Kamerbrief over modernisering draagvlak ontwikkelingssamenwerking
11-05-2009 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer op 3 juli 2008 zegde ik toe
een onderzoek te zullen laten instellen naar draagvlakversterking en u
- mede gebaseerd op de bevindingen daarvan - een brief te sturen met
mijn visie op maatschappelijk draagvlak voor internationale
samenwerking en de rol van de overheid daarbij.
In dat verband bied ik u hierbij het rapport `Draagvlakonderzoek:
evalueerbaarheid en resultaten' van de Inspectie
Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) aan. IOB zond mij
dit rapport op 28 april jl.
Zoals gebruikelijk bij rapporten van IOB gaat ook dit onderzoek
vergezeld van een beleidsreactie van de regering. Die treft u in deze
brief aan.
Daarnaast reageer ik in deze brief op het briefadvies
`Ontwikkelingssamenwerking: nut en noodzaak van draagvlak', dat de
Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) op 8 mei jl. vaststelde.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Bert Koenders
INVESTEREN IN MONDIAAL BURGERSCHAP
1. Leeswijzer
1. Deze brief zet de visie van de regering uiteen op het
maatschappelijk draagvlak voor internationale samenwerking en de
rol die de overheid daarbij speelt. Zij moet worden gezien als een
nadere uitwerking van mijn beleidsbrief `Een zaak van iedereen'
van 16 oktober 2007 en de moderniseringsagenda zoals ik die heb
uiteengezet tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse
Zaken op 12 en 13 november 2008.
In deze brief ga ik tevens in op het rapport `Draagvlakonderzoek:
evalueerbaarheid en resultaten' van IOB van 24 april jl., evenals op
het briefadvies `Nut en noodzaak van draagvlak', dat de Adviesraad
Internationale Vraagstukken (AIV) op 8 mei jl. vaststelde.
Deze brief moet in samenhang worden gezien met de `Beleidsnotitie
Maatschappelijke Organisaties: Samenwerken, Maatwerk, Meerwaarde' van
14 april jl. en de notitie `Samen werken aan mondiale uitdagingen.'
Nederland en multilaterale ontwikkelingssamenwerking' van 24 april jl.
Ook dient bij deze brief de evaluatie te worden betrokken die IOB
heeft uitgevoerd over `Xplore', een programma dat is gericht op
draagvlakversterking bij jongeren. Deze evaluatie zond ik uw Kamer op
24 november 2008 (Tweede Kamer, 31700 V 65).
1. De noodzaak tot modernisering
Nederland kent een lange traditie van betrokkenheid bij
armoedebestrijding in ontwikkelingslanden. De wegen waarlangs die vorm
kreeg, stonden lange tijd vast: via organisaties voor een goed doel of
via een bekende die in de `Derde Wereld' werkte. De samenleving en de
tijdgeest zijn echter ingrijpend veranderd. De wereld is in meerdere
opzichten kleiner geworden. Technologische ontwikkelingen maken dat
mensen overal ter wereld op elk gewenst moment met elkaar in contact
kunnen treden. De media berichten 24 uur per dag uit alle windhoeken.
Burgers staan tegenwoordig ook genuanceerder tegenover de traditionele
wereld van hulporganisaties en -kanalen. Veel organisaties doen in de
ogen van velen goed werk, maar zijn in de ogen van anderen dusdanig
geïnstitutionaliseerd dat ze niet langer vanzelfsprekend tot
betrokkenheid leiden. De burger voelt hen niet langer automatisch meer
als `van hem of haar'. Het percentage Nederlanders dat geld geeft aan
organisaties of acties voor ontwikkelingssamenwerking blijft groot1,
maar tekenend is dat tevens allerlei vormen van particulier initiatief
groeiende zijn. Er gebeurt meer buiten de traditionele sector om en er
is grote interesse in moderne internationale samenwerking.
Het speelveld voor internationale samenwerking is derhalve verbreed en
telt nieuwe partners. De beweging rond de Millenniumakkoorden, die
twee jaar geleden op Schokland werd gelanceerd, getuigt van een nieuw
elan dat ook nieuwe doelgroepen bereikt, zoals het bedrijfsleven,
kennisinstituten en burgers die gezamenlijk initiatieven ontplooien.
Vooral jongeren zijn op zoek naar een moderne, persoonlijke manier om
uiting te geven aan hun betrokkenheid bij armoede in de wereld. Zij
zijn zeker niet minder betrokken bij internationale samenwerking dan
vroeger. Daar kan volgens mij beter op worden ingespeeld.
Mondiaal burgerschap
De vraagstukken van deze tijd vragen naar mijn mening om een mondiaal
burgerschap. Veel zaken waar Nederlanders dagelijks mee te maken
hebben, zijn niet op te lossen zonder daarbij de internationale
dimensie te betrekken. Of het nu gaat om de effecten van
globalisering, de huidige financiële en economische crisis, duurzame
ontwikkeling, veiligheid of mensenrechten. Om inhoud te kunnen geven
aan mondiaal burgerschap is veelal kennis nodig, maar vaak ook
verandering in houding en gedrag. De keuzes die wij dagelijks maken
hebben immers vaak direct of indirect effect op ontwikkelingslanden én
op ons eigen land.
Inhoud geven aan mondiaal burgerschap is geen vrijblijvende zaak. Het
past ook goed in juist de Nederlandse traditie om over grenzen heen te
kijken. Nationaal en mondiaal burgerschap zijn met elkaar verbonden.
De betekenis van mondiaal burgerschap staat of valt met de
consequenties die ieder van ons daaraan wil verbinden voor zichzelf.
Mondiaal burgerschap behelst dus meer dan alleen maar praten over
wereldproblemen. Het is ook niet iets wat is voorbehouden aan bepaalde
groepen in de samenleving. Elke Nederlander kan hierin zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Als minister voor Ontwikkelingssamenwerking ben ik primair
verantwoordelijk voor effectieve armoedebestrijding en duurzame
ontwikkeling in ontwikkelingslanden. Ik benadruk daarbij dat
ontwikkelingssamenwerking meer is dan hulp. Zonder coherentie van
beleid en oog voor de brede context van de ontwikkelingsproblematiek
kan er geen sprake zijn van effectief beleid. Ook de individuele
keuzes van ieder van ons zijn daarop van invloed. Daar ligt in mijn
ogen de kern van mondiaal burgerschap. Weerbaarheid tegen armoede en
voorzieningen op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs, water,
milieu, veiligheid zijn in steeds belangrijker mate internationale
aangelegenheden. Ontwikkelingssamenwerking is daarbij een onmisbaar
deel van de oplossing.
