Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
KWALITATIEVE MONITOR
REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE
PRAKTIJKGERICHTE LEEROMGEVING 2006
EINDRAPPORTAGE
MAART 2009
EB Management
Burger Advies
Driebergen/Leiden
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
INHOUDSOPGAVE
Inhoudsopgave.......................................................................................................................2
1. Aanleiding....................................................................................................................3
2. Onderzoeksvraag en onderzoeksmethode ...................................................................4
2.1. De onderzoeksvragen...................................................................................................4
2.2. De steekproef................................................................................................................4
2.3. De ijkmomenten en geledingen..................................................................................... 5
2.4. Interviews en schouwingen...........................................................................................5
3. Resultaten eerste ijkmoment; korte samenvatting.........................................................6
3.1. De regeling aanvullende subsidie praktijkgerichte leeromgeving..................................6
3.2. Het keuzeproces ...........................................................................................................8
3.3. Onderwijskundige aspecten ..........................................................................................9
3.4. Effecten aanpassingen..................................................................................................9
4. Het tweede ijkmoment: de resultaten..........................................................................11
4.1. De realisatie................................................................................................................11
4.2. Effecten van de aanpassingen: intern.........................................................................14
4.3. Effecten van de aanpassingen: extern........................................................................20
4.4. De lessen....................................................................................................................25
4.5. Tot slot......................................................................................................................... 28
Bijlagen................................................................................................................................30
Bijlage 1: De steekproefscholen....................................................................................... 31
A. De scholen (en vestigingen) in de steekproef.......................................................... 32
B. De scholen naar aard van het project...................................................................... 35
C. De scholen naar geografische spreiding.................................................................. 36
D. Aoc's respectievelijk scholen WVO.......................................................................... 36
E. De scholen naar schoolgrootte................................................................................ 37
F. De scholen naar aantal vestigingen......................................................................... 37
G. De scholen met een aanvraag voor een extra bijdrage ........................................... 38
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 2
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
1. AANLEIDING
Voor de jaren 2006 en 2007 is uit de middelen van het Fonds Economische Structuur-
versterking (FES) een budget van 237 miljoen uitgetrokken ten behoeve van een eenmalige
(aanvullende) investering in de fysieke leeromgeving van scholen voor vmbo,
praktijkonderwijs en vmbo-groen aan aoc's. Uit eerder onderzoek1 was gebleken dat de
kwaliteit van de fysieke leeromgeving van deze scholen zeer matig was. Voor deze
eenmalige investering werd de regeling aanvullende subsidie praktijkgerichte leeromgeving
2006 en 2007 in het leven geroepen. Deze regeling was er op gericht scholen in staat te
stellen hun onderwijs meer praktijkgericht vorm te geven via de aanpassing van de
praktijklokalen en in combinatie hiermee eventueel de inrichting ervan.
De verwachting was dat de uitvoering van de regeling goed zou aansluiten op de al in gang
gezette onderwijsvernieuwing (zoals de introductie van de werkplekkenstructuur), zou
bijdragen aan een betere aansluiting op het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt en aan een
vermindering van de les- en schooluitval. Ook werd verwacht dat de aanpassingen in de
fysieke leeromgeving zouden kunnen leiden tot een beter schoolklimaat voor leerlingen en
docenten.
Om na te gaan of deze doelen en effecten ook werkelijk opgetreden zijn, heeft het Ministerie
van OCW besloten de uitvoering van de regeling te monitoren. Deze monitor betreft zowel
kwantitatieve als kwalitatieve elementen. De kwantitatieve elementen zijn op dit moment
onderwerp van studie. Voor de kwalitatieve elementen is aan ons, EB management en Burger
Advies de opdracht verleend een kwalitatieve monitor uit te voeren.
De kwalitatieve monitor hebben wij vorm gegeven door een representatief aantal scholen te
bezoeken en interviews af te nemen bij drie geledingen binnen de scholen. De interviews zijn
gehouden in het vierdekwartaal van 2007 en het vierde kwartaal van 2008.
In januari 2008 hebben wij de eerste rapportage in het kader van de kwalitatieve monitor
uitgebracht, die was gebaseerd op de situatie eind 2007.2 Het onderhavige rapport is de
eindrapportage van de uitvoering van de kwalitatieve monitor en is gebaseerd op de situatie
eind 2008.
1 De kwaliteit van de fysieke leeromgeving van het vmbo, 20 februari 2001,Deloitte & Touche
2 Kwalitatieve monitor Regeling aanvullende subsidie praktijkgerichte leeromgeving 2006, eerste
Rapportage, 23 januari 2008, EB management en Burger Advies.
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 3
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
2. ONDERZOEKSVRAAG EN ONDERZOEKSMETHODE
2.1. De onderzoeksvragen
De centrale onderzoeksvraag bij de kwalitatieve monitor is hoe de gedane aanpassingen in
de fysieke leeromgeving (al of niet in samenhang met andere maatregelen) hebben geleid tot
het resultaat. Dat betekent dat bij de kwalitatieve monitor de "hoe-vraag" centraal staat.
Naast deze centrale onderzoeksvraag zijn door het ministerie nadere deelvragen
geformuleerd: Welke processen hebben zich voltrokken rondom de aanpassingen in de
fysieke leeromgeving? En hoe zijn die processen in kwalitatieve termen te kwalificeren?
Hebben deze maatregelen geleid tot een verbetering van het schoolklimaat voor leerling en
docenten en zo ja hoe? Op welke wijze is het onderwijs(proces) verbeterd, bijvoorbeeld de
aansluiting van theorie en praktijk? Wat waren hierbij de succes- en faalfactoren? Hebben de
aanpassingen invloed gehad op de verhouding van de school met het vervolgonderwijs of het
bedrijfsleven en zo ja welke? Wat heeft een en ander voor leerlingen en docenten
opgeleverd? Zijn er uit de onderzochte scholen goede voorbeelden te destilleren, die breder
kunnen worden verspreid?
Om deze vragen te beantwoorden hebben wij bij een representatief aantal scholen de
uitvoering van de regeling onderzocht. Deze scholen zijn door ons twee keer bezocht waarbij
we interviews hebben gehouden met diverse geledingen en we de resultaten hebben
geschouwd. De weerslag daarvan is opgenomen twee rapportages.
2.2. De steekproef
Om verantwoorde uitspraken te kunnen doen over de kwaliteit van de processen die zich
rondom de aanpassingen in de fysieke leeromgeving op basis van de regeling hebben
voltrokken hebben wij een substantieel aantal scholen in het onderzoek betrokken. Onder
substantieel verstaan wij 10% van de scholen die hebben geparticipeerd in de regeling.
De representativiteit van deze scholen is geborgd door er zorg voor te dragen dat de
procentuele verdeling in de steekproef van negen criteria in zeer belangrijke mate
overeenkomt met de procentuele verdeling van deze criteria bij alle scholen die hebben
geparticipeerd in de regeling. Per criterium stellen wij als voorwaarde dat de afwijking niet
groter mag zijn dan plus of min 2,5%. Voor de standaardbijdrage zijn op basis van de regeling
door 415 scholen aanvragen ingediend en door de Minister gehonoreerd. In de steekproef
zijn daarom 41 scholen opgenomen. Tot deze scholen behoren 86 vestigingen. Het aantal
leerlingen op deze scholen bedraagt ongeveer 41.500.
In bijlage 1 van dit rapport zijn de scholen uit de steekproef opgenomenevenals de nadere
detaillering op basis van de hiervoor genoemde criteria.
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 4
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
2.3. De ijkmomenten en geledingen
Om de resultaten en effecten van de regeling zo zuiver mogelijk in beeld te kunnen brengen
onderscheiden we in deze monitor drie momenten: de situatie voor de uivoering van de
regeling (de nulsituatie), de stand van zaken in het vierde kwartaal 2007 (het eerste
ijkmoment) en de situatie in het vierde kwartaal in 2008 (het tweede ijkmoment).
De situatie zoals die vóór het bekend worden van de regeling voor de school gold, is op te
vatten als de nulmeting of nulsituatie. Die nulsituatie was, zoals uit de eerste rapportage
bleek, geen statische. Scholen hadden op dat moment ook projecten in de sfeer van de
subsidieregeling in uitvoering, of hadden al dan niet ver gevorderde plannen daartoe.
Het eerste ijkmoment is de situatie in het vierde kwartaal van 2007. Op dat moment is de
regeling meer dan een jaar van kracht. De beschikkingen op de aanvragen voor de
standaardbijdragen zijn op 1 maart 2006 verstrekt, die voor de extra bijdrage eerste tranche
op 1 juli 2006 en de beschikkingen voor de extra bijdrage tweede tranche op 1 oktober 2006.
