4. Nationale dodenherdenking 2009
Nationale dodenherdenking 2009
Toespraak, 4 mei 2009
'We zijn allemaal, een voor een, verantwoordelijk voor de samenleving
en we moeten allemaal, een voor een, verder kijken dan onze directe
omgeving. Dat geldt niet alleen voor politici, professionals en
journalisten, maar ook voor burgers.' Staatssecretaris Bussemaker
hield vandaag een toespraak bij de nationale dodenherdenking.
Dames en heren,
Vijfentwintig jaar geleden bezocht ik Indonesië.
Samen met mijn vader ging ik naar de plaatsen waar hij als jonge
tiener opgesloten had gezeten in de Jappenkampen. Ik zag de plekken
waar hij, als 13 jarige, voor `straf' urenlang in de brandende zon had
moeten staan. Waar hij was vernederd en geslagen.
Ik zag in Indonesië geen herkenbare gebouwen, geen barakken,
wachttorens, prikkeldraad of andere tastbare herinneringen aan het
oorlogsverleden. Het was allemaal verdwenen. Het kamp was een
ziekenhuis geworden.
Maar de sporen van het verleden waren ook zonder tastbare bewijzen
voelbaar.
Mijn vaders verhalen, samen met de plekken waar ze zich hadden
afgespeeld, waren indrukwekkend genoeg.
En voor het eerst werd voor mij het hele oorlogsverhaal van mijn vader
duidelijk.
Daarvoor vertelde mijn vader slechts af en toe een fragment van zijn
verleden. Op de vele vragen die ik had, kreeg ik vaak niet meer dan
een `ja' of een `nee' te horen, of een dooddoener waar je als kind
niet op zit te wachten zoals: `wees maar blij dat je naar school kunt,
ik kon dat niet'.
Hij kon waarschijnlijk niet meer vertellen, uit zelfbehoud.
In Indonesië was dat opeens anders.
Ik zie ons nog zitten in de plantentuin van Bogor onder een grote
Waringin, toen mijn vader voor het eerst het volledige verhaal
vertelde. Vanaf dat moment is de oorlog voor mij concreet en sindsdien
is ze een belangrijk deel van mijn leven.
Deze ervaring met mijn vader maakte voor mij duidelijk hoe belangrijk
het is het volledige verhaal te kennen, en niet alleen fragmenten.
Twee weken geleden was ik voor het eerst in Auschwitz - Birkenau.
64 jaar na de oorlog zag ik met eigen ogen de plaats waar in slechts
enkele jaren tijd meer dan 1 miljoen mensen op een gruwelijke wijze om
het leven zijn gebracht.
Ik zag de berg van vrouwenharen, de duizenden schoenen, de stapel
brillen en de poppen van kinderen.
Ik keek in de barakken waar mensen die niet meteen werden vermoord,
werden ondergebracht.
Waar ze met 18 andere mensen een ruwhouten plank van twee bij twee
meter moesten delen als slaapplaats.
Ik zag de treinrails die eindigt bij het perron waar een arts besliste
over leven en dood van vrouwen, mannen en kinderen.
Ik voelde het prikkeldraad en ik liep door een van de gaskamers.
Auschwitz maakte op mij een ongekende indruk.
Ik had me op het bezoek voorbereid, maar je kunt je niet mentaal
voorbereiden op de confrontatie met de plek waar mensen aan de lopende
band zijn afgemaakt.
Tijdens dit bezoek werd me opnieuw duidelijk hoe belangrijk het is dat
we deze gruwelijke plaats, dit afschrikwekkende symbool van de
verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, nog steeds kunnen
bezichtigen.
Op de eerste plaats omdat het ons herinnert aan de mensen die er aan
hun eind zijn gekomen.
Onder hen ook zestigduizend Nederlanders.
Vandaag herdenken wij hen en alle andere Nederlandse slachtoffers van
het naziregime, en van oorlogen die daarna hebben plaatsgevonden.
Stilstaan bij het leed dat deze mensen en hun naasten is aangedaan, is
iets dat we als samenleving verplicht zijn.
Maar Auschwitz is méér dan een plek die ons herinnert aan een
gruwelijk verleden en de mensen die er zijn omgekomen.
Auschwitz is ook van belang voor de toekomst.
Toekomstige generaties kunnen in Auschwitz met eigen ogen zien wat
mensen andere mensen kunnen aandoen. Waartoe rassenhaat, intolerantie
en discriminatie kunnen leiden.
Auschwitz - en ook andere kampen - moeten daarom behouden blijven.
Deze kampen vertellen een verhaal dat op iedereen, nu en in de
toekomst, indruk zal maken. Een buitengewoon pijnlijk verhaal, dat
daar in alle omvang tot je doordringt.
