat de regering de rug recht houdt en op deze gebieden geen verdere concessies doet. Wij zijn daar echter, gezien de concessies die de regering al heeft gedaan niet gerust op.

Bij mijn fractie is in ieder geval geen enkele ruimte om verdere concessies te doen op deze gebieden. Argumenten dat wij begrip moeten hebben voor het feit dat, door de geografische ligging van de eilanden, de lokale cultuur dichter ligt bij de Latijns-Amerikaanse dan bij de Europese cultuur, snijden wat ons betreft geen hout. Ook argumenten dat wij in het verleden wel vaker een oogje hebben dichtgeknepen op deze gebieden en dat we dus ook nu wat souplesse moeten betonen, zijn bij ons gericht aan het verkeerde adres. Begrip voor cultuurverschillen en een daarop gebaseerd gedoogbeleid strekt zich wat ons betreft niet uit tot deze gebieden. Goed bestuur, rechtshandhaving en een degelijke financiële huishouding vormen het fundament waar een rechtvaardige en stabiele samenleving op rust en dat geldt voor alle landen binnen het Koninkrijk; daar hebben alle burgers van het Koninkrijk recht op.

Wat wij zien als een bijzondere uitdaging, om het maar eens heel mild te formuleren, is het feit dat de kleinschaligheid van de samenlevingen op de eilanden een complicerende factor is op vrijwel elk gebied. Dit geldt voor Curaçao, maar in het bijzonder voor Sint Maarten. Het is maar de vraag of het noodzakelijke systeem van checks and balances , ondanks een degelijke wettelijke verankering, goed kan functioneren in een kleinschalige gemeenschap zoals die van Curaçao en Sint Maarten. De minimaal noodzakelijke omvang van het bestuursapparaat vereist immers een zekere kritische massa van de bevolking waaruit het bestuursapparaat moet worden bemenst en betaald. Als de minimaal noodzakelijke omvang van het bestuursapparaat in relatie tot de omvang van de bevolking te groot wordt, ontstaat er niet alleen een topzwaar bestuur, maar ook een structureel financieel probleem. Ten aanzien van Curaçao, met ongeveer 140.000 inwoners, twijfelt mijn fractie er aan of er sprake kan zijn van een werkbare en betaalbare verhouding tussen de omvang van het bestuursapparaat en de omvang van de bevolking. Ten aanzien van Sint Maarten, met ongeveer 50.000 geregistreerde inwoners, zijn wij er van overtuigd dat dit eigenlijk niet kan zonder structurele en blijvende ondersteuning vanuit Nederland en dus een de facto beperking van de autonomie van Sint Maarten.

Wij vragen ons af of de regering dit aspect heeft meegewogen en hoe straks de verhouding komt te liggen tussen de omvang van het bestuursapparaat en de omvang van de bevolking op zowel Curaçao als Sint Maarten. Wanneer is er eigenlijk nog sprake van een werkbare en betaalbare verhouding? Is daar ooit onderzoek naar verricht?

Graag vernemen wij de visie van de staatssecretaris.

Een ander aspect is het probleem van de sociale verwevenheid in kleinschalige gemeenschappen. Hoe is het mogelijk om b.v. een politiekorps op te bouwen dat kan functioneren zonder dat het personeel wordt blootgesteld aan allerlei ongezonde vormen van sociale druk?Is het wel mogelijk om voldoende professionele distantie te houden tussen de politie en de bevolking? Even belangrijk is de vraag of het mogelijk is om voldoende professionele distantie te bewaren tussen het politieapparaat en het bestuur?

Mijn fractie is van mening dat dit niet mogelijk is en onderschrijft de mening van de auteurs van het verbeterplan voor de politiekorpsen op de Nederlandse Antillen "Nu of Nooit", dat de eilanden eigenlijk te klein zijn om elk over een zelfstandig politiekorps te beschikken en dat er eigenlijk gekozen had moeten worden voor één politiekorps Nederlandse Antillen. Mijn fractie betreurt het feit dat dit advies niet is opgevolgd en dat er gekozen is voor drie afzonderlijke politiekorpsen met een aantal gemeenschappelijke voorzieningen.