De nulsituatie en de resultaten van het eerste ijkmoment zijn verwoord in onze eerste
rapportage van januari 2008. Het tweede ijkmoment is de situatie in het vierde kwartaal van
2008. Dat beeld is nu compleet en vormt de basis voor deze eindrapportage.
2.4. Interviews en schouwingen
Alle 41 scholen (en in verreweg de meeste gevallen alle vestigingen) zijn door ons twee maal
bezocht. Bij deze schoolbezoeken zijn niet alleen de interviews afgenomen, maar zijn ook de
aanpassingen (voor zover gerealiseerd) feitelijk geschouwd. Dat heeft niet alleen
geresulteerd in een rijk gevarieerd beeld van aanpassingen, innovaties en aansluiting bij
relevante onderwijskundige ontwikkelingen, maar ook van de noodzaak daartoe en dilemma's
erbij.
In de eerste rapportage stonden vier thema's centraal: de regeling zelf, het keuzeproces dat
binnen de school heeft plaatsgevonden in het kader van de regeling, de onderwijskundige
aspecten samenhangend met de regeling en de effecten van de aanpassingen in de fysieke
leeromgeving op basis van de regeling. Een korte samenvatting daarvan is opgenomen in de
volgende paragraaf.
Bij de interviews voor het tweede ijkmoment stonden de volgende thema's centraal: de
realisatie van de aanpassingen, effecten van de aanpassingen intern, effecten van de
aanpassingen extern en verwachtingen en lessen voor de toekomst.
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 5
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
3. RESULTATEN EERSTE IJKMOMENT; KORTE SAMENVATTING
Bij het eerste ijkmoment waren de interviews geconcentreerd rondom een viertal thema's:
Aspecten die samenhangen met de regeling op zichzelf. Hoe werd/wordt de regeling
gewaardeerd, wat viel op, wat was duidelijk en minder duidelijk, wat is inmiddels
gerealiseerd, hoe verloopt de uitvoering en zijn er verschillen als het gaat om (vervangende)
nieuwbouw en aanpassing, en waarop ligt het accent van de aanpassing (bouwkundig of
investeringen in de sfeer van inventaris)?
Aspecten die samenhangen met het keuzeproces. Welke keuzes zijn gemaakt binnen de
school, wie waren bij dat keuzeproces betrokken en waar lag de beslissingsbevoegdheid, hoe
werd het keuzeproces gewaardeerd, zijn externe partijen (bedrijfsleven, vervolgonderwijs
en/of ouders) betrokken bij het project en welke elementen speelden in het keuzeproces een
bepalende rol?
Aspecten die samenhangen met onderwijskundige ontwikkelingen. Wat is de relatie met de
introductie van de werkplekkenstructuur, hoe is omgegaan met de simulatie van
praktijksituaties, wat is de rol van onderwijskundige methoden, hoe is aandacht besteed aan
de aansluiting theorie en praktijk en met inter- en intrasectorale programma's?
Aspecten die samenhangen met de effecten van de aanpassingen. Welke effecten werden
verwacht van de aanpassingen en hebben die ook plaatsgevonden, waren er (onbedoelde)
neveneffecten, zijn de effecten merkbaar (meetbaar) en worden de aanpassingen ook extern
benut?
3.1. De regeling aanvullende subsidie praktijkgerichte leeromgeving
In totaal zijn 415 aanvragen ingediend voor een standaardbijdrage (dit is op het niveau van
het brinnummer). In theorie hadden dit 457 aanvragen kunnen zijn. Wordt gekeken naar het
vestigingsniveau, dan blijkt dat 553 aanvragen zijn gedaan op een mogelijk totaal van 679.
Dat impliceert dat voor 10% van de scholen en 19% van de vestigingen door het bevoegd
gezag geen aanvraag is ingediend.
Voor een extra bijdrage was een eigen investering een subsidievoorwaarde. Dit gold niet voor
de standaardbijdrage.Wij hebben waargenomen dat scholen regelmatig er ook voor kozen de
standaardbijdrage met eigen middelen aan te vullen. Hoe groot deze eigen inzet is geweest
valt op basis van dit onderzoek moeilijk in te schatten, maar een factor 1,5 sluiten wij niet uit.
In de interviews is uitgebreid stilgestaan bij de opvattingen over de regeling op zichzelf. In zijn
algemeenheid kan zonder meer worden gesteld dat deze tevredenheid als groot is aan te
merken.
De positieve waardering wordt ingegeven door een aantal overwegingen. Allereerst gaat het
daarbij om het feit zelf dat er specifieke (positieve) aandacht wordt geschonken en middelen
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 6
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
worden toegekend aan het vmbo. Deze aandacht wordt in veel gevallen gemist of te beperkt
gevonden in verhouding tot de aandacht voor de avo-sector. Bovendien wekt het veel irritatie
dat, voor zover er specifiek aandacht wordt gegeven aan het vmbo, deze veelal een
negatieve lading heeft.
Dit doet veel te weinig recht aan de grote inspanningen die, zeker bij de beroepsgerichte
afdelingen, worden geleverd. Dat beeld leeft naar wij hebben gemerkt zeker niet alleen bij het
management en de docenten, maar ook bij de leerlingen. Het negatieve effect hiervan op het
eigen zelfbeeld van deze scholen en het schoolklimaat moet niet worden onderschat.
Van een andere orde is de ervaren eenvoud van de regeling en de aandacht voor zo min
mogelijk administratieve lasten. Veelal werd in dat verband gewezen op de relatief
eenvoudige aanvraagprocedure en de snelheid waarmee de beschikkingen werden verleend,
respectievelijk de betalingen werden verricht. In dit kader was ook illustratief dat de meeste
geïnterviewden van mening zijn dat uit de regeling eerder vertrouwen (volgens hen terecht) in
de scholen sprak dan wantrouwen.
Ook de relatief beperkte nadruk op controleaspecten werd in dit verband genoemd, waarbij
overigens als vanzelfsprekend werd geacht dat er verantwoording dient te worden afgelegd
over de verkregen middelen. Wij tekenen hierbij verder aan dat de belangstelling over de
uitvoering van de regeling (bijvoorbeeld in het kader van dit onderzoek) over het algemeen
als blijk van interesse vanuit "het Haagse" wordt beschouwd.
De regeling maakt geen onderscheid in de noodzaak van aanpassingen in de fysieke sfeer
(dat wil zeggen de grootste tekortkomingen bij voorrang oplossen). Deze invalshoek wordt
verschillend gewaardeerd. Een dergelijke prioriteitsstelling lijkt op het eerste gezicht voor de
hand liggend, maar nadrukkelijk werd erop gewezen dat een dergelijke benadering de
complexiteit van de regeling aanmerkelijk zou hebben vergroot en geen recht had gedaan
aan de variëteit van oorzaken die aan achterstandssituaties ten grondslag kunnen liggen.
In de regeling is opgenomen dat aanpassingen binnen een termijn van 18 maanden moeten
zijn gerealiseerd en in geval van (vervangende) nieuwbouw binnen 30 maanden. De
opvattingen over deze termijnen lopen nogal uiteen. Enerzijds worden deze termijnen als een
positief drukmiddel ervaren om de veranderingen met voortvarendheid aan te pakken. Maar
het merendeel van de scholen geeft aan de termijnen als weinig realistisch te beschouwen.
Gedurende ons onderzoek bleek dat veel scholen niet in staat waren deze termijnen ook
werkelijk te realiseren. Van de mogelijkheid om uitstel aan te vragen is door de
schoolbesturen dan ook in zeer ruime mate gebruik gemaakt. In de loop van 2007 is door het
Ministerie besloten een jaar uitstel te verlenen aan alle scholen.
De scholen ervaren een groot verschil bij nieuwbouw respectievelijk aanpassing op het vlak
van de eigen mogelijkheden om processen te kunnen sturen. De afhankelijkheid van lokale
politieke besluitvorming bij nieuwbouw wordt over het algemeen als zeer vertragend ervaren.
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 7
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
Als aandachtspunt voor vooral kleinere scholen werd aangegeven dat een forse investering
(met name in de sfeer van inventarissen) zeker op termijn tot een fors beslag leidt op de
middelen in het kader van de bekostiging van de materiële uitgaven. Hiermee is naar hun
zeggen te weinig rekening gehouden.
Hoewel het onderscheid tussen een bouwkundige aanpassing en een inventarisinvestering
niet altijd volledig helder is (denk aan aan-en afvoerleidingen gekoppeld aan bijvoorbeeld
lasapparatuur) hebben wij begin 2008 een inschatting gemaakt van het accent waarop de
projecten betrekking hadden. In 22% van de gevallen lag het accent op de inrichting en bij
78% op bouwkundige aanpassingen.
Bij de ontwikkeling van de plannen en projecten hebben de scholen zich over het algemeen
breed georiënteerd. Best practices zijn bijvoorbeeld bezocht, al dan niet onder begeleiding
van huisvestingadviseurs of architecten. Opvallend hierbij is dat die kennis bij de teams op
scholen (management en vakdocenten) over het algemeen al in redelijke mate aanwezig is.
