Hoge Raad oordeelt dat bij afronding van belastingbedragen de
rekenkundige methode dient te worden gebruikt
Den Haag 15 mei 2009 - Belanghebbende, Koninklijke Ahold N.V.,
exploiteert een aantal supermarkten. Zij heeft het bedrag van de door
haar voor leveringen van goederen verschuldigde BTW berekend door per
kassabon een splitsing aan te brengen in een totaalbedrag voor
leveringen waarvoor het verlaagde btw-tarief van toepassing is en een
totaalbedrag voor leveringen waarvoor het algemene btw-tarief van
toepassing is. De aldus verkregen subtotalen heeft zij vermenigvuldigd
met 6/106 respectievelijk 19/119. De uit deze berekening resulterende
bedragen aan omzetbelasting heeft zij afgerond tot op hele eurocenten.
Dit gebeurde volgens de rekenkundige methode. Dat betekent dat
bedragen waarbij het derde cijfer achter de komma het cijfer 5 of een
hoger cijfer is, worden afgerond naar het naastliggende hogere bedrag
in hele eurocenten, en bedragen waarbij dat derde cijfer lager is dan
het cijfer 5 worden afgerond naar het naastliggende lagere bedrag in
hele eurocenten.
Het totaal van deze bedragen aan BTW heeft belanghebbende op aangifte
voldaan.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het door haar op aangifte
voldane bedrag aan BTW. Zij stelt dat zij een te hoog bedrag aan BTW
heeft voldaan, omdat de BTW per geleverd artikel mag worden berekend
en bovendien die bedragen per artikel niet volgens de rekenkundige
methode berekend moeten worden. Zij stelt dat die bedragen per
geleverd artikel altijd naar beneden moeten worden afgerond naar het
naastgelegen, lagere bedrag in hele eurocenten, dus ook als het derde
cijfer na de komma het cijfer 5 of hoger is. Het totaal van de aldus
afgeronde bedragen aan BTW dient volgens belanghebbende als
verschuldigde BTW op aangifte te worden voldaan.
Het hof Amsterdam heeft op 16 augustus 2004 (BNB 2007/74) geoordeeld
dat bij afronding van bedragen aan verschuldigde BTW de rekenkundige
methode moet worden toegepast.
Het cassatieberoep bij de Hoge Raad
Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld. Zij voert aan dat
de afronding naar boven van bedragen waarvan het derde cijfer na de
komma 5 of hoger is, tot gevolg heeft dat meer BTW wordt voldaan dan
volgens het in de Wet op de omzetbelasting 1968 neergelegde tarief is
verschuldigd. Dit laatste acht belanghebbende niet juist. Zij beroept
zich in dit verband op het Europese recht.
In zijn conclusie van 19 mei 2005 heeft de toenmalig advocaat-generaal
J.A.C.A. Overgaauw geadviseerd het beroep in cassatie ongegrond te
verklaren.
De Hoge Raad heeft op 24 november 2006 (LJN: AT8208) prejudiciële
vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen.
Het Hof van Justitie heeft bij arrest van 10 juli 2008, nr. C-484/06,
de door de Hoge Raad gestelde vragen beantwoord en voor recht
verklaard dat het bij gebreke van een specifieke communautaire
regeling aan de lidstaten vrij staat om de regels en methoden vast te
stellen voor de afronding van de bedragen van de belasting over de
toegevoegde waarde. De lidstaten zijn daarbij gehouden om de
beginselen waarop het gemeenschappelijke stelsel van deze belasting is
gebaseerd, met name het beginsel van fiscale neutraliteit en het
evenredigheidsbeginsel, te eerbiedigen. Het gemeenschapsrecht bevat,
bij de huidige stand ervan, geen enkele specifieke verplichting op
grond waarvan de lidstaten gehouden zijn om toe te staan dat
belastingplichtigen het bedrag van de belasting over de toegevoegde
waarde per artikel naar beneden afronden.
De uitspraak van de Hoge Raad
De Hoge Raad verwerpt de door de belanghebbende bepleite
afrondingsmethode.
De Hoge Raad oordeelt dat bij de afronding van verschuldigde
belastingbedragen de rekenkundige methode de juiste is. Hieraan doet
niet af dat deze methode ertoe leidt dat de verschuldigde
omzetbelasting in sommige gevallen een fractie van een eurocent meer
bedraagt dan het bedrag overeenkomend met het wettelijke percentage
van de vergoeding.
Gevolgen van de uitspraak
Het cassatieberoep is ongegrond verklaard. Daarmee is de uitspraak van
het hof Amsterdam van 16 augustus 2004 definitief geworden.
Dit is een samenvatting van de uitspraak van de Hoge Raad van 15 mei
2009. Bij verschil tussen deze samenvatting en de volledige uitspraak
is laatstgenoemde bindend.
Ter nadere informatie:
Met ingang van 1 juli 2004 is in artikel 5a van het Uitvoeringsbesluit
omzetbelasting opgenomen dat bij afronding van het bedrag van de
verschuldigde omzetbelasting rekenkundig moet worden afgerond op
centen.
In de zaak met rolnummer 42244, waarin eveneens vandaag uitspraak
wordt gedaan, oordeelt de Hoge Raad dat deze wettelijke regeling niet
in strijd is met het Europese recht.
Den Haag, 15 mei 2009
mw. mr. E. Hartogs, griffier
tel. 070-3611236
LJ Nummers
BI1980
AT8208
Bron: Hoge Raad der Nederlanden
Datum actualiteit: 15 mei 2009 Naar boven
Gerechtelijke organisatie