Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
1
> Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijnstraat 50
Den Haag
Postbus 16375
Postbus 20.018 2500 BJ Den Haag
2500 EA DEN HAAG www.minocw.nl
Onze referentie
BVE/Stelsel/114814
Datum 15 mei 2009
Betreft Vragen over beroepspraktijkvorming en WVA
In het Algemeen Overleg van de Vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap van 18 september 2008 inzake het rapport van de Rekenkamer
over de Beroepspraktijkvorming in het mbo heb ik aangekondigd u aan het eind
van 2008 helderheid te verschaffen over het eventueel opheffen van de door de
heren Biskop en Zijlstra aangegeven beperkingen en het probleem van de tweede
werkgever. Het overleg met NUON, SZW en UWV hierover, heeft meer tijd gekost
dan ik had verwacht. In verband daarmee is de termijn waarbinnen ik heb
toegezegd uw vragen te beantwoorden, helaas niet gehaald. In het overleg met u
over het competentiegericht onderwijs op 15 april jl. heb ik u toegezegd binnen
twee weken met een brief te komen. Met deze brief breng ik u op de hoogte van
de huidige stand van zaken.
Het afgelopen jaar is een aantal andere, met de Wet vermindering afdracht
loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA) verband houdende,
zaken aan de orde gekomen. Ook daarover wil ik u in deze brief informeren. Het
vervolg van deze brief is daarmee gewijd aan de volgende onderwerpen:
1. maatregelen ter bevordering van de toepassing van de WVA voor werklozen
(afdrachtvermindering startkwalificatie);
2. eventuele uitbreiding van de WVA tot de inkomstenbelasting;
3. eventuele subsidie aan kleine leerbedrijven, die niet ten volle kunnen
profiteren van de WVA.
Ik wil echter beginnen met enkele algemene opmerkingen over de WVA. De WVA
biedt bedrijven die stageplaatsen in het voorbereidend, middelbaar of hoger
beroepsonderwijs aanbieden, een fiscale faciliteit, ook wel afdrachtvermindering
onderwijs genoemd, in de vorm van een vermindering van hun loonbelasting en
premie volksverzekeringen. Deze fiscale faciliteit bestaat in deze vorm sinds
1996. Daarvoor bestonden vormen van subsidie, die echter veel meer werk
vergden. Het voordeel van de WVA is dat de uitvoering zoveel eenvoudiger is.
Sinds 1996 zijn er verscheidene onderzoeken gedaan naar het functioneren van
de WVA. Het laatste is de Evaluatie afdrachtvermindering onderwijs van de WVA,
die ik u in 2007 heb toegestuurd. Uit onderzoek blijkt telkens weer hoeveel belang
de bedrijven, maar ook de scholen en de Kenniscentra beroepsonderwijs
bedrijfsleven aan deze fiscale faciliteit hechten. De bedrijven zien die als een
erkenning van het belang dat de maatschappij aan deze stages en de
leerbedrijven hecht.
Van deze fiscale faciliteit wordt het meest gebruik gemaakt voor stageplaatsen
van BBL-deelnemers. Inmiddels is die faciliteit echter uitgebreid ten behoeve van
a
na 1 van 4
Pagi
BOL-deelnemers en personen zonder startkwalificatie. De faciliteit voor BBL- Onze referentie
deelnemers is hoger dan die voor BOL-deelnemers, aangezien een BBL-deelnemer BVE/Stelsel/114814
meer begeleiding vergt en daardoor tot hogere kosten voor het leerbedrijf leidt
dan een BOL-deelnemer. Dit in tegenstelling tot de bekostiging van het onderwijs
voor BBL-deelnemers, die lager is dan die voor BOL-deelnemers.
Uit onderzoek blijkt ook telkens hoe belangrijk de conjunctuur is voor het
beschikbaar stellen van stageplaatsen. Nu de conjunctuur aan het teruglopen is,
misschien zelfs tot een historisch dieptepunt, zal deze faciliteit nog belangrijker
blijken om het aantal stageplaatsen te handhaven, of liever nog (juist nu, nu het
erop lijkt dat deelnemers meer en langer onderwijs volgen) te verhogen.
1. Afdrachtvermindering startkwalificatie
In artikel 14, eerste lid, onderdeel e, van de WVA is de afdrachtvermindering
startkwalificatie opgenomen. Eén van de voorwaarden om voor deze
afdrachtvermindering in aanmerking te komen is dat de werknemer vóór
indiensttreding een werkloze is. Als gevolg hiervan vervalt de fiscale faciliteit
wanneer de deelnemer overstapt naar een ander leerbedrijf. In dat geval is hij
immers voorafgaande aan de dienstbetrekking niet werkloos, maar was hij in
dienst bij het voorgaande leerbedrijf. Ik wil samen met mijn ambtsgenoot van
Financiën kijken naar de mogelijkheid om de voorwaarden zodanig te wijzigen dat
ook het opvolgende leerbedrijf voor de faciliteit in aanmerking kan komen.
Tevens wil ik met hem bekijken of de faciliteit van de afdrachtvermindering
startkwalificatie kan worden uitgebreid naar werkgevers van deelnemers die in
een re-integratietraject zitten, waardoor zij niet als werkloze worden aangemerkt
en waarvoor dus thans geen beroep kan worden gedaan op de
afdrachtvermindering startkwalificatie.