De behoefte aan additionele voorbeelden of ervaringen is op dit vlak beperkt.
3.2. Het keuzeproces
Het eerste aspect bij het keuzeproces waarnaar wij gekeken hebben is wie op hoofdlijnen
binnen de schoolorganisatie beslissende keuzes heeft gemaakt ten aanzien van de
nieuwbouw, aanpassingen en nieuwe inrichtingen. We onderscheiden daarbij een
overwegende top-down-benadering en een overwegende bottom-up-benadering.
Bij de eerste benadering is de schoolleiding (en/of het bestuur) bepalend geweest bij de
gemaakte keuzen, bij de tweede benadering ligt het accent op de professionals op de
werkvloer, het docentencorps. Hoewel de scheidslijn hiertussen niet altijd even scherp is
(veelal is sprake van een wisselwerking) komt uit de interviews naar voren dat iets vaker
sprake is van een top-down-benadering.
Bij ongeveer een kwart van de scholen viel op dat de subsidieregeling door de schoolleiding
(mede) is gebruikt om onderwijskundige vernieuwingen, zoals de introductie van
werkplekkenstructuren, vormen van intersectorale samenwerking of verbinding van theorie en
praktijk een extra impuls te geven. Sterker uitgedrukt, om die ontwikkeling hiermee min of
meer af te dwingen.
De betrokkenheid van leerlingen was bij de planning en uitvoering van de bouwkundige
aanpassingen (of nieuwe inrichting) relatief beperkt. In gevallen waarbij daarvan wel sprake
was, ging het veelal om de kleurstelling. Bij ongeveer 15% van de scholen zijn de leerlingen
actief betrokken (geweest) bij de uitvoering van de aanpassingen, bijvoorbeeld in de vorm
van onderwijsprojecten. De ervaringen daarmee waren zonder uitzondering positief.
Wat betreft de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het opstellen van de plannen geldt ook
dat deze zeer beperkt is geweest (uiteraard los van het professioneel inschakelen van
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 8
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
bedrijven). Wel geldt dat er in de sfeer van het reguliere onderwijsproces in een aantal
gevallen geëxperimenteerd wordt met vormen van reclame-uitingen in ruil voor het
beschikbaar stellen van leermiddelen (bijvoorbeeld bestelauto's).
3.3. Onderwijskundige aspecten
De aanpassingen in de fysieke leeromgeving hebben in nagenoeg alle gevallen een directe
relatie met onderwijskundige of didactische principes en uitgangspunten. De fysieke
leeromgeving is dus ondersteunend aan het primaire proces. Voor een belangrijk deel van de
aanpassingen geldt dat zij zijn uitgevoerd om dat primaire proces in kwalitatieve zin op een
hoger plan te brengen. Zwaar verouderd materiaal is bijvoorbeeld vervangen, de toepassing
van de werkplekkenstructuur is op een professionelere wijze vormgegeven en theorie- en
praktijklokalen zijn in fysieke zin aan elkaar verbonden.
Wij hebben geïnventariseerd in welke mate bij de bouwkundige aanpassingen er een
expliciete relatie is gelegd met onderwijskundige keuzes. Dat leverde het volgende beeld op:
De introductie of verbetering van de werkplekkenstructuur (92%);
De introductie of verbetering van digitale hulpmiddelen (48%);
De versterking van inter-en intrasectorale samenwerking (34%);
De intensievere aansluiting theorie en praktijk (88%);
De extra aandacht voor de aansluiting onderbouw-bovenbouw (34%).
We merken hierbij op dat deze aspecten ook in combinatie met elkaar kunnen voorkomen.
Opvallend is dat in nagenoeg alle gevallen expliciet aandacht is geschonken aan de
werkplekkenstructuur en de (verdere) integratie van theorie en praktijk in het
onderwijsproces.
Bij de onderwijskundige vernieuwingen viel ons op dat er op dit vlak opvallende verschillen
zijn tussen de onderscheiden sectoren. De "veranderingsbereidheid" is naar onze
waarneming over het algemeen groter bij de sectoren zorg en economie dan bij de sector
techniek. Een eenduidige reden daarvoor hebben wij niet kunnen traceren.
3.4. Effecten aanpassingen
Een van de kernvragen in dit onderzoek is of de aanpassingen "meetbaar" effecten hebben
gehad op het werkklimaat voor de docenten en het leerklimaat voor de leerlingen. Wij hebben
daar naar gevraagd en de uitkomsten zijn hieronder weergegeven. Het gaat om antwoorden
van leerlingen en docenten zelf, niet om de perceptie van de schoolleiding of het bestuur. Het
blijkt dat in 83% van de scholen het schoolklimaat voor leerlingen is verbeterd (27%
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 9
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
enigszins; 56% sterk). Dat percentage geldt ook voor het werkklimaat van de docenten (22%
enigszins; 61% sterk).
Een term die wij in dit verband met grote regelmaat opvingen bij docenten en leerlingen was
"trots". Trots op wat met de aanvullende middelen is gerealiseerd, in een onderwijssector die
over het algemeen wordt geconfronteerd met negatieve berichtgeving. Die trots wordt ook
uitgedragen, bijvoorbeeld tijdens de open dagen als ouders op zoek zijn naar voor hun
kinderen geschikt en eigentijds onderwijs. Naar de opvatting van de in deze sector werkzame
professionals zal het effect van de aanpassingen mede bijdragen aan een positievere
beeldvorming over dit onderwijs.
Over het algemeen betekenen de aanpassingen in de fysieke sfeer dat gewerkt wordt in
grotere ruimten, waarin ook grotere groepen tegelijkertijd onderwijs ontvangen. Het betekent
voor leerlingen, maar zeker voor docenten een andere werkwijze, die een groot beroep doet
op hun flexibiliteit.
Het maakt het werk naar de opvatting van de meeste geïnterviewden spannender, en ook
zichtbaarder, bijvoorbeeld naar collega's toe. Veelal geldt wel dat voor lwoo-leerlingen, of
voor het praktijkonderwijs gekozen blijft worden voor behoud van een meer afgeschermde
(veiliger) omgeving.
Als belangrijkste effect wordt genoemd het nu weer up-to-date zijn van de fysieke
leeromgeving. Deze waarneming geeft aan waar de schoen in dit verband de afgelopen tijd
heeft gewrongen. Het ontbreken van voldoende additionele middelen. Simpel, maar waar. Dat
de regeling geen generieke verhoging van het schoolbudget was, maar in de kern een
doeluitkering, stond er borg voor dat de middelen ook daadwerkelijk op relatief korte termijn
zijn ingezet voor het beoogde doel.
Opvallend is dat docenten in meerdere gevallen een duidelijk verband waarnemen in de
sectorkeuze van leerlingen. Aangepaste en vernieuwde onderwijsruimten hebben naar hun
overtuiging een zekere aanzuigende werking.
In de interviews met de leerlingen viel ons verder op dat zij "nieuwe" spullen waarderen, en er
vervolgens ook zuiniger mee omgaan. Dat is ook de waarneming van docenten. Een nieuwe
inrichting vergroot zo lijkt het, de sociale controle, zonder dat daarvoor allerlei ge- en
verbodsbordjes nodig zijn.
De uitvoering van het primaire onderwijsproces (mede en vooral door de toepassing van de
werkplekkenstructuur) heeft nog een bijkomend en wellicht niet voorzien effect. Dit betreft de
duidelijke daling van de lesuitval. Doordat meer docenten (veelal samen met
onderwijsassistenten) een groep leerlingen begeleiden, betekent het uitvallen van een van
hen nog niet dat lessen volledig vervallen. Deze "tekorten" kunnen (zolang het niet gaat om
structurele problemen) veelal relatief eenvoudig opgevangen worden.
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 10
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
4. HET TWEEDE IJKMOMENT: DE RESULTATEN
Stond bij de eerste serie interviews vooral het proces van de uitvoering van de regeling
centraal, bij de interviews in het vierde kwartaal 2008 is vooral gekeken naar de effecten van
de aanpassingen in de fysieke leeromgeving. Enerzijds hebben we de voortgang van de
realisatie in beeld gebracht van projecten die meer tijd in beslag namen (meestal projecten in
de sfeer van vervangende nieuwbouw), en anderzijds hebben we de effecten ende
bestendiging ervan bij reeds gerealiseerde projecten in kaart gebracht.
De (open) interviews in de tweede onderzoeksronde hebben zich gecentreerd rondom de
volgende vier thema's:
Aspecten rondom de realisatie van de aanpassingen. In hoeverre zijn de aanpassingen
gerealiseerd? Is er afgeweken van het oorspronkelijke (project)plan en zo ja, waaruit bestond
de verschuiving?
Effecten van de aanpassingen: intern. Welke onderwijsvernieuwingen zijn middels de
regeling ingevoerd en met welk effect? Wat heeft het plan voor de leerlingen en de docenten
opgeleverd?
