Ministerie van Economische Zaken
KABINETSVISIE NON-TRADE CONCERNS EN HANDELSBELEID:
VERDUURZAMING VAN PRODUCTIEMETHODEN EN -PROCESSEN WERELDWIJD
Leeswijzer
Deze kabinetsvisie is opgebouwd uit de volgende onderdelen:
I. Aanleiding
II. Nederlandse inzet in multilateraal verband
III. Nederlandse inzet in EU-verband
IV. Nederlandse inzet in unilateraal verband
o Afwegingskader unilaterale inzet
V. Handel en duurzaamheid
VI. Casus
a. Biobrandstoffen
b. Kinderarbeid
c. Dierenwelzijn
d. Duurzaam en legaal hout
De vier casus dienen als illustratie voor de vraagstukken over milieu, dierenwelzijn en arbeidsnormen
waarvoor de samenleving zich geplaatst ziet. Het kabinet beoogt met de keuze voor deze vier onderwerpen
niet uitputtend te zijn. De keuze voor en inzet op deze vier onderwerpen is een weerslag van de brede
maatschappelijke dialoog die hierover de afgelopen jaren is gevoerd.
Naast deze hoofdonderdelen zijn op verscheidene plaatsen in de tekst illustratieve boxen toegevoegd. Deze
boxen bevatten voorbeelden van de concrete Nederlandse inzet en zijn afkomstig uit de vier casus. De in de
boxen aangehaalde voorbeelden zijn willekeurig gekozen en zeggen niets over een prioriteitsstelling van het
kabinet over de concrete Nederlandse inzet.
1
KABINETSVISIE NON-TRADE CONCERNS EN HANDELSBELEID:
VERDUURZAMING VAN PRODUCTIEMETHODEN EN -PROCESSEN WERELDWIJD
I Aanleiding
De toenemende globalisering heeft mede tot gevolg dat meer en meer producten uit alle delen van
de wereld in Nederland te koop zijn. Dat is welkom, omdat internationale handel op deze manier
bijdraagt aan het vergroten van de welvaart in Nederland en de wereld en de keuze voor de
Nederlandse consument vergroot. Via sommige van die producten worden - direct of indirect - echter
ook bepaalde duurzaamheidsvraagstukken ineens in toenemende mate zichtbaar. Zo confronteren
tapijt gemaakt door kinderen, hard houten raamkozijnen waarvoor tropisch bos gekapt is of kleding van
zeehondenbont ons met de problematiek rondom kinderarbeid, ontbossing, klimaatverandering en
dierenwelzijn.
De afgelopen jaren is in Nederland vanuit de maatschappelijke discussie en de politiek de aandacht
voor handel en duurzaamheid toegenomen. Dit blijkt onder andere uit een aantal moties dat door de
Tweede Kamer is aangenomen. Ook vanuit het kabinet zelf wordt er veel belang gehecht aan
verduurzaming van internationale productie- en handelsketens en duurzame ontwikkeling, zoals mede
blijkt uit het beleidsprogramma van het kabinet en het kabinetsstandpunt duurzame ontwikkeling.1 Het
streven naar duurzame ontwikkeling komt tot uitdrukking in een economisch en handelsbeleid dat in
evenwicht is met het sociaal en ecologisch beleid. Juist nu de wereldeconomie in zwaar weer terecht
gekomen is, dienen we van de gelegenheid gebruik te maken om global governance te versterken. Een
protectionistische reflex, nadruk op de eigen producenten en afscherming van markten is nadelig voor
alle partijen. Duidelijke spelregels voor een vrijere internationale handel met oog voor duurzaamheid
en de belangen van ontwikkelingslanden zijn, juist nu, van meer belang dan ooit.
Duurzaamheidsvraagstukken in de context van handel worden aangeduid als non-trade concerns
(NTCs). NTCs is een containerbegrip waarin diverse zorgen over het milieu (o.a. klimaatverandering,
bescherming en behoud van biodiversiteit), respect voor arbeidsnormen of dierenwelzijn onder één
noemer worden geschaard. NTCs verdienen aandacht vanwege hun intrinsieke belang en omdat
onvoldoende aandacht voor NTCs het maatschappelijke draagvlak voor het multilaterale handelsstelsel
kan ondermijnen, zeker bij diegenen die vrezen dat handelsliberalisering leidt tot een sociale of
ecologische 'race to the bottom'.
De regering hecht er groot belang aan dat in Nederland en elders mensen kunnen leven vanuit
verschillende waarden en normen. Het is een primaire taak van overheden om ervoor te zorgen dat in
het nationale en internationale verkeer dit open karakter behouden zal blijven. De regering stelt verder
vast dat handel, en andere interactiekanalen, zowel in hier als daar aanleiding geeft tot ontwikkeling en
maatschappelijke verandering. Nederland en haar handelspartners veranderen door deze interacties.
Dergelijke ontwikkelingen zijn zeker ook positief. De positieve effecten zijn niet uitsluitend
economisch. Internationale normen op het gebied van bijvoorbeeld voedselveiligheid, milieu, sociale
kwesties, etc. worden in landen of sectoren die nauw verbonden zijn met buitenlandse handel eerder en
beter geïmplementeerd dan in landen of sectoren die niet of nauwelijks zijn blootgesteld aan het
internationale verkeer. Bij de eventuele inzet van het handelsbeleid zal de regering zich terdege
rekenschap geven van zowel de noodzaak om het open karakter te behouden als de dynamische
effecten van handel.
Anderzijds geldt dat overheden een taak hebben in het bevorderen en ondersteunen van
(internationale) duurzaamheid en het tegemoet komen aan de toenemende zorgen van maatschappij en
1 Kabinetsbrede aanpak duurzame ontwikkeling van 16 mei 2008.
2
politiek over handel en duurzaamheid. Het handelsbeleid kan niet los gezien worden van het groeiende
publieke en politieke debat over duurzame ontwikkeling. Deze brief gaat derhalve in op de ambitie van
dit kabinet om het handelsbeleid2 in te zetten om NTCs te adresseren, als integraal onderdeel van de
bredere inzet van het kabinet op duurzame ontwikkeling. Handelsbeleid is nadrukkelijk slechts één van
de instrumenten die de overheid hierbij tot zijn beschikking heeft. Tevens wordt aangetekend dat een
handelsmaatregel niet op zichzelf kan staan. Indien de maatregel geen onderdeel is van coherent beleid
zal deze, zeker indien het een handelsbeperkende maatregel betreft, niet alleen minder effectief zijn
maar ook internationaal op weinig draagvlak kunnen rekenen. Dit schaadt de internationale positie van
Nederland in meerdere opzichten.
Handelsmaatregelen kunnen onderdeel zijn van een beleid om op positieve wijze gedrag te
beïnvloeden. Te denken valt bijvoorbeeld aan de Europese preferenties die worden gegeven aan landen
die zich inzetten om de mensenrechten te verbeteren of drugs te bestrijden. Handelsmaatregelen
kunnen ook worden ingezet om gedrag te bestraffen (sancties). Daar waar internationale waarden
worden geschonden moet de overheid optreden en handelsmaatregelen kunnen een onderdeel zijn van
dit optreden.
De inzet van het kabinet is om NTCs met behulp van handelsbeleid via drie sporen te adresseren:
(i) Multilateraal zet het kabinet in op totstandkoming en brede naleving van internationale
normen ten aanzien van duurzaamheidsvraagstukken en versterking van de internationale
rechtsorde. De inzet op internationale normen en de internationale rechtsorde is breder dan het
handelsbeleid, maar past binnen de Nederlandse ambities op het terrein van de bevordering van
globale duurzame ontwikkeling.
(ii) In EU-verband wil Nederland ernaar streven om andere landen via het
handelsinstrumentarium ertoe te bewegen zich te committeren aan wederzijdse afspraken over
NTCs die gebaseerd zijn op of verder gaan dan de afspraken gemaakt in multilateraal verband
(iii) Voor de unilaterale inzet van Nederland en de EU is in deze notitie een afwegingskader
opgesteld, dat tot doel heeft tot een onderbouwde inzet van unilaterale handelsmaatregelen te
komen voor de aanpak van NTCs binnen het raamwerk van WTO en EU.
Het kabinet acht het van belang dat een combinatie van zowel handelsbeperkende als
handelsbevorderende maatregelen wordt overwogen. Het inzetten van handelsbeleid is dus niet beperkt
tot het opleggen van importrestricties. Het kabinet wil hiermee een betere balans tussen de dimensies
van duurzame ontwikkeling - tussen people, planet en profit - bereiken.
Enkele belangrijke vraagstukken over milieu, dierenwelzijn en arbeidsnormen worden in deze brief
aan de hand van vier voorbeelden uitgewerkt: biobrandstoffen, dierenwelzijn, duurzaam hout en
kinderarbeid. De keuze voor en inzet op deze onderwerpen is een weerslag van de dialoog die in de
afgelopen jaren met andere overheden, het maatschappelijk middenveld, bedrijven en wetenschappers
over NTCs is gevoerd. Deze dialoog bestond onder meer uit een seminar over handel en duurzaamheid
en verschillende verdiepingsbijeenkomsten waarin de onderwerpen biobrandstoffen, dierenwelzijn,
arbeidsnormen en duurzaam en legaal hout zijn besproken. De bijdrages uit de maatschappelijke
dialoog zijn gebruikt als input voor het kabinetsstandpunt.
De aanpak van NTCs vergt maatwerk, gezien de grote verscheidenheid aan problemen en kwesties
die onder de noemer NTCs wordt samengebracht. Het is niet zo dat een bepaald handelsinstrument
voor de ene NTC (bijvoorbeeld naleving van arbeidsnormen) automatisch ook nuttig is voor een
andere NTC (bijvoorbeeld klimaatverandering). De inzet van handelsmaatregelen heeft zowel
consequenties voor Nederland als voor exporterende landen op wie de maatregel van toepassing is.
Daarom vereist de inzet van handelsmaatregelen altijd een zorgvuldige afweging.
2 Met handelsbeleid wordt hier het geheel van maatregelen bedoeld waarmee de overheid poogt internationale handelsstromen te
beïnvloeden. Uit: Internationale Economie door L.Cuyvers, R. Embrechts en G.Rayp (2002).
3
Legaal en duurzaam geproduceerd hout
Nederland blijft zich inzetten voor het
ontwikkelen van internationale standaarden
voor legaal en duurzaam geproduceerd hout
en neemt actief deel aan internationale fora
als UNFF en CBD.
II. Nederlandse inzet in multilateraal verband
Internationale normen in internationale en multilaterale fora
Een multilaterale aanpak van NTCs heeft als belangrijkste voordeel dat deze inclusief is: alle
betrokken partijen -in elk geval regeringen en in sommige fora ook maatschappelijke organisaties of
bedrijven- zitten bij het overleg aan tafel en
proberen tot afspraken te komen. Essentie van de
internationale weg is dat overheden zich binden aan
de gemaakte afspraken en deze implementeren in
eigen land. Voor het succes van deze aanpak geldt:
hoe meer betrokken landen aan tafel, hoe beter.
Bijkomend voordeel in de context van de NTCdiscussie
is dat naarmate multilaterale afspraken
door meer staten worden onderschreven zij een beter
aanknopingspunt bieden voor unilaterale
handelsmaatregelen die in WTO-kader te
rechtvaardigen zijn.
Voor grote internationale vraagstukken zijn in de
loop der jaren eigen internationale en multilaterale fora opgericht. De International Labour
Organisation (ILO) is erop gericht om sociale rechtvaardigheid en internationaal erkende mensen- en
arbeidsrechten te bevorderen. Mondiale milieu- en natuurproblemen worden besproken in
verschillende fora zoals o.a. United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) en
het Kyoto Protocol voor het tegengaan van klimaatverandering, de Convention on Biological Diversity
(CBD) en de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora
(CITES). Dierenwelzijn is onderwerp van discussie in de World Organisation for Animal Health (OIE)
en sinds kort in de Food and Agriculture Organisation (FAO). Eerlijke spelregels voor internationale
handel worden besproken in de Wereldhandelsorganisatie (WTO). In al deze fora komen verschillende
duurzaamheidsvraagstukken aan de orde en wordt gezocht naar internationale consensus over de vorm
en omvang van de problemen en de meest effectieve aanpak hiervan.
Internationale consensus komt onder andere tot uiting in de formulering van internationale normen,
zoals de fundamentele arbeidsnormen of universele rechten van de mens. Deze maken onderdeel uit
van de internationale rechtsorde. Het is de Nederlandse inzet om de onderlinge samenhang tussen de
diverse terreinen waarop deze fora werkzaam zijn te versterken, evenals zorg te dragen voor de
naleving van overeengekomen normen en waar nodig op te treden tegen schenders van deze normen.
Een betekenisvol streven naar duurzame ontwikkeling begint bij een sterke internationale rechtsorde.
Breed gedragen internationale normen vormen voor dit kabinet dan ook een belangrijke basis van de
inzet van het handelsinstrumentarium. Waar nog geen internationale normen zijn wordt ingezet op hun
ontwikkeling in die fora waar kennis en kunde over het
specifieke onderwerp aanwezig is.
Soms zijn handelsmaatregelen onderdeel van het
beleid in deze fora. Zo vormen handelsmaatregelen een
onderdeel in het Montreal-protocol (ozonaantastende
stoffen), de Conventie van Bazel (gevaarlijk afval),
CITES, het Biosafety Protocol (genetisch
gemodificeerde organismen) en is onder de CBD een
programma overeengekomen waarmee de handel in
duurzaam hout wordt bevorderd. In de praktijk gaat het tot dusver vooral om (i) productgerelateerde
vereisten of de specifieke behandeling van producten, (ii) het opleggen van grensmaatregelen, of (iii)
het verbieden van handel in producten. Met name de eerstgenoemde categorie, waaronder bijvoorbeeld
productcriteria voor voedselveiligheid, milieuveiligheid, gezondheid voor mens of dier etc. vallen,
wordt in diverse internationale en multilaterale fora uitgewerkt. Het kabinet zal waar mogelijk de
Internationale normen voor dierenwelzijn
Het kabinet streeft naar het versterken en
uitbreiden van de dierenwelzijnsstandaarden
in de OIE en steunt de recent
geïnitieerde samenwerking in FAO-verband.
Het kabinet vindt het belangrijk dat het
internationale draagvlak voor dierenwelzijn
verder wordt versterkt. Dit kan mede via
dialoog en kennisdeling.
Inzet op duurzame biobrandstoffen
Met betrekking tot de duurzaamheidscriteria van
de Commissie Cramer zal Nederland zich blijven
inzetten op versterking en ontwikkeling van
normen in internationale fora, die op deze criteria
zijn gebaseerd, en de implementatie en naleving
ervan op nationaal niveau. Nederland maakt zich
in Europees en mondiaal verband daarnaast sterk
voor de ontwikkeling van internationale
duurzaamheidstandaarden en het tot stand
brengen van certificatieprocedures, parallel aan
de certificatie die het gevolg zal zijn van de nu
voorgestelde Europese regelgeving.
4
Bestrijding van kinderarbeid
Nederland blijft, via de EU, aandringen op
het opnemen van NTCs, waaronder de
zorgen over kinderarbeid op de WTOagenda.