Wij hebben begrepen dat het idee van één korps op grote weerstand stuitte bij de Antilliaanse politie en bestuur. Die weerstand was te verwachten en waarschijnlijk ingegeven door lokale politieke en electorale overwegingen. Het argument van Antilliaanse zijde dat zonder een eigen politiekorps geen sprake is van een volwaardige autonomie, slaat bij ons niet aan. Wat is "volwaardige autonomie"? Het gaat er om een optimale vorm van autonomie te realiseren, waarbij de bevolking verzekerd is van een goede rechtshandhaving en behoorlijk bestuur. Mijn fractie betreurt dan ook de beslissing van de regering om, ongetwijfeld tegen beter weten in, akkoord te gaan met drie afzonderlijke politiekorpsen.

We zouden dan ook graag van de bewindslieden vernemen wat hun overwegingen zijn geweest bij deze beslissing.

Ook hebben wij twijfels over de kwaliteit en de continuïteit van de toekomstige gemeenschappelijke voorzieningen voor de drie politiekorpsen. De gekozen constructie voor organisatie, beheer en operationele aansturing verdient zeker niet de schoonheidsprijs. De potentiële conflictstof over de inzet van deze gemeenschappelijke voorzieningen zit als het ware ingebouwd in de gekozen constructie van consensus en overleg. Wie is er nu ultimo ratio defacto verantwoordelijk voor de continuïteit, kwaliteit en de verdeling van de capaciteit over de drie korpsen? Waarom is er niet gekozen voor een afzonderlijke korpschef voor de gemeenschappelijke voorzieningen die verantwoording aflegt aan een gezagscollege bestaande uit vertegenwoordigers van de landsregeringen van de Antillen en Nederland?

Graag de visie van de bewindslieden op dit punt.

Is er ook gekeken naar de Franse variant, die er op neerkomt dat de lokale politiekorpsen op de Franse eilanden zich bezighouden met de normale dagelijkse politiezorg, maar dat de zware georganiseerde grensoverschrijdende criminaliteit wordt bestreden door één gezamenlijk centraal geleide politieorganisatie?

Graag een antwoord van de bewindslieden op deze vraag.

Het voornemen om in een jaarlijks overleg tussen de ministers van justitie van de nieuwe landen Curaçao, Sint Maarten en Nederland het beleid vast te stellen voor de opsporing en vervolging van de zwaardere vormen van criminaliteit, is een prima idee, maar lost de problemen in de uitvoering niet op. Consensus, overleg en het gezamenlijk dragen van verantwoordelijkheid, zijn weliswaar prima uitgangspunten voor het afstemmen van beleid, maar in de operationele sfeer werkt het verlammend en is het een recept voor mislukking.

In het verlengde hiervan leeft bij ons de vraag of ook Aruba deelneemt aan dit afstemmingsoverleg en zo niet waarom niet? Graag een antwoord op deze vraag van de minister van justitie.

Zijn er overigens afspraken gemaakt met Frankrijk over het grensverkeer in het algemeen en grensoverschrijdende criminaliteit in het bijzonder? Het Franse deel heeft immers een UPG status en Sint Maarten erft de LGO status van de Nederlandse Antillen. Is er eigenlijk niet sprake van een groot gat in de buitengrenzen van de EU?

Graag een antwoord van de bewindslieden op deze vragen.