Behalve dat de kampen het verhaal vertellen van de vernietiging van
miljoenen mensenlevens, vertellen ze ook het verhaal van de mensen die
dit uitvoerden.
Mensen die deel uitmaakten van een afschuwelijke vernietigingsfabriek,
maar toch na de oorlog zonder veel schuldgevoel weer verder konden
leven en hun plaats in de samenleving innamen.
In Auschwitz werd mij door de gids het volgende verteld:
Na de oorlog werd aan de man die de poort opende waardoor de treinen
met de duizenden opeen gepropte mensen reden, gevraagd: ´Voelde u zich
niet schuldig?´. De man antwoordde: ´Ik deed alleen maar de poort
open´.
Dezelfde vraag werd aan de man gesteld die de deuren van de
goederenwagons opende. Ook hij zei: `Ik deed alleen de deuren open".
En zelfs de arts, die midden op het perron stond en de mensen indeelde
in een linker en een rechter rij - en een van deze rijen ging
rechtstreeks naar de gaskamers - zei: ´ik gaf alleen aan in welke rij
de mensen moesten staan´.
Ik vind dit een onthutsend verhaal.
Maar tegelijkertijd maakte het ook veel duidelijk. Mensen die een
normaal gezinsleven leidden, konden dit werk doen omdat ze zich alleen
richtten op een klein schakeltje van het proces. Ze voelden zich niet
verantwoordelijk voor het gehele proces dat leidde tot de dood. Ze
konden zich verschuilen achter de volgende persoon of de persoon vóór
hen. Ze fragmentariseerden het verhaal bewust - om zich niet
verantwoordelijk te hoeven voelen voor het gehele verhaal.
De Nazi´s waren daar zeer bedreven in. Zelfs Eichmann zag zichzelf als
een radertje en voelde zich niet verantwoordelijk. Tijdens zijn proces
antwoordde hij op alle aanklachten: `onschuldig'.
Dit deel van de oorlogsgeschiedenis maakt duidelijk dat mensen zich
graag beperken tot een klein segment van het proces waar ze onderdeel
van uit maken. Ze zien zichzelf als een klein schakeltje, niet in
staat invloed uit te oefenen op het grote geheel.
Auschwitz en de andere kampen tonen dat duidelijk aan en daar kunnen
wij bijna 65 jaar na de oorlog nog steeds lering uit trekken.
Wij kunnen hiervan leren dat we verder moeten kijken dan ons kleine
leefwereldje of ons werk dat slechts een klein deel van een
arbeidsproces uitmaakt. We moeten ons verantwoordelijk voelen voor de
hele samenleving en voor het hele arbeidsproces waar we deel van uit
maken.
Natuurlijk gaat elke directe vergelijking met het werk van de Nazi's
in de concentratiekampen mank, maar het gaat mij om het mechanisme dat
mensen zich graag eigen maken. Een mechanisme dat gericht is op
fragmenteren waardoor we het zicht op het grote geheel verliezen en we
ons niet verantwoordelijk hoeven te voelen voor hoe dat er uitziet.
We zien dit mechanisme op vele terreinen. We zien het bijvoorbeeld bij
professionals die zich bezighouden met een specialisme en daardoor
eerst nagaan of iemand met een probleem wel past binnen hun beperkte
taak-opvatting. Het gevolg is dat de hulpzoekende vaak van de ene
professional naar de andere worden gestuurd. Van jeugdzorg naar een
huisartsenpost en dan naar een Riagg of meldpunt huiselijk geweld. En
elke keer opnieuw hoort de hulpzoeker dat hij of zij bij een andere
professional moet zijn.
Om deze fragmentarische aanpak te doorbreken is het van groot belang
dat professionals problemen melden - daarom gaat het kabinet een
verplichte meldcode invoeren - en zich bewust zijn van hun
verantwoordelijkheid, die groter is dan hun specialisme.
Ik herken dit mechanisme ook in de politiek.
In de politiek worden we vaak geleid door incidenten. De problemen die
nú spelen moeten nú worden opgelost.
We zijn geneigd ons te laten leiden door de waan van de dag. De visie
en het grotere verhaal verdwijnen daarmee wel eens naar de
achtergrond.
Dit wordt nog eens versterkt door de Nederlandse politieke context
waarin we vaak met compromissen moeten werken. Compromis is zo
langzamerhand een vies woord geworden, in plaats van een
verworvenheid.
In een dergelijke context gedijt populisme goed. Populisme moet het
niet hebben van het grote verhaal, maar van fragmenten, van
gebeurtenissen waar mensen zich nú druk om maken.