Ook in WTO-verband stelt
Nederland de verdragsverplichtingen aan de
orde die landen in andere fora, zoals de ILO,
zijn aangegaan en die verband houden met
handelsbeleid.
totstandkoming van handelsmaatregelen die NTCs effectief adresseren in de geëigende fora, actief
ondersteunen. Waar nodig zal het kabinet een voortrekkersrol vervullen bij het agenderen en uitbreiden
van dergelijke maatregelen
Ruimte in de WTO optimaal benutten
Bijdragen aan het verwezenlijken van duurzame
ontwikkeling is in de preambule van het verdrag ter
oprichting van de WTO vastgelegd. In de WTO wordt
in verschillende fora gesproken over NTCs. In het
WTO-Landbouwakkoord staat onder meer dat lidstaten
verder moeten werken aan het proces van agrarische
handelsliberalisering, met inachtneming van non-trade
concerns. Daarnaast wordt naar NTCs verwezen in de
Doha Ministerial Declaration, hoewel er in de huidige
WTO Doharonde weinig draagvlak voor het onderwerp
bestaat. In de geschillenbeslechting wordt juridisch getoetst in hoeverre handelsmaatregelen ten
behoeve van NTCs gerechtvaardigd kunnen worden. De focus ligt op de manier waarop, op basis van
internationale afspraken, niet-discriminerende processtandaarden opgesteld kunnen worden. Nederland
juicht deze voorzichtige ontwikkelingen toe en neemt er actief aan deel. Duurzame ontwikkeling krijgt
op dit moment daarnaast vorm in onderhandelingen over vrije markttoegang voor zogenaamde
milieugoederen en -diensten door verlaging dan wel opheffing van tarieven en niet-tarifaire
belemmeringen voor deze goederen en diensten. Ontwikkelingslanden vrezen, zich daarbij baserend
op ervaringen in het verleden, dat dit streven kan worden misbruikt voor het bevoordelen van het
exportbelang van meer ontwikkelde economieën. De discussie over onder meer de definitie van
milieugoederen is dan ook nog niet geslecht.
De huidige Doha onderhandelingsronde is gestart als ontwikkelingsronde om ervoor zorg te dragen
dat ontwikkelingslanden daadwerkelijk profijt hebben van betere markttoegang tot de 'Westerse
wereld' en tot elkaars markten. Tussen dit streven en de aanpak van NTCs door het inzetten van
handelsbeleid zit een spanningsveld: het verwezenlijken van betere markttoegang kan op gespannen
voet staan met het opwerpen van belemmeringen aan de markttoegang door extra eisen aan producten
en productieprocessen te stellen ten behoeve van NTCs.
De ontwikkelingslanden verzetten zich tegen
beperkende handelsmaatregelen op grond van sociale of
milieuoverwegingen, omdat zij, al dan niet terecht,
vreesden dat deze werden ingegeven door
protectionistische motieven en ertoe leidden dat ze hun
comparatieve voordeel niet konden benutten. Deze vrees
lijkt echter langzaam af te nemen. Zo is tijdens de
International Labour Conference in 2008 door alle
lidstaten, inclusief ontwikkelingslanden, de ILO
Declaration on Social Justice for a Fair Globalization
aangenomen, waarin wordt gesteld dat "The violation of fundamental principles and rights at work
cannot be invoked or otherwise used as a legitimate comparative advantage and that labour standards
should not be used for protectionist trade purposes."
De rol van de WTO in de aanpak van NTCs met behulp van handelsbeleid is vooral kaderstellend,
aangezien de WTO zelf geen internationale normen op het gebied van duurzaamheidsvraagstukken
ontwikkelt. De WTO roept dan ook, bijvoorbeeld bij monde van DG WTO Lamy, regelmatig op om
NTC-gerelateerde zaken te regelen in de daartoe meer geëigende multilaterale fora. De WTO
respecteert de afspraken die gemaakt zijn in andere multilaterale fora en verdragen, ook als deze
afspraken een effect op de handel hebben. Er is geen hiërarchie tussen multilaterale fora en verdragen:
de WTO staat bijvoorbeeld niet boven de ILO of andersom.
Milieugoederen
Nederland zet zich in alle relevante
internationale fora actief in voor het
definiëren van milieugoederen en voor
soepeler markttoegang voor deze
milieugoederen. Nederland steunt de door de
EU en de VS voorgestelde lijn om hierbij
prioriteit te geven aan klimaatvriendelijke
producten en diensten, gezien het belang van
CO2-reductie.
5
De WTO-regels formuleren een aantal basisbeginselen waaraan WTO-lidstaten zich hebben
gecommitteerd door ratificatie van de WTO-overeenkomsten.3 De belangrijkste basisbeginselen zijn:
1. Het beginsel van de meest begunstigde natie (most favoured nation) (Artikel I). Dit houdt in
dat een WTO-lid een voordeel toegekend aan een product uit land X ook zal toekennen aan
een soortgelijk product uit WTO-land Y.
2. Het beginsel van nationale behandeling (Artikel III). Een land mag op de eigen markt geen
onderscheid maken tussen buitenlandse en binnenlandse producten.
3. Algemeen verbod op kwantitatieve beperkingen (Artikel XI). Bescherming dient via tarieven
te gebeuren en niet via kwantitatieve beperkingen (zoals quota's, invoer- en
uitvoerbeperkingen).
Artikel XX van het GATT-verdrag van 1994 biedt echter een aantal algemene uitzonderingsgronden
om, onder voorwaarden, handelsbeperkende maatregelen op te baseren.4 De maatregelen dienen dan
wel noodzakelijk en proportioneel te zijn ten opzichte van het beoogde doel. Een tweede voorwaarde
voor een succesvol beroep op de uitzonderingen is dat deze niet mogen leiden tot een arbitraire en niet
te rechtvaardigen discriminatie tussen landen die in dezelfde omstandigheden verkeren. Daarnaast mag
de handelsmaatregel in geen geval een vorm van verkapt protectionisme zijn. Uit de WTO-praktijk
komt naar voren dat NTC-gerelateerde handelsbeperkende maatregelen alleen gerechtvaardigd kunnen
worden wanneer ze voldoen aan de in WTO-kader geldende rechtvaardigingsgronden. Als zich in de
rechtvaardiging van een handelsmaatregel problemen voordoen zit dit vaak in de vormgeving of
uitwerking van de maatregel, waardoor bijvoorbeeld sprake is van verkapt protectionisme.
Er is sprake van een zekere evolutie in WTO-jurisprudentie, die een ruimere interpretatie geeft aan de
bestaande WTO-regelgeving (specifiek de uitzonderingen in Artikel XX GATT), waarbij erkend wordt
dat handel niet de enige beleidsoverweging is voor lidstaten en gerespecteerd wordt dat lidstaten een
balans zoeken met hun duurzaamheidsbeleid. Het WTO-kader is dus geen obstakel, maar biedt ruimte
voor het vormgeven van beleid gericht op de aanpak van NTCs. Hoe groot die ruimte precies is, is niet
altijd op voorhand duidelijk.
Het onderscheid tussen productcriteria enerzijds en productie -en procescriteria anderzijds speelt
in de aanpak van NTCs een belangrijke rol. De WTO-regels bieden ruimte om NTCs die verband
houden met productcriteria5 via technische handelsbarrières (Technical Barriers to Trade/TBT),
sanitaire en fytosanitaire maatregelen (Sanitary and Phytosanitary Measures/SPS) of met een beroep op
de algemene uitzonderingsgronden van GATT Artikel XX te adresseren. De aanpak van
procesgerelateerde NTCs is inherent ingewikkelder, omdat proceseigenschappen6 veelal niet terug te
vinden zijn in de fysieke eigenschappen van een product. Zo bestaat er geen zichtbaar onderscheid
tussen bijvoorbeeld legaal en illegaal gekapt hout of tussen textiel gemaakt met of zonder respect voor
de fundamentele arbeidsnormen. Het zijn (soort-)gelijke producten. Recente WTO jurisprudentie lijkt
openingen te bieden in de richting van onderscheid op grond van andere parameters dan alleen
productkenmerken. Als producten unlike zijn mogen ze in WTO-kader ongelijk worden behandeld
aangezien ze dan niet onder artikel III van het GATT-verdrag vallen (gelijke producten moeten gelijk
worden behandeld). Het kabinet wil de ruimte benutten die WTO biedt om producten die, bijvoorbeeld
blijkend uit consumentenvoorkeuren, ongelijk zijn, ook ongelijk te behandelen.
Voor de rechtvaardiging van een handelsbelemmerende maatregel op basis van een van de
uitzonderingsgronden opgenomen in artikel XX GATT dient het land dat een handelsmaatregel
uitvaardigt een belang te hebben bij de NTC waarop deze gericht is. Of dit moet blijken uit een
territoriale link is in de jurisprudentie niet uitgewerkt. Indien de territoriale link niet duidelijk of zelfs
3 Voor meer achtergrond over de WTO en de uitzonderingsgronden van GATT artikel XX wordt verwezen naar de Kamerbrief die u in
oktober jl. is toegezonden over "Klimaatheffing op importen".
4 Uitzonderingsgronden in artikel XX zijn de openbare zeden, bescherming van het leven en de gezondheid van mens, dier en plant, de
bescherming van intellectuele eigendomsrechten, de arbeid door gevangenen en de bescherming van uitputbare natuurlijke hulpbronnen.
Uitzonderingen op de algemene WTO-principes zijn ook mogelijk in het kader van de nationale veiligheid en gevolg geven aan besluiten
van de VN (artikel XXI).
5 In WTO terminologie: "product related processing and production method" of kortweg PR-PPM.
6 In WTO terminologie: "non product related processing and production method" of kortweg nPR-PPM.
6
afwezig is, geldt in ieder geval: hoe breder een NTC gedragen wordt (is er een internationale norm
afgesproken en breed geratificeerd?), des te meer kans dat een handelsbelemmerende maatregel
aanvaardbaar is in de WTO. Ook is het dan beter haalbaar -zowel politiek als praktisch- om daaraan
tegemoet te komen met internationale afspraken inzake de aanpak van procesgerelateerde NTCs.
Alle leden van de WTO, ongeacht de vraag of ze wel of geen partij zijn bij andere internationale
afspraken, die zich ten onrechte in hun handelsbelangen geschaad voelen, kunnen hun geschil
voorleggen aan de WTO. WTO zal in dergelijke gevallen via de WTO-geschillenbeslechtingsprocedure
een uitspraak doen over de vraag of de betrokken handelsmaatregel strijdig is met WTO-regels.
Nederlandse inzet in internationale en multilaterale fora...
Bovenstaande overwegingen leiden tot de volgende concrete Nederlandse inzet in internationale en
multilaterale fora voor wat betreft NTCs in het algemeen:
o Het kabinet zet in op naleving van internationale normen.
o Waar nog geen internationale normen bestaan wordt ingezet op hun ontwikkeling in die fora
waar kennis en kunde over het specifieke onderwerp aanwezig is.
o Het kabinet zal waar mogelijk de totstandkoming van handelsmaatregelen die NTCs effectief
adresseren in de geëigende fora, voor zover die bestaan, actief ondersteunen.
o Nederland blijft, via de EU, aandringen op het opnemen van NTCs op de WTO-agenda (conform
Motie Atsma van 14 juni 2007).
o De WTO respecteert standaarden die vastgelegd zijn in andere multilaterale fora. Nederland wil
de interpretatieruimte die de WTO-jurisprudentie biedt, optimaal benutten en is bereid in
specifieke gevallen de interpretatieruimte hieromtrent weloverwogen op te zoeken (zie hiervoor
Hoofdstuk IV).
Inzet op aanpassing van het WTO-verdrag is, mede vanwege de consensusbesluitvorming met 153
lidstaten, een zeer langdurig proces. Voor de aanpak van NTCs waarvoor nog geen beleid in de
richting van aanpassing van het WTO verdrag is geformuleerd, zal deze weg pas worden bewandeld
wanneer andere middelen uitgeput zijn. In het specifieke geval van kinderarbeid is inzet op aanpassing
van het WTO-verdrag staand beleid. Voor de erkenning van dierenwelzijn als 'non trade concern' in
het WTO verdrag is de inzet van het kabinet neergelegd in de Nota Dierenwelzijn van oktober 2007.
Het streven is erop gericht dierenwelzijn stevig in WTO-verband te verankeren.
o Voor de Nederlandse inzet van Border Tax Adjustment in het kader van het energie- en
klimaatpakket verwijs ik u naar de brief die de minster van Economische Zaken op 7 oktober
2008 aan de Tweede Kamer stuurde.
III. Nederlandse inzet in EU-verband
Het inclusieve karakter van multilaterale fora
leidt er soms toe dat ontwikkelingen traag gaan.
Immers, elk land moet bereid zijn tot het maken en
nakomen van afspraken. Wanneer die bereidheid er
niet is, kunnen koplopers in kleiner verband een
voorhoede vormen en zo een opstap zijn voor
verdere internationalisering van afspraken. Voor
Nederland zullen wensen met betrekking tot
regulerende handelsmaatregelen ten behoeve van
NTCs primair via de EU lopen. De Europese
Gemeenschap is exclusief bevoegd om
handelspolitiek te bedrijven (artikel 133 EG). Ook
delen van de bevoegdheden op het gebied van
bijvoorbeeld milieubeleid, energiebeleid en
Richtlijnvoorstel hernieuwbare energie
Nederland heeft stevig gelobbyd voor
verduurzaming van biobrandstoffen. Dit heeft
begin 2008 geresulteerd in het richtlijnvoorstel
hernieuwbare energie, waarin een doelstelling van
minimaal 10% in de verkeersector. Indien
biobrandstoffen worden ingezet, gelden daarvoor
de in het richtlijnvoorstel opgenomen
procesgerelateerde duurzaamheidscriteria.
Biobrandstoffen die hier niet aan voldoen mogen
niet meetellen in voornoemde doelstelling. Dit
voorstel voor een richtlijn is een eerste voorbeeld
waarbij er op EU niveau procesgerelateerde
duurzaamheidscriteria gelden voor een product.
7
consumentenbeleid liggen in Brussel. Het EG recht
biedt echter ook ruimte aan de Lidstaten om
verdergaand milieubeleid te voeren (artikel 176 EG).
Ook binnen de EU is het echter niet eenvoudig om tot
afspraken te komen over de aanpak van NTCs.
Nederland probeert hierin wel een voortrekkersrol te
spelen. Nederland staat overigens niet alleen in de EU
waar het gaat om de aanpak van NTCs; zo heeft de EU
gepleit voor opname van de NTCs op de WTOagenda.
Op handelsterrein heeft de EU met name
mogelijkheden om duurzaamheid te bevorderen bij de
onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden (FTAs), die door de EU vaak tegelijkertijd worden
uitonderhandeld met bredere samenwerkings-akkoorden (PCAs). De economische drijfveren om deze
vrijhandelsakkoorden af te sluiten zijn voor de Europese Commissie weliswaar leidend in de
onderhandelingsrichtsnoeren, maar bevordering van duurzame ontwikkeling heeft in den brede een
plek gekregen in alle richtsnoeren. Zo heeft de aanpak van NTCs een eigen plek in de
onderhandelingen en kunnen zowel de EU als de andere onderhandelingspartners zich committeren aan
wederzijdse afspraken over NTCs die verder gaan dan afspraken gemaakt in multilateraal verband,
bijvoorbeeld t.a.v. klimaat adaptatie en mitigatie. Nederland heeft zich actief ingezet voor de koppeling
van FTAs en PCAs en zal dat blijven doen.
In de zogenaamde Economic Partnership Agreements (EPAs) krijgt de samenwerking tussen de EG
en voormalige koloniën in Afrika ten zuiden van de Sahara, het Caribische gebied en de Stille Oceaan
(de ACS-landen) een nieuw gestalte. Kern van de EPAs is tarief- en quotumvrije toegang tot de
Europese markt. Voortbordurend op de Overeenkomst van Cotonou worden nieuwe regionale
handelsovereenkomsten gesloten die verenigbaar zijn met de WTO-afspraken over
vrijhandelsovereenkomsten. Het handelsverkeer van beide partijen zal verder worden geliberaliseerd,
waardoor een eind komt aan de regeling van niet-wederzijdse handelspreferenties voor de ACS-landen.