Effecten van de aanpassingen: extern. Zijn de resultaten van de aanpassingen gebruikt in de
externe communicatie en op welke wijze is dit gebeurd? Welke effecten zijn gemeten ten
aanzien van de instroom? Welke gevolgen hebben de verbeteringen gehad op de relatie met
het vervolgonderwijs en het bedrijfsleven?
Verwachtingen en lessen voor de toekomst. Zijn de verwachtingen uitgekomen? Is er sprake
van een eenmalige impuls of is er een ontwikkeling in gang gezet en op welke manier? Welke
lessen zijn er ten positieve of ten negatieve zin uit het proces te trekken? Tenslotteis
gevraagd of verwachtingen, terugkijkend op het traject, zijn uitgekomen.
4.1. De realisatie
Hoe staat het met de realisatie van de plannen, waarvoor de subsidieregeling is gebruikt? Uit
de rondgang blijkt, dat veel in beweging is gezet. Eind 2008 is 56% van de plannen volledig
uitgevoerd. Zowel aanpassingen van gebouwen als nieuwbouwprojecten zijn met vaart ter
hand genomen en afgerond. De percentages voor aanpassingen respectievelijk voor
nieuwbouw (al dan niet in samenhang met aanpassingen) verschillen nauwelijks van elkaar.
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 11
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
Mate van realisatie
56%
44%
60%
40% Geheel
20% Gedeeltelijk
0%
Zoomen we in op de projecten die nog niet (volledig) zijn gerealiseerd, dan blijkt dat in een
enkel geval het project nog in het planstadium is. Een faillissement van een aannemer,
vergunningprocedures bij gemeenten worden genoemd als oorzaken voor ernstige stagnatie.
De meeste van de nog niet gerealiseerde projecten zijn in de fase van uitvoering. Een (groot)
deel van het budget is al besteed. Verwacht mag worden dat deze plannen binnen afzienbare
tijd tot voltooiing komen.
Wat opvalt bij de beschouwing van de antwoorden op de vraag naar de realisering van de
projecten is het hoge ambitieniveau van de scholen bij het inzetten van de regeling. Soms is
dit een achterliggende oorzaak voor vertraging. De polsstok is te kort of de sloot te breed. In
andere gevallen is de realisering van de plannen een aanleiding om nu door te pakken: we
gaan verder op de ingeslagen weg. Dan is er sprake van een vliegwieleffect.
Op grond van de regeling mag het schoolbestuur dat de standaardbijdrage heeft
aangevraagd voor aanpassing of inrichting/inventaris die vergoeding op een later moment
alsnog aanwenden voor een andere sector of voor vervangende nieuwbouw. Het blijkt dat bij
18 van de 41 geïnterviewde scholen er sprake is van verschuivingen in het oorspronkelijke
projectplan. De projectplannen van 23 instellingen hebben daarom geen wezenlijke
afwijkingen ondergaan. Gevraagd naar de aard van de afwijkingen van de plannen geven de
antwoorden daarop het volgende beeld:
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 12
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
In de eerste plaats moet opgemerkt worden dat in een groot aantal gevallen sprake is van
meer dan één aspect van het projectplan dat gewijzigd is. Omdat een wijziging niet alleen
inhoudelijke aandacht vraagt, maar ook tijd kost, is een afwijking van het tijdpad in veel
gevallen het gevolg van een inhoudelijke verandering van het oorspronkelijke plan. Het
aspect tijdpad is daarom vaak genoemd in combinatie met een andere aanpassing. Dit
verklaart de hoge score van het aspect ´tijdpad´ en relativeert dat ook enigszins.
Verder blijkt dat planinhoudelijke afwijkingen (in totaal 8) het meest zijn opgetreden in
vergelijking met aanpassing van projectplannen door verschuiving tussen sectoren (3 keer),
verschuiving tussen locaties (2 keer) en overige afwijkingen (1 keer).
Bij nadere beschouwing over aanpassing van de projectplannen kunnen we een precisering
naar de aard van de oorspronkelijke plannen aanbrengen. Zo blijkt 29% van de
geconstateerde afwijkingen in de projectplannen van toepassing op plannen voor aanpassing
van het gebouw. Bij projectplannen voor (vervangende) nieuwbouw is9% van de afwijkingen
geconstateerd.
Het grootste deel van de afwijkingen, namelijk 63%, heeft betrekking op projectplannen voor
aanpassing en nieuwbouw. Wat we hierover kunnen zeggen is dat het voor de hand ligt dat
naarmate de projectplannen meer omvattend van karakter zijn en / of de complexiteit van
projectplannen toeneemt er kennelijk ook meer afwijkingen zijn ten opzichte van de
oorspronkelijke plannen.
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 13
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
4.2. Effecten van de aanpassingen:intern
Uit de vraag hoe lang er nu lesgegeven wordt in de nieuwe situatie, dat wil zeggen na de
aanpassingen en (ver)bouw met behulp van de subsidieregeling, ontstaat een beeld van de
ervaringsgrondslag waarop de geïnterviewden hun mening geven over de effecten van de
regeling die hierna aan de orde komen.
Ervaring met de nieuwe situatie
63%
80%
0-6maanden
60% 29%
40% 9% 6-12maanden
20%
>12maanden
0%
De ervaringen met de resultaten van de inspanningen van de scholen blijken al vrij breed te
zijn. Het grootste deel van de scholen (63%) heeft inmiddels meer dan 12 maanden ervaring
op kunnen doen met de resultaten van de aanpassingen of (vervangende) nieuwbouw. De
belangrijkste opmerkingen die hierbij vanuit de scholen zijn gemaakt hebben betrekking op de
voorbereiding van de plannen, die vaak ineen vergevorderd stadium waren toen de
subsidieregeling bekend werd gemaakt. Daardoor kon een versnelling worden gemaaktwaar
men nu al meer dan een jaar en soms twee of drie jaar profiteert.
In situaties waarin gedurende het vervolg op de subsidieaanvraag ingrijpende wijzigingen in
de plannen zijn aangebracht, zoals een verschuiving naar andere sectoren, zijn de ervaringen
met lesgeven van kortere duur.
Bij zeven scholen kunnen nog weinig effecten gemeten worden, omdat de plannen nog niet in
zodanige mate gerealiseerd zijn dat er al sprake is van relevante ervaringsgegevens.
De subsidieregeling heeft tot doel om het vernieuwingsprocesdat het praktijkgericht
onderwijs doormaakt financieel een extra impuls te geven.
Bij het meten van de effecten van de bouwkundige aanpassingen hebben wij een
onderscheid gemaakt naar een aantal onderwijskundige vernieuwingen:
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 14
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
de introductie of verbetering van de werkplekkenstructuur
de introductie of verbetering van digitale hulpmiddelen
de versterking van inter- of intrasectorale samenwerking
de intensievere aansluiting theorie en praktijk
de extra aandacht voor de aansluiting onderbouw bovenbouw.
Uit de rapportage naar aanleiding van het eerste ijkmoment van de regeling 1 bleek dat in
nagenoeg alle gevallen in de planvorming expliciet aandacht is geschonken aan de
werkplekkenstructuur en de (verdere) integratie van theorie en praktijk in het
onderwijsproces. Op grond van de uitkomsten van het tweede onderzoek stellen we vast dat
op deze twee onderwijsvernieuwingen volgens de scholen door toepassing van de regeling
belangrijke resultaten zijn geboekt.
Effecten op onderwijskundige vernieuwingen
100% 19% 26%
80% 63% 65%
76% 41%
60% 41% Groot
40% Enige mate
31% 41% 26%
20% 12% 32% Gering
6% 12% 9%
0%
WPS Digitale Intra/intersectorale Theorie & Onderbouw/
hulpmiddelensamenwerking praktijk bovenbouw
Uit de interviews blijkt dat op het terrein van de digitale leeromgeving de scholen ook een
forse inhaalslag hebben gemaakt, zonder dat hierop nadrukkelijk gestuurd is in de
planvorming. Hiermee heeft de regeling een belangrijke impuls geleverd aan de digitalisering
van het onderwijs op de scholen, zodat zij in hun onderwijsactiviteiten beter aan kunnen
sluiten op de maatschappelijke context.
De effecten op het terrein van intra/intersectorale samenwerking en aansluiting onderbouw en
bovenbouw laten iets gematigder resultaten zien. De gegevens uit de interviews laten
hiervoor geen verklaring zien.Wij zijn geneigd om hier een verband te leggen met de voor
1 Kwalitatieve monitor Regeling aanvullende subsidie praktijkgerichte leeromgeving 2006, eerste rapport,
pag. 18
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 15
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
deze vormen van onderwijsvernieuwing vereiste organisatorische en procesmatige
interventies die deze regeling niet faciliteert.