Mijn fractie vraagt zich voorts af of, wederom gezien de kleinschaligheid, de keus om voor elk land een apart openbaar Ministerie in te richten wel de juiste keus is geweest. Was het niet beter geweest om, in navolging van de keus tot het instellen van een gemeenschappelijk hof, ook te kiezen voor een gemeenschappelijk OM? Wij zijn het eens met de keus om één PG aan te stellen voor zowel Curaçao, Sint Maarten als de BES-eilanden. Het probleem is echter dat de PG leiding moet geven aan drie OM's. Wij voorzien dat de PG door deze keus een onevenredig deel van zijn energie en tijd moet besteden aan het overleven in een complex krachtenveld waar hij zaken moet doen met drie ministers van justitie. Heeft de PG wel voldoende instrumenten en capaciteit om onder deze omstandigheden de regie te voeren over drie afzonderlijke OM's ?

Over dit punt vernemen wij graag de visie van de minister van justitie.

Het vervallen van de bevoegdheid om op Koninkrijksniveau de PG een aanwijzing te geven om tot vervolging over te gaan, is voor mijn fractie onverteerbaar. Ons standpunt is gebaseerd op onze overtuiging dat behoorlijk bestuur en rechtshandhaving in kleinschalige samenlevingen kwetsbaar zijn en blijven. Het kan jaren goed gaan, maar de marges zijn klein; er is niet veel voor nodig om uit koers te raken. Er wordt nu gesteld dat de aanwijzingsbevoegdheid op Koninkrijksniveau niet nodig is omdat artikel 43, tweede lid, juncto artikel 51 van het Statuut voldoende mogelijkheden biedt om in het kader van de waarborgfunctie zo nodig maatregelen te treffen. Daar zit hem wat ons betreft nu net de crux. Artikel 43 is wel een erg grof instrument om bij te sturen. Bij het navigeren in een nauw vaarwater, en daar bevinden wij ons in, zijn grove koerscorrecties bij het afwijken van de juiste koers uit den boze en leiden vaak tot ernstige zeeschade. Mijn fractie is van mening dat er voldoende mogelijkheden moeten zijn om tijdig meer verfijnde koerscorrecties te kunnen geven bij het afwijken van de juiste koers. De aanwijzingsbevoegdheid op Koninkrijksniveau paste nu juist in deze visie.

Graag horen wij van de bewindslieden wat de redenen zijn geweest om op dit punt water bij de wijn te doen.

Wij zien voorts vol spanning uit naar de door de staatssecretaris op 10 maart jongstleden tijdens een AO met de commissie NAAZ van de Tweede Kamer toegezegde bredere visie op het Koninkrijk, waarin specifiek aandacht zal worden besteed aan de waarborgfunctie. In dit verband wil ik de staatssecretaris wijzen op de met algemene stemmen in deze kamer aangenomen motie van het lid Schuurman c.s. van 14 februari 2006. In deze motie wordt onder meer gesteld dat nieuwe staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk moeten leiden tot een nieuwe definitie van de begrippen Koninkrijk en de relaties binnen het Koninkrijk. Voorts, dat deze nieuwe definitie ook een nadere invulling moet geven aan cruciale Koninkrijkstaken zoals rechtshandhaving, effectief financieel toezicht en deugdelijk bestuur. Dit is voor ons een extra reden om vol verwachting uit te zien naar de door de Staatssecretaris toegezegde brede visie.

Kan de staatssecretaris al aangeven wanneer wij deze visie tegemoet kunnen zien?

Een ander punt van aandacht voor mijn fractie is hoe om te gaan met het grote verschil in bestuurskracht tussen de Caribische delen van het Koninkrijk en Nederland. Dit geldt in het bijzonder voor de BES-eilanden, maar zeer zeker ook voor Sint Maarten. In Nederland zijn wij overgegaan tot gemeentelijke herindeling om de bestuurskracht van de gemeente te vergroten. De gemeente Utrechtse heuvelrug, waar ik woon, is ontstaan door het bij elkaar voegen van een aantal gemeenten en telt nu ongeveer 49 000 inwoners. Dat is in het Nederlandse bestel nog steeds een kleine gemeente. De BES-eilanden tellen samen ongeveer 18 000 inwoners. In feite zijn de BES-eilanden dus microgemeenten die rechtstreeks zaken moeten gaan doen met de diverse Nederlandse ministeries. Het verschil in bestuurskracht is dus enorm en deze onevenwichtigheid, in combinatie met de grote fysieke afstand tussen de eilanden en Nederland, kan aanleiding zijn voor een scala aan bestuurlijke misverstanden. Het instellen van de Regionale Service Centra op de eilanden, als tussenschakel tussen de eilanden en de rijksoverheid, lijkt een oplossing voor dit probleem, maar of dit in de praktijk echt voldoet, zal nog moeten blijken.