Op dit moment is er één volledige EPA afgesloten met de Cariben (EU-CARIFORUM). In deze EPA is
duurzame ontwikkeling een integraal onderdeel van het verdrag. Concreet betekent dit dat beide
partijen mensen- en sociale rechten zullen eerbiedigen en zich onderwerpen aan toezicht hierop in
internationale fora. Een innovatie in dit verdrag is dat het partijen oproept nationale wetgeving aan te
nemen om te garanderen dat investeerders zich houden aan de fundamentele arbeidsnormen en zich
niet aan internationale milieuverplichtingen van de EU en CARIFORUM onttrekken.
Naast handelsakkoorden geeft de EU ook unilateraal preferenties aan ontwikkelingslanden onder
het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS). In 2005 is de bijzondere stimuleringsregeling APS+
ingevoerd waarin extra preferenties worden toegekend aan kwetsbare ontwikkelingslanden wanneer
deze de verplichtingen van 27 verdragen op het gebied van mensenrechten, arbeidsrechten,
milieubescherming en goed bestuur ratificeren en implementeren.7 Deze regeling lijkt tot op heden
inderdaad een positieve prikkel te hebben gegeven aan duurzame ontwikkeling in deze landen. Deze
preferenties van APS+ kunnen overigens ook worden opgeschort als landen de verplichting om de 27
verdragen te implementeren en effectief ten uitvoer te leggen niet nakomen.
Daarnaast kunnen de preferenties onder het reguliere APS geheel of gedeeltelijk worden opgeschort
als na onderzoek blijkt dat een begunstigd land fundamentele politieke, mensen- en of arbeidsrechten
verdragen ernstig en systematisch schendt. De Europese Commissie besluit tot het instellen van een
onderzoek als zij hiervoor voldoende gronden vindt in rapporten van de relevante toezichthoudende
instanties.
De minst ontwikkelde landen (MOLs) hebben onder het Everything But Arms (EBA) initiatief, dat
7 Artikel 8 Verordering APS-verordening (2009-2012).
Voortrekkersrol Nederland
Een concreet voorbeeld hiervan is het verzoek
dat de RAZEB op Nederlands aandringen aan de
Commissie heeft gedaan om een onderzoek te
doen naar mogelijkheden om aanvullende
(handelsgerelateerde) maatregelen te nemen
gericht op producten die door de ergste vormen
van kinderarbeid tot stand zijn gekomen,
waaronder een verbod op het op de markt
brengen van dergelijke producten. Volgend uit de
inzet uit de Mensenrechtenstrategie heeft
Nederland de wenselijkheid te komen tot een
dergelijk verbod op Europees niveau aangekaart.
8
sinds 2001 onderdeel uitmaakt van het APS, reeds tarief- en quotumvrije toegang tot de Europese
markt voor alle producten met uitzondering van wapens.8 Dit betekent dat extra preferente
markttoegang voor deze landen niet gegeven kan worden. Het opschorten van de EBA-preferenties
vindt volgens dezelfde procedure plaats als de opschorting van het reguliere APS.
Nederlandse concrete inzet in EU-verband...
Bovenstaande overwegingen leiden tot de volgende
concrete Nederlandse inzet in EU-verband voor wat
betreft:
... Vrijhandelsakkoorden (FTAs )
o Nederland steunt de inzet van de Commissie om
in FTAs een hoofdstuk over handel en duurzame
ontwikkeling op te nemen, waarin ingegaan wordt
op economische ontwikkeling, sociale
ontwikkeling en milieubescherming als elkaar
versterkende dimensies. Het kabinet steunt de lijn
van de Commissie dat de nadruk ligt op
samenwerking en stimulerende maatregelen.
o Een evenwichtige balans in ieder nieuw
handelsakkoord tussen de dimensies van
duurzame ontwikkeling, bijvoorbeeld door
'sociale clausules' af te spreken met derde landen
en nauw toe te zien op naleving van deze
clausules. Nederland spant zich hierbij ook in voor een deugdelijk sanctioneringsmechanisme en
een rol voor de ILO en steunt hierin de Europese Commissie.
o Waar relevant zet Nederland zich ervoor in om flankerend beleid gericht op het oplossen van de
knelpunten bij ratificatie en naleving van internationale afspraken onderdeel van
handelsakkoorden te laten zijn. Naast politieke dialoog over implementatie van
duurzaamheidsbepalingen die zijn opgenomen in de FTAs kan in het uiterste geval worden
overgegaan tot opschorting van het akkoord.
o Opname van het onderwerp maatschappelijk verantwoord ondernemen in de handelsakkoorden.
...Algemeen Preferentieel Stelsel (APS)
o Verdere handelsliberalisering, bijvoorbeeld ten aanzien van de oorsprongregels en de tarieven,
in het kader van het vergroten van kansen op ontwikkeling.
o Versterken van de mogelijkheden voor ontwikkelingslanden om gebruik te maken van het APS+.
Op Nederlands initiatief is in de nieuwe verordening de mogelijkheden voor toetreding tot het
APS+ onlangs verruimd. Aanmelden kan nu niet eens per drie jaar, maar twee keer gedurende de
looptijd van de verordening. Verder zal het kabinet zich inzetten tot het verbreden van de
toegang tot het APS+ door de toegang niet alleen te beperken tot 'kwetsbare economieën'.
o Nederland zet zich daarnaast in voor prudent toezicht op het EBA, APS en APS+ stelsel, helpt
landen waar nodig met het naleven van gemaakte afspraken, maar zal in het geval van
herhaaldelijke 'wanprestaties' aandringen op het opschorten van preferenties.
IV. Nederlandse inzet in unilateraal verband
Het kabinet geeft de voorkeur aan het internationale/multilaterale of Europese spoor voor de aanpak
van NTCs. Unilaterale handelsmaatregelen maken echter ook onderdeel uit van de instrumentenmix die
ingezet kan worden ten bate van NTCs. Er is geen hiërarchie in de volgtijdigheid van de Nederlandse
inzet in multilateraal, EU of unilateraal verband. In de praktijk zal Nederland echter niet snel een
specifiek maatschappelijke belang enkel en alleen via unilaterale handelsmaatregelen aanpakken,
gegeven de onder II en III genoemde voordelen van de multilaterale en EU-weg.
8 Voor bananen, suiker en rijst zijn er aangepaste overgangsprotocollen opgesteld.
Dierenwelzijn
Nederland zal de Europese Commissie actief
steunen bij het ontwikkelen van EUregelgeving
voor etikettering op het gebied
van dierenwelzijn. Het kabinet ziet
etikettering als een goede optie, aangezien
dit de consument in staat stelt om een meer
geïnformeerde keuze te maken.
Legaal en duurzaam hout
Nederland blijft de Europese Commissie
actief ondersteunen in het ontwikkelen van
FLEGT en aanvullende wettelijke
maatregelen. Het kabinet zet zich er
daarnaast voor in dat afspraken over legaal
en duurzaam hout onderdeel worden van
de EU-vrijhandelsakkoorden.
9
Unilaterale actie zal zoveel mogelijk parallel moeten lopen aan de Nederlandse inzet in de EU en op
internationaal niveau. De steun en het begrip buiten Nederland voor een unilaterale maatregel worden
hierdoor mogelijk groter. Daarnaast is dit van belang om rechtvaardiging van deze unilaterale
maatregel bij geschillenbeslechting door respectievelijk het Europese Hof van Justitie of de WTO te
verkrijgen. Bij het nemen van unilaterale maatregelen moet rekening worden gehouden met WTO- en
EU-compatibiliteit. Er is echter discussie mogelijk over welke unilaterale handelsmaatregelen onder
welke voorwaarden toegestaan zijn binnen de WTO en EU. Het gaat hier om een interpretatieruimte
(grijs gebied) die met nauwkeurige inrichting van de te nemen maatregel zou kunnen worden benut.
Het kabinet is bereid deze ruimte in specifieke gevallen te gebruiken, wanneer het hieronder
weergegeven afwegingskader daar aanleiding toe geeft.
Afwegingskader unilaterale inzet
Hieronder presenteert het kabinet het afwegingskader dat gevolgd zal worden om te bepalen of, en
zo ja, hoe een bepaalde unilaterale handelsmaatregel ingezet kan worden voor het adresseren van een
specifieke NTC, aan de hand van zeven toetsingscriteria. Telkens wanneer Nederland het instellen van
unilaterale handelsmaatregelen overweegt, zal dit kader volledig doorlopen worden; het
afwegingskader is geen stroomschema. De beslissing om uiteindelijk tot een handelsmaatregel over te
gaan is een afweging op basis van alle zeven criteria. Overigens is dit afwegingskader ook van nut bij
het vormgeven van de Nederlandse inzet op multilateraal en bilateraal niveau, aangezien een aantal van
de criteria ook daar relevant zijn.
1. Welk doel wordt beoogd?
Of een handelsmaatregel effectief kan zijn hangt uiteraard af van het beoogde doel. Duidelijke
formulering van het doel, in casu de aanpak van een specifieke NTC, is daarom nodig om de
effectiviteit van de maatregel te kunnen beoordelen. Gaat het bijvoorbeeld om beïnvloeding van de
eigen markt of om het bereiken van ander beleid of gedrag in het buitenland? Beide soort
doelstellingen kunnen in de ogen van het kabinet legitiem zijn.
2. Welke maatregelen kunnen worden ingezet?
Er kan een onderscheid gemaakt worden in handelsmaatregelen en andere typen maatregelen die
een effect hebben op de handel.
Bij handelsmaatregelen gaat het om:
o Handelsverbod: een verbod op het op de (Nederlandse) markt plaatsen van producten die gemaakt
zijn met gebruikmaking van niet-duurzame productieprocessen.
o Kwantitatieve importbeperkingen of -verboden: maatregelen die de toegang tot de Nederlandse
markt voor bepaalde producten moeilijker of onmogelijk maken.
Bij maatregelen met een effect op de handel valt te denken aan:
o Belastingmaatregelen (negatieve en positieve): de mogelijkheden om duurzaam geproduceerde
producten te bevoordelen of compensatie te bieden voor de hogere kosten die voortvloeien uit
strengere normen die gelden voor bepaalde Nederlandse (EU) producten. Voor BTW of accijnzen
zijn deze echter beperkt in verband met de voor deze belastingen geldende EU-richtlijnen.
o Subsidies, duurzaam inkopen en andere stimuleringsregelingen: het verlenen van steun of
voordelen aan producenten die op duurzame wijze werken of producten die op duurzame wijze
geproduceerd zijn.
o Verplichte dan wel vrijwillige etikettering: informatie op de verpakking van producten over de
omstandigheden waaronder deze tot stand gekomen zijn.
o Rapportageverplichtingen: informatieplicht over herkomst en productiewijze van producten en
grondstoffen in het kader van transparantie en informatie aan de consument.
Gezien het specifieke karakter van elke NTC, moet telkens worden nagegaan welk van de
bovenstaande maatregelen het beste ingezet kan worden om een specifieke NTC te adresseren, waarbij
10
naast doelmatigheid ook legitimiteit en proportionaliteit, waaronder ook de effecten op de regeldruk,
in ogenschouw genomen worden.
3. Onderzoek naar alternatieven?
Handelsmaatregelen ter verwezenlijking van NTCs kunnen niet in isolement genomen, noch
beoordeeld worden. Om te kunnen beoordelen of een specifieke NTC via het handelsbeleid
geadresseerd kan worden, is het van belang een goed beeld te krijgen van het bestaande beleid en de
mogelijke alternatieven om het doel te bereiken. Mogelijk zijn niet-handelsmaatregelen beter
toegesneden op het probleem in kwestie dan handelsmaatregelen of kan via aanpassing van bestaand
beleid een vergelijkbaar resultaat bereikt worden. Vaak zal het om een instrumentenmix gaan, waarvan
de handelsmaatregel een onderdeel is.
4. In overeenstemming met door Nederland aangegane internationale verplichtingen en niet
(verkapt) protectionistisch of onnodig discriminatoir van aard?
Nederland hecht grote waarde aan instandhouding en versterking van de internationale rechtsorde.
Het kabinet zal daarom geen handelsmaatregelen nemen die evident in strijd zijn met internationaal
rechterlijke verplichtingen die door Nederland zijn aangegaan in bijvoorbeeld EU- of WTO-verband.
Daarnaast hecht het kabinet aan wereldwijde implementatie van internationaal bindende normen. Voor
het kabinet is bij de vormgeving van unilaterale handelsmaatregelen verder van belang dat de
betreffende maatregel niet mag leiden tot arbitraire discriminatie of (verkapt) protectionisme. De
maatregelen die gericht zijn op het adresseren van NTCs dienen daarom in gelijke mate te gelden voor
binnenlandse en buitenlandse producenten en moeten daarnaast noodzakelijk en proportioneel zijn.
5. Afweging van economische, juridische en politieke risico's?
Aan unilaterale handelsmaatregelen (in welke vorm dan ook) kleven economische, juridische en
politieke risico's. Zo kan Nederland worden veroordeeld door het Europese Hof van Justitie of de
WTO. Een uitspraak van het WTO Beroepslichaam dient te worden aanvaard, tenzij alle WTO-leden
deze verwerpen. De veroordeelde partij krijgt een redelijke termijn om de gewraakte regelgeving aan te
passen. Gebeurt dit niet, dan kan deze geconfronteerd worden met retaliatiemaatregelen, waarbij de in
het gelijkgestelde partij importheffingen op producten van de veroordeelde partij mag verhogen. Ter
voorkoming van retaliatie kan de in het ongelijk gestelde partij compenserende maatregelen aanbieden,
veelal door verlaging van importheffingen voor producten van de in het gelijkgestelde partij. Het
uitgangspunt van het kabinet bij de beoordeling van dergelijke veroordelingen is vanzelfsprekend het
respecteren van de internationale rechtsorde. Daarbij is meegewogen dat de meeste ontwikkelingslanden
nauwelijks over dezelfde middelen als ontwikkelde landen tot effectieve retaliatie beschikken,
hetgeen in voorkomende gevallen hun positie negatief kan beïnvloeden.
Ook kunnen diplomatieke conflicten ontstaan. Het is waarschijnlijk dat een land dat het doelwit
wordt van handelsbeperkende maatregelen zich in internationaal overleg minder coöperatief zal
opstellen of dergelijk overleg met EU en/of Nederland zelfs zal staken. Deze risico's betekenen niet dat
unilaterale handelsmaatregelen bij voorbaat afgewezen worden, maar ze maken expliciet onderdeel uit
van de uiteindelijke beslissing om al dan niet tot het instellen van unilaterale handelsmaatregelen over
te gaan. Hierbij geldt dat het kabinet bereid is grotere risico's te accepteren naarmate meer belang
gehecht wordt aan de NTCs waarop de betreffende handelsmaatregelen gericht zijn. Hierbij moet
echter wel in het achterhoofd gehouden worden dat de grootte van de risico's in proportie moeten staan
tot de te verwachten baten van de handelsmaatregel. Van belang voor de afweging zijn daarbij ook
eventuele eerdere unilaterale maatregelen van Nederland, omdat het economische en politieke
afbreukrisico toeneemt wanneer vaker tot het nemen van unilaterale maatregelen besloten wordt. In dit
verband moet dus ook de hiërarchie tussen NTCs worden betrokken in de afweging. Zware middelen
met mogelijk grote politieke en economische risico's komen principieel alleen voor zwaarwegende
problemen in aanmerking. Dit soort maatregelen zal altijd met goede diplomatie moeten worden
begeleid.
6. Gevolgen voor ontwikkelingslanden?
Voor ontwikkelingslanden geldt dat de impact van unilaterale handelsmaatregelen potentieel groot
11
kan zijn. Zij zijn vaak afhankelijk van een beperkt aantal sectoren of exportproducten. Handel levert
voor veel ontwikkelingslanden een belangrijke bijdrage aan armoedebestrijding en duurzame
ontwikkeling. Bij het overwegen van handelsmaatregelen ten bate van de aanpak van specifieke NTCs,
zoals de instandhouding van biodiversiteit en de bevordering van duurzaamheid, is het - mede in het
kader van beleidscoherentie - evident dat de gevolgen van maatregelen voor ontwikkelings landen
(bijvoorbeeld de effecten op hun export nu en op de lange termijn) een plaats krijgen in de afweging.