Als het gaat om het ondersteunen en stimuleren van mondiaal
burgerschap heeft de overheid een belangrijke, maar zeker geen
exclusieve rol. Die is eerder faciliterend dan sturend. Dit betekent
dat ik voor het geven van invulling daaraan een belangrijke rol zie
voor organisaties en particulieren, waarbij de overheid
voorwaardenschappend optreedt. Dat vereist een uitvoeringsstructuur
die wendbaar is, die aanzet tot innovatie, die niet afremt, die niet
gesloten is en waarbij maatvoering aan de orde is. Transparantie,
competitie en prikkels zijn nodig om de modernisering van
ontwikkelingssamenwerking ook op dit terrein haar beslag te laten
krijgen.
1. Draagvlak: wat, waarvoor, waarom, wie?
Wat is draagvlak?
Behoud en versterking van `maatschappelijk draagvlak' is al lang één
van de doelstellingen van het Nederlandse OS-beleid en berust op een
breed gedragen traditie. De wortels daarvan liggen in de jaren
zeventig van de vorige eeuw. In het kader van het Tweede
Ontwikkelingsdecennium benadrukte de VN dat ontwikkeling niet alleen
betrekking had op wat toen nog als de Derde Wereld werd aangeduid.
Ontwikkeling zou ook in ontwikkelde landen een essentieel vraagstuk
moeten zijn. Om die reden riep de VN de rijke landen op om belangrijke
veranderingen in hun samenleving door te voeren en "de openbare
meningsvorming daarover te activeren". De term draagvlak is in de
praktijk een vlag die inmiddels een brede lading aan communicatie-,
educatie- en bewustwordingsactiviteiten dekt.
Draagvlak is in zijn meest kernachtige omschrijving een uiting van
steun. Zonder nadere concretisering en operationalisering is het
begrip in beleidsmatig opzicht echter niet bruikbaar. In de praktijk
en in de communicatie worden verschillende interpretaties door elkaar
gebruikt. Dat zorgt voor verwarring. Het is daarom zaak om eerst de
definitie van draagvlak scherp te stellen.
De Belgische hoogleraar Patrick Develtere definieert draagvlak als:
`de al dan niet door kennis gedragen houding en actie ten aanzien van
een bepaald onderwerp.' 2 Dat is een definitie die heel goed
hanteerbaar is om een aantal redenen. In de eerste plaats legt zij de
nadruk op houding en gedrag als de belangrijkste te beïnvloeden
componenten. Ten tweede plaatst zij de rol van kennis in een
realistisch perspectief. Zo kan meer kennis van de materie leiden tot
meer steun, maar ook tot minder. Het is ook mogelijk dat kennis geen
noodzakelijke voorwaarde is voor gedragsverandering. Evenzo is het een
feit dat draagvlak niet kan volstaan met enkel kennis. Juist houding
en gedrag zijn cruciaal. In navolging van Develtere definieer ik
draagvlak als de al dan niet door kennis gedragen houding en actie ten
aanzien van de doelen van internationale samenwerking.
Waarvoor?
Relevant is vervolgens de vraag wat het draagvlak binnen de context
van internationale samenwerking nu precies moet dragen? Gaat het om
steun voor het beleid of voor de minister? Is het te doen om steun
voor de hulporganisaties, voor mensen en organisaties in het Zuiden.
Of gaat het juist om steun voor internationale samenwerking in brede
zin? En gaat het om het creëren van draagvlak `hier' of `daar'?
Zoals ook in het briefadvies van de AIV wordt geconstateerd, is het
scheppen van draagvlak geen doel op zich maar een middel. De AIV noemt
het een middel in het leveren van een bijdrage aan het realiseren van
structurele veranderingen binnen en tussen landen met het doel te
komen tot vermindering van armoede en ongelijkheid wereldwijd.3 Dat
kan op twee manieren. Ten eerste door het ontplooien van activiteiten
in ontwikkelingslanden gericht op armoedebestrijding (zoals vaak
gebeurt door ngo's en via andere particuliere initiatieven, al dan
niet financieel ondersteund door programma's als Linkis of het
KPA-programma (Kleine Plaatselijke Activiteiten) van de NCDO). Ten
tweede zijn er activiteiten die gedrag bevorderen dat bijdraagt aan
het oplossen van mondiale vraagstukken en aan een duurzame wereld hier
én daar.
Het IOB-onderzoek stelt dat als het uiteindelijke doel van draagvlak
is om armoedebestrijding en ontwikkeling te bevorderen (dus als het
gericht is op actie, op handelen), de gedragscomponent de essentie
vormt van draagvlakactiviteiten. Om nut te hebben moeten activiteiten
gericht op versterking van draagvlak dus direct of indirect resulteren
in een ander gedragseffect.
Ik hanteer derhalve het uitgangspunt dat draagvlak een middel is in
het bewerkstelligen van structurele veranderingen binnen en tussen
landen met het doel te komen tot vermindering van armoede en
ongelijkheid, waarbij activiteiten direct of indirect resulteren in
een ander gedragseffect bij mensen in Nederland.
Het object van draagvlak is dus niet het beleid van de minister of de
positie van hulporganisaties. Het is de taak van de overheid om met
communicatie burgers te informeren en verantwoording af te leggen over
de keuzes, de uitvoering en de resultaten van het beleid. Dat geldt
voor alle beleidsterreinen waar de overheid een rol vervult.
Communicatie over beleid en het verwerven van draagvlak dienen echter
verschillende doelen. Overheidscommunicatie kan overigens wel degelijk
draagvlakeffecten hebben, maar dat is niet haar primaire doel. Zoals
de AIV terecht stelt, gaat het dus niet om bijval voor het eigen
beleid, maar voor prioriteiten die tot de kernwaarden van onze
samenleving behoren.
Waarom?
Ook Nederland merkt dagelijks de gevolgen van mondiale vraagstukken.
