Informele Raad voor Concurrentievermogen van 3 tot en met 5 mei in Praag > Retouradres Postbus 20101 2500 EC Den Haag Directoraat-Generaal Economische Politiek Directie Europa, Mededinging De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en Consumenten Binnenhof 4 Bezuidenhoutseweg 30 2513 AA DEN HAAG Postbus 20101 2500 EC Den Haag T 070-3798911 (algemeen) www.ez.nl Behandeld door drs. T.M. Meijer T 070 379 62 07 F 070 379 70 14 t.m.meijer@minez.nl Datum 27 april 2009 Ons kenmerk Betreft Informele Raad voor Concurrentievermogen van 3 tot en met 5 mei in EP/EMC/ 9076019 Praag Mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap informeer ik u hierbij over de informele Raad voor Concurrentievermogen van 3, 4 en 5 mei a.s. in Praag (Tsjechië). Het informele karakter van deze Raad betekent dat er een vrije gedachtewisseling zal plaatsvinden zonder besluitvorming. De bijeenkomst valt uiteen in twee delen: een deel over onderzoek en een deel over industrie en interne markt. Tijdens het onderzoeksdeel van deze Raad zal gediscussieerd worden over de kennisdriehoek en de ontwikkeling van menselijk kapitaal in onderzoek en ontwikkeling. Het betreft twee aspecten van de langetermijntoekomstvisie op de Europese onderzoeksruimte die de Raad eind vorig jaar formuleerde. Tijdens het deel over industrie en interne markt op 4 en 5 mei zal worden gesproken over de interne markt en de lessen op dit terrein 5 jaar na de uitbreiding. Daarnaast zal worden gesproken over administratieve lastenreductie met de nadruk op het uitwisselen van best practices en casestudies uit lidstaten. Hieronder vindt u een verdere toelichting op deze onderwerpen. Onderzoeksdeel Kennisdriehoek Over de noodzaak van het versterken van de verbinding tussen onderwijs, onderzoek en innovatie bestaat in Europa algemene overeenstemming. Het vertalen van deze zogenaamde kennisdriehoek naar concreet beleid en instrumenten, op zowel Europees als op nationaal niveau, is echter complex. De Europese Unie heeft ten aanzien van de drie elementen van de kennisdriehoek namelijk verschillende bevoegdheden. Maar ook op nationaal niveau bestaat er behoefte aan meer geïntegreerd beleid ten aanzien van de kennisdriehoek te realiseren. Zo was dit in Nederland de aanleiding voor het kabinetsproject Nederland Ondernemend Innovatieland. Wat betreft de relatie tussen onderzoek en onderwijs is de mobiliteit van studenten en staf een essentieel onderdeel. Dit draagt bij aan de concentratie van Pagina 1 van 5 Directoraat-Generaal Economische Politiek Directie Europa, Mededinging en Consumenten kwaliteit. Nederland zal vanwege dit verband wijzen op het belang van de interactie tussen het Ljubljana proces en het Bolognaproces. Ook de transparantie Ons Kenmerk van de hoger onderwijssystemen is van groot belang. Hoe duidelijker de kwaliteit EP/EMC/ 9076019 van het hoger onderwijs over de grenzen heen kan worden beoordeeld hoe groter de mobiliteit van studenten, staf en (jonge) onderzoekers. Ook de Europese moderniseringsagenda gericht op universiteiten, zoals opgenomen in het Lissabonproces, vormt een goed aangrijpingspunt voor concretisering van de kennisdriehoek (Kamerstukken II, 20052006, 22 112, nr. 460). Bij de verdere versterking van de kennisdriehoek acht Nederland het van belang dat rekening wordt gehouden met nieuwe manieren van kennisproductie en overdracht, veelal aangeduid als "Open Innovatie". Door deze nieuwe manieren van kennisproductie en overdracht vervagen de grenzen tussen innovatie en onderzoek én ontstaat er een grotere interactie tussen bedrijven en onderzoeksinstellingen. Dit betekent dat ook het beleid voor onderzoek en innovatie beter op elkaar afgestemd moet worden. Dit is in 2007 en 2008 voor Nederland een belangrijk punt van aandacht geweest in de consultatie en discussies over de versterking van de Europese