Graag vernemen wij van de staatssecretaris wat tot nu toe de ervaringen zijn met deze bestuurlijke schakelstations.

Een andere uitdaging is om voor de BES-eilanden een voorzieningenniveau vast te stellen dat inpasbaar is binnen het Nederlandse bestel, maar niet zodanig in positieve zin afwijkt van het voorzieningenniveau in de omringende landen dat er een aanzuigende werking van uitgaat op de regio. Dit lijkt op een soort Catch 22 situatie. Welk mechanisme staat de staatssecretaris voor ogen om dit niveau te bepalen en vervolgens telkenmale aan te passen aan de actuele situatie?

Graag de visie van de staatssecretaris op dit punt.

Hoe je het ook wendt of keert, feit is dat het vaststellen van afwijkende voorzieningen en rechten voor de burgers van de BES-eilanden, inhoudt dat delen van de Nederlandse wetgeving voor de BES-eilanden en burgers buiten werking worden gesteld. Dat kan omdat de BES-eilanden openbare lichamen worden op grond van artikel 134 Gw en dit artikel toestaat dat er qua inrichting en bevoegdheden kan worden gedifferentieerd. De Gw is echter bedoeld voor toepassing binnen het Rijk in Europa. Het toepassen van de Gw op de BES-eilanden is op zich zelf dus al aanvechtbaar; maar dit terzijde. Belangrijker is dat professor Elzinga constateert, in een artikel gedateerd 12 december 2008 gepubliceerd in de Gemeentestem, dat de problemen niet zo zeer boven water zullen komen bij de WOL-BES, maar rond de Invoeringswet en de Aanpassingswet. De BES-burgers hebben straks in beginsel dezelfde rechtspositie als Europese Nederlanders. "De Grondwet, inclusief artikel 1, is volledig op de BES-burgers van toepassing. Inzake hun rechten en plichten kan alleen worden gedifferentieerd voor zover er geen sprake is van ongelijke behandeling" en daar is hier dus geen sprake van; in tegendeel. De regering denkt dit op te lossen door een afwijkingsartikel op te nemen in het Statuut. Maar is het niet merkwaardig dat voor een deel van Nederland de Grondwet op onderdelen buiten werking wordt gesteld door een artikel in het Statuut? Horen regelingen ten aanzien van de BES-eilanden in de nieuwe situatie eigenlijk nog wel thuis in het Statuut? Mijn fractie is van mening dat deze constructie eigenlijk niet kan en hoogstens een tijdelijke oplossing kan bieden. Uiteindelijk is naar onze mening, hoe lastig dat ook is, een grondwetswijziging noodzakelijk.

Graag de mening van de bewindslieden over dit punt

Hoewel het voorgaande niet geldt voor Curaçao en Sint Maarten, indien zij de status van autonoom land binnen het Koninkrijk verkrijgen, speelt ook daar dat het niveau van b.v. gezondheidszorg, sociale voorzieningen, onderwijs en milieu zal moeten voldoen aan normen die binnen het Koninkrijk en dus ook voor Nederland acceptabel zijn. Eigenlijk gold deze eis in het verleden ook al voor het land Nederlandse Antillen. Probleem voor mijn fractie is dat we ons afvragen wat die acceptabele normen nu eigenlijk zijn en kunnen de daaraan verbonden kosten eigenlijk wel opgebracht worden door de bevolking van Sint Maarten en Curaçao? Hoe verhoudt zich dat tot een gezonde financiële huishouding? Grijpt Nederland in als b.v de gezondheidszorg door gebrek aan middelen in elkaar klapt?Doen we dit dan op grond van de waarborgfunctie belegd in artikel 43 van het Statuut? Dat is wel een erg zwaar middel. Wat doen we dan, trekken we dan maar weer de portefeuille?