Voor een deel worden we ermee geconfronteerd (zoals in het geval van
een pandemie), voor een ander deel dragen we door ons eigen handelen
bij aan problemen (denk bijvoorbeeld aan het klimaat). Aangezien deze
zonder actieve betrokkenheid van de samenleving niet oplosbaar zijn
(internationale samenwerking is niet voor niets een zaak van
iedereen), is het logisch dat de regering een beleid ontwikkelt en
uitvoert dat gedragsverandering bevordert.
Wie?
Hoewel ik prioriteit geef aan bepaalde groepen zoals jongeren, richt
het draagvlakbeleid zich op alle Nederlanders. Het Nederlandse
draagvlakbeleid richt zich dus niet in eerste instantie op de mensen
in het Zuiden. Draagvlak voor het beleid in ontwikkelingslanden is een
zaak voor samenlevingen dáár. Echter, bij Nederlandse
draagvlakactiviteiten die worden uitgevoerd in ontwikkelingslanden
dient natuurlijk wel sprake te zijn van betrokkenheid van de lokale
bevolking. Zoals bij alle ontwikkelingsactiviteiten in het Zuiden is
ook hier partnerschap een essentiële voorwaarde.
1. Bevindingen IOB-onderzoek
Het onderzoek van IOB vloeit mede voort uit een Algemeen Overleg op 3
juli 2008 over de Kaderwet Zelfstandige Bestuursorganen. In dat AO
kwamen vragen aan de orde over nut en noodzaak, relevantie,
organisatie en maatvoering van draagvlakactiviteiten voor
ontwikkelingssamenwerking.
Op mijn verzoek heeft IOB een inventariserend onderzoek verricht naar
activiteiten gericht op de versterking van het maatschappelijk
draagvlak voor internationale samenwerking in Nederland. Naast
literatuuronderzoek zijn daartoe 33 draagvlakactiviteiten bestudeerd
die gedurende 2007 door de zes belangrijkste actoren op het gebied van
draagvlakversterking voor internationale samenwerking zijn ontplooid.
Dat zijn de Nationale Commissie voor internationale samenwerking en
Duurzame Ontwikkeling (de NCDO), de medefinancieringsorganisaties
Cordaid, Hivos, ICCO en OxfamNovib, en de afdeling Internationale
Samenwerking van de Directie Voorlichting en Communicatie (DVL/IS) van
het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Met de 33 onderzochte activiteiten van deze zes organisaties was in
totaal ongeveer EUR 30 miljoen aan OS-middelen gemoeid, variërend van
EUR 10.000 voor de mobilisatie van vrijwillige expertise-inzet ten
behoeve van maatschappelijke organisaties in het Zuiden tot EUR 6 mln
voor de subsidiëring van kleinschalige ontwikkelingsprojecten van
particulieren. Van het totale bedrag van EUR 30 miljoen werd de ene
helft in Nederland uitgegeven en de andere via particuliere
initiatieven in ontwikkelingslanden. De activiteiten vertonen, behalve
in financiële omvang, een grote variatie in karakter en aanpak. De
meest voorkomende varianten zijn: brede `massamediale'
publiekscampagnes (8x), subsidiëring van kleinschalige
ontwikkelingsinitiatieven van particulieren (6x) en activiteiten
gericht op jongeren, inclusief lespakketten (6x).
De onderzoeksvragen hadden betrekking op de evalueerbaarheid van de
bestudeerde interventies en de mate waarin draagvlakeffecten waren
bereikt en vastgesteld.
Om het onderzoek, dat in het najaar van 2008 begon, hanteerbaar te
houden én vanwege de wens om op korte termijn te kunnen beschikken
over de bevindingen, is ervoor gekozen om alleen activiteiten uit het
toen meest recent afgesloten begrotingsjaar, te weten 2007, te
onderzoeken.
Hieronder volgen de hoofdbevindingen van het IOB-onderzoek.
Doeltreffendheid
Voor draagvlakactiviteiten met abstracte doelstellingen is het
praktisch gezien ondoenlijk om met enige nauwkeurigheid vast te
stellen in hoeverre de beoogde resultaten zijn behaald. Bij
draagvlakinterventies met concrete doelen is dat beter mogelijk,
vooral naarmate de doelgroep scherper wordt afgebakend, de toegediende
draagvlakimpuls intenser is en het geboden handelingsperspectief
duidelijker. Deze combinatie van factoren wordt in de praktijk vooral
aangetroffen bij draagvlakactiviteiten gericht op jongeren.
Dat draagvlakeffecten door middel van een evaluatie zouden kunnen
worden vastgesteld, betekent overigens lang niet altijd dat dat ook
gebeurt. De bestudering van de 33 geïnventariseerde activiteiten laat
met betrekking tot de huidige evaluatiepraktijk op het gebied van
draagvlakversterking geen andere conclusie toe dan dat deze nog in de
kinderschoenen staat: niet alleen in kwantitatieve zin
(evaluatiefrequentie- en reikwijdte), maar vooral in kwalitatief
opzicht (validiteit en betrouwbaarheid). Ondanks de complexiteit van
dit type evaluatie is er dus nog veel ruimte voor verbetering.
Doelmatigheid
De tekortkomingen in de evaluatiekwaliteit manifesteren zich duidelijk
in de onmogelijkheid een oordeel te vormen over de doelmatigheid van
de onderzochte draagvlakactiviteiten aan de hand van de beschikbare
onderzoeksrapporten. Aangezien normen voor kosten/baten-verhoudingen
zich alleen via de verzameling en vergelijking van overeenkomstige
praktijkgevallen kunnen ontwikkelen, zullen standaarden ook niet tot
stand kunnen komen zolang confrontatie van kosten met opbrengsten bij
evaluaties van draagvlakactiviteiten achterwege blijft.
Relevantie
Doelen met een concreet en actiegericht karakter, zoals die
bijvoorbeeld worden geformuleerd in combinatie met lobbycampagnes,
hebben ontegenzeglijk baat bij de mobilisatie van actieve steun door
middel van draagvlakactiviteiten. In die gevallen kan het
draagvlakeffect bij de doelgroep worden gezien als een voorwaarde voor
het bereiken van het campagnedoel en is het dus bij uitstek relevant.
Die duidelijkheid is niet bereikbaar bij abstracte draagvlakobjecten.