Wanneer de regering kiest voor een handelsmaatregel, zal deze moeten passen in een strategie die als
doel heeft dat het desbetreffende land het naleven van de norm in kwestie onderdeel maakt van de
eigen regel-, wetgeving en handhaving; een prikkel voor beter beleid. Uitgangspunt van het kabinet is
dat de inzet proportioneel is, dat wil zeggen dat de maatregelen effectief zijn en een zo min mogelijk
overbodig negatief effect hebben op de kansen voor duurzame ontwikkeling. Indien passend binnen de
prioriteiten, moeten de mogelijkheden voor het inzetten van flankerend beleid in sterke mate ook in
deze afweging worden meegenomen, waarbij tevens de mogelijkheden worden onderzocht die te
coördineren met de donorgemeenschap. In geval van unilaterale handelsmaatregelen zal Nederland
zich sterk maken, bijvoorbeeld door in te zetten op capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden, om de
negatieve effecten van de maatregel zoveel mogelijk te mitigeren of zelfs om te buigen in een voordeel.
Tenslotte wil het kabinet rekening houden met de beperkte mogelijkheden die met name de minst
ontwikkelde landen hebben om serieuze retaliatiemaatregelen te nemen.
Bij het nemen van een dergelijke maatregel zal vooraf een inschatting van de schade die de MOLs
hierdoor lopen worden gemaakt. De omvang van deze schade zal, conform het coherentiebeleid,
expliciet een onderdeel uitmaken om te bepalen of, en zo ja hoe, een bepaalde unilaterale
handelsmaatregel ingezet kan worden.
7. De kosten, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in relatie tot het doel?
Tot slot moet worden beoordeeld of de kosten van de uitvoering van de handelsmaatregel niet
disproportioneel hoog zijn. Daar waar het bij de hierboven beschreven risico's vooral gaat om de
inschatting van politieke en economische kosten, gaat het hier om de directe kosten van een maatregel,
zoals administratieve lasten en uitvoeringskosten. Dit betreft zowel kosten van Nederlandse overheid
en producenten als die van overheden en producenten elders. Het instellen van heffingen of
importrestricties doet in de meeste gevallen een groter beroep op het ambtelijke apparaat en is voor
effectieve grenscontroles mogelijk meer of nieuwe apparatuur nodig. Daarnaast moet bij de inschatting
van de kosten van een handelsmaatregel ook rekening worden gehouden met de additionele kosten die
eventueel flankerend beleid met zich meebrengt.
Ook de uitvoerbaarheid van een maatregel krijgt hier een plaats. Hierbij moet tevens worden
bedacht dat als Nederland een unilaterale maatregel neemt, de directe kosten van de uitvoering hoger
zullen zijn dan wanneer Nederland samen met de EU of in internationaal verband een maatregel neemt.
Hier zal de afweging of er alternatieven zijn (afweging 3) dus ook weer aan de orde komen.
Tenslotte vormt de handhaafbaarheid een factor in de afweging. De impact van een
handelsmaatregel is grotendeels afhankelijk van de mate waarin deze gehandhaafd kan worden.
Maatregelen zullen dus zo moeten worden ingericht dat effectieve handhaving mogelijk is.
12
V. Handel en duurzaamheid
Bovenstaand afwegingskader vormt voor dit kabinet het fundament voor de inzet van unilaterale
handelsmaatregelen. Een zorgvuldige afweging is essentieel. Niet alleen om specifieke NTCs op de
meest effectieve manier te adresseren, maar ook gezien het grote belang dat Nederland als open
economie heeft bij een transparant en op regels gebaseerd internationaal handelsstelsel.
Het handelsbeleid bevindt zich vanzelfsprekend niet in een vacuüm. Naast handelsbeleid zet het
kabinet bijvoorbeeld ook in op (politieke) dialoog en ontwikkelingssamenwerking om duurzame
ontwikkeling te bevorderen. Daarnaast wordt er door het bedrijfsleven zelf gewerkt aan het nemen van
ketenverantwoordelijkheid. Waar mogelijk werkt de overheid samen met het (internationale)
bedrijfsleven aan verduurzaming of speelt een stimulerende rol. Een belangrijk voorbeeld hiervan zijn
de Ronde Tafels ter bevordering van de duurzaamheid van grondstoffenketens als soja en palmolie en
het recent gelanceerde Initiatief Duurzame Handel. In de ketenbrief (december 2008) worden daarnaast
nog tal van andere activiteiten geïdentificeerd waar op wordt ingezet (zoals het toegankelijk maken vn
praktische informatie over ketenverantwoordelijkheid voor het MKB, het goede voorbeeld geven via
de doelstelling om alle Nederlandse overheden 100% duurzaam te laten inkopen en een internationaal
brancheprogramma om branches te helpen waar een duidelijke behoefte om concreet met
ketenverantwoordelijkheid aan de slag te gaan).
VI. Casus
Onderstaand worden vier casus (biobrandstoffen, kinderarbeid, dierenwelzijn en duurzaam en legaal
hout), die in de boxen als illustratie hebben gediend voor de vraagstukken over milieu, dierenwelzijn
en arbeidsnormen, integraal gepresenteerd. Met de keuze voor en presentatie van deze casus beoogt het
kabinet zeker niet uitputtend te zijn. Het kabinet acht het niet zinvol om een uitputtende lijst met
prioritaire NTCs op te stellen en alleen op deze terreinen een concrete inzet te formuleren, aangezien
niet alleen de duurzaamheidsvraagstukken zelf, maar ook de beleidscontext, zowel nationaal als
intenationaal, aan verandering onderhevig zijn.
Van de vier casus kan de casus biobrandstof als een voorbeeld van concrete inzet in het recente
verleden worden beschouwd. De andere casussen, duurzaam hout, dierenwelzijn en kinderarbeid
hebben qua concrete inzet naast het huidige beleid ook een vooruitblikkend karakter en gebruiken het
unilaterale afwegingskader als leidraad voor de opbouw van de casus. In de casus gaat het echter om
algemene beleidslijnen; er worden geen concrete unilaterale handelsmaatregelen voorgesteld.
1
A - CASUS BIOBRANDSTOFFEN
Inleiding
Het kabinet is voorstander van het gebruik van biobrandstoffen omdat dit soort brandstoffen in
vergelijking met fossiele brandstoffen een positieve broeikasbalans kunnen hebben en dus belangrijk
zijn in de strijd tegen klimaatverandering. Nederland is zich er echter van bewust dat er bij de productie
van biobrandstoffen naast een positieve broeikasbalans ook andere duurzaamheidsfactoren (NTCs) een
rol spelen.
De relatie tussen biobrandstoffen en NTCs is gelegd doordat Nederland zich inzet voor het verder
brengen van de duurzame productie van biomassa voor energietoepassingen. Dit door gebruik te maken
van het handelsinstrumentarium. Met betrekking tot de duurzaamheid van de productie van biomassa
voor energietoepassingen heeft in opdracht van de regering de projectgroep 'Duurzame productie van
biomassa' (de zogenaamde commissie Cramer) een toetsingskader met een indeling in principes,
criteria, indicatoren en rapportages, die alle procesgerelateerd zijn. Dit om te voorkomen dat de inzet
van biomassa voor energietoepassingen negatieve gevolgen heeft voor de broeikasgasemissies, schade
aan natuur en milieu toebrengt, de voedselvoorziening bedreigd wordt en negatieve sociale en
economische gevolgen heeft. Bij duurzaamheid gaat het volgens de commissie Cramer om de
volgende 6 thema's:
o broeikasgasemissies;
o concurrentie met voedsel en lokale toepassingen biomassa;
o biodiversiteit;
o milieu (bodem, water, lucht);
o welvaart;
o welzijn.
In het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie inzake hernieuwbare energie zijn niet al deze
aspecten als harde eis vertaald. Dit heeft mede te maken met de inschatting van haalbaarheidsrisico's in
verband met WTO-conformiteit. Met betrekking tot broeikasgasemissies geldt dat er sprake is van een
mondiaal probleem, met dus ook een territoriale link naar het Europees grondgebied. Met betrekking
tot de biodiversiteit geldt evenzo dat er mondiale belangen in het geding zijn. Inzake de lokale
milieuaspecten en de sociale aspecten geldt een dergelijke territoriale link niet, c.q. in mindere mate.
Om die reden zijn in Europees kader wel harde eisen opgenomen ten aanzien van de
broeikasgasemissies en bescherming van de biodiversiteit, maar wordt met betrekking tot de lokale
milieuaspecten en sociale aspecten volstaan met een rapportage door de betrokken bedrijven. Mogelijk
gaat nader onderzoek van de Commissie plaatsvinden naar het stellen van eisen ten aanzien van lokale
milieueffecten (bodem, water, lucht). Dit is uitgebreid onderwerp van discussie geweest in EU-kader.
Nederland streeft naar een eindbeeld waarbij de productie van biomassa voor biobrandstoffen
voldoet aan het toetsingskader. Gezien de mondiale en Europese dimensie van het
biobrandstoffendossier (zie richtlijn biobrandstoffen) heeft Nederland zich ingezet om de
verduurzaming van de productie van biobrandstoffen op de Europese agenda te krijgen.
Multilateraal: ontwikkeling van internationale duurzaamheidstandaarden en het tot stand brengen van
certificatieprocedures
Nederland maakt zich in Europees en mondiaal verband sterk voor de ontwikkeling van
internationale duurzaamheidstandaarden en het tot stand brengen van certificatieprocedures, parallel
aan de certificatie die het gevolg zal zijn van de nu voorgestelde Europese regelgeving. Daarbij geldt
dat er een meer expliciete Europese inzet op en steun voor de ontwikkeling van internationale
standaarden en normen noodzakelijk is. Dit zal helpen om mondiaal een gelijk en eerlijk speelveld te
bereiken. Inmiddels heeft Nederland initiatief genomen om een (vrijwillige) norm inzake de
duurzaamheid van biobrandstoffen op Europees niveau te ontwikkelen. Daarmee kan uiteindelijk een
certificeringssysteem ontwikkeld worden.
2
Met betrekking tot de duurzaamheidscriteria van de Commissie Cramer zal Nederland zich blijven
inzetten op versterking en ontwikkeling van normen in internationale fora, die op deze criteria zijn
gebaseerd, en de implementatie en naleving ervan op nationaal niveau.
Europees: duurzame productie van biobrandstoffen
Nederland heeft zich gerealiseerd dat de verduurzaming van biobrandstoffen niet een zuiver
nationale zaak is: het gaat om mondiale problematiek die mondiaal aangepakt zou moeten worden. Het
mobiliseren van Europa is daarbij een belangrijke stap. Begin 2008 heeft dit geresulteerd in het
richtlijnvoorstel hernieuwbare energie, waarin een doelstelling van minimaal 10% in de verkeersector.
Die doelstelling zal in de praktijk worden ingevuld door o.a. biobrandstoffen. Indien biobrandstoffen
worden ingezet, gelden daarvoor de in het richtlijnvoorstel opgenomen procesgerelateerde
duurzaamheidscriteria. Biobrandstoffen die niet voldoen aan de duurzaamheidscriteria van het
richtlijnvoorstel mogen niet meetellen in voornoemde doelstelling. Dit voorstel voor een richtlijn is een
eerste voorbeeld waarbij er op EU niveau procesgerelateerde duurzaamheidscriteria gelden voor een
product.
Het kabinet beseft dat de WTO conformiteit van deze regelgeving voor de WTO aangevochten zou
kunnen worden. Daarbij zou het kunnen gaan over een andere inschatting dan in het bovenstaande is
gegeven. Mocht deze regelgeving onderwerp worden van een WTO-geschillenbeslechting dan wordt
wellicht helderheid geschapen op het punt van procesgerelateerde duurzaamheidscriteria aan een
product.
Unilaterale inzet van het handelsinstrumentarium ter bevordering van duurzaam geproduceerde
biobrandstoffen
Het richtlijnvoorstel is een minimum regeling. Lidstaten mogen extra ondersteunende maatregelen
(bijvoorbeeld subsidie, accijnsverlaging of andere belastingmaatregelen) inzetten voor biobrandstoffen
die aan extra duurzaamheidscriteria boven het richtlijnvoorstel voldoen. In Nederland is dit gedaan in
de regeling Innovatieve Biobrandstoffen. Dit is een subsidieregeling voor de productie van de betere
biobrandstoffen.
3
B - CASUS KINDERARBEID
Inleidende opmerkingen
Wereldwijd werken ongeveer 218 miljoen kinderen in de leeftijd van 5 tot 17 jaar. Circa driekwart
van die kinderen doet gevaarlijk en ongezond werk of is blootgesteld aan de ergste vormen van
kinderarbeid zoals slavernij en prostitutie. Vaak vormt werk een beletsel voor het volgen van
onderwijs en niet zelden schaadt het de lichamelijke, geestelijke, sociale en morele ontwikkeling.
Over het algemeen neemt kinderarbeid af naarmate het inkomen per hoofd van de bevolking
toeneemt en de economie in een land groeit. Armoede is de belangrijkste reden voor kinderen om te
werken, maar zeker niet de enige. Culturele factoren spelen hierbij bijvoorbeeld ook een rol evenals de
aanwezigheid van toegankelijk en adequaat onderwijs. De politieke wil om kinderarbeid effectief te
bestrijden is eveneens een belangrijke factor.
Ongeveer 5% van de werkende kinderen (11 mln) produceert volgens de Wereldbank voor de
export, bijvoorbeeld in de textielindustrie, maar ook in sectoren die grondstoffen of halffabricaten
leveren voor producten die in Nederland (kunnen) verschijnen, zoals de mijn- en landbouw. Hoewel
een toenemend aantal landen de relevante internationale verdragen over het uitbannen van
kinderarbeid ratificeert, blijft kinderarbeid een hardnekkig probleem.
Er bestaan drie verdragen over kinderarbeid: het VN-verdrag over de Rechten van het Kind
(geratificeerd door 193 landen) en de twee fundamentele ILO-verdragen nr. 138 (over de
minimumleeftijd voor arbeid; geratificeerd door 151 landen) en nr. 182 (over de uitbanning van de
ergste vormen van arbeid, geratificeerd door 169 landen). In ILO-conventie 182 verplichten staten zich
onmiddellijk maatregelen te nemen om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen.
Nederland zet zich al jaren actief in voor de uitbanning van kinderarbeid en van andere kwalijke
arbeidspraktijken, zoals dwangarbeid, discriminatie op de werkvloer en gebrekkige vakbondsvrijheid.
De focus in deze casus ligt op kinderarbeid, maar Nederland blijft zich actief inzetten voor sociale
rechtvaardigheid in ruimere zin. Deze casus dient enkel ter illustratie van de afwegingen die het
kabinet maakt op het gebied van handelsbeleid en non-trade concerns aan de hand van een thema dat
op veel maatschappelijke aandacht mag rekenen.