Tenslotte wil ik met Financiën nagaan of de termijn waarbinnen een werkgever de
verklaring van het UWV dat de deelnemer een voormalig werkloze is, moet
hebben aangevraagd verruimd kan worden.
Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik u later inlichten.
2. WVA uitbreiden tot inkomstenbelasting
Er is overleg gevoerd met het ministerie van Financiën over het voorstel van de
werkgevers om voor de kleine leerbedrijven iets te regelen in de sfeer van de
inkomstenbelasting. Dat was een voorstel van de werkgeversorganisaties naar
aanleiding van de evaluatie van de Vermindering Onderwijs in de WVA die mijn
ambtsvoorganger in 2006 uit heeft laten voeren. Het voorstel komt erop neer dat
als de loonbelasting en premies niet voldoende zijn, de aftrek ook kan worden
toegepast op de inkomstenbelasting van de werkgever/eigenaar. Samen met mijn
ambtsgenoot van Financiën heb ik besloten dit voorstel niet over te nemen. De
argumenten zijn de volgende.
1. De verzilveringsproblematiek is inherent aan de keuze voor een fiscale
tegemoetkoming in de vorm van een vermindering op de af te dragen
loonbelasting/premie volksverzekeringen. Daarbij is onderkend dat
Pagina 2 van 4
conform het principe `no taxes no gains' als gevolg van deze keuze nooit Onze referentie
een grotere compensatie wordt geboden dan het bedrag aan vóór BVE/Stelsel/114814
toepassing van de afdrachtvermindering verschuldigde loonheffing (niet
premies werknemersverzekeringen).
2. Het alsnog via fiscale weg (in de inkomstenbelasting) bieden van een
compensatie voor deze verzilveringsproblematiek doet nog even los van de
budgettaire consequenties afbreuk aan de gekozen systematiek. Indirect
wordt hiermee alsnog gerealiseerd dat de tegemoetkoming groter is dan de
af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen.
3. Bovendien druist een dergelijke route in tegen het streven van de regering
naar vereenvoudiging en minder regels.
4. De WVA is van toepassing op inhoudingsplichtigen voor de loonbelasting en
daarmee niet alleen van toepassing op IB-ondernemers, maar ook op
bijvoorbeeld B.V.'s die belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting.
Het opnemen van het niet in de WVA verzilverde deel als aftrekpost op de
winst van de ondernemer in de IB brengt dan ook een ongelijke behandeling
met zich mee. De rechtsvorm van de onderneming zou dan immers bepalend
zijn voor het al dan niet kunnen verzilveren van de afdrachtvermindering.
5. Bovendien is de rechtsvorm of de grootte van de onderneming niet bepalend
voor het kunnen ontstaan van een verzilveringsprobleem, maar de aard van
de onderneming en daarmee de samenstelling van het personeelsbestand.
3. Subsidie voor kleine leerbedrijven
Vervolgens heb ik onderzocht of kleine leerbedrijven die geen volledig gebruik
kunnen maken van de WVA, misschien met behulp van een aparte, op de WVA
aanvullende, subsidie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
kunnen worden geholpen. Hoewel dat in theorie mogelijk is, kleven hier een
aantal bezwaren aan. Ik noem:
1. Door uitdrukkelijk de koppeling te leggen met de WVA (aanvulling), dienen de
daarbij geldende principes ook in aanmerking te worden genomen. Het
principiële bezwaar zoals ook in paragraaf 2 genoemd (`no taxes, no gains')
geldt ook voor deze variant. Immers een subsidie is ook een voordeel.
2. Gelet op het karakter van de WVA zou een subsidieregeling een open-einde
regeling moeten zijn. Welke kosten dit met zich meebrengt, is vooraf moeilijk
te schatten. Zowel wat betreft het aantal stageplaatsen als het bedrag per
stageplaats.
3. Het zal moeilijk worden een duidelijke scheiding aan te brengen wanneer het
leerbedrijf gebruik kan maken van de WVA en wanneer van de subsidie.
Hybride toepassingen geven risico (dubbel vangen). De totale som zal niet
boven het in de WVA genoemde maximum per stagiair mogen uitgaan
(rechtsgelijkheid).
4. Toezicht en controle zullen niet eenvoudig zijn. Om misbruik tegen te gaan (te
veel declareren bij de Belastingdienst en bij het ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap tezamen) is vermoedelijk een accountantscontrole
nodig. Het is waarschijnlijk dat de lasten de voordelen (voor het bedrijf)
overstijgen. Bovendien druist dit in tegen het huidige kabinetsbeleid dat erop
gericht is het aantal subsidies te verminderen en de administratieve lasten te
beperken.
5. Wijziging kan niet beperkt worden tot het BVE-veld. Ook het VO- en HO-veld
Pagina 3 van 4
moeten hiervan kunnen profiteren. Dat maakt de zaak gecompliceerder. Onze referentie
Dit alles heeft mij doen besluiten om deze mogelijkheid niet verder te verkennen. BVE/Stelsel/114814
4. Conclusie en vervolg
Het bovenstaande overwegend, zie ik dus helaas geen mogelijkheid om de kleine
leerbedrijven tegemoet te komen.
Voor de verkenning van de in paragraaf 1 geschetste oplossingen is nu eerst
overleg met het ministerie van Financiën nodig. Ik streef ernaar u over de
uitkomsten in juni te informeren.
Mede namens de staatssecretaris van Financiën,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Pagina 4 van 4