Dat komt niet alleen doordat bij dergelijke doelen concrete
handelingsperspectieven met registreerbare gedragsuitingen plegen te
ontbreken, waardoor het buitengewoon lastig wordt om vast te stellen
welk draagvlakeffect zich heeft voorgedaan. Zelfs als men een positief
draagvlakeffect veronderstelt, blijft het onzeker wat een abstract
draagvlakobject als ´het ontwikkelingssamenwerkings-beleid´daaraan
heeft. Dit alles plaatst vraagtekens bij nut en noodzaak van draagvlak
voor abstracte doelen en dus bij de relevantie ervan.
1. Beleidsreactie
IOB
Ontwikkelingssamenwerking behoort tot de meest onderzochte en
geëvalueerde beleidsterreinen in Nederland. De relevantie,
doeltreffendheid en de doelmatigheid van draagvlakactiviteiten zijn
tot nog toe echter nauwelijks onderzocht. Het IOB-onderzoek is daarom
niet alleen qua inhoud, maar ook qua timing een belangrijke eerste
stap, en als zodanig nuttig en relevant.
IOB geeft een goed beeld van de manier waarop op dit moment aan
draagvlak voor OS wordt gewerkt, van verschillende visies op
`draagvlak', de evalueerbaarheid van draagvlakactiviteiten en van de
resultaten daarvan. IOB houdt met haar observaties over relevantie,
doeltreffendheid en doelmatigheid alle betrokken spelers een spiegel
voor. Dat is soms confronterend, maar voor mij cruciaal in deze tijd
waarin we werken aan de modernisering van ontwikkelingssamenwerking.
Ik pleit in mijn moderniseringsagenda voor het openbreken van
gevestigde structuren. Transparantie en een heldere scheiding in
rollen en verantwoordelijkheden zijn daarbij sleutelwoorden. De
bevindingen van het onderzoek sterken mij in mijn overtuiging dat het
nodig is om ook op het terrein van OS-draagvlak veranderingen door te
voeren.
De eerste les die ik trek uit het IOB-onderzoek is dat
draagvlakinterventies met een concreet doel en een duidelijk
handelingsperspectief de grootste kans bieden om concrete (en
meetbare) vruchten af te werpen. Daarmee is nog niet gezegd dat ze per
definitie ook effectief zijn, maar duidelijk is wel dat bij algemeen
geformuleerde en ongedifferentieerde interventies het effect
nauwelijks aannemelijk te maken is.
Doelen met een concreet en actiegericht karakter hebben baat bij
draagvlakactiviteiten, aldus IOB. Omdat jongeren zich met name
aangetrokken voelen door concrete doelen en minder warm lopen voor
abstracte zaken, is het tekenend dat deze combinatie van
succesfactoren momenteel vooral voorkomt bij draagvlakactiviteiten die
op jongeren zijn gericht.
In deze categorie vallen ook doelen met een concreet en actiegericht
karakter in combinatie met lobbycampagnes vóór of tegen iets. In dit
soort gevallen kan het draagvlakeffect bij de doelgroep worden gezien
als een voorwaarde voor het bereiken van het campagnedoel en is het
dus bij uitstek relevant.
Een tweede les is dat waar handelingsperspectieven ontbreken en het
draagvlakobject abstract is, het effect van activiteiten nauwelijks
meetbaar is en de relevantie veel duidelijker dient te worden
aangegeven. Het gaat hier met name om op het algemene publiek gerichte
campagnes. In de toekomst zullen dergelijke activiteiten derhalve
beter geformuleerd en uitgevoerd moeten worden, willen zij voor steun
in aanmerking komen.
Een derde punt is het vaak ontbreken van goed geoperationaliseerde
doelstellingen en een concrete beschrijving van beoogde resultaten.
Projecten dienen beter te worden onderbouwd voordat zij voor subsidie
in aanmerking kunnen komen. Zonder onderbouwing vooraf is evaluatie
achteraf vaak onmogelijk. Daarnaast blijft het belangijk dat ook
kleine, individuele projecten aansluiten bij een lokale of nationale
behoefte. Immers, activiteiten die niet lokaal gedragen worden, zijn
niet duurzaam. Omdat het voor veel particulieren niet goed mogelijk is
om zelf alle kennis (zowel met betrekking tot
ontwikkelingssamenwerking als ten aanzien van draagvlakactiviteiten)
die noodzakelijk is voor een interventie te vergaren, is een
kenniscentrum nodig dat mensen op een transparante wijze adviseert en
coacht.
AIV-briefadvies
Hoewel het briefadvies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken
pas heel recent beschikbaar kwam, heb ik het al wel betrokken bij deze
brief. Aan de meeste aanbevelingen wordt elders in deze brief
gerefereerd. Maar een paar wil ik er hier in het bijzonder uitlichten.
In algemene zin vind ik het advies van de AIV bijzonder behulpzaam
voor de aanscherping van het theoretisch kader van het
draagvlakbeleid. Een van de vragen die AIV stelt is de vraag waarvoor
draagvlak nodig is. Hier maakt de adviesraad een nuttig conceptueel
onderscheid tussen draagvlak voor `veranderingen daar' en
`veranderingen hier'. In het verleden waren veel draagvlakactiviteiten
ingegeven door de wens om mensen in ontwikkelingslanden aan een beter
bestaan te helpen. De focus lag dus op veranderingen dáár.
De AIV constateert in dit verband onder meer: "De draagvlakdiscussie
is onevenwichtig; het debat over `veranderingen daar'
overheerst. De aandacht voor beleidscoherentie in de Nederlandse
samenleving (i.c. bij de overheid, bedrijfsleven, maatschappelijke
organisaties en burgers) schiet tekort. Om te komen tot effectieve en
structurele armoedevermindering zijn beide soorten veranderingen - en
het draagvlak daarvoor - nodig."
Ik ben met de AIV van mening dat in het nieuwe draagvlakbeleid het
accent meer moet komen te liggen op de noodzaak van `veranderingen
hier'. Daarmee blijkt dat de eerder genoemde VN-oproep uit de jaren
zeventig aan actualiteitswaarde nog weinig heeft ingeboet.
De AIV stelt vast dat draagvlakversterking ontwikkelingsrelevant is en
dus mede een taak van de overheid. In ben het daarmee eens, maar acht
enige preciseringen noodzakelijk. Zo gaf ik al aan dat de overheid
daarbij vooral een faciliterende rol moet spelen.