Naast de onderwijsvernieuwende impuls van de regeling is het leer- en werkklimaat voor
leerlingen en docenten een belangrijk oogmerk van de regeling. Bij de tweede vragenronde
langs de onderwijsinstellingen blijkt, zoals de grafiek toont, de tevredenheid over de
aanpassingen in de leeromgeving bij zowel docenten als leerlingen hoog.
De aanpassingen hebben bijvoorbeeld ook een positieve invloed gehad op de motivatie van
docenten. "Het heeft hun enthousiasme weer teruggebracht, wat een beetje weg was gezakt",
aldus een schooldirecteur. Daarnaast ervaren docenten de manier van lesgeven als
uitdagender. Een docent is niet langer alleen een docent, maar ook een coach. Dit mist zijn
effect niet op het schoolklimaat, dat in driekwart van de scholen (76%) als `groot' wordt
geschat.
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 16
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
Effect op het schoolklimaat
76%
80%
60% Groot
18%
40% Enigemate
6%
20% Gering
0%
Meer in het bijzonder worden als effecten van de vernieuwingen in de school genoemd dat
het onderling contact tussen docenten en tussen docenten en leerlingen is toegenomen.
Docenten gaan meer als team opereren. "Investeringen betalen zich terug in inzet van
docenten", zo merkt iemand op. De investeringen in gebouw en inventaris en het gezamenlijk
nadenken over het onderwijssysteem vergroten de betrokkenheid van alle partijen binnen de
school.
Bij het vragen naar het effect van de regeling op het voortijdig schoolverlaten zegt het
overgrote deel van de scholen dat het effect hierop gering is.
Effect op het voortijdig schoolverlaten
73%
80%
60%
Groot
40% 12% 15% Enigemate
20% Gering
0%
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 17
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
Dit fenomeen doet zich naar de mening van de ondervraagden vooral voor in het
vervolgonderwijs en niet op de scholen in deze sector. Daar waar voortijdig schoolverlaten
wel als een belangrijk aandachtspunt wordt ervaren, zijn andere maatregelen genomen die dit
tegengaan.
De effecten van de regeling hebben volgens de ondervraagden in 33% van de scholen een
groot effect op de doorstroom en in 39% van de scholen enig effect gesorteerd.
Effect op de doorstroom
39%
33%
40% 27%
30% Groot
20% Enigemate
10% Gering
0%
Leerlingen zijn door de betere aanpassingen in de leeromgeving beter toegerust voor het
vervolgonderwijs. "De drempel is lager gemaakt", volgens een geïnterviewde. Een andere
school noemt het feit dat leerlingen nu zelfstandiger kunnen werken een belangrijke oorzaak
voor een verbetering van de doorstroom. Tegelijkertijd zeggen de scholen dat de
inspanningen om de doorstroom van leerlingen tot een succes te maken niet alleen
afhankelijk zijn van aanpassingen in de fysieke sfeer. Er zijn ook andere maatregelen
genomen om hier aan te werken, zoals samenwerking met roc's.
Het is niet eenvoudig een direct verband te leggen tussen een aanpassing in de fysieke
leeromgeving en de onderwijsprestaties. In veel gevallen is het daar ook nog te vroeg voor en
zullen de resultaten van het kwantitatieve onderzoek naar de effecten van de
subsidieregeling gegevens op moeten leveren. Toch zijn de ondervraagde scholen
overwegend positief. Zij schatten de invloed van de aanpassingen op de prestaties van de
leerlingen positief in, zoals uit bijgaande grafiek duidelijk wordt.
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 18
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
Effect op de schoolprestaties van leerlingen
44%
50% 32%
40% 24%
Groot
30%
Enigemate
20%
Gering
10%
0%
Motivatie van leerlingen en docenten is volgens de scholen hierin de centrale factor die de
prestaties verhoogt. Leerlingen worden meer uitgedaagd, hebben meer plezier in het werken
met goede materialen in een mooie omgeving, zijn serieuzer bezig.
In de beginfase hadden leerlingen nog moeite met het zelfstandig werken. Ze hadden liever
dat de docent vertelde wat ze moesten doen. Voor leerlingen betekent dit niet langer
consumeren, maar actief participeren. Ook is er sprake van een andere manier van leren.
Leerlingen doen nieuwe competenties en sociale vaardigheden op. Ze presenteren beter,
weten beter hoe gesprekken aan te gaan en wat ze willen en kunnen.
Overigens onderkennen de geïnterviewden dat de cijfers nog niet hard zijn, het gaat meer om
indrukken. In het onderzoek naar de kwantitatieve effecten van de regeling zal een
cijfermatige onderbouwing tot duidelijker conclusies kunnen leiden over de invloed van de
verbeteringen op de schoolprestaties.
Bij het benoemen van de effecten van de regeling op de ontwikkeling van sectoren,
programma's en leerwegen staat het woord `ontwikkeling' centraal. Er is een ontwikkeling in
gang gezet, of deze ontwikkeling heeft een belangrijke impuls gekregen door de
vernieuwingen in de leeromgeving.
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 19
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
Effect op de ontwikkeling van sectoren, programma's en
50% leerwegen
50% 30%
40% 20% Groot
30%
Enigemate
20%
Gering
10%
0%
Zo heeft de regeling op veel scholen voor de sector techniek een breder aanbod mogelijk
gemaakt, waardoor de leerlingen zich beter kunnen oriënteren. Er zijn nieuwe opleidingen
gestart. De digitale hulpmiddelen sluiten beter aan bij wat wordt gevraagd in de
beroepspraktijk van de leerlingen.
Overigens verschillen deze effecten per sector sterk. In de sector techniek zijn die anders
dan in de sector zorg en in het groenonderwijs zijn de veranderingen minder spectaculair. Al
met al is er sprake van een effect dat in gang gezette ontwikkelingen versterkt.
4.3. Effecten van de aanpassingen: extern
Naast de effecten op onderwijskundig gebied binnen de school, hebben wij ook onderzocht
welke effecten het gebruik van de subsidieregeling heeft gehad in het verkeer van de
onderwijsinstelling met de buitenwereld.
De eerste vraag die in dit kader aan de orde komt, is of de school de fysieke aanpassingen
heeft gebruikt in de externe communicatie.
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 20
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
Effect op de externe communicatie
63%
70%
60% 34%
50% Veel
40%
Inbeperktemate
30%
20% 3%
Niet
10%
0%
Uit de reacties op deze vraag komt sterk naar vorendat de scholen werken aan hun imago
en dat de vernieuwingen die zijn aangebracht hierop een positief effect hebben. Er is
geïnvesteerd in de school en dat betekent dat de school meetelt in het onderwijsaanbod. De
scholen voelen zich serieus genomen.
Leerlingen en ouders worden het meest genoemd als doelgroep van de externe
communicatie. Via eigen publicaties, website, open dagen laten de scholen zien wat er tot
stand is gebracht. Van de opening van locaties, lokalen en voorzieningen wordt een feestje
gemaakt, waar lokale politiek en pers worden uitgenodigd. Ook bedrijven en instellingen zijn
in veel gevallen op de hoogte gebracht van de vernieuwingen, wat leidt tot een beter contact,
meer stageplekken en een grotere bekendheid van de school.
Sommige scholen zijn weer een voorbeeld geweest voor andere scholen en hebben veel
oriëntatiebezoeken gehad.
Daarnaast melden wij ook dat sommige scholen aangeven dat zij niet zo goed zijn in hun
public relations. Vooral van de kleinere scholen vraagt dit om een inzet en deskundigheid die
niet altijd beschikbaar is.
Voor het beantwoorden van de vraag welke effecten de vernieuwingen hebben gehad op de
instroom van nieuwe leerlingen is het enerzijds wellicht te vroeg en anderzijds is er de
afhankelijkheid van andere autonome ontwikkelingen in de omgeving van de school
(demografie, arbeidsmarkt, e.d.).
Uit bijgaande staat blijkt dat de inschatting is dat de instroom van nieuwe leerlingen
substantieel is gestegen of op zijn minst stabiel is gebleven.
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 21
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
Effect op de instroom
48%
50%
40% Daling
20% Stabiel
30%
16% 12% 0-5%
20%
4% 5-15%
10%
>15%
0%
Een enkele kanttekening is hier op zijn plaats. Verschillende scholen noemen als aspect waar
men in toenemende mate rekening mee moet houden de concurrentie met andere scholen.
Zo zegt een aantal scholen te worden geconfronteerd met de aantrekkingskracht van andere
scholen, die bijvoorbeeld nieuwbouw hebben kunnen plegen. Natuurlijk hangt dit nauw
samen met de regio van vestiging van de school.
Andere scholen geven expliciet aan geen concurrentie te willen. Hieruit blijkt dat de gedachte
aan concurrentie wel leeft. In sommige regio's speelt concurrentie helemaal geen rol. Dit
heeft te maken met de vestigingsplaats van de school.
Effect op de aansluiting met het vervolgonderwijs
48%
50% 32%
40% 19% Geen
30%
Inbeperktemate
20%
10% Groot
0%
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 22
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
Eén van de doelstellingen van de subsidieregeling is om de aansluiting van de scholen op het
vervolgonderwijs te verbeteren. Op onze vraag welke invloed de verbeteringen in de
leeromgeving hebben op de verhoudingen van de school met het vervolgonderwijs
antwoorden de scholen positief, zoals uit bijgaande grafiek blijkt.
Ter toelichting geven scholen aan dat (bestaande) samenwerking met het mbo is
geïntensiveerd, omdat er een betere aansluiting met het vervolgonderwijs is gerealiseerd. In
een aantal gevallen zijn de verbeterplannen opgesteld in overleg met het vervolgonderwijs.
De kwaliteitsimpuls heeft er ook toe geleid dat er meer overleg en samenwerking tussen de
docenten van de scholen tot stand komt.
Niet in de laatste plaats willen we hier melden dat scholen aangeven dat leerlingen beter zijn
toegerust om zelfstandig stappen richting het vervolgonderwijs te zetten. Over en weer is er
meer verkeer tussen de leerlingen, soms in de vorm van gebruik van de onderwijsfaciliteiten,
soms in de vorm van stages. Ook al is het nog te vroeg voor een definitieve conclusie, toch
kunnen we stellen dat er sprake is van een naar elkaar toegroeien van de scholen in het
beroepsonderwijs.
De effecten op de relatie van de scholen met het bedrijfsleven zijn iets minder uitgesproken.
Toch is ook hier sprake van een meerderheid van de scholen (61%) die de effecten in meer
of mindere mate positief noemt.
Effect op de relatie met het bedrijfsleven
42%
50% 39%
40% Geen
19%
30%
Inbeperktemate
20%
10% Groot
0%
Uit de antwoorden blijkt dat de samenwerking met het regionale bedrijfsleven een belangrijk
punt van aandacht is, ook al staan nieuwe projecten of samenwerkingsvormen meestal nog in
de kinderschoenen. De aanpassingen in de scholen zijn in ieder geval een stevige impuls om
de samenwerking te intensiveren. "Er valt nog veel te winnen", merkt één van de scholen op.
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 23
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
Nu de meeste scholen de eerste ervaringen met de verbeteringen in de fysieke
schoolomgeving hebben kunnen opdoen is de vraag, hoe deze ervaringen zich verhouden tot
de verwachtingen toen men eraan begon.
Resultaten versus verwachtingen
62%
Geheel
70%
60%
Deels
50% 26%
40%
Inbeperktemate
30% 12%
20% Niet
10% 0%
0%
De meeste scholendie wij bezochten, waren positief over de mate waarin de resultaten
voldaan hebben aan de vooraf ingeschatte verwachtingen. Toch zijn er nog steeds wensen
die niet zijn ingevuld. De scholen benadrukken dat nog niet alle effecten ten volle tot gelding
zijn gekomen. Maar de eerste resultaten stemmen tevreden. Docenten en leerlingen zijn
meer gemotiveerd en verschillende scholen benadrukken dat de uitstraling van de school en
de onderwijsvorm sterk is verbeterd. Dit verhoogt de aantrekkingskracht van de scholen voor
leerlingen, ouders, maar ook voor externe partijen zoals het bedrijfsleven.
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 24
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
Eenmalige impuls of ontwikkeling?
94%
100%
80%
Eenmaligeimpuls
60%
6%
40% Ontwikkeling
20%
0%
In de antwoorden klinkt doordat de eenmalige subsidieregeling niet alleen tot goede
resultaten heeft geleid en de verwachtingen voor de toekomst beter zijn, maar ook dat er met
het realiseren van de aanpassingen in de fysieke sfeer een impuls is gegeven aan een
ontwikkeling. Soms was deze al in gang gezet en heeft de regeling voor een versnelling
gezorgd. Op andere scholen heeft het denken over de invulling en vormgeving van het
onderwijs de ontwikkeling van het onderwijssysteem op gang gebracht en wordt nu verder
gewerkt aan de invulling van plannen. De scholen zijn in beweging gezet en gaan ermee
door.
4.4. De lessen
Welke lessen zijn geleerd? Wat zijn succes- en faalfactoren? Het zijn vragen die van belang
zijn voor het beleid in de toekomst. Om die reden hebben wij op verzoek van het ministerie
gevraagd naar de lessen die de scholen uit het gebruik van deze regeling hebben getrokken.
Uit de antwoorden destilleren wij een aantal lessen, zowel in negatieve als in positieve zin.
Wat je juist wel zou moeten doen en waar het misloopt, komen immers voort uit dezelfde les.
Les 1: Visie voorop
Alle scholen hebben geworsteld met het ontwikkelen van plannen voor aanpassing (of
nieuwbouw) van de praktijkruimten in relatie tot de visie op het onderwijsconcept.
Schoolbesturen die hiereen duidelijke visie op hebben, constateerden een voorsprong bij het
maken van de plannen.
"In de visie op het onderwijsconcept zit de trekkracht voor het tot stand brengen van de
vernieuwing".
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 25
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
"Met het ontwikkelen van de plannen stimuleerden we alle partijen binnen de school tot
nadenken over hoe we onderwijs willen geven in een maatschappij die in beweging is."
"We zijn vanuit onze eigen kracht en visie vertrokken. Gelukkig lag dit al klaar."
Andere scholen realiseerden zich dat het vernieuwen van de schoollokalen niet gaat zonder
een visie:
"We moesten de sprong in het diepe maken. Zwemmen. We hebben de lesmethoden
aangepast, omdat het anders niet zou werken. De subsidie is een geweldige stimulans
geweest."
Er zijn ook scholen die pas later tot het inzicht kwamen dat aanpassing van het gebouw niet
gaat zonder een visie op de wijze waarop onderwijs gegeven wordt.
"Toen we begonnen, dachten we `dit is mooi meegenomen'."Werkende weg kwamen we
erachter dat er meer van ons gevraagd werd. Dit heeft een beweging binnen de school op
gang gebracht."
"Techniekdocenten handelen vanuit een impuls. Ze horen ergens iets over een interessant
nieuw apparaat of programma, maar dat moeten ze wel om kunnen zetten naar didactische
methoden. Het is lastig om die vertaalslag te maken. Wat kan ik ermee? Wat leren de
kinderen ervan? Achteraf gezien hadden we misschien externe deskundigheid in moeten
kopen."
Les 2: Plan-en projectdeskundigheid is nodig
In het (korte) proces van voorbereiding van de subsidieaanvraag is plan-en
projectdeskundigheid van groot belang. Daarmee is een goed plan één van de belangrijkste
succesfactoren geweest voor het welslagen van de aanpassing van het gebouw.
"Als je de subsidie goed invoert, denk ik dat ze gedoemd zijn te lukken. De regeling heeft
ons daarvoor genoeg ruimte gegeven. Je moet een goed plan hebben. Als dat er is, is succes
verzekerd."
"We hebben met een projectplan gewerkt waarin de verwachtingen die we ervan hebben en
de doelen die we beogen centraal staan. Daardoor konden we ook selectief zijn in wat we
aan gingen pakken."
Achteraf hebben scholen ook onbenutte kansen ontdekt en hadden zij als er een plan was
geweest - narigheid kunnen voorkomen.
"We zijn te voorzichtig geweest."
"We hebben ons zitten haasten, zonder een duidelijk plan. Als we dat wel hadden gehad,
hadden we veel efficiënter kunnen werken."
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 26
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
"We hadden geen noodscenario opgesteld. Omdat we alles tegelijk gingen verbouwen werd
het traject zo omvangrijk dat we het niet in de vakantieperiode konden afronden. De
verbouwing moest dus worden afgerond terwijl de kinderen alweer op school waren. Dat
heeft wel tot ontevreden gezichten geleid."
"Als je gaat verbouwen doe het dan niet met leerlingen in het gebouw. Door onhandigheid
met lasapparatuur ontstond er brand. Dat is gewoon niet handig."
"Nooit intern verbouwen. Altijd zorgen voor noodhuisvesting."
"Een dergelijke verbouwing kost veel van de mensen in de school. Die implicaties van de
invoering van vernieuwingen hebben we vooraf niet voorzien. Zo hadden we voor de
docenten graag 7 of 8 taakuren extra in willen plannen."
Les 3: De factor tijd
De subsidieregeling vroeg om directe actie. Er was weinig tijd om de planaanvraag voor te
bereiden. Soms heeft dit heel goed gewerkt, vooral voor de scholen die al (onderwijskundige)
plannen op de plank hadden liggen. Sommige scholen zeggen dat het hen ook heeft behoed
voor al te lang nadenken.
"Als je a zegt, moet je ook b zeggen. Achteraf was het wel goeddat we meteen aan de slag
moesten. We moesten heel selectief te werk gaan."
"We hebben de sprong gewaagd en het heeft goed uitgepakt. We moesten wel."
"Het was een geluk dat alles zo snel moest, ook al heeft het iedereen veel vrije tijd gekost."
Een andere school trekt er de volgende les uit:
"Er moet vooraf goed nagedacht worden over alles. We zijn nu heel vaak geswitcht van
ontwerp. Dat kost tijd. Daar hebben we wel van geleerd."
Les 4: Draagvlak creëren
In de rapportage over het eerste ijkmoment is uitvoerig stilgestaan bij het karakter van de
besluitvorming en het keuzeproces. We constateerden dat de top-down-benadering waarbij
het initiatief in handen is van de schoolleiding net iets vaker is toegepast dan de bottum-up
benadering waarbij de professionals in de school, het docentencorps en leerlingen een
actieve rol spelen in de ontwikkeling van de plannen.
Bij het tweede ijkmoment, nu er in de meeste gevallen wat meer afstand kan worden
genomen, kunnen veel scholen hier kritisch naar kijken. Op basis van de uitlatingen van de
scholen formuleren we als les uit de (positieve en negatieve) ervaringen dat het aanbeveling
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 27
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
verdient om docenten en leerlingen te betrekken bij het proces van verbetering van de
leeromgeving.
"Omdat de lesmethoden niet goed aansloten bij de veranderingen kregen we te maken met
een verhoogd ziekteverzuim bij de docenten. Daar zijn we toen snel mee aan de slag
gegaan. Nu is iedereen tevreden, omdat er optimaal onderwijs geboden kan worden."
"Soms loop je tegen grenzen op. Je ontdekt dat je met mensen te maken hebt. Daarom zullen
we een volgende keer de mensen die ermee moeten gaan werken beter voorbereiden."
"De werkwijze is geweldig. We zijn met iedereen om de tafel gaan zitten. Zo is het plan verder
ingevuld. Iedereen wilde het nog mooier maken."
"Neem altijd je personeel mee in de gedachtevorming. Door samenwerking is het teamgevoel
gestegen."
"De leerlingen hebben de catering verzorgd. Dat is een echte praktijkgerichte leeromgeving.
Dat slaat aan en dat hebben de leerlingen nodig: stimuleren en afwisseling. Je doet een
beroep op ze en ze leren er ook iets van."
4.5. Tot slot
De regeling aanvullende subsidie praktijkgerichte leeromgeving 2006 heeft binnen de scholen
voor veel beweging gezorgd. Misschien zouden we het ook wel een steen in de vijver kunnen
noemen. Door de regeling zijn aanpassingen in de fysieke leeromgeving mogelijk geworden
die soms al op een verlanglijst stonden, maar soms via een snelkookpanmethode ontwikkeld
moesten worden. Dit gaat niet vanzelf. Daar getuigen de uitkomsten van onze tweede ronde
langs de scholen van.
In vergelijking met de eerste rapportage is nu duidelijker geworden welke bewegingen op
gang zijn gebracht. In de eerste plaats is er een stimulans gegeven aan het denken over en
het uitvoeren van onderwijsconcepten en onderwijsvernieuwing. De inrichting van de
werkplekkenstructuur bijvoorbeeld, leverde niet alleen de noodzaak op om anders les te gaan
geven, maar leverde ook nieuwsgierige blikken op van het lokale midden-en kleinbedrijf als
het gaat om de moderne apparatuur.
De op gang gebrachte beweging maakte ook nieuwe processen binnen de school nodig. Van
docenten wordt meer samenwerking en optreden in teamverband gevraagd nu zij samen
verantwoordelijk zijn voor een grotere groep leerlingen. Docenten zijn hierdoor ook meer
gemotiveerd geraakt en hebben hun enthousiasme in het lesgeven hervonden. Er is
afstemming nodig met onderwijsassistenten, die een actievere rol in het onderwijs gaan
spelen. Het gezamenlijk nadenken over de toekomstvisie van de school is een must
gebleken.
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 28
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
Voor de leerlingen van de scholen is de onderwijsplek aantrekkelijker geworden. Dit mist zijn
uitwerking niet. "De leerlingen krijgen iets met die spullen", ze hebben er tijd en energie in
gestopt en gaan er dus respectvoller mee om. De motivatie van de leerlingen is toegenomen
en dit verhoogt de aantrekkingskracht van het onderwijs. Leerlingen werken bovendien meer
zelfstandig en doen andere competenties en sociale vaardigheden op. Actief participeren in
plaats van consumeren staat nu voorop.
Ditzelfde geldt voor het bedrijfsleven. De wisselwerking tussen school en bedrijf is
geïntensiveerd en zal naar onze verwachting nog verder intensiveren. Niet alleen in de vorm
van het aanbieden van stageplekken, maar ook zullen ondernemers actiever bij het onderwijs
betrokken (willen) raken.
Voor veel onderwerpen waar wij ons op gericht hebben is het nog niet mogelijk om definitief
vast te stellen wat het effect is of zal zijn. Wanneer kan dat wel? In ieder geval zullen de
kwantitatieve gegevens, die nog in kaart worden gebracht, hier verdere duidelijkheid
verschaffen.
Het belangrijkste effect van de regeling is het weer up to date zijn van het gebouw en de
inrichting van de werkruimten. Dit is voor iedereen, binnen en buiten de school zichtbaar.
Hiermee is een achterstand goedgemaakt en kunnen de scholen die het betreft met meer
vertrouwen naar de toekomst kijken.
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 29
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
BIJLAGEN
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 30
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
Bijlage 1: De steekproefscholen
Om verantwoorde uitspraken te kunnen doen over de kwaliteit van de processen die zich
rondom de aanpassingen in de fysieke leeromgeving op basis van de regeling hebben
voltrokken hebben wij een substantieel aantal scholen in het onderzoek betrokken. Onder
substantieel verstaan wij 10% van de scholen die hebben geparticipeerd in de regeling.
De representativiteit van deze scholen is geborgd door er zorg voor te dragen dat de
procentuele verdeling in de steekproef van negen criteria in zeer belangrijke mate
overeenkomt met de procentuele verdeling van deze criteria bij alle scholen die hebben
geparticipeerd in de regeling. Per criterium stellen wij als voorwaarde dat de afwijking niet
groter mag zijn dan plus of min 2,5%.
We hebben negen criteria gehanteerd:
Het aantal leerlingen op de school (schoolgrootte), waarbij wij een driedeling
hebben gehanteerd van scholen met minder dan 500 leerlingen, scholen met 500 tot
1.500 leerlingen en scholen met meer dan 1.500 leerlingen.
Het aantal vestigingen per school, waarbij wij onderscheid hebben gemaakt tussen
scholen met één vestiging, respectievelijk meerdere vestigingen.
De verhouding vbo-groen in een aoc respectievelijk (vbo- en praktijkscholen) die
vallen onder de WVO.
De geografische spreiding van de scholen, waarbij de procentuele verdeling is
gehanteerd van de spreiding van de scholen naar gebieden met het eerste cijfer van
de postcode.
Het aantal aanvragen voor een standaardbijdrage.
Het aantal aanvragen voor de extra bijdrage (eerste tranche).
Het aantal aanvragen voor de extra bijdrage (tweede tranche).
De verdeling van de middelen over de in de regeling onderscheiden sectoren
(techniek, zorg, economie, praktijkonderwijs en groen).
De aard van het project (aanpassing, vervangende nieuwbouw, of beide, al dan niet
in combinatie met nieuwe inrichting).
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het aantal vestigingen en het aantal leerlingen in de
steekproef groter is dan noodzakelijk voor de representativiteit ervan. Dit is vooral het gevolg
van de opname van twee relatief grote clusters van aoc-scholen in de steekproef.
De scholen in de steekproef hebben ruim 32 miljoen subsidie ontvangen, waarvan ruim
7 miljoen aan extra bijdragen. Per school is dat gemiddeld784.000 en per vestiging
373.000.
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 31
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
A. De scholen (en vestigingen) in de steekproef
Volgnr. Brinnummer Volgnr. Vest. Nr. Naam school
1 00AH 1 00 Openbare SGM `t Stedelijk Lyceum
2 00AQ 2 00 Zwin College SGM
3 00JT 3 02 Gereformeerde SGM Guido de Bres
4 00PS 4 04 Katholiek Lyceum in het Gooi
5 00TQ 5 00 SGM Mariëndael VBO LWOO
6 00XK 6 00 Veurs College
00XK 7 02 Veurs College
00XK 8 03 Veurs College
7 00ZH 9 00 SGM Gaasterland
8 01GH 10 01 Willem van Oranje College
9 01GX 11 03 Christelijk Lyceum Delft
10 01OE 12 02 Wellant College
01OE 13 03 Wellant College
01OE 14 04 Wellant College
01OE 15 05 Wellant College
01OE 16 06 Wellant College
01OE 17 07 Wellant College
01OE 18 12 Wellant College
01OE 19 13 Wellant College
01OE 20 16 Wellant College
01OE 21 17 Wellant College
01OE 22 18 Wellant College
01OE 23 21 Wellant College
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 32
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
Volgnr. Brinnummer Volgnr. Vest. Nr. Naam school
01OE 24 22 Wellant College
01OE 25 23 Wellant College
01OE 26 25 Wellant College
01OE 27 27 Wellant College
01OE 28 28 Wellant College
01OE 29 30 Wellant College
01OE 30 32 Wellant College
01OE 31 33 Wellant College
11 02FC 32 04 PC College Ulenhof
12 02MF 33 00 Christelijke SGM Veenendaal
02MF 34 03 Christelijke SGM Veenendaal
13 02UV 35 00 Gomarus College
02UV 36 10 Gomarus College
02UV 37 04 Gomarus College
14 02VG 38 05 Unie Noord
15 02VJ 39 01 PC en RK SGM Ubbo Emmius
16 02VT 40 00 Agnieten College
02VT 41 01 Agnieten College
02VT 42 02 Agnieten College
02VT 43 06 Agnieten College
17 02ZR 44 03 Bisschoppelijk College
18 03KN 45 00 RK SGM Pius X
19 03WO 46 00 Van Lodenstein College
03WO 47 01 Van Lodenstein College
03WO 48 02 Van Lodenstein College
20 05AC 49 00 SGM voor Beroepsonderwijs Heerenveen
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 33
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
Volgnr. Brinnummer Volgnr. Vest. Nr. Naam school
21 05AV 50 00 Twents Carmel College
05AV 51 03 Twents Carmel College
05AV 52 05 Twents Carmel College
22 05FJ 53 00 Emma College
23 06HF 54 02 Udens College
24 07MZ 55 00 School voor Praktijkonderwijs de Poort
25 07UE 56 00 Praktijkschool Eindhoven
26 09VG 57 00 Midden Brabant College
27 14SM 58 05 Gooise Scholenfederatie
14SM 59 08 Gooise Scholenfederatie
28 15BH 60 00 Christelijke SGM Groene Hart Lyceum
15BH 61 02 Christelijke SGM Groene Hart Lyceum
29 16GZ 62 01 RSG Tromp Meesters
30 16JO 63 00 Stedelijke SGM De Rede
31 16VP 64 00 Hondsrug College
32 17DN 65 00 SGM De Meergronden
33 17HB 66 03 SGM Nieuw-West
17HB 67 06 SGM Nieuw-West
17HB 68 04 SGM Nieuw-West
34 17IR 69 00 Pax Christi College
35 18CH 70 00 Melanchthon College
18CH 71 04 Melanchthon College
36 20AE 72 00 Willem de Zwijger College
37 20CJ 73 00 Het College Vos
20CJ 74 04 Het College Vos
38 20CQ 75 00 Atlas Onderwijsgroep
20CQ 76 01 Atlas Onderwijsgroep
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 34
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
Volgnr. Brinnummer Volgnr. Vest. Nr. Naam school
39 21FF 77 00 SGM Reigersbos
40 25EF 78 01 Clusius College
25EF 79 02 Clusius College
25EF 80 03 Clusius College
25EF 81 04 Clusius College
25EF 82 05 Clusius College
25EF 83 06 Clusius College
25EF 84 08 Clusius College
25EF 85 09 Clusius College
41 27ZH 86 00 Sint-Maartenscollege
B. De scholen naar aard van het project
De regeling kent in de kern twee soorten projecten: aanpassingen van bestaande situaties of
vervangende nieuwbouw. Het is mogelijk dat bij scholen beide soorten projecten voorkomen.
Bovendien geldt dat beide soorten projecten gecombineerd kunnen zijn met investeringen in
de sfeer van inventaris. Bij de totale groep deelnemende scholen is de procentuele verdeling
van aanpassing, nieuwbouw of de combinatie als criterium geformuleerd voor de steekproef.
Dat betekent de volgende verdeling:
Soort Project Procentuele verdeling In de steekproef
Aanpassing 68,29% 28
Nieuwbouw 21,95% 9
Combinatie aanpassing 9,76% 4
nieuwbouw
Totaal 100,00% 41
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 35
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
C. De scholen naar geografische spreiding
Om zorg te dragen voor een evenwichtige geografische spreiding van de scholen in de
steekproef is van alle scholen die in de regeling hebben geparticipeerd het eerste cijfer van
het postcodegetal gehanteerd. Het aantal scholen per cijfer is vervolgens omgezet naar een
procentuele verdeling. Deze procentuele verdeling moet overeenstemmen met de
procentuele verdeling in de steekproef.
Eerste cijfer postcode Procentuele verdeling In de steekproef
1 14,63% 6
2 12,20% 5
3 19,51% 8
4 4,88% 2
5 12,20% 5
6 12,20% 5
7 9,76% 4
8 9,76% 4
9 4,88% 2
100,00% 41
D. Aoc's respectievelijk scholen WVO
De regeling stond open voor scholen vallend onder de WVO en aoc's (agrarische
opleidingscentra). Voor beide categorieën zijn afzonderlijke budgetten vastgesteld, waarbij de
bedragen voor een extra bijdrage (eerste en tweede tranche, evenals het budget voor
bijzondere omstandigheden) alleen open stonden voor de scholen vallend onder de WVO.
Het budget voor de aoc's was vastgesteld op 16,3 miljoen op het totaal van 237 miljoen.
In het onderzoek zijn alle participerende scholen betrokken. Zou bij de steekproef alleen zijn
uitgegaan van de verhouding aoc's en scholen vallend onder de VWO dan zou een aoc in de
steekproef zijn opgenomen. Zou alleen uitgegaan zijn van de verhouding beschikbare
budgetten dan zouden er drie aoc's in de steekproef moeten zijn opgenomen. In overleg met
de opdrachtgever hebben we daarom besloten twee aoc's op te nemen, die overigens een
substantieel aandeel hadden in het voor deze scholen beschikbare budget.
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 36
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
E. De scholen naar schoolgrootte
De regeling stond open voor alle scholen, ongeacht schoolgrootte. Om ervoor zorg te dragen
dat zowel kleine(re) als grote scholen verhoudingsgewijs evenredig in de steekproef zijn
opgenomen hebben we voor dit aspect een driedeling gehanteerd: Scholen tot 500
leerlingen, scholen met een leerlingaantal van 500 tot 1.500 en scholen met meer dan 1.500
leerlingen. De procentuele verhouding voor alle deelnemende scholen komt overeen met die
in de steekproef.
Schoolgrootte Procentuele verdeling In de steekproef
Tot 500 leerlingen 40,20% 17
500 1.500 leerlingen 52,36% 21
Meer dan 1.500 leerlingen 7,44% 3
Totaal 100% 41
F. De scholen naar aantal vestigingen
Bij de samenstelling van de steekproef hebben we tevens rekening gehouden met het aantal
vestigingen per school. Niet alleen omdat de regeling uitgaat van aanvragen per vestiging (en
per sector), maar ook omdat het mogelijk was bij nader inzien binnen een school
verschuivingen aan te brengen tussen vestigingen (of sectoren). Voor dit aspect
onderscheiden we wederom een driedeling: Scholen met één vestiging, scholen met twee tot
en met vijf vestigingen en scholen met meer dan vijf vestigingen. Ook hier geldt dat de
procentuele verdeling van alle deelnemende scholen moet overeenstemmen met de
procentuele verdeling in de steekproef. We merken hier wel op dat het aantal scholen met
meer dan vijf vestigingen iets is oververtegenwoordigd. Dat hangt samen met de
besluitvorming over de steekproef in relatie tot de aoc's.
Aantal vestigingen Procentuele verdeling In de steekproef
1 64,76% 26
2 tot en met 5 32,50% 13
Meer dan 5 2,72% 2
Totaal 100% 41
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 37
KWALITATIEVE MONITOR REGELING AANVULLENDE SUBSIDIE PRAKTIJKGERICHTE
LEEROMGEVING 2006; EINDRAPPORTAGE
G. De scholen met een aanvraag voor een extra bijdrage
De regeling kent naast de standaardbijdrage tevens de mogelijkheid om een extra bijdrage
aan te vragen. Deze extra budgetten stonden ter beschikking, verdeeld over twee tranches
(termijnen). De extra bijdrage stond niet open voor aoc's. In de steekproef is een
overeenkomstig percentage scholen opgenomen dat in de eerste en tweede tranche een
beroep heeft gedaan op deze mogelijkheid. Daarbij is tevens de situatie waarin een extra
bijdrage is afgewezen verdisconteerd.
Aanvraag extra bijdrage Procentuele verdeling In de steekproef
Eerste tranche 20,68% 9
Tweede tranche 14,35% 6
Totaal 35,03% 15
EB MANAGEMENT - BURGER ADVIES MAART 2009 38