Onderzoeksruimte. Het zal ook een belangrijk punt vormen bij de uitwerking door de lidstaten en Commissie van een Europees plan voor innovatie zoals verzocht door de Europese Raad van 1-2 december jl. Dit zou onder andere tot uiting moeten komen door het vergroten van de samenhang op instrumenteel niveau, te weten het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling (KP7), het Kaderprogramma voor concurrentievermogen en Innovatie Programma (CIP), het Leven Lang Leren programma, de Structuurfondsen en de oprichting van het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT). Al deze fondsen spelen een rol bij ontwikkeling van kennisdriehoek maar afstemming tussen de verschillende programma's is momenteel nog (te) beperkt. Naast deze maatregelen op Europees niveau zal Nederland ook aandacht vragen voor maatregelen op nationaal niveau om de kennisdriehoek te versterken. Hiervoor zijn innovatieve werkwijzen nodig zowel op het gebied van onderzoeksprogrammering als bij inrichting van wetenschap en hoger onderwijs. In Nederland zelf heeft dit kabinet ingezet op een integrale, interdepartementale strategie om de samenhang tussen kennis (onderwijs en onderzoek), innovatie en ondernemerschap te versterken. Daartoe is het eerdergenoemde kabinetsproject Nederland Ondernemend Innovatieland in het leven geroepen, dat wordt uitgevoerd door de interdepartementale programmadirectie Kennis en Innovatie. Eén van de doelen is het geven van focus en massa aan publieke en private strategische onderzoeksgelden in een gezamenlijke meerjaren investeringsagenda voor kennis en innovatie (MIKI). Binnen dit kabinetsproject worden ook maatschappelijke innovatieagenda's opgesteld op gebieden als veiligheid, water, energie en zorg. Deze zullen worden uitgewerkt in concrete innovatieprogramma's die de samenwerking tussen overheid, kennisinstellingen en bedrijven stimuleren. De inzet van het kabinet ten aanzien van wetenschap en hoger onderwijs is uitgewerkt in de strategische agenda voor hoger onderwijs en onderzoek "Het Hoogste Goed". Daarin is het uitgangspunt dat valorisatie, innovatie en vraagsturing enerzijds en wetenschappelijke excellentie anderzijds in elkaars verlengde liggen. Pagina 2 van 5 Directoraat-Generaal Economische Politiek Directie Europa, Mededinging en Consumenten Menselijk kapitaal De EU moet een aantrekkelijkere plaats voor onderzoekers worden en de Ons Kenmerk mobiliteit van onderzoekers tussen landen, instellingen en tussen de academische EP/EMC/ 9076019 en de private sector moet worden verbeterd. Hiervoor zijn de Commissie en lidstaten in 2008 een partnerschap overeengekomen met als doel de inspanningen van individuele lidstaten te intensiveren en beter op elkaar af te stemmen. Er worden gezamenlijke doelen geformuleerd, maar de lidstaten zullen middels nationale actieplannen eigen prioriteiten aan kunnen brengen. De inzet van het partnerschap is om voor het einde van 2010 snelle, meetbare vooruitgang te bereiken op de volgende vier punten: 1. systematische openstelling van rekrutering voor alle Europese onderzoekers; 2. voldoen aan de behoeften inzake sociale zekerheid en aanvullende pensioenrechten van mobiele onderzoekers; 3. bieden van eerlijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden zoals verbeterde contractvoorwaarden, salarissen en kansen voor loopbaanontwikkeling; en 4. ervoor zorgen dat onderzoekers over de juiste opleiding en vaardigheden beschikken om kennis in resultaten om te zetten, inclusief door het versterken van de banden tussen universiteiten en industrie. Nederland zal eind dit jaar de gevraagde verdere uitwerking geven aan het partnerschap. In dit stadium zal Nederland ten aanzien van het partnerschap opmerken, dat de energie van lidstaten niet in Europese coördinatie moet gaan zitten, maar in maatregelen en hervormingen die daadwerkelijk