Tot slot houdt de AIV een interessant pleidooi voor een openhartige
aflegging van verantwoording over resultaten, ook wanneer deze
tegenvallen. Ik heb al eerder vastgesteld dat risicovolle
investeringen inherent zijn aan ontwikkelingssamenwerking. Daarover
open communiceren is naar mijn mening noodzakelijk voor het draagvlak.
1. Een moderne structuur en een effectief gebruik van middelen
Mijn visie op draagvlak voor internationale samenwerking en de
bevindingen van het IOB-onderzoek leiden tot de volgende contouren van
een nieuw draagvlakbeleid. In de uitwerking neem ik de huidige
situatie als vertrekpunt (bestaande structuren, opgebouwde kennis en
ervaring), om vervolgens een aantal wijzigingen voor te stellen
6.1 De huidige situatie
Allereerst moet nog eens worden vastgesteld dat veel
draagvlakactiviteiten in onze samenleving plaatsvinden zonder een
financiële en/of inhoudelijke inbreng van de overheid. We zien een
toename van initiatieven van particulieren en bedrijven die invulling
geven aan hun internationale maatschappelijke verantwoordelijkheid. Ik
juich dat toe. Voorzover de overheid een rol heeft ten aanzien van het
particulier initiatief is dat wat mij betreft alleen in de
voorwaardenscheppende sfeer, bijvoorbeeld door aan te moedigen dat
organisaties en particulieren - of ze nu steun ontvangen van de
overheid of niet - elkaar weten te vinden en te inspireren in
vernieuwende samenwerkingsverbanden.
De binnenkort te lanceren website www.millenniumakkoorden.nl is een
voorbeeld van hoe de overheid daarvoor voorwaarden kan scheppen. Het
innovatieve aspect van deze website is dat ze samenwerking en
netwerken zal faciliteren die bij kunnen dragen aan het behalen van de
Millenniumdoelen. Op deze manier wordt de website een instrument dat
stimuleert tot het sluiten van nieuwe Millenniumakkoorden en aanzet om
bestaande Millenniumakkoorden uit te breiden.
Als het gaat om de draagvlakkanalen via welke financiële middelen van
de overheid worden ingezet, onderscheiden we de volgende
hoofdrolspelers:
De NCDO
In de vorige kabinetsperiode is er een Subsidiekader NCDO 2007-2010
vastgesteld op basis waarvan de NCDO jaarlijks een subsidie van EUR
32,6 miljoen ontvangt. Deze zet zij in voor een drietal kerntaken:
* Het zelfstandig uitvoeren van activiteiten op het terrein van
publiekscommunicatie, of opdrachtverlening aan derden hiertoe;
* Het verlenen van subsidie voor draagvlakactiviteiten op het
terrein van particulieren en organisaties die niet door het
ministerie van Buitenlandse Zaken in het kader van TMF/MFS
gesubsidieerd worden;
* Het genereren van actuele kennis ten aanzien van (innovatieve)
ontwikkelingen op het terrein van draagvlakontwikkeling.
De regering heeft in 2008 besloten om de NCDO niet onder de Kaderwet
ZBO's te brengen. Hieruit vloeit voort dat de subsidietaak van de NCDO
niet langer meer vanzelfsprekend door haar kan worden uitgevoerd na 31
december 2010 (als het huidige subsidiekader afloopt). Het financieel
beslag hiervan bedraagt zo'n EUR 16 miljoen per jaar. Tijdens het
Algemeen Overleg van 3 juli 2008 sprak ik daarover met uw Kamer en heb
ik aangegeven deze subsidietaak via in- of uitbesteding open te willen
stellen voor concurrentie.
MFS-organisaties
Op basis van de eigen definities van draagvlak die door
MFS-organisaties worden gehanteerd, wordt op dit moment ruim EUR 20
miljoen per jaar uit de subsidiestroom besteed aan
draagvlakactiviteiten. Ik heb in mijn eerder aangehaalde notitie over
de maatschappelijke organisaties aangegeven dat ten aanzien van de
ondersteuning van draagvlakactiviteiten een aangescherpt beleid
gevoerd zal worden.
Campagneactiviteiten gericht op mondiaal burgerschap zullen straks
alleen nog uit MFS-middelen kunnen worden gefinancierd op voorwaarde
dat deze een logisch onderdeel vormen van een breder programma van een
MFS-organisatie (bijvoorbeeld een programma gericht op rechtvaardige
handel). Particuliere initiatieven, die nu bijvoorbeeld via het
Linkis-programma worden gesteund, kunnen in de toekomst alleen nog met
MFS-middelen worden gefinancierd als de activiteiten direct relevant
zijn voor ontwikkelingssamenwerking. In beide gevallen (bij campagnes
en particuliere intiatieven) komt draagvlak als afzonderlijke
beleidsdoelstelling voor de MFS-organisaties dus te vervallen.
Ministerie van Buitenlandse Zaken
Het Xplore-programma loopt van mei 2005 tot oktober 2009 en heeft een
bedrag van circa EUR 5 miljoen per jaar beschikbaar. Het programma
wordt uitgevoerd door de afdeling Internationaal van het Nederlands
Jeugdinstituut (NJi). Doelstelling van het programma is de versterking
van het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking in de Nederlandse
samenleving, in het bijzonder onder Nederlandse jongeren. Daartoe
subsidieert het programma stage- en uitwisselingsprojecten in en met
ontwikkelingslanden voor jongeren van 12 tot en met 30 jaar. Een
essentiële voorwaarde voor de financiële ondersteuning is dat deze
jongeren de ervaringen die zij tijdens hun verblijf in het
ontwikkelingsland opdoen, inzetten voor de organisatie en uitvoering
van zogenoemde uitstralingsactiviteiten.
Daarnaast heeft het ministerie voor 2009 een bedrag van EUR 1,8
miljoen beschikbaar voor beleidscommunicatie over
ontwikkelingssamenwerking. Zoals ik al eerder aangaf, beschouw ik
beleidscommunicatie niet als een draagvlakactiviteit.
Draagvlakactiviteiten die voorheen nog wel ten laste van dit
communicatiebudget werden ondernomen, zijn de laatste jaren al
behoorlijk afgenomen. Deze zullen verder worden afgebouwd.