Nederland benadert kinderarbeid met een integrale aanpak waarbij meerdere departementen zijn
betrokken. Hiervan is de strategische inzet in de in november 2007 uitgebrachte
Mensenrechtenstrategie een uitdrukking: "Nederland zal zich actief inzetten voor het uitbannen van
kinderarbeid, te beginnen bij de ergste vormen. Nederland dient alle mogelijkheden die bijdragen aan
de uitbanning van kinderarbeid optimaal te benutten, zoals het aangaan van een politieke dialoog, het
streven naar nationale en internationale maatregelen om productie door kinderarbeid te ontmoedigen
en het scheppen van voorwaarden voor de uitbanning van kinderarbeid."9 Onderdeel van de door
Nederland gehanteerde integrale aanpak zijn onder meer de volgende elementen:
o Nederland zal zich actief inzetten voor het uitbannen van kinderarbeid, te beginnen bij de
ergste vormen. Nederland dient alle mogelijkheden die bijdragen aan de uitbanning van
kinderarbeid optimaal te benutten, zoals het aangaan van een politieke dialoog, het streven
naar nationale en internationale maatregelen om productie door kinderarbeid te ontmoedigen
en het scheppen van voorwaarden voor de uitbanning van kinderarbeid. Conform de inzet in
de Mensenrechtenstrategie, zal Nederland het initiatief nemen om te komen tot effectieve EU
maatregelen ter bestrijding van kinderarbeid, waaronder een verbod op het op de markt
brengen van producten die door de ergste vormen van kinderarbeid tot stand zijn gekomen.
Nederland heeft de wenselijkheid van een dergelijk verbod op Europees niveau aangekaart. De
Raad van ministers heeft de Europese Commissie gevraagd om een onderzoek naar
aanvullende (handels-)maatregelen ter uitbanning van kinderarbeid. Dit rapport behandelt ook
het vraagstuk van een verbod op het op de markt brengen van producten gemaakt met de
9 Mensenrechtenstrategie Naar een menswaardig bestaan, p. 57.
4
ergste vormen van kinderarbeid. Nederland zal zich ervoor inzetten om de follow-up van dit
onderzoek op Europees niveau te agenderen voor politieke besluitvorming. Door het
financieren van een breed scala aan armoedebestrijdingsprogramma's wordt getracht bij te
dragen aan duurzame economische groei in landen waar kinderarbeid voorkomt. Daarnaast is
binnen het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingbeleid het verbeteren van (toegang tot)
onderwijs een speerpunt.
o Nederland zet zich in voor de wereldwijde ratificatie én naleving van de drie verdragen over
kinderarbeid. Binnen de ILO maakt Nederland zich hard voor scherp toezicht, in het bijzonder
op de vier fundamentele arbeidsnormen (waartoe ook het verbod op kinderarbeid behoort).
o Nederland biedt financiële ondersteuning aan kinderarbeidprogramma's van internationale
organisaties ter bevordering van aanname, ratificatie en naleving van relevante resoluties en
verdragen. Het Internationale Programma voor de uitbanning van Kinderarbeid (IPEC) van de
ILO moedigt landen bijvoorbeeld aan de ILO-verdragen te ratificeren en helpt ze bij het
formuleren van beleid en opzetten van programma's rond kinderarbeid. Vaak wordt hierbij
gebruik gemaakt van zogenaamde "time-bound programmes", waarbij landen zich
committeren aan deadlines om beleid dat uiteindelijk moet leiden tot de uitbanning van
kinderarbeid te implementeren.
o Langs verschillende andere sporen zet Nederland zich in om kinderarbeid zoveel mogelijk
tegen te gaan en de juiste randvoorwaarden voor kindarbeidvrije productie te bewerkstelligen.
In dit kader kan gedacht worden aan duurzaam inkopen door de overheid en het bevorderen
van maatschappelijk verantwoord ondernemen én van transparantie in de keten.
Afwegingskader
In aanvulling op de hierboven geschetste inzet voor wat betreft kinderarbeid, wordt hieronder kort
het afwegingskader doorlopen voor het nemen van unilaterale handelsmaatregelen. Daarna volgt de
inzet op de verschillende, in deze visie onderscheiden, niveaus.
1. Welk doel wordt beoogd? & 5. Afweging van economische en politieke risico's?
In Nederland worden we op verschillende manieren met kinderarbeid geconfronteerd: via de
media, door kwalijke praktijken in Nederland zelf - ook in de informele sector in Nederland vindt
soms kinderarbeid plaats - of door (invoer van) producten die met kinderarbeid zijn vervaardigd of
waarvoor grondstoffen of halffabricaten gebruikt zijn waaraan kinderen hebben gewerkt.
In feite spelen in Nederland meerdere zorgen over kinderarbeid, onder meer de zorg dat
mensenrechten worden geschonden. Specifiek speelt de zorg dat een kind door werk zich lichamelijk
en geestelijk niet naar behoren kan ontwikkelen of zelfs geschaad wordt; de zorg dat een kind door te
werken onderwijs mist en hierdoor de kans op een betere toekomst en de zorg dat een land door
kinderarbeid niet uit te bannen en door niet te investeren in human capital veroordeeld blijft tot lage of
zelfs negatieve groei. Ook maken verscheidene groeperingen in Nederland zich zorgen dat
Nederlandse consumenten ongewild en onbewust kinderarbeid in stand houden door het kopen van
met kinderarbeid vervaardigde producten.
De Nederlandse regering is van mening dat het doel van de inzet van (handels-)maatregelen in dit
geval het effectief en duurzaam uitbannen van kinderarbeid in al zijn vormen dient te zijn, te beginnen
bij de ergste vormen. Centraal doel is dat kinderen in plaats van te werken naar school gaan. De
regering zet daartoe in op armoedebestrijding en verbetering van de toegang tot onderwijs in derde
landen centraal. Naast ontwikkelingssamenwerking is ook politieke inzet nodig om landen aan te
zetten om kinderarbeid uit te bannen. Handelsmaatregelen moeten passen in een integrale strategie die
landen effectief aanzet én ondersteunt om de ILO-afspraken over kinderarbeid na te leven.
2. Welke handelsmaatregel kan hiertoe het beste worden ingezet? & 3. Onderzoek naar
alternatieven?
Het bevorderen van economische groei en het versterken van de capaciteit in ontwikkelingslanden
zelf om goed onderwijs aan te kunnen bieden aan kinderen én het vergroten van het bewustzijn dat
5
kinderen naar school horen te gaan, verdient prioriteit, maar zijn niet altijd voldoende om flinke
stappen voorwaarts te zetten in de strijd tegen kinderarbeid. Handelsmaatregelen kunnen daarom nodig
zijn Gezien het feit dat 95% van de kinderen die werken niet voor de export produceert, zal er sprake
moeten zijn van integraal beleid, waar handelsmaatregelen deel van uitmaken.
De ervaring die de verschillende internationale organisaties met de bestrijding van kinderarbeid
hebben opgedaan, leert dat een dialoog nodig is om met werkgevers, ouders en overheden te werken
aan de uitbanning van kinderarbeid. Hierbij wordt ook vaak gebruik gemaakt van tussenoplossingen,
waarbij kinderen deels werken en deels naar school gaan. De Nederlandse regering staat in lijn
hiermee een aanpak voor met als doel dat ouders een salaris verdienen dat toereikend is om fatsoenlijk
voor hun kinderen te zorgen.
Echter, in sommige landen bestaat weinig bereidheid om via positieve actie (samenwerkings- of
ontwikkelingsprogramma's) kinderarbeid aan te pakken Daarom kan het ook nodig zijn de politieke
wil in landen met hardnekkige kinderarbeid te mobiliseren om effectief stappen te zetten tot
uitbanning van kinderarbeid. Uitdrukkelijk wil de Nederlandse overheid alle haar ter beschikking
staande beleidsmiddelen gebruiken, waar die bijdragen aan de uitbanning van kinderarbeid, inclusief
een brede reeks aan handelsmaatregelen.
Handelsmaatregelen moeten waar mogelijk in samenhang met flankerend beleid worden getroffen
om te voorkomen dat de situatie in de met handelsmaatregelen bedreigde landen verergert. Daarbij
moet gebruik worden gemaakt van "best practices'', waarbij kinderen die uit het werkproces worden
gehaald naar school gaan met behoud van hun bijdrage aan het gezinsinkomen. Het risico bestaat
anders dat kinderen overstappen naar ander werk, bijvoorbeeld in de bouw, mijnbouw of prostitutie,
sectoren die vaak minder inzichtelijk en gevaarlijker zijn dan de exportsectoren waarin de betroffen
kinderen werkzaam zijn. Ook zal aanvullende actie nodig zijn gericht op kinderarbeid in sectoren die
niet voor de export produceren.
4. In overeenstemming met door Nederland aangegane internationale verplichtingen en niet
protectionistisch of onnodig discriminatoir van aard? & 7. De kosten, uitvoerbaarheid en
handhaafbaarheid in relatie tot het doel?
Of handelsmaatregelen gericht op de uitbanning van kinderarbeid voor de WTO als
protectionistisch of discriminatoir gezien zullen worden, hangt voor een aantal handelsmaatregelen
voor een groot deel samen met de mate waarin onderscheid gemaakt kan worden tussen producten
gemaakt mét en zónder kinderarbeid. Tevens moet een handelsmaatregel niet discrimineren tussen
gelijksoortige producten afkomstig uit verschillende landen en mogen binnenlandse producenten niet
beter behandeld worden dan buitenlandse.
Met de ILO Declaration on Fundamental Principles and Rights at Work and its Follow-up uit 1998
hebben alle ILO-lidstaten zich gecommitteerd aan de naleving van de fundamentele arbeidsnormen,
waartoe ook het verbod op kinderarbeid behoort, ook wanneer deze normen nog niet door een lidstaat
zijn geratificeerd. Daarnaast hebben vrijwel alle landen het VN-Kinderrechtenverdrag geratificeerd. Er
bestaan, kortom, breedgedragen normen tégen kinderarbeid. Deze bijna universele normen bieden
goede aanknopingspunten om handelsmaatregelen mee te verdedigen op grond van de WTO
uitzonderingsclausules.
Wat zwaar weegt is het gegeven dat moeilijk bewezen kan worden dat een bepaald product
gemaakt is met kinderarbeid of juist kindarbeidvrij is. Dit leidt ertoe dat Nederland voorlopig nog
betrekkelijk weinig handelsmaatregelen gericht op producten (accijnsdifferentiatie e.d.) kan toepassen.
Daarom is onderzoek nodig naar het vóórkomen van kinderarbeid in het aanbod op de Nederlandse en
Europese markt en naar goede methodes voor bewijsvoering bij concrete producten. Onderzoek naar
het verbeteren van transparantie over de manier waarop producten tot stand zijn gekomen is nodig om
ervoor te zorgen dat op den duur producten die het resultaat zijn van kinderarbeid van de markt
verdwijnen. Overigens maakt de regering zich binnen de VN, ILO en EU reeds sterk voor
transparantie over de naleving van de verdragen gericht op kinderarbeid, maar daarbij gaat het veelal
6
om informatie over landen. Zo houden de ILO-lidstaten toezicht op de naleving van de fundamentele
verdragen (waaronder de verdragen tegen kinderarbeid), ongeacht of deze door het betroffen land
geratificeerd zijn.
Meer helderheid over de manier waarop producten tot stand zijn gekomen is om meerdere redenen
van belang. Wanneer blijkt dat consumenten door kinderen geproduceerde producten links laten
liggen, zal het eenvoudiger worden om binnen de WTO een onderscheid tussen producten van
kinderarbeid en producten waaraan geen kinderarbeid te pas is gekomen te verdedigen. Ongelijke
producten mogen ongelijk behandeld worden; gelijke producten moeten gelijk behandeld worden (art.
I en III GATT).
6. Gevolgen voor ontwikkelingslanden?
Zoals hierboven al aangegeven, hangt kinderarbeid samen met het sociaaleconomische
ontwikkelingspeil van een land. De politieke wil tot naleving van de relevante conventies tegen
kinderarbeid speelt echter ook een rol. Meer of minder ingrijpende handelsmaatregelen moeten de
economische ontwikkeling van een land stimuleren, en, als het niet anders kan, op zijn minst niet
afremmen. Bovendien moeten de maatregelen de betreffende landen aanzetten om actief kinderarbeid
tegen te gaan. Effectieve bestrijding van kinderarbeid levert een belangrijke bijdrage aan economische
ontwikkeling en armoedebestrijding in ontwikkelingslanden.
Concrete inzet
De bovenstaande overwegingen leiden tot de volgende inzet van handelsmaatregelen ter bestrijding
van kinderarbeid:
Multilateraal
o Nederland blijft zich inzetten voor ratificatie en effectieve implementatie van de fundamentele
arbeidsnormen (het verbod op dwangarbeid, het verbod op kinderarbeid, het recht op
vakvereniging en collectief onderhandelen en het verbod op discriminatie op de werkvloer)
zoals vastgelegd in de ILO Declaration on Fundamental Principles and Rights at Work (1998)
door alle ILO-lidstaten, alsmede het versterken van het ILO- toezichtsmechanisme. Daarnaast
spant Nederland zich in voor wereldwijde ratificatie en effectieve implementatie van het VNverdrag
voor de Rechten van het Kind en ILO-conventies no. 138 en no. 182.
o Binnen de ILO spant Nederland zich in voor versterking van het toezichtmechanisme en
steeds effectievere en relevante ondersteuning aan landen om de fundamentele verdragen
inzake kinderarbeid te ratificeren en te implementeren
o Nederland blijft, via de EU, aandringen op het opnemen van NTC's, waaronder de zorgen
over kinderarbeid op de WTO-agenda. Ook in WTO-verband stelt Nederland de
verdragsverplichtingen aan de orde die landen in andere fora, zoals de ILO, zijn aangegaan en
die verband houden met handelsbeleid.
o Conform de inzet in de Mensenrechtenstrategie, zal Nederland concreet de mogelijkheden
bestuderen tot verruiming van de uitzonderingsclausules onder GATT XX om
handelsmaatregelen voor producten gemaakt met kinderarbeid/dwangarbeid te rechtvaardigen.
Op termijn is het wenselijk dat de WTO regels in conformiteit worden gebracht met ILO
Conventie 182 waarin de definitie van 'de ergste vormen van kinderarbeid' is opgenomen.
Ook zullen de mogelijkheden worden benut om via de weg van jurisprudentie aan deze
verruiming bij te dragen.
o Consumenten moeten kunnen kiezen voor "kinderarbeidvrije" producten (zie ook onder
unilaterale inzet). Het mobiliseren van de consument kan ertoe leiden dat producten gemaakt
met kinderarbeid met een reeks handelsgerelateerde instrumenten anders behandeld mogen
worden dan producten die zonder kinderarbeid zijn geproduceerd (unlikeness-principe).
Daarnaast is inzicht in de totstandkoming van producten ook van belang bij het eventueel
verdedigen van meer ingrijpende handelsmaatregelen voor de WTO; wanneer onderscheid
tussen producten gemaakt kan worden, kan men gerichtere maatregelen treffen en is de kans
7
groter dat een maatregel als proportioneel zal worden gezien.
Nederlandse inzet in EU-verband
o Nederland zet zich actief in om in EPA's en FTA's "sociale clausules" af te spreken met derde
landen en ziet nauw toe op de naleving van deze clausules. Nederland spant zich in voor een
deugdelijk sanctioneringsmechanisme en een rol voor de ILO, als een onafhankelijk
beoordelaar van de naleving van arbeidsnormen. Waar relevant zet Nederland zich ervoor in
om flankerend beleid gericht op het oplossen van knelpunten bij ratificatie en naleving van
internationale afspraken onderdeel van handelsakkoorden te laten zijn, bijvoorbeeld in de
vorm van een samenwerkingsprogramma of door uitwisseling van expertise.
o Nederland zit zich daarnaast in voor prudent toezicht op het EBA, APS en APS+-stelsel, helpt
landen waar nodig met het naleven van de gemaakte afspraken, maar zal in het geval van
herhaaldelijke 'wanprestaties' aandringen op het opschorten van preferenties.
o Nederland stelt de noodzaak van transparantie in de keten en certificering ook op Europees
niveau aan de orde.
o Naar verwachting zal de Commissie in de eerste helft van 2009 haar rapport presenteren over
de mogelijkheden die zij ziet voor additionele (handels-)maatregelen, naast het bestaande
geheel aan Europese maatregelen om kinderarbeid uit te bannen. Dit rapport behandelt ook
een verbod op het op de markt brengen van producten gemaakt met de ergste vormen van
kinderarbeid. Het onderzoek hiernaar is mede op aandringen van Nederland in gang gezet.