leiden tot een open Europese arbeidsmarkt voor onderzoekers. Nationale overheden kunnen overigens op de voorgestelde terreinen niet altijd directe invloed uitoefenen, gezien de autonomie van kennisinstellingen en bedrijven op het gebied van personeelsbeleid en arbeidsvoorwaarden. Nederland zelf zal in de uitvoering van het partnerschap prioriteit geven aan de sociale zekerheid en pensioenrechten van mobiele onderzoekers. Vanuit Nederlands perspectief is daarop met name nog voortgang te boeken. Dat kan met name door het verbeteren van de informatievoorziening aan onderzoekers over hun rechten op dit gebied. Daarnaast kijkt Nederland uit naar de resultaten van een haalbaarheidsstudie van de Europese Commissie naar een pan Europees pensioenfonds voor onderzoekers. Industrie en interne marktdeel Interne markt en uitbreiding Tijdens het industriedeel van de Raad zal ten eerste informeel van gedachte worden gewisseld over de interne markt en de lessen op dit terrein 5 jaar na de uitbreiding met de 10 nieuwe lidstaten in 2004. Deze discussie zal gevoerd worden op basis van een informeel paper van het Tsjechisch voorzitterschap. Op het moment van schrijven is het paper nog niet beschikbaar. Naar verwachting zal het voorzitterschap de discussie met name richten op de belangrijkste uitdagingen voor de toekomst van de interne markt, daarbij de ervaring met de uitbreiding in ogenschouw nemend. Pagina 3 van 5 Directoraat-Generaal Economische Politiek Directie Europa, Mededinging en Consumenten Nederland zal onderstrepen dat de uitbreiding heeft bijgedragen aan economische groei in zowel de oude als de nieuwe lidstaten, nieuwe investeringskansen en Ons Kenmerk macro-economische stabiliteit in de regio en een betere concurrentiepositie voor EP/EMC/ 9076019 de EU. Een recent rapport van de Europese Commissie (`Five years of an enlarged EU: Economic achievements and challenges') toont aan dat de uitbreiding van de Unie met twaalf lidstaten heeft geleid tot gemiddeld 1,75% jaarlijkse extra groei in de `nieuwe lidstaten' en gemiddeld 0,5-0,7% jaarlijkse extra groei in de oude lidstaten. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de gevolgen van de economische crisis niet in de cijfers zijn verdisconteerd. Nederland heeft fors geprofiteerd van de uitbreiding. Van de oude lidstaten groeide de handel van Nederland met de nieuwe lidstaten het hardst. Voorts zal Nederland eens te meer benadrukken groot voorstander te zijn van het wegnemen van nog bestaande belemmeringen in de interne markt. Nederland profiteert vol van de interne markt, zoals ook naar voren komt in een CPB-rapport van september 2008 (`The Internal market and the Dutch economy: implications for trade and economic growth'). Het rapport toont aan dat de interne markt Nederlanders 1500-2200 per persoon per jaar oplevert. Prioriteiten voor de interne markt zijn wat Nederland betreft een tijdige en effectieve implementatie van de dienstenrichtlijn, een akkoord over een Gemeenschapsoctrooi en bijbehorend systeem voor geschilbeslechting en het verbeteren van de interconnectie van netwerksectoren. Op deze terreinen zullen we in EU-verband voortgang moeten boeken om ondernemers en consumenten ten volle de voordelen van de interne markt te laten benutten. Daarnaast blijft voor de toekomst van de interne markt van belang dat de bestaande regels ook in tijden van crisis en economische neergang correct worden toegepast en nageleefd. Administratieve lastenreductie Tijdens het industriedeel van de Raad is ook een informele gedachtewisseling voorzien over administratieve lastenreductie. Hierbij zal de nadruk liggen op het uitwisselen van best practices uit lidstaten. De discussie zal worden gevoerd op basis van een informeel paper van het voorzitterschap, dat op het moment van schrijven nog niet beschikbaar is. Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 28 en 29 mei a.s. zullen naar verwachting raadsconclusies worden aangenomen over de derde strategische evaluatie van de Commissie over Betere Regelgeving (COM 2009, 15). Met het oog op de Nederlandse inbreng in de formele raad in mei is het wenselijk om tijdens deze informele raad al een voorzet te geven op de voor Nederland belangrijkste aandachtspunten. Allereerst zou er een jaarlijkse rapportage moeten komen van de ontwikkelingen van administratieve lasten (monitoren van de lasten, zowel reducties als toenames). Daarnaast wil Nederland dat er specifieke administratieve lasten-doelstellingen (`sectorale reductieplannen') per prioritair domein worden opgesteld door de Commissie (in aanvulling op de reeds ingediende reductievoorstellen voor BTW en vennootschapsrecht). Ook de Voorjaarsraad heeft aangedrongen op sectorale targets. Pagina 4 van 5 Directoraat-Generaal Economische Politiek Directie Europa, Mededinging en Consumenten Nederland heeft een goede reputatie op het terrein van Betere Regelgeving. Onderdelen van het Nederlandse reductieprogramma kunnen dan ook als best Ons Kenmerk practice worden gezien. Daarbij gaat het met name om de infrastructuur op het EP/EMC/ 9076019 terrein van administratieve lastenreductie. Om de voor Nederland belangrijkste punten in de Raad te ondersteunen kunnen onder andere de volgende best practices in de informele Raad worden genoemd. Een eerste best practice vormen de meetbare doelstellingen ten aanzien van administratieve lasten (met gebruik van het Standaard Kostenmodel, dat door de Commissie en meer dan 20 lidstaten is overgenomen), en ook ten aanzien van nalevingskosten, toezichtlasten, subsidies, kwaliteit dienstverlening én beleving. Een tweede best practice zijn de kwantitatieve reductiedoelstellingen, die een extra stimulans zijn voor reductie en zorgen voor betere monitoring, rapportage en communicatie. Een derde best practice is de netto reductiedoelstelling en compensatieverplichting. Deze zorgen ervoor dat de wetgever zich te allen tijde bewust is dat het afschaffen van hinderlijke regels aan de ene kant alleen zin heeft als bij voorgenomen regelgeving de lasten voor het bedrijfsleven zo laag mogelijk worden gehouden. Dit is inmiddels overgenomen in Duitsland, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk (VK), Denemarken en Tsjechië. Daarnaast neemt Nederland ook best practices uit andere lidstaten over, zoals bijvoorbeeld de vaste verandermomenten die in het VK bestaan om bedrijven en instellingen in een vroeg stadium en op een duidelijke wijze inzicht te geven in de wet- en regelgeving die op hen van toepassing wordt. Daarnaast wordt beoogd bedrijven en instellingen een redelijke termijn te geven om zich op nieuwe wet- en regelgeving voor te bereiden. Het kabinet heeft met ingang van 1 januari 2009 het uitgangspunt van twee vaste inwerkingtredingdata en een minimale invoeringstermijn van drie maanden ingevoerd voor alle wetten en AMvB's met directe relevantie voor bedrijven en instellingen. De Commissie heeft het principe van vaste verandermomenten ook opgenomen in de Small Business Act. Nederland heeft overigens conform verzoek van de Commissie op 9 april jl. via een brief van minister-president Balkenende aan Commissievoorzitter Barroso suggesties voor reductievoorstellen gedaan ter voeding van het EU- actieprogramma. De brief zal uw Kamer separaat worden toegezonden. Het betreft 62 concrete reductievoorstellen op 14 prioritaire domeinen. Het pakket is een mix van structurele voorstellen en quick wins. Naar verwachting zou het pakket een additionele besparing van ongeveer 500 miljoen voor Nederland kunnen opleveren (bijdrage van bijna 6% punt aan nationale reductiedoelstelling). (w.g.) Maria J.A. van der Hoeven Minister van Economische Zaken Pagina 5 van 5---- --
Ministerie van Economische Zaken