6.2 De nieuwe situatie
Het nieuwe draagvlakbeleid rust in haar uitwerking op twee pijlers, te
weten een centrum voor kennis en advies en daarnaast - en los daarvan
- een subsidieprogramma. Ik gaf al eerder aan dat ik hecht aan
gescheiden rollen en verantwoordelijkheden. Die scheiding helpt om het
afwegingsproces in de besluitvorming over de toekenning van subsidies
zo zuiver mogelijk te houden. Dat geldt ook voor het afleggen van
verantwoording over genomen besluiten. Heldere rollen leiden tot
heldere verantwoordelijkheden en dragen aldus bij aan transparantie,
een van de speerpunten van mijn moderniseringsagenda.
6.2.1 Kennis
In het IOB-onderzoek wordt geconstateerd dat kennis niet per definitie
bijdraagt aan meer draagvlak. Zo is het niet kunnen aanvaarden van
onrecht voor velen al een voldoende motivatie om bij te dragen aan het
bestrijden van armoede. Uiteraard kan hieraan nimmer de conclusie
worden verbonden dat kennis er niet toe doet. Los van het feit of
kennis wel of niet bijdraagt aan meer betrokkenheid, is het evident
dat meer kennis ertoe leidt dat burgers beter onderbouwd tot
opvattingen kunnen komen, en op basis daarvan beter onderbouwde
beslissingen kunnen nemen, bijvoorbeeld over consequenties die zij aan
hun opvattingen willen verbinden in termen van houding en gedrag.
Kennis en het bevorderen daarvan is dus noodzakelijk.
Als het gaat om de invulling van mondiaal burgerschap beschikt de
samenleving over veel kennis en ervaring. We hoeven alleen maar te
kijken naar de groei van allerlei vormen van particulier initiatief.
Die kennis is echter niet systematisch ontsloten. Mensen en
organisaties die activiteiten willen ontplooien, hebben niet
gemakkelijk toegang tot de ervaringen van anderen. De grote
versnippering van kennis maakt het moeilijk om te leren. Daarnaast is
de moderne ontwikkelingssamenwerking complex. Problemen van coherentie
en internationale samenwerking zijn ingewikkeld. Er kan niet van
iedere particulier of organisatie worden verwacht dat deze zich bij
elke interventie ten volle realiseert in welke context deze het beste
kan gedijen. Zo zal bijvoorbeeld bij de bouw van een ziekenhuis ook de
beschikbaarheid van medicijnen geregeld moeten zijn. Kennis is nodig
om de verschillende vormen van particulier initiatief zo effectief
mogelijk te maken.
Het feit dat kennis en ervaring onvoldoende toegankelijk zijn, leidt
tot een onderuitputting van het maatschappelijk potentieel voor
mondiaal burgerschap. Om dat potentieel te ontsluiten wil ik
investeren in kennis.
De NCDO
Wie het veld overziet van kennis in relatie tot draagvlak voor
internationale samenwerking komt vroeg of laat de NCDO tegen. Deze
organisatie heeft de afgelopen veertig jaar veel bijgedragen aan de
opbouw van kennis en ervaring. Het was de Nederlandse overheid die in
1970 de Nationale Commissie Ontwikkelingsstrategie (NCO), beter bekend
als de `Commissie Claus', oprichtte. De commissie werd bestuurd door
vertegenwoordigers uit diverse maatschappelijke tradities, geledingen
en organisaties. De NCO werd later omgevormd tot de NCDO, die sinds
2003 een andere bestuurlijke structuur kent. Door de jaren heen is
veel kennis opgebouwd. Tegelijkertijd is de NCDO zowel adviseur als
subsidiegever. Zoals eerder aangegeven is een scherp onderscheid
tussen rollen noodzakelijk en dient het begrip draagvlak duidelijk
verder te worden gedefinieerd en aangepast aan een veranderende tijd.
Wat nodig is, is een goede balans tussen continuïteit en verandering.
De rol van de NCDO moet naar mijn mening verschuiven van
subsidieverstrekker en regisseur, naar die van kennismakelaar,
adviseur en aanjager. De NCDO blijft verantwoordelijk voor het
genereren van actuele kennis ten aanzien van ontwikkelingen op het
terrein van internationale samenwerking en draagvlakontwikkeling.
Nieuw is dat zij die kennis actief ontsluit en ter beschikking stelt
van particulieren en organisaties die ontwikkelings- en
draagvlakactiviteiten ondernemen. Dat houdt onder meer in het
systematisch inventariseren van dit soort activiteiten, het
identificeren van lacunes, het registreren van nieuwe ontwikkelingen,
en vooral het op een laagdrempelige manier ontsluiten en het ter
beschikking stellen hiervan aan hen die daar behoefte aan hebben.
Particulieren en organisaties kunnen straks de NCDO advies vragen bij
het formuleren van activiteiten en projecten. Op die manier wordt een
bijdrage geleverd aan verzakelijking en professionalisering van vormen
van particulier initiatief. Tot slot kan de NCDO in deze rol de
minister voor ontwikkelingssamenwerking adviseren over ontwikkelingen
en trends die relevant zijn voor het draagvlakbeleid.
Samenwerkingsverbanden als de huidige Worldconnectors kunnen een
nuttige rol spelen bij het agenderen en verbinden van onderwerpen in
de Nederlandse samenleving.
Dit vergt wel een andere positionering. Om als kennismakelaar,
adviseur en aanjager te kunnen functioneren dient de NCDO midden in de
samenleving te staan. Dat moet straks wat mij betreft ook tot uiting
komen in de samenstelling van het bestuur van de NCDO. Dat moet een
goede afspiegeling vormen van degenen die zich in de maatschappij
bezig houden met internationale samenwerking. Zoals duidelijk moge
zijn, leg ik die representativiteit breed uit. Dat wil zeggen, zij
gaat verder dan de gebruikelijke OS-sector en omvat nieuwe spelers
zoals het bedrijfsleven, kenniscentra, jongeren en actieve burgers
etc. Alleen dan zal de NCDO in staat zijn om haar nieuwe rol effectief
te spelen.
Het blad Internationale Samenwerking (IS) is zoals bekend door mijn
voorgangster ondergebracht bij de NCDO. De nieuwe rol van de NCDO
brengt met zich mee dat ook IS nadrukkelijker een blad wordt dat
mondiaal burgerschap - en dan specifiek in relatie tot
ontwikkelingssamenwerking - ondersteunt. Dit betekent zowel het
informeren over actuele ontwikkelingen en beleid, maar ook het
aanreiken van praktische informatie aan degenen die activiteiten
willen ontplooien. Ik zou daarbij ook in het licht van een veranderend
mediaconsumptiegedrag een grotere plaats ingeruimd willen zien voor
nieuwe media. Voorts zou ik voorstander zijn van het invoeren van een
maatschappelijk breed samengestelde redactieraad voor IS, waarin ook
de overheid duidelijk is vertegenwoordigd.
Zoals gezegd ben ik van mening dat de NCDO een aantal veranderingen
dient door te voeren om zich klaar te maken voor een nieuwe taak. Het
bestuur van de NCDO is overigens ook op eigen initiatief al bezig met
het uitzetten van een nieuwe koers. Ik ben bereid om de NCDO in dit
proces te steunen. Gezien de veranderende positionering betekent dit
wel een lagere subsidiering dan eerder het geval was. Ik ben
voornemens om in een nieuw subsidiekader voor de periode 2011-2014
voor de NCDO een bedrag van EUR 9 miljoen tot maximaal EUR 11 miljoen
per jaar te reserveren. Afhankelijk van de kwaliteit en de
onderbouwing van de subsidieaanvraag van de NCDO zal ik vervolgens een
exact subsidiebedrag voor deze periode vaststellen.
6.2.2 Het nieuwe subsidieprogramma
Ook ten aanzien van het nieuwe subsideprogramma acht ik maatvoering en
vernieuwing gewenst. Zoals uit de IOB-evaluatie blijkt, is er alle
reden om daarin een zakelijke en effectieve benadering te kiezen.
Het gaat daarbij om activiteiten met een concreet doel, een helder
gedefinieerde doelgroep en een concreet handelingsperspectief.
Middelen en eindresultaten dienen proportioneel te zijn. Er moet
voorrang worden gegeven aan activiteiten die aansluiten bij de
moderniseringsagenda, zowel qua inhoud als qua samenwerking. In
gevallen dat activiteiten worden ontplooid buiten Nederland, dient er
sprake te zijn van lokaal `ownership' in de vorm van een aantoonbare
lokale inbreng. Voorrang krijgen voorts activiteiten die aansluiten op
de Millenniumakkoorden en die nieuwe doelgroepen - en dan met name
jongeren - aanboren. Hiermee wordt invulling gegeven aan de verbreding
van draagvlak. Voorstellen die bijdragen aan het versterken van
mondiaal burgerschap, dragen bij aan de verdieping van draagvlak en
kunnen worden ingediend bij de organisatie(s) die op grond van in- of
uitbesteding, het nieuwe programma gaan beheren.
Het nieuwe programma bevat drie onderdelen: een onderdeel gericht op
jongeren, een ter ondersteuning van kleine particuliere initiatieven
en tot slot een onderdeel gericht op netwerkinitiateven. Voor het
programma trek ik in totaal EUR 19 miljoen per jaar uit. Voor de
deelprogramma's zullen op korte termijn subsidiekaders worden
geformuleerd, die de basis zullen zijn voor in- resp. uitbesteding. Ze
zullen voor een periode van vier jaar worden in- of uitbesteed. Het
grote voordeel van deze opzet is dat elke vier jaar een bewuste
afweging over de opportuniteit van voortzetting kan plaatsvinden op
basis van de geboekte resultaten. Het streven is om deze
deelprogramma's per 1 januari 2011 te starten, met uitzondering van
het deelprogramma jongeren dat al in de loop van 2010 zal starten.
In lijn met de bevindingen van het IOB-onderzoek wil ik de
evaluatiefunctie voor draagvlakactiviteiten versterken, bijvoorbeeld
in samenwerking met andere instituten of evaluatiediensten. Maar om
evaluatie mogelijk te maken mogen subsidies alleen dan worden
verstrekt als een indiener kan uitleggen welke veranderingen in het
maatschappelijk draagvlak hij beoogt en aan de hand van welke
indicatoren hij op welk moment vast gaat stellen of dat is gelukt;
waarbij de laatste subsidietermijn uiteraard pas wordt uitbetaald na
inlevering en goedkeuring van de vereiste rapportages.
a. Jongeren
De bijna vier miljoen jongeren in Nederland tussen de 10 en 30 jaar
vormen een heel belangrijke doelgroep voor het draagvlakbeleid. Het
aloude adagium dat `wie de jeugd heeft, de toekomst heeft' blijft
relevant. Bovendien blijkt de huidige generatie jongeren wel degelijk
maatschappelijk betrokken. Uit onderzoek blijkt dat een grote
meerderheid zich zorgen maakt over de armoede en de ellende in de
wereld. De nieuwe generatie maakt veel meer gebruik van de technologie
van de nieuwe media. Zij heeft daarmee een eigen manier van
communiceren en moet op andere manieren worden aangesproken. Ik wil
daarom een specifiek op jongeren gericht draagvlakprogramma opzetten.
In de voorgenomen in- of uitbesteding zal het aantoonbaar betrekken
van jongeren bij het opzetten en uitvoeren van dit programma een
essentiële voorwaarde zijn. Aangezien het huidige Xplore-programma op
31 oktober 2009 afloopt, ben ik voornemens om op zeer korte termijn
met opdrachtverlening te beginnen, zodat het nieuwe programma in de
eerste helft van 2010 kan starten. Ik wil dat ook omdat uit de eerdere
IOB-evaluatie bleek dat Xplore onmiskenbaar een positief effect heeft
op het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking onder jongeren.
Anderzijds werd geconstateerd dat de omvang van eventuele
draagvlakeffecten, gezien het voor de doelgroep veelal éénmalige
karakter ervan, moeilijk anders dan bescheiden kon zijn. Ik zal deze
bevindingen een belangrijke rol geven bij het vaststellen van het
nieuwe subsidiekader.
b. Kleine Particuliere Initiatieven
De regering wil blijven doorgaan met het faciliteren van kleine
OS-initiatieven van particulieren, maar wel verzakelijking en
professionalisering stimuleren. Het gaat hier immers om initiatieven
die een eigen inhoud geven aan het mondiaal burgerschap. De
activiteiten mogen zoals voorheen ook buiten Nederland in
ontwikkelingslanden plaatsvinden, maar of deze voor subsidiëring in
aanmerking komen, hangt uiteindelijk af van de mate waarin de
activiteit bijdraagt aan verandering van kennis, houding en gedrag in
Nederland. In die gevallen waarin activiteiten plaatsvinden in
ontwikkelingslanden vind ik dat er aantoonbaar een brug geslagen moet
worden tussen `daar' en `hier'. Verder moet er een duidelijke
betrokkenheid zijn van de lokale bevolking en sprake zijn van
positieve effecten op de situatie in ontwikkelingslanden. Ik wil de
huidige subsidieprogramma's zoals die thans bij de NCDO zijn
ondergebracht stroomlijnen tot één (beperkter) fonds. Tevens zal ik
het initiatief nemen om tot een gedragscode voor dit soort
initiatieven te komen.
Subsidies kunnen alleen verstrekt worden voor activiteiten.
Instellingssubsidies worden niet verleend. Per activiteit is er een
maximum van EUR 100.000 per jaar aan subsidie. De bijdrage vanuit
draagvlakgelden voor OS bedraagt maximaal 60%. In het subsidiekader
zullen de modaliteiten verder worden uitgewerkt.
c. Netwerk Initiatieven
Op dit moment hebben organisaties die draagvlakactiviteiten ontplooien
en die geen middelen ontvangen uit het medefinancieringsstelsel, de
mogelijkheid om subsidie aan te vragen bij de NCDO. Dit wordt onder
meer gerealiseerd door het huidige partnerprogramma van de NCDO.
Hierbij kan gedacht worden aan onder andere de Wereldwinkels, Oikos,
SID etc. Ook regionale organisaties zoals de COS-sen ontvangen
subsidie via de NCDO.
Zoals bekend wil ik met mijn moderniseringsagenda versnippering
tegengaan en samenwerking bevorderen. Want door samenwerking vergroot
je de effectiviteit. Ik wil dan ook organisaties die geen geld
ontvangen uit het MFS, de mogelijkheid blijven bieden om subsidie aan
te vragen voor draagvlakactiviteiten en campagnes. Prioriteit wordt
gegeven aan activiteiten en campagnes waarbij sprake is van een
samenwerkingsverband, die vernieuwend zijn en waarbij wordt
samengewerkt met niet-traditionele partners (denk aan bedrijfsleven,
branche-organisaties, organisaties van jongeren, van allochtonen
etc.).
Omdat ik grote voordelen zie in samenwerking en partnerschap is het
dus ook mogelijk dat meerdere organisaties één gezamenlijk voorstel
indienen. Dat kan gelden voor de organisaties die momenteel al
subsidie van de NCDO ontvangen, voor de COS-sen, maar uitdrukkelijk
ook voor nieuwe partners.
Subsidies worden alleen verstrekt voor activiteiten en campagnes.
Instellingssubsidies worden niet verleend. Per activiteit is er een
maximum van
EUR 500.000 per jaar aan subsidie. Dit bedrag kan hoger liggen indien
er sprake is van samenwerkingsverbanden van meerdere partijen. De
bijdrage vanuit draagvlakgelden voor OS bedraagt maximaal 60%. In het
subsidiekader zullen de modaliteiten verder worden uitgewerkt.
Halvering financiële middelen
Zoals ik al aangaf in de `Beleidsnotitie Maatschappelijke
Organisaties: Samenwerken, Maatwerk' van 14 april jl., komt draagvlak
als afzonderlijke beleidsdoelstelling voor de MFS-organisaties te
vervallen. Hiermee was in het verleden een bedrag van ruim EUR 20
miljoen per jaar gemoeid. Dat bedrag is nu niet meer voor
draagvlakactiviteiten beschikbaar.
Voor het subsidieprogramma is voortaan EUR 19 miljoen per jaar
beschikbaar. Afgezet tegen het bedrag van circa EUR 21 miljoen thans
(waarvan EUR 5 miljoen voor Xplore en EUR 16 miljoen aan subsidies die
via de NCDO worden gekanaliseerd) is dit wel een kleine vermindering.
De NCDO ontvangt op dit moment EUR 32,6 miljoen subsidie per jaar. Op
basis van het besluit van de regering om de NCDO niet aan te merken
als ZBO zullen de subsidieprogramma's voortaan direct onder de
ministeriële verantwoordelijkheid gebracht worden. Met deze
subsidieprogramma's is tot 1 januari 2011 een bedrag van circa EUR 16
miljoen per jaar gemoeid. Aldus resteert van de huidige subsidie
jaarlijkse een bedrag van EUR 16 miljoen. Ik heb besloten om voor de
nieuwe taken van de NCDO een bedrag van EUR 9 tot maximaal EUR 11
miljoen ter beschikking te stellen (inclusief Internationale
Samenwerking).
Van de ruim EUR 60 miljoen die nu nog jaarlijks voor
draagvlakactiviteiten beschikbaar is, blijft straks nog een bedrag van
ongeveer EUR 30 miljoen over. Ik meen dat een bescheidener budget
gerechtvaardigd is. Immers, in de nieuwe opzet kan efficiencywinst
worden geboekt en is maatvoering gewaarborgd. Er vinden immers veel
initiatieven plaats die niet gesubsidieerd worden of een andere
doelstelling hebben (bijv. Millenniumakkoorden), maar wel effecten
hebben op draagvlak. Verder ben ik van mening dat hoewel bezuiniging
niet de eerste reden is om minder middelen uit te trekken, toch ook de
economische situatie noopt tot terughoudendheid.
Met de hiervoor geschetste nieuwe opzet, waarin investeren in mondiaal
burgerschap centraal staat, kan naar mijn opvatting het
draagvlakbeleid voor internationale samenwerking zodanig worden
gemoderniseerd, dat het bijdraagt aan een betere wereld. En dat is ook
goed voor Nederland.
-----
1: Barometer Internationale Samenwerking 2008 - trends en
ontwikkelingen, Motivaction/de NCDO Amsterdam 2008
2: Develtere,P., Het draagvlak voor duurzame ontwikkeling - wat het is
en zou kunnen zijn, Antwerpen 2003
3: Briefadvies AIV, Ontwikkelingssamenwerking: nut en noodzaak van
draagvlak, (Den Haag) 2009
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Bijlagen
* Bijlage: AIV- briefadvies | PDF, 170 Kb
* Bijlage: Draagvlakonderzoek | PDF, 594 Kb
Ministerie van Buitenlandse Zaken