Nederland zal zich ervoor inzetten om de conclusies en follow-up van dit onderzoek op
Europees niveau agenderen voor politieke besluitvorming.
Unilateraal (Nederland)
o Nederland maakt de ratificatie en naleving van fundamentele arbeidsnormen, waaronder het
verbod op kinderarbeid, een vast bespreekpunt op politiek niveau tijdens handelsmissies,
politieke missies en, waar passend, tijdens gesprekken van Nederlandse bewindslieden met
hun buitenlandse collega's.
o Zoals al in de Mensenrechtenstrategie aangekondigd is, zal Nederland het initiatief nemen om
voor consumenten inzichtelijk te maken welke producten tot stand komen door kinderarbeid.
Naar aanleiding van het onderzoek van de Commissie zal bezien worden welke concrete
stappen Nederland hierin kan nemen, naast het via de site www.consuwijzer.nl bieden van
meer helderheid over de vele keurmerken die op de markt aanwezig zijn.
8
C- CASUS DIERENWELZIJN
Inleiding
De maatschappelijke zorgen over welzijn van dieren betreffen niet alleen landbouwhuisdieren,
maar onder andere ook dieren in de natuur, proefdieren en gezelschapsdieren. Onderstaand voorbeeld
zal zich beperken tot de maatschappelijke zorgen over het welzijn van landbouwhuisdieren in relatie
tot de handel10.
Dierenwelzijn gaat over de kwaliteit van het leven van een dier. Een dier heeft een omgeving nodig
die geen stress, pijn of angst oplevert en waarin het dier zijn natuurlijk gedrag kan vertonen. Het
ontbreken van een dergelijke omgeving heeft ook vaak gevolgen voor de gezondheid van het dier. De
mate van welzijn van een dier kan worden beoordeeld aan de hand van vijf criteria11. Een dier moet
vrij zijn:
o van dorst, honger en onjuiste voeding;
o van fysiek en fysiologisch ongerief;
o van pijn, verwondingen en ziektes;
o van angst en chronische stress;
o om het natuurlijke (soorteigen) gedrag te vertonen.
De zorgen over dierenwelzijn betreffen bijvoorbeeld:
o Huisvesting van dieren. Voor leghennen gaat het bijvoorbeeld om kooihuisvesting zoals de
legbatterij. Kippen in de legbatterij zitten met meerdere dieren in een kooi en hebben een zeer
beperkte leefruimte (onvoldoende om hun vleugels te kunnen strekken). Daarnaast ontbreekt
het aan strooisel, zitstokken en een legnest. Het gevolg is dat legkippen essentieel natuurlijk
gedrag niet goed kunnen uitvoeren. Vele onderzoeksrapporten tonen de welzijnsproblemen
overtuigend aan.
o Transport van dieren. Het transporteren van dieren dient zorgvuldig te gebeuren. Overbelading
leidt vaak tot het probleem dat dieren niet kunnen bewegen en hun warmte niet kwijt kunnen.
In de praktijk komt het voor dat dieren dood gaan tijdens transport, of te weinig voer en water
krijgen. Met name lange afstandstransporten leveren risico's op.
o Doden van dieren. Het doden van dieren kan gepaard gaan met aanzienlijke stress en pijn. Om
dieren onnodig lijden te besparen, is in regelgeving vastgelegd dat dieren moeten worden
bedwelmd, voorafgaand aan het doden.
o Ook andere voorbeelden van dossiers zijn te noemen. Gerelateerd aan dierenwelzijn spelen
vaak ook ethische kwesties zoals het houden van nertsen voor bont of het doden van
eendagshaantjes omdat deze voor productie economisch niet rendabel zijn.
Landbouwhuisdieren zoals varkens, kippen en koeien worden voor verschillende doeleinden en in
verschillende omstandigheden gehouden. Daarom zijn de regels per diersoort verschillend. De regels
hebben onder andere betrekking op het houden van dieren, doden van dieren en transport van levende
dieren.
Nederland en de EU
De aandacht voor dierenwelzijn in Nederland is niet een recente ontwikkeling. Zowel de
samenleving, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven als de overheid zijn hier al decennialang
mee bezig. De eerste concrete invulling van een overheidsverantwoordelijkheid op het terrein van
dierenwelzijn, dateert uit 1886. In het toenmalige wetboek van Strafrecht was vastgelegd dat het
mishandelen van dieren verboden is. Momenteel wordt in Nederland het welzijn van dieren
gewaarborgd door middel van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) en de op deze
wet gebaseerde regelgeving. De GWWD zal opgaan in de nieuwe Wet dieren. De Wet dieren
continueert het huidige beschermingsniveau en verankert de intrinsieke waarde van het dier als
10 Dit wil niet zeggen dat andere zorgen over dierenwelzijn in relatie tot handel niet relevant zijn: zo heeft de EU bijvoorbeeld een verbod op
de invoer van honden- en kattenbont, en Nederland een verbod op de invoer van producten van zeehonden (zadelrobben en klapmutsen).
11 Deze vijf vrijheden zoals geformuleerd door Brambell (1965) zijn belangrijke criteria die ook in de OIE geaccepteerd zijn als parameters
voor een goed dierenwelzijn.
9
uitgangspunt. In de tijd gezien zijn er forse stappen gezet op het terrein van dierenwelzijn. Het beleid
voor dierenwelzijn zal in ontwikkeling blijven, mede door de maatschappelijke en politieke aandacht
voor het onderwerp en voortschrijdend wetenschappelijk inzicht. De vraag is niet meer òf er iets
geregeld wordt, maar wat er geregeld wordt.
Ook in EU-verband zijn grote stappen gezet op het terrein van dierenwelzijn. Voorbeelden zijn de
groepshuisvesting van de kalveren, het besluit de legbatterij voor pluimvee vanaf 2012 te verbieden en
de regelgeving rond lange-afstand-transporten van dieren. Veel van de regelgeving in Nederland voor
landbouwhuisdieren komt voort uit EU-beleid. Het werk dat op het gebied van dierenwelzijn in de
Raad van Europa en de OIE (World Organisation for Animal Health) is gedaan is mede van invloed
geweest op het beleid van de EU. Het dierenwelzijnsbeleid van de EU kent momenteel
dierenwelzijnsnormen voor het houden van varkens, kalveren, vleeskuikens, legkippen, transport en
doden van dieren. De EU-richtlijn voor de bescherming van dieren tijdens het doden en slachten heeft
als verplichting dat de import van producten uit landen buiten de EU moet voldoen aan EUregelgeving
voor het bedwelmen en doden van dieren. Slachterijen in derde landen worden door de
EU gecertificeerd om te exporteren naar de EU. De certificeringseisen bestaan o.a. uit de hygiëne- en
welzijnseisen.
Multilateraal
Ook in de rest van de wereld is er een groeiende interesse in dierenwelzijn. Bij de Internationale
diergezondheidsorganisatie OIE (waar 172 landen lid van zijn) is dierenwelzijn tot een prioritair
onderwerp bestempeld en hiervoor is een speciale werkgroep opgericht. De OIE werkt aan
internationale standaarden en richtlijnen voor dierenwelzijn. Uitgangspunt voor de OIE is een
wetenschappelijke basis voor het ontwikkelen van de normen en richtlijnen. Er zijn tot nu toe vier
dierenwelzijnsstandaarden opgenomen in de OIE Terrestrial Animal Health Code. Deze codes
bevatten onder andere normen voor het vervoer van dieren over land, het vervoer van dieren over zee,
het slachten van dieren en het doden van dieren bij uitbraken van dierziekten. De OIE heeft ook
ambities om standaarden te ontwikkelen voor de huisvesting van dieren.
De Food and Agriculture Organization van de VN (FAO) heeft recentelijk het onderwerp
dierenwelzijn op de agenda gezet en ontwikkelt initiatieven zoals een in oktober 2008 gehouden
bijeenkomst over capacity building voor het implementeren van good animal welfare practices.
Afwegingskader unilaterale maatregelen
1. Welk doel wordt beoogd?
Maatschappij en politiek in Nederland en Europa hechten steeds meer waarde aan dierenwelzijn.
De zorg voor dierenwelzijn strekt zich niet alleen uit tot Nederland en Europa, maar heeft ook
betrekking op landen buiten de EU. Dit komt mede tot uiting in de wens dat de dierlijke producten die
op de Europese markt komen, voldoen aan de EU-normen voor dierenwelzijn of een daaraan
vergelijkbaar niveau. Uit een grootschalig EU-onderzoek (Eurobarometer, 2007) komt naar voren dat
45% van de ondervraagden uit de EU denkt dat het dierenwelzijn een hoger niveau heeft in de EU dan
elders in de wereld, 8% denkt het omgekeerde en 34% denkt dat het dierenwelzijn in de EU en derde
landen op hetzelfde niveau ligt. Verder blijkt dat 89% van de ondervraagden uit de EU vindt dat
gelijkwaardige normen voor dierenwelzijn moeten worden toegepast op producten die de EU uit derde
landen importeert. Van de Nederlandse ondervraagden deelt 92% deze mening.
Het kabinet deelt de intentie om het welzijn van dieren te verbeteren, zowel hier als elders. De
nationale, Europese en internationale inzet kunnen niet los van elkaar gezien worden, mede gelet op
het feit dat Europese consumenten, producenten, ketenpartijen en supermarkten zich in een zeer open
en een sterk internationaal gerichte markt bevinden.
De inzet van het kabinet is gericht op het verbeteren van het niveau van dierenwelzijn in derde
landen én op een aanbod van dierlijke producten op de EU-markt waarbij lokaal geproduceerde
dierlijke producten en geïmporteerde producten aan een gelijkwaardig niveau van dierenwelzijn
10
voldoen.
2.& 3. Welke handelsmaatregelen kunnen worden ingezet en zijn er alternatieven?
Het kabinet acht de internationale samenwerking en het ontwikkelen van internationale standaarden
op het terrein van dierenwelzijn van groot belang. Dit is een proces dat niet altijd even snel of
gemakkelijk zal verlopen, mede gezien het feit dat het (in OIE-verband) gaat om afstemming tussen
172 landen en de zeer verschillende factoren (wetenschappelijke, economische, culturele, religieuze)
die meespelen. Het streven van het kabinet is daarom om verschillende wegen tegelijkertijd te
bewandelen om het hierboven geschetste doel te bereiken:
o Het kabinet streeft naar het versterken en uitbreiden van de dierenwelzijnsstandaarden in de
OIE en steunt de recent geïnitieerde samenwerking in FAO-verband. Het kabinet vindt het
belangrijk dat het internationale draagvlak voor dierenwelzijn verder wordt versterkt. Dit kan
mede via dialoog en kennisdeling.
o Nederland steunt de Europese Commissie, naast het verbeteren van de EU-interne
dierenwelzijnswetgeving, actief in haar beleid gericht op derde landen: de Commissie werkt
sinds kort aan een mondiale strategie voor het verbeteren van dierenwelzijn. De Commissie
wil via deze strategie het bewustzijn over dierenwelzijn in derde landen vergroten onder
andere door het geven van informatie en gezamenlijk wetenschappelijk onderzoek en
onderwijs. Ook wil de Commissie gezamenlijk met derde landen actief optrekken in OIEkader
voor verdere ontwikkeling van dierenwelzijnsstandaarden.
o Dierenwelzijn is onderdeel van het SPS (Sanitary and Phytosanitary)-hoofdstuk waarover de
Commissie namens de EU onderhandelt met derde landen in het kader van bilaterale en
regionale Free Trade Agreements. Dierenwelzijn is bijvoorbeeld reeds opgenomen in het
akkoord met Chili. Nederland steunt deze inzet van de Commissie. Daarnaast wil Nederland
bij de EU-vrijhandelsakkoorden (met productielanden als India, Oekraïne en Brazilië) het
verlagen van de EU-invoertarieven op eiproducten afhankelijk maken van het welzijnsniveau
van leghennen.
o Daarnaast steunt Nederland de Commissie in haar inzet in WTO-kader: de Commissie heeft de
afgelopen jaren getracht om dierenwelzijn in de WTO op de agenda te krijgen12. In de huidige
WTO-ronde blijft Nederland zich er in de onderhandelingen voor markttoegang voor inzetten
dat bij de EU-keuze van gevoelige producten rekening wordt gehouden met een aantal
dierenwelzijnsgevoelige producten (pluimveevlees, varkensvlees en eiproducten).
o Nederland zal de Commissie actief steunen bij het ontwikkelen van EU-beleid voor
etikettering op het gebied van dierenwelzijn. Het kabinet ziet etikettering als een goede optie
aangezien dit de consument in staat stelt om een beter geïnformeerde keuze te maken.
Nederland pleit er bij de Europese Commissie specifiek voor om de huidige etiketteringsregels
voor verse eieren (op basis van het huisvestingssysteem) uit te breiden naar eiproducten.
o De levensmiddelenindustrie en retail hebben zelf ook mogelijkheden om producten te
importeren die voldoen aan het EU-dierenwelzijnsniveau. Het kabinet verwelkomt initiatieven
van het bedrijfsleven die gericht zijn op dierenwelzijn.
4. Is de maatregel in overeenstemming met door Nederland aangegane internationale
verplichtingen en niet (verkapt) protectionistisch of onnodig discriminatoir van aard?
De WTO erkent het belang van non-trade concerns. WTO-regelgeving geeft een land ruimte om op
basis van een zorg bepaalde producten in de handel met andere landen te weren of te ontmoedigen.
Hoeveel ruimte bestaat er voor het nemen van een unilaterale handelsmaatregel gebaseerd op zorgen
over dierenwelzijn?
Ongelijke producten mogen in WTO-kader ongelijk worden behandeld. WTO-regelgeving lijkt
openingen te bieden om niet alleen onderscheid te maken op basis van productkenmerken, maar ook
12 De Europese Commissie heeft in 2000 een document over dierenwelzijn bij de WTO ingediend. De Commissie geeft hierin aan dat het
doel van het document is er op toe te zien dat de liberalisering van het handelsverkeer niet ingaat tegen de inspanningen ter verbetering
van de bescherming van dierenwelzijn (waarbij aangegeven wordt dat de invoering van een nieuw soort van handelsprotectionisme moet
worden vermeden). De EG is volgens het document daarom van oordeel dat er behoefte is aan een bespreking van dierenwelzijn in het
kader van de WTO.
11
op basis van bijvoorbeeld consumentenvoorkeuren. Een handelsmaatregel gebaseerd op dierenwelzijn
zou in dat geval een kans maken indien consumenten duidelijk een voorkeur uitspreken voor
producten die op een dierenwelzijnsvriendelijke manier tot stand zijn gekomen.
Indien een maatregel gebaseerd is op een oprechte zorg dan kan een land zich onder voorwaarden
beroepen op de bestaande uitzonderingsgronden binnen de WTO. Dierenwelzijn wordt echter niet
genoemd als uitzonderingsgrond in GATT artikel XX. Er zou dan wel een beroep gedaan kunnen
worden op de publieke moraal als uitzonderingsgrond.
Een eventuele handelsmaatregel dient goed te worden onderbouwd en verantwoord en consistent te
zijn met de rest van het beleid. Er mag geen sprake zijn van ongerechtvaardigde discriminatie. Het is
daarom belangrijk dat over zorgen die er bestaan ten aanzien van dierenwelzijn in derde landen er
eerst serieuze pogingen ondernomen moeten worden om door onderhandelingen met deze landen te
komen tot een multilaterale oplossing.
Een belangrijke vraag is of een handelsmaatregel het meest adequate middel is om het doel te
bereiken, en of het doel niet met een minder vergaand alternatief bereikt kan worden. Hierboven is
reeds toegelicht welke alternatieve wegen het kabinet bewandelt binnen en buiten het handelsbeleid.
Het kabinet zal hierop blijven inzetten, omdat het verwacht dat met deze inzet veel kan worden
bereikt. Daarnaast acht het kabinet het van belang dat handelsmaatregelen bij voorkeur in EU-verband
worden genomen. Indien in specifieke gevallen de noodzaak blijkt voor unilaterale
handelsmaatregelen, dan dient te worden gekozen voor de minst handelsbelemmerende maatregel om
het doel te bereiken (etikettering is bijvoorbeeld een minder vergaande maatregel dan een
importverbod). Het kabinet steunt daarom toekomstige initiatieven van de Europese Commissie op het
gebied van etikettering. Uitgangspunt bij het nemen van een unilaterale maatregel is wel dat er een
duidelijk verschil dient te zijn in het dierenwelzijnsniveau tussen de derde landen en de EU.
Een groot deel van de Nederlandse en Europese burgers en bedrijfsleven heeft volgens de
Eurobarometer de indruk dat het dierenwelzijn in derde landen een stuk slechter is dan in de EU. Het
kabinet acht het van belang dat deze perceptie overeenstemt met de werkelijkheid. Het is namelijk niet
altijd duidelijk wat het niveau van dierenwelzijn in derde landen is, en of er een significant verschil is
met het niveau van dierenwelzijn in de EU. Het kabinet streeft ernaar om een meer waarheidsgetrouw
en op feiten gebaseerd beeld te krijgen van het dierenwelzijn in derde landen.
Een eventuele handelsmaatregel dient bij voorkeur gebaseerd te zijn op een internationale
standaard. Op mondiaal niveau worden in OIE-verband internationale standaarden ontwikkeld. Het
kabinet blijft zich inzetten voor het verder ontwikkelingen van deze standaarden. Een belangrijk
verschil echter tussen de dierenwelzijnsstandaarden en de diergezondheidsstandaarden van de OIE, is
dat de WTO de OIE expliciet erkent als de standard setting body op het gebied van diergezondheid en
dierziekten. Voor dierenwelzijn is dit niet het geval. Het is niet duidelijk in hoeverre dit een
belemmering zou zijn voor het nemen van een handelsmaatregel.
Wanneer we kijken naar de dierlijke producten die op dit moment ingevoerd worden in de EU, dan
zijn er zorgen over de invoer van eiproducten (gedroogd eiwit en eigeel als grondstof voor
voedselproducten en cosmetica /shampoo, etc). De zorg betreft de huisvesting van leghennen in derde
landen. In India en Oekraïne zijn bijvoorbeeld veel leghennen gehuisvest in kleine kooien, waardoor
de dieren nauwelijks ruimte hebben om bijvoorbeeld hun vleugels te kunnen strekken.
Het verschil in dierenwelzijn wordt met name groot zodra de EU vanaf 2012 een verbod kent op
het gebruik van de legbatterij.
Uit bovenstaande blijkt waar het kabinet voor dierenwelzijn ruimte ziet binnen de kaders van de
EU en de WTO. Daar waar nodig en wenselijk, zal het kabinet de ruimte die de huidige WTOregelgeving
biedt, optimaal benutten. Wanneer zou blijken dat er op basis van de huidige WTO-regels
onvoldoende ruimte is voor het nemen van gerechtvaardigde unilaterale handelsmaatregelen, zal het
kabinet zich actief inzetten om die ruimte te vergroten. Zoals in hoofdstuk 2 reeds werd aangegeven, is
12
jurisprudentie waarschijnlijk de meest kansrijke weg waarlangs een dergelijke aanpassing bereikt kan
worden. Daarnaast zal Nederland zich er sterk voor maken om het belang van het bevorderen van
dierenwelzijn als discussiepunt op de WTO-agenda te krijgen.
5. Afweging van economische en politieke risico's
De EU is op dit moment internationaal gezien een belangrijke pleitbezorger van dierenwelzijn. Ook
in derde landen zoals de Verenigde Staten, Nieuw-Zeeland, Australië, Argentinië en Brazilië is het
thema de laatste jaren opvallend sterk in opkomst. In veel derde landen is dierenwelzijn echter (nog)
nauwelijks een onderwerp van maatschappelijke zorg. Er is dan ook niet altijd begrip voor het belang
dat de EU eraan hecht.
Het nemen van een unilaterale handelsmaatregel kan zowel politieke als economische schade met
zich meebrengen. Wanneer een maatregel niet WTO-conform blijkt te zijn, kunnen onze
handelspartners retaliatiemaatregelen nemen die economisch schadelijk zijn voor Nederland. Hoe
groot de economische schade zou zijn is moeilijk in te schatten, aangezien dit mede afhangt van de
soort maatregel en hoe die wordt vormgegeven. Nederland als handelsland met een belangrijke
exportsector -waaronder een agrofoodsector die zeer exportgericht is- dient daar rekening mee te
houden wanneer een handelsmaatregel wordt overwogen.
Het nemen van unilaterale maatregelen kan tevens problematisch zijn omdat ze een constructieve
dialoog met derde landen in de weg kunnen staan en andere handelsbelangen kunnen frustreren. Bij
het overwegen van een unilaterale handelsmaatregel zal worden overwogen in hoeverre de maatregel
effectief bijdraagt aan een hoger niveau van dierenwelzijn in het productieland. Daarnaast dient echter
ook de vraag gesteld te worden wat de economische en politieke risico's en maatschappelijke kosten
zijn als een bepaalde handelsmaatregel níet wordt genomen.
6. Gevolgen voor ontwikkelingslanden
De meeste import in de EU van dierlijke producten komt uit ontwikkelde landen als Nieuw-
Zeeland en de VS en uit geïndustrialiseerde bedrijven in landen in opkomst als Argentinië, Brazilië,
Thailand, India en Oekraïne. Het is lastig om een algemene inschatting te maken van de eventuele
gevolgen voor ontwikkelingslanden. De gevolgen zouden per maatregel en per land verschillend
uitpakken. Indien een unilaterale handelsmaatregel genomen zou worden, zou flankerend beleid voor
ontwikkelingslanden gewenst zijn zoals capacity building en technische assistentie gericht op het
verbeteren van dierenwelzijn in de dierlijke productie.
7. De kosten, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in relatie tot het doel
Bij het overwegen van een handelsmaatregel dienen de mogelijke kosten, mate van uitvoerbaarheid
en handhaafbaarheid in relatie tot het doel te worden meegenomen.
13
D - CASUS LEGAAL EN DUURZAAM GEPRODUCEERD HOUT
Inleiding
Illegale en onduurzame houtkap zijn belangrijke oorzaken van ontbossing, met name in landen met
tropisch regenwoud. De zorgen die gepaard gaan met het gebruik van dit hout betreffen:
o verlies aan biodiversiteit, vooral in tropisch bossen die meer dan tweederde van alle soorten op het
land herbergen;
o verlies van milieufuncties van bossen waardoor erosie, watervervuiling, overstromingen en
aardverschuivingen ontstaan en mensenlevens verloren gaan;
o vrijkomen van CO2 in de atmosfeer. Bossen herbergen drie maal de hoeveelheid CO2 die zich in
de atmosfeer bevindt; afgelopen jaar heeft ontbossing voor ca. 20% bijgedragen aan de totale
CO2-uitstoot.
o verlies van essentiële producten voor de mensen die afhankelijk zijn van bossen. Bijna 70 miljoen
mensen wonen in bossen en zo'n 735 miljoen mensen wonen in of in de nabijheid van bossen en
zijn voor hun dagelijkse behoeften voor een groot deel afhankelijk van het bos.
Ontbossing heeft naast lokale, ook regionale en mondiale gevolgen: bezien vanuit het oogpunt van
klimaatverandering (koolstofreservoirs) en verlies van mondiale biodiversiteit is het behoud van
bossen een mondiaal en daarmee ook een Nederlands belang. Daarnaast dragen behoud en duurzaam
beheer van bossen niet alleen bij aan milieu -en natuurdoelen, maar ook aan armoedebestrijding en
behoud van leefomgeving voor mensen (Millennium Development goals 1 en 7).
Duurzaamheid en legaliteit
Onder duurzaam geproduceerd hout wordt verstaan hout dat afkomstig is uit een duurzaam beheerd
bos, waarbij met alle aspecten van duurzaamheid (people, planet, profit) rekening is gehouden.
Duurzaamheid van houtproducten op de markt kan worden aangetoond met een certificaat of
keurmerk. Bij legaal geproduceerd hout gaat het om de vraag of het hout is gekapt in
overeenstemming met de lokale wetten van het land van herkomst. In de praktijk worden aan
duurzaam hout hogere eisen gesteld dan aan legaal hout. Legaliteit en duurzaamheid zijn aanvullend
en overlappen elkaar op een aantal elementen: de discussie over legaliteit heeft ertoe bijgedragen dat
wetshandhaving en de bestuurlijke infrastructuur (beleid, onderzoek, training) van het bosbeheer en -
inrichting verbeterd worden. Dit is een basisvoorwaarde voor duurzaamheid. Daarnaast heeft de
handel in illegaal hout negatieve effecten op initiatieven die gericht zijn op duurzaam beheer van
bossen, aangezien de productiekosten van illegaal hout over het algemeen lager zijn, doordat de
beheerskosten en sociale en milieuschade niet in de prijs zijn inbegrepen. Overheden verliezen
jaarlijks naar schatting $15 miljard aan inkomsten door illegale kap (gederfde hout- en
belastinginkomsten).
Multilateraal en EU
Via verschillende fora wordt al jarenlang gewerkt aan het tot standbrengen van afspraken over het
tegengaan van ontbossing en het realiseren van duurzaam bosbeheer:
United Nations Forum on Forests (UNFF)
Doel van het UNFF dat in 2000 is opgericht, is het bevorderen van beheer, instandhouding en
duurzame ontwikkeling van alle typen bossen en het versterken van politieke betrokkenheid op de
lange termijn. De zevende vergadering van het UNFF in april 2007, onder Nederlands voorzitterschap,
heeft na 15 jaar onderhandelen een internationaal instrument voor duurzaam bosbeheer tot stand
gebracht (Non-legally Binding Instrument). Het is voor het eerst dat lidstaten het eens zijn geworden
over een internationaal instrument voor duurzaam bosbeheer.
Reducing Emissions from Deforestation and forest Degradation (REDD) als onderdeel van het VN
Klimaatverdrag
14
Ook bij het VN Klimaatverdrag staat ontbossing op de agenda. In 2008 werd in het kader van het
Klimaatverdrag onderhandeld over reductie van broeikasgasemissies ten gevolge van ontbossing en
bosdegradatie in ontwikkelingslanden. De relatie tussen ontbossing en klimaat is in de afgelopen jaren
steeds belangrijker geworden.
International Tropical Timber Organisation (ITTO)
De ITTO is verantwoordelijk voor de uitvoering van het Internationaal Tropisch Hout Verdrag,
1994. Dit Verdrag is in 2006 herzien, maar wacht nog op ratificatie. Het Verdrag heeft duurzaam
beheer van tropische bossen tot doel, naast het bevorderen van de handel in tropisch hout uit duurzaam
beheerde bossen.
Convention on Biological Diversity (CBD)
De CBD heeft als hoofddoel het behoud en duurzaam gebruik van biologische diversiteit. Dit
betreft onder andere bossen, aangezien die één van de belangrijkste typen ecosystemen op land voor
de biodiversiteit zijn.
Forest Law Enforcement, Governance and Trade (FLEGT)
In mei 2003 presenteerde de Europese Commissie het EU-actieplan inzake wetshandhaving, goed
bestuur en handel in de bosbouw (Forest Law Enforcement, Governance and Trade, FLEGT) tegen
illegaal hout. In het actieplan wordt een vernieuwende aanpak uiteengezet voor de bestrijding van
illegale houtkap op basis van bilaterale overeenkomsten en worden de ontwikkelingslanden gesteund
in hun streven naar goed bestuur met behulp van de stimulansen die de Europese interne markt in dit
verband kan bieden. De belangrijkste onderdelen van het actieplan zijn steun voor beter bestuur in
houtproducerende landen en een vergunningensysteem om te garanderen dat alleen legaal hout de EU
binnenkomt. Het plan is in 2003 aanvaard door de Raad.
In oktober 2008 heeft de Europese Commissie een wetgevingsvoorstel gepubliceerd ter
voorkoming van het op de EU-markt brengen van illegaal gekapt hout en houtproducten. Het voorstel
is een aanvullende maatregel op het FLEGT-actieplan en draagt naar de mening van de Commissie bij
aan versterking van dit actieplan. Het voorstel legt marktdeelnemers de verplichting op om het risico
dat illegaal gekapt hout en producten daarvan op de markt worden gebracht tot een minimum te
beperken. Het voorstel is toegespitst op het moment waarop hout en houtproducten voor de eerste
maal op de communautaire markt worden gebracht, ongeacht de oorsprong ervan. Op deze wijze hoopt
de Commissie illegaal hout van de communautaire markt zoveel mogelijk te weren tegen redelijke
administratieve lasten en passend binnen internationaal handelsrechtelijke bepalingen.
Hoewel er via verschillende fora al decennialang intensief wordt overlegd en onderhandeld, komen
afspraken over behoud en beheer van bossen zeer moeizaam tot stand en leveren alle inspanningen tot
nu toe in de praktijk nog niet voldoende resultaat op: de wereldwijde ontbossing is geen halt
toegeroepen. De internationale dialoog wordt bemoeilijkt door belangentegenstellingen tussen de
houtproducerende en de houtimporterende landen en verscheidenheid aan omstandigheden in de
houtproducerende landen. De consumentenlanden benadrukken in de dialoog vooral het belang van
goed bestuur en daarmee de noodzaak van wereldwijde verdragen die voor alle deelnemers gelijk
juridisch bindend zijn, zoals de CBD en UNFCCC. De houtproducerende landen benadrukken dat hun
soevereiniteit niet overstemd mag worden door internationale wetgeving, en verlangen dat de
houtimporterende landen bijdragen leveren aan de overdracht van technologie, capaciteitsopbouw en
financiële steun, in aanvulling op steun voor economische ontwikkeling.
Beleid Nederland
Het Nederlandse overheidsbeleid is gericht op de bevordering van instandhouding en (ecologisch,
sociaal en economisch) duurzaam gebruik van bossen wereldwijd door middel van:
o Het streven naar verdere internationale afspraken en implementatie van bestaande afspraken over
de bescherming van biodiversiteit in bossen en het duurzaam gebruik van bossen (CBD, UNFF);
15
o Het bestrijden van de handel in illegaal hout en het stimuleren van het gebruik van duurzaam
geproduceerd hout alsmede het stimuleren van betalen voor ecosysteemdiensten die bossen
leveren(FLEGT, ITTO, CITES, CBD, UNFF);
o het bevorderen van zodanig beheer en gebruik van bossen dat bosafhankelijke
leefgemeenschappen kunnen delen in de baten van het bos en hun leefomgeving behouden blijft.
Toegespitst op hout bestaat de Nederlandse inzet uit het streven naar een duurzame houtketen,
waarbij de inzet zich zowel richt op het begin van de keten (aanbodzijde) als het eind van de keten
(vraagzijde). Deze inzet bestaat onder andere uit:
Aanbodzijde
-Naast actieve deelname aan aan onder andere de UNFF, CBD en ITTO, zet het kabinet zich in
voor internationaal breed gedragen definities van de begrippen duurzaam en legaal en het ontwikkelen
van internationale standaarden.
-Het kabinet steunt het door de EU aangaan van de dialoog, niet alleen met houtproducerende
landen, maar ook met andere houtconsumerende landen. De EU heeft in de dialoog over milieu met
China ook het probleem van illegaal hout aangekaart. China is een belangrijk importeur van
onbewerkt en halfbewerkt hout, verwerkt het hout tot eindproduct en exporteert dat naar de Europese
en Amerikaanse markt. China is bereid om met de EU de dialoog aan te gaan om uitsluitend
aantoonbaar legaal hout te importeren, temeer nu ook in de VS eisen worden gesteld aan de import van
hout. Ook met de Russische Federatie is een dialoog gaande over de aanpak van illegaal hout.
-Het kabinet geeft actief steun aan het FLEGT-actieplan en aan een aantal producentenlanden
(Maleisië, Ghana en Vietnam) die in dit kader een vrijwillig partnerschap zijn aangegaan c.q. willen
aangaan met de EU en is voorstander van het uitbreiden van FLEGT. De steun bestaat onder andere uit
financiële ondersteuning en het verstrekken van expertise op het gebied van bosbouw, ketenbeheer,
douaneprocedures en marketing.
-Het kabinet steunt de inzet van de Europese Commissie in de bilaterale en regionale
vrijhandelsakkoorden waarover het onderhandelt met derde landen, waarbij een hoofdstuk over handel
en duurzaamheid onderdeel uitmaakt van deze akkoorden. Het kabinet zet zich ervoor in dat ook
afspraken over legaal en duurzaam hout onderdeel worden van deze EU-vrijhandelsakkoorden.
-Het kabinet onderzoekt mede in het licht van de inzet om tot internationale afspraken te komen, de
wenselijkheid en mogelijkheden om binnen het Algemeen Preferentieel Stelsel van de EU betere
markttoegang te geven aan legaal en duurzaam geproduceerd hout uit ontwikkelingslanden.
-Het kabinet zet zich in voor de actieve implementatie van het Initiatief Duurzame Handel dat zich
o.a. richt op het verbeteren van de duurzaamheid van de houtketen.
Vraagzijde
-Het kabinet zet zich in voor het weren van illegaal hout van de Nederlandse en communautaire
markt. Nederland ondersteunt daarom initiatieven van de Europese Commissie gericht op het weren
van illegaal hout, zoals het recente voorstel voor een verordening van het Europees parlement en de
Raad tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de
markt brengen.
- Het stimuleren van de vraag naar duurzaam hout in Nederland: doel van het kabinet is dat in 2011
50 procent van het hout op de Nederlandse markt duurzaam geproduceerd is. Duurzaam inkopen door
de overheid biedt hiervoor een belangrijke stimulans. Overheden gebruiken in Nederland een
aanzienlijke hoeveelheid hout en dienen het goede voorbeeld te geven. In de brieven van de Minister
van VROM van 24 juni respectievelijk 10 november 2008 (Kamerstuk 30196, nr 35 en 43) is dit
beleid nader toegelicht.
16
-Het kabinet streeft ernaar dat lidstaten in EU-verband ook een houtinkoopbeleid ontwikkelen
waarbij ten minste aantoonbaar legaal hout wordt geëist. Hierbij is ontwikkeling van Europese criteria
voor legaal hout de eerste stap naar duurzaamheid. Slechts 7 van de 27 lidstaten hebben op dit moment
een overheids-inkoopbeleid voor hout. Het uiteindelijk doel van het kabinet is om een geharmoniseerd
Europees beleid voor de inkoop van duurzaam geproduceerd hout door overheden te realiseren. Het
kabinet zet daarom in op heldere, objectieve en ambitieuze inkoopcriteria voor duurzaam
geproduceerd hout.Tegelijkertijd is het belangrijk dat met name ontwikkelingslanden in staat worden
gesteld aan de Europese criteria te kunnen voldoen.
-Er bestaan in Nederland verschillende subsidieregelingen die zowel vraag als aanbod van
duurzaam geproduceerd hout stimuleren. Voorbeelden zijn de Regeling Groenprojecten, het Private
Sector Investeringsprogramma, en de Subsidieregeling Maatschappelijke Organisaties Milieu.
-De private sector stelt zelf ook doelstellingen voor duurzaam hout op de Nederlandse markt. De
Vereniging voor Nederlandse Houtondernemingen (VVNH) wil dat in 2009 75% van het hout dat hun
leden verhandelen, duurzaam is geproduceerd. Daarnaast moet in 2009 de herkomst van al het hout dat
hun leden verhandelen, bekend zijn. De ministeries van VROM en LNV hebben een deel van deze
activiteiten met een subsidie ondersteund.
Afwegingskader voor de Nederlandse unilaterale inzet op handelsmaatregelen
Nederland overweegt momenteel geen unilaterale handelsmaatregelen op nationaal niveau, te meer
daar er nu een voorstel van de Europese Commissie wordt besproken dat gericht is op het weren van
illegaal hout. Daarnaast bestudeert het kabinet momenteel de mogelijkheden voor de inzet van
financiële instrumenten voor het stimuleren van de vraag naar duurzaam hout.
De onderstaande uitwerking van het afwegingskader voor eventuele op het huidige multilaterale,
bilaterale en nationale beleid aanvullende (handels)instrumenten om legaal en duurzaam geproduceerd
hout te stimuleren, binnen de EU en op de Nederlandse markt, is bedoeld om nader inzicht te bieden in
de elementen die kabinet bij zijn besluitvorming dient te betrekken.
1. Welk doel wordt beoogd?
Met het gebruik van hout komen verschillende non-trade concerns samen. Zoals hierboven reeds
geschetst, zijn dit de zorgen over ontbossing en de problemen die hiermee gepaard gaan, zoals verlies
aan biodiversiteit, verlies van milieufuncties, vrijkomen van CO2 en verlies van duurzaam leefgebied
en essentiële producten. Nederland ziet de problemen die gepaard gaan met wereldwijde ontbossing en
de omvangrijke effecten daarvan als urgent. Jaarlijks verdwijnt 13,5 miljoen ha bos , een oppervlakte
zo groot als Griekenland. Nederland acht het daarom van belang dat via meerdere wegen wordt
gewerkt aan het tegengaan van ontbossing. Aangezien de handel in hout een duidelijke relatie heeft
met het verdwijnen van bossen, kiest het kabinet, naast blijvende inzet zoals hierboven geformuleerd,
voor:
* het streven naar het stoppen van de handel in illegaal hout en
* het stimuleren van het gebruik van duurzaam geproduceerd hout .
2 Welke handelsmaatregelen kunnen worden ingezet? & 3. Onderzoek naar alternatieven?
Legaal hout
De brede nationale en internationale inzet over de afgelopen jaren niettegenstaande, lijken de
huidige maatregelen en inzet niet afdoende om internationaal illegale kap snel aan banden te leggen.
Het kabinet steunt de ontwikkeling van verdergaande, unilaterale maatregelen door de Europese
Commissie om illegaal hout van de communautaire markt te weren, om zo een bijdrage te leveren aan
het tegengaan van verdere ontbossing. Naar aanleiding van de motie van de Kamer die :... "verzoekt
de regering te bewerkstelligen dat de handel in illegaal gekapt hout in Europa strafbaar wordt
gesteld", zal de inzet van het kabinet zijn om in de EU en via de EU ervoor te zorgen dat er niet langer
17
illegaal hout wordt gekapt of wordt verhandeld en dat er ook een belangrijke stap wordt gezet in de
richting van duurzaam bosbeheer.
Duurzaam geproduceerd hout
Daarnaast overweegt en onderzoekt het kabinet, waar mogelijk in samenwerking met
marktpartijen, manieren om de aanschaf van duurzaam geproduceerd hout op de Nederlandse markt
aantrekkelijker te maken.
Het kabinet wil nieuwe mogelijkheden ontwikkelen ter stimulering van de vraag naar duurzaam
geproduceerd hout. Additionele financiële instrumenten zouden het prijsverschil tussen onduurzaam
en duurzaam geproduceerd hout kunnen verkleinen. Mede op verzoek van de Kamer wordt momenteel
door VROM verkennend onderzoek verricht naar de effectiviteit, toepasbaarheid, en juridische
haalbaarheid van zulke instrumenten. Het onderzoek verkent drie verschillende instrumenten te weten,
belastingmaatregelen op niet-duurzaam hout, private vergroening via interne verevening en private
vergroening via een fondsvorming waaruit projecten gericht op verduurzaming van de houtproductie
worden gestimuleerd.
4. Is de maatregel in overeenstemming met door Nederland aangegane internationale
verplichtingen en niet (verkapt) protectionistisch of onnodig discriminatoir van aard?
Nederland heeft internationale verplichtingen op verschillende terreinen: Nederland heeft zich
verbonden aan het realiseren van de Millennium Development Goals en het leveren van een bijdrage
aan de verwezenlijking daarvan. Daarnaast heeft Nederland zich op het gebied van milieu en natuur
wettelijk verbonden aan de implementatie van CBD, CITES, het Kyoto-verdrag en ITTO. Nederland
acht zich verder verbonden aan het Non-legally binding instrument van het UNFF. Op het terrein van
de handel heeft Nederland ten slotte als EU-lidstaat en als WTO-lid rechten en verplichtingen.
Bij het overwegen van handelsmaatregelen gericht op het streven naar het uitbannen van de handel
in illegaal hout danwel het stimuleren van het gebruik van duurzaam geproduceerd hout lijken er in het
geval van hout twee hoofdvragen te zijn m.b.t. de WTO-conformiteit:
1. Dienen illegaal en legaal hout, respectievelijk niet duurzaam geproduceerd hout en duurzaam
geproduceerd hout als gelijke producten opgevat te worden? Zo nee, dan mogen deze producten
verschillend worden behandeld in regelgeving. Recente WTO-jurisprudentie maakt duidelijk dat een
onderscheid op grond van andere parameters dan alleen productkenmerken mogelijk gerechtvaardigd
is. Daarbij kan gedacht worden aan eindgebruik, gewoontes, voorkeuren van de consument en
internationale tariefclassificatie.
2. Indien producten gelijk zijn, dan is in het geval van een handelsmaatregel de vraag of
onderscheid gemaakt mag worden op basis van de rechtvaardigingsgronden in Artikel XX
GATT/WTO. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de maatregel noodzakelijk is ter bescherming
van leven of de gezondheid van mens, dier en plant, en/of strekt tot behoud van uitputbare natuurlijke
hulpbronnen en er geen sprake is van arbitraire discriminatie of protectionisme. Voor
handelsmaatregelen die als doel hebben ontbossing tegen te gaan, zou een beroep gedaan kunnen
worden op de bescherming van natuurlijke hulpbronnen. Daarnaast is duidelijk dat milieu als
uitzonderingsbepaling gebruikt kan worden, door referentie aan de klimaatproblematiek, waarbij het
behoud van bossen een belangrijke rol speelt.
Voorwaarde is wel dat er geen sprake is van arbitraire discriminatie of protectionisme. Om
maatregelen te kunnen doorvoeren die niet discrimineren, is het gebruik van internationale standaarden
relevant. Hoe breder gedragen een standaard waar men zich op beroept, hoe gunstiger. Daarnaast
dienen verplichtingen die aan derde landen worden opgelegd via een handelsmaatregel ook EU-intern
te gelden.
Uit de beschikbare jurisprudentie blijkt in ieder geval dat een zorgvuldige uitwerking en inrichting
van de handelsmaatregel noodzakelijk is.
Legaal Hout
Om de internationale handel in uitsluitend legaal hout te kunnen reguleren, betekenen deze
hoofdvragen dat ten aanzien van het onderscheid legaal en illegaal hout eerst internationale
18
overeenstemming nodig is over de reikwijdte van het begrip, maar ook over de wijze waarop legaal
hout in het handelsverkeer onderscheiden kan blijven van het overige hout. Dit om arbitraire
discriminatie te voorkomen. Om die reden volgt het kabinet de afwegingen van de Europese
Commissie bij de keuze en inrichting van het huidige voorstel dat het risico van illegaal hout op de
markt moet minimaliseren. Daarom zet het kabinet in op verbreding van de aanpak van illegaal hout
om zo móndiaal het uitbannen van illegaal hout aan te pakken.
Duurzaam geproduceerd hout
De antwoorden op deze twee hoofdvragen voor maatregelen die het gebruik van duurzaam
geproduceerd hout stimuleren en significant de handel beïnvloeden zijn niet met zekerheid te geven,
maar hoogstens in te schatten op basis van bestaande jurisprudentie van WTO-arbitragezaken. Het
onderzoek naar economische instrumenten ter stimulering van duurzaam hout zal hier een nadere
inschatting van opleveren .
Het kabinet is voornemens om de ruimte die de WTO-bepalingen voor het stimuleren van
duurzame houtproductie biedt, ten volle te benutten.
5. Afweging van economische en politieke risico's voor Nederland
Het nemen van unilaterale maatregelen kan politieke en economische schade voor de EU
betekenen, maar verschillend uitpakken per lidstaat. De economische en politieke risico's hangen ook
af van de mate waarin het doel van de handelsmaatregelen wordt geaccepteerd. Ook in andere landen
is er een groeiende aandacht voor de aanpak van illegaal hout, al kan de aanpak een ander karakter
hebben. Zomer 2008 heeft het Congres van de VS ingestemd met amendering van de Lacey Act. Met
deze amendering via de Farm Bill 2008 wordt de werkingssfeer van de Lacey Act uitgebreid tot
producten, inclusief hout, afkomstig van planten illegaal geoogst in het land van oorsprong en binnen
de VS gebracht. Ook in Australië en Nieuw-Zeeland beraden overheden zich op maatregelen tegen
illegaal hout. China heeft recent bereidheid getoond samen te willen werken met de EU op het gebied
van "Forest Law Enforcement and Governance door ondertekening van "the Terms of Reference for
the establishment of a bilateral coordination mechanism between EU and China on Forest Law
Enforcement and Governance".
Niet alleen de economische en politieke schade van een eventuele handelsmaatregel moet worden
gewogen, maar ook de gevolgen van het niet nemen van een maatregel. Het kan een gemiste kans zijn
aan het bijdragen aan het oplossen van de verschillende non-trade concerns als klimaat en
biodiversiteit. Het kabinet zet zich daarom in, naast de bestaande activiteiten, om in de EU en via de
EU ervoor te zorgen dat er niet langer illegaal hout wordt gekapt en dat er afspraken worden
gerealiseerd om de handel in illegaal hout in alle lidstaten van de EU strafbaar te stellen. Het is een
probleem dat mondiaal moet worden aangepakt .
6. Gevolgen voor ontwikkelingslanden
Op de korte termijn zouden unilaterale maatregelen als het volledig weren van illegaal hout van de
Europese markt of het belasten van onduurzaam geproduceerd hout op de Nederlandse markt een
negatief effect hebben op de export uit een aantal ontwikkelingslanden. Daar staat tegenover dat de
maatregelen ertoe bijdragen dat ontwikkelingslanden, met name FLEGT-landen, hun inspanningen
voor het leveren van legaal en/of duurzaam hout niet langer ondermijnd zien door een afname van de
vraag naar goedkoper, want illegaal geoogst en onduurzaam geproduceerd, hout.
Producenten en overheden zouden mede door handelsmaatregelen kunnen worden gestimuleerd om
het hout op een duurzame manier te produceren of legaal te kappen. De kosten voor de producenten in
de houtsector in ontwikkelingslanden hangen af van de te nemen maatregelen. Vooral voor de kleinere
producenten uit ontwikkelingslanden kunnen zich problemen voordoen vanwege het gebrek aan
middelen en capaciteit. Daarnaast zijn waardering van de 'niet marktbare' functies van bossen en
compensatie voor de extra kosten die duurzame bosbouw op de korte termijn met zich meebrengt (ook
ten opzichte van ander gebruik van het land zoals akkerbouw) hierbij noodzakelijk.
7. De kosten, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in relatie tot het doel
19
De kosten en mate van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid voor de overheden en het
bedrijfsleven zijn afhankelijk van het soort handelsmaatregel en de uitvoeringsbepalingen die daarbij
horen.
20