Vrije Universiteit Amsterdam

Springen en rennen


* Startdatum: 11-05-2009


* Tijd: 15.45


* Locatie: Aula


* Titel: Springen en rennen


* Plaats: Aula


* Spreker: M.N. Scholz


* Promotor: prof.dr. P.J. Beek


* Onderdeel: Faculteit der Bewegingswetenschappen


* Wetenschapsgebied: Overig


* Evenementtype: Promotie

Het proefschrift van Melanie Scholz gaat over springen en rennen, over vlooien, apen, Afrikaanse voeten en kuitspieren. Vlooien en apen zijn goede springers, maar waarom? Kleine springers verbruiken relatief minder energie aan het optillen van hun lichaamszwaartepunt voordat ze de lucht in gaan dan grote springers. Dat de een meer moe wordt van rennen dan de ander wordt voor een belangrijk deel verklaard door de ligging van de Achillespees ten opzichte van de enkel.

Scholz laat in simulatieonderzoek zien dat kleine springers relatief minder energie besteden aan het optillen van hun lichaamszwaartepunt voordat ze de lucht in gaan dan grote springers. Dat is efficiënter en vlooien hebben hier voordeel bij. De bonobo kan hoog springen omdat hij veel arbeid kan leveren met de benen tijdens de afzet. Opmerkelijk is dat de benen van de bonobo helemaal niet heel erg gespierd zijn. Hoe de bonobo zo veel arbeid kan leveren met zo weinig spiermassa is vooralsnog niet duidelijk, maar er zijn aanwijzingen dat bonobospieren een stuk sterker zijn dan de spieren van de mens.

En hoe zit het met rennen? Iedereen wordt daar moe van, maar de een veel meer dan de ander. Hoe komt het dat sommige mensen minder energie per kilogram lichaamsgewicht nodig hebben om op een bepaalde snelheid te rennen dan anderen? Scholz laat zien dat dit voor een belangrijk deel verklaard wordt door de ligging van de Achillespees ten opzichte van de enkel. Naarmate de pees dichter langs de enkel loopt kan er meer energie in worden opgeslagen bij dezelfde uitwendige belasting. Opslag van energie in pezen reduceert de energiebehoefte van een renner, maar rennen zonder moe te worden zit er niet in. Daarvoor zijn onze pezen te stijf.

© Copyright Vrije Universiteit Amsterdam