Graag de visie van de Staatssecretaris op dit punt.

Voorzitter, voordat ik afrond een laatste punt over Aruba. Hoewel Aruba geen onderwerp is van de herstructurering, maakt mijn fractie zich echt zorgen over de kwaliteit van het bestuur en de rechtshandhaving op Aruba. Aruba maakt ook deel uit van het Koninkrijk en de eisen voor behoorlijk bestuur en rechtshandhaving gelden voor alle landen van het Koninkrijk. Tijdens het laatste POK, dat in januari van dit jaar op Aruba werd gehouden, werd de Nederlandse delegatie meerdere malen benaderd door Arubaanse burgers met klachten over corruptie, intimidatie en wanbestuur op Aruba. Of deze beschuldigingen op waarheid berustten of dat het ging om opgeklopte geruchten uit de kombuis, was en is voor ons niet objectief vast te stellen. Wel is het zo dat deze verhalen over corruptie, vriendjespolitiek en intimidatie werden geuit door Arubanen uit alle lagen van de bevolking. Vast staat eveneens dat dit gegeven de goede verhoudingen tussen Nederland en Aruba negatief beïnvloedt en dat het goed zou zijn om door het instellen van een onafhankelijk onderzoek werkelijkheid en waan van elkaar te scheiden.

Mijn fractie is in ieder geval van mening dat wij niet werkeloos moeten toezien, maar dat we de koe bij de horens moeten vatten en werkelijkheid en waan van elkaar moeten scheiden. Dat is ook van belang voor Aruba omdat de reputatie van Aruba als een veilig en goed bestuurd land van cruciaal belang is voor de toeristenindustrie en de vestiging van bedrijven.

Wat is de visie van de bewindslieden over dit onderwerp? Wat zijn de mogelijke stappen die de regering voor ogen staan?

Voorzitter, ik rond af. Ik moet toegeven dat Curaçao en Sint Maarten goed en hard hebben onderhandeld en dat Nederland naar ons oordeel, tegen beter weten in, te vaak water bij de wijn heeft gedaan. Of dit succes van de Antilliaanse onderhandelaars uiteindelijk in het belang is van de bevolking valt nog te bezien. Wij hebben in ieder geval twijfels over de vraag of het bereikte onderhandelingsresultaat zal leiden tot een koninkrijk waar rechtshandhaving, behoorlijk bestuur en een gezond financieel beheer optimaal zijn geborgd; de tijd zal het leren. Hoe dan ook, het is absoluut noodzakelijk dat de koninkrijksregering bereid en in staat is om de nu gemaakte afspraken ook te handhaven en niet weg te kijken als van het rechte pad wordt afgeweken. Wij kijken dan ook vol spanning uit naar de toegezegde bredere visie op het Koninkrijk en de daarin vervatte visie op het uitoefenen van de waarborgfunctie.

Voorzitter, voordat ik afsluit, even terug naar Admiraal van Walbeek waar ik onze bijdrage aan dit debat mee begon. Ik denk niet dat de Admiraal, als hij hier aanwezig had kunnen zijn, antwoorden zou hebben op onze vragen. Sterker nog, hij zou de vragen waarschijnlijk niet eens begrijpen en mij met zijn donderbus achter het spreekgestoelte vandaan schieten. Voor de beantwoording van onze vragen, is onze hoop daarom gevestigd op de bewindslieden.