Populisme is niet alleen slecht. We moeten het zien als een
waarschuwing. Een waarschuwing voor technocratische politici die
techniek boven inhoud plaatsen en de mening van deskundigen
belangrijker vinden dan die van het grote publiek.
Populisme kan de relatie tussen kiezer en gekozene versterken. Het
houdt, zo zou je kunnen zeggen, politici scherp, het maakt ze
duidelijk dat ze rekening moeten houden me de kiezer.
Maar populisme wordt een probleem als de negatieve kanten ervan niet
meer worden tegengesproken. Als niet wordt bestreden dat simplistische
oplossingen onmogelijk, en vaak alleen maar een oplossing voor de
korte termijn zijn. En als mensen als groep worden beoordeeld en niet
als individu.
Democratie vraagt om tolerantie, maar ook om tegenspraak en moed.
Vandaag, nu ik hier in Nieuwspoort spreek, wil ik het gevaar van
fragmentarisch denken en handelen ook graag doortrekken naar de
journalistiek. Journalisten zijn bij uitstek de mensen die verder
moeten kijken dan een klein incident, ze moeten meer doen dan zich
vastklampen aan hypes. Juist journalisten moeten daar overheen kijken
en het grotere geheel niet uit het oog verliezen. Ik zie het als een
taak van journalisten ontwikkelingen aan de kaak te stellen en
tegelijkertijd het hele verhaal te vertellen - en dus niet alleen de
fragmenten daarvan.
Gelukkig voelen veel journalisten zich hier ook verantwoordelijk voor.
Uiteindelijk zijn wij allemaal, een voor een, verantwoordelijk voor de
samenleving en moeten we allemaal, een voor een, verder kijken dan
onze directe omgeving. Dat geldt niet alleen voor politici,
professionals en journalisten, maar ook voor burgers.
Noem het weerbaar of actief burgerschap, of civiel courage; de kern is
dat wij allen de opdracht hebben moed te tonen in moeilijke situaties,
op te treden, en niet weg te kijken en in ons zelf te keren. We hebben
de plicht ons niet te verschuilen achter een klein detail of een
fragment van onze samenleving, maar moeten bereid zijn het geheel te
zien.
Daarom is het ook zo belangrijk dat we ervoor zorgen dat ook
toekomstige generaties in de gelegenheid zijn het hele verhaal van de
Tweede Wereldoorlog tot zich te nemen. Dat betekent niet dat wij
moeten bepalen welk verhaal ze te horen krijgen, maar dat we hen de
bouwstenen aanbieden waarmee ze zelf de antwoorden kunnen vinden op de
vragen die zij stellen.
Want ongetwijfeld stellen mensen over enkele decennia, al dan niet
ingegeven door dan actuele gebeurtenissen, andere vragen aan het
verleden dan wij nu doen.
En daarom hecht ik zo aan het conserveren van de plaatsen die nodig
zijn om het hele verhaal van de oorlog te vertellen. En daarom ben ik
twee jaar geleden als staatssecretaris begonnen met het Programma
Erfgoed van de oorlog. Dat programma moet er voor zorgen dat zoveel
mogelijk materiaal uit de oorlog - variërend van interviews met
overlevenden tot bonnenboekjes - voor toekomstige generaties bewaard
blijft en toegankelijk wordt.
Dames en heren, ik wil terugkeren naar vandaag, naar 4 mei.
Ik hoop dat toekomstige generaties niet alleen leren van de Tweede
Wereldoorlog, maar ook dat ze, net als wij, één keer paar jaar
gezamenlijk stilstaan bij de slachtoffers die in de Tweede
Wereldoorlog en alle andere oorlogen sindsdien zijn gevallen.
Vanzelfsprekend kan dat, net als nu, op verschillende plaatsen.
Hier in Nieuwspoort herdenken wij in het bijzonder de journalisten die
omkwamen tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Ik denk onder andere aan Emmy J. Belinfante die evenals meer dan een
miljoen andere mensen, in Auschwitz werd vergast.
En ik denk aan Stan Storimans, die vorig jaar tijdens zijn werk het
slachtoffer werd van bombardementen op de Georgische stad Gori.
Slachtoffers zoals hij zijn er velen.
Journalisten die de wereld laten zien dat er nog steeds oorlogen
worden gevoerd en dat er nog steeds onschuldige slachtoffers vallen.
Dat er mensen worden mishandeld, gevangen genomen en vermoord omdat ze
tot een bepaalde groep, volk of stam behoren, of omdat ze een bepaald
geloof aanhangen.
Ik heb diep respect voor iedereen die zich inzet om ons te vertellen
wat er in de wereld gebeurt en dat soms doen met gevaar voor eigen
leven.
Wij gedenken hen.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport