Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
1
> Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
Rijnstraat 50
Den Haag
Postbus 16375
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 2500 BJ Den Haag
Postbus 20018 www.minocw.nl
2500 EA Den Haag
Onze referentie
OWB/WG/09/120557
Bijlagen
---
Datum 24 april 2009
Betreft Rapport 'Duurzame Geesteswetenschappen'
Hierbij zend ik u het rapport `Duurzame geesteswetenschappen' van de
Commissie Nationaal Plan Toekomst Geesteswetenschappen, vergezeld van mijn
beleidsreactie.
Inleiding
De geesteswetenschappen, ook wel aangeduid als alfawetenschappen of
humaniora, bestuderen wezenlijke aspecten en uitingen van de beschaving als
taal, geschiedenis, kunst, godsdienst en filosofie. De geesteswetenschappen
leveren een belangrijke bijdrage aan de oplossing van maatschappelijke
vraagstukken, zoals mondiale mobiliteit, internationale betrekkingen, culturele
verscheidenheid, nieuwe ethische dilemma's, taalachterstanden en meertaligheid,
de herijking van historische identiteiten, cultureel erfgoed en archeologische
vondsten, en de tekst- en beeldconventies in de digitale wereld. Daarom zijn
florerende geesteswetenschappen van groot belang.
Bij mijn aantreden als minister van OCW is mij van diverse zijden gevraagd om
aandacht voor de geesteswetenschappen, onder andere door KNAW, NWO, VSNU
en door de AWT en de commissie Dynamisering. Mede naar aanleiding van deze
geluiden heb ik in september 2007 de commissie Nationaal Plan Toekomst
Geesteswetenschappen (de commissie-Cohen) ingesteld. Deze commissie heb ik
verzocht een plan te ontwerpen voor een duurzame toekomst van het
geesteswetenschappelijk onderwijs en onderzoek in Nederland.
De commissie, bestaande uit mr. dr. M.J. Cohen (voorzitter), prof. dr. F. van
Oostrom, dr. S.J. Noorda, mw. prof. dr. G.L. Laureys, mw. drs. A. Bos en prof.dr.
P. Schnabel heeft mij eind vorig jaar, 18 december 2008, na een brede
raadpleging van het geesteswetenschappelijk veld en betrokken instellingen en
bestuurders, het rapport "Duurzame Geesteswetenschappen" aangeboden.
Graag bied ik u hierbij het rapport aan met daarbij mijn beleidsreactie.
Inhoud advies
In het eerste deel van het rapport beschrijft de commissie het karakter en de
reikwijdte van de geesteswetenschappen. Vervolgens wordt aan de hand van een
probleemanalyse geschetst hoe de geesteswetenschappen ervoor staan in
Nederland. Daarna volgt in het derde deel van het rapport de presentatie van een
Nationaal Plan voor de toekomst van de Geesteswetenschappen, uitmondend in
aanbevelingen. Deze aanbevelingen zijn niet alleen gericht aan mij, maar ook aan
NWO, de colleges van bestuur en de faculteiten geesteswetenschappen van de
a
na 1 van 4
Pagi
universiteiten, de KNAW en aan de geesteswetenschappers zelf. Zo benadrukt de Datum
commissie dat het welslagen van het plan in hoge mate afhankelijk is van de
bereidheid van alle betrokken partijen. Het verheugt mij dan ook dat ik bij brief Onze referentie
van 14 april jl. van NWO, KNAW en VSNU een gezamenlijke, positieve reactie heb OWB/WG/09/120557
mogen ontvangen op het rapport van de commissie-Cohen. Deze reactie voeg ik
bij deze beleidsreactie en ik kom er hierna op terug.
In deze beleidsreactie ga ik eerst in op de analyse van de stand van zaken in de
geesteswetenschappen. Daarna reageer ik op het door de commissie
gepresenteerde nationale plan en met name op de (tot OCW gerichte)
aanbevelingen die de commissie daarin heeft gedaan.
Analyse stand van zaken geesteswetenschappen
De commissie constateert dat de geesteswetenschappen er in Nederland in een
aantal opzichten goed voorstaan: sinds tien jaar stijgen de studentenaantallen
gestaag (zij het niet in alle disciplines) en is er een grote en groeiende
belangstelling voor de producten van geesteswetenschappelijk onderwijs en
onderzoek. Met de kwaliteit daarvan is het goed gesteld. Ook internationaal
blijken Nederlandse geesteswetenschappers zeer succesvol. Ik verheug me over
deze positieve stand van zaken.
Om deze verworvenheden te waarborgen, brengt de commissie vervolgens de
problemen in kaart die een bedreiging vormen voor een duurzame toekomst van
de geesteswetenschappen. De commissie signaleert (kort weergegeven) de
volgende problemen:
1. Krapte in de verschillende geldstromen
2. Vergrijzing van de wetenschappelijke staf en onvoldoende doorstroming van
jong talent
3. Sterk gestegen onderwijslasten en druk op onderzoekstijd
4. Zwak afstudeerrendement, vooral in de masterfase
5. Versnipperd opleidingsaanbod, vooral in de masterfase
6. Nadelige kleinschaligheid
7. Onderbenutting maatschappelijke uitstraling
8. Inadequaat instrumentarium kwaliteitsobjectivering- en differentiatie
Uit de analyse van de commissie blijkt dat de geesteswetenschappen met
financiële problemen te kampen hebben (punt 1). Duidelijk moge zijn dat deze
financiële problemen ten grondslag liggen aan veel van de andere
tekortkomingen. De krapte in de verschillende geldstromen moet vooral gezocht
worden in de derde (voor de hand liggend in dit domein, stelt de commissie) en
de eerste geldstroom. In de tweede geldstroom doen de geesteswetenschappen
het eigenlijk heel goed en het budget blijft daar relatief gezien ook niet achter.
Punt van de commissie is dat de geesteswetenschappen hier teveel van
afhankelijk zijn. Ik deel de opvatting van de commissie dat deze problemen
samenhangend moeten worden opgelost. Voor wat betreft de derde geldstroom
heb ik bij de aanbieding van het rapport gezegd dat geesteswetenschappers
daarvoor ook de hand in eigen boezem kunnen steken en meer gestructureerd de
mogelijkheden kunnen exploreren voor valorisatie van de geesteswetenschappen
(zie ook punt 7). De blik mag wel iets meer naar buiten worden gericht. Het
rapport `Duurzame Geesteswetenschappen' onderschrijft dit.
Het probleem van de vergrijzing (punt 2) is evident. Ik ben het met de commissie
eens dat de doorstroming van jong talent essentieel is voor een duurzame
Pagina 2 van 4
toekomst van de wetenschap en dat dit probleem urgenter wordt naarmate de Datum
sector meer vergrijsd is, zoals de geesteswetenschappen. De grafiek in het
rapport (op bladzijde 30) spreekt in dat verband boekdelen. De universiteiten Onze referentie
moeten ruimte creëren voor jong talent. Ik acht het dan ook noodzakelijk dat het OWB/WG/09/120557
regieorgaan, waar ik hierna op terugkom, hier uitdrukkelijk rekening mee houdt.
Het afstudeerrendement (punt 4) valt in vergelijking met andere
wetenschapsgebieden mee. Het rendement in de BA is in de
geesteswetenschappen 50% en de overige gebieden 40% (percentage
afgestudeerden na vier jaar). Wel kennen de GW het hoogste percentage afvallers
na het eerste jaar: 10%. Wat betreft het onderwijs, maak ik mij meer zorgen
over de gestegen onderwijslast en afgenomen onderzoekstijd (punt 3) en over de
versnippering en nadelige kleinschaligheid (punten 5 en 6), die natuurlijk met
elkaar samenhangen.
Nationaal plan en aanbevelingen
Om de genoemde problemen het hoofd te bieden en te komen tot een duurzame
toekomst voor de geesteswetenschappen, doet de commissie de volgende
voorstellen:
1. Instelling van een budget voor structuurversterking van de
geesteswetenschappen, te verdelen door een regieorgaan
2. Versterking van de vernieuwingsimpuls en open competitie bij NWO
3. Adequate kwaliteitsbeoordeling en -differentiatie
Met name op de instelling van het budget structuurversterking
geesteswetenschappen wordt verder ingegaan in het rapport. OCW zou hiervoor
middelen beschikbaar moeten stellen die door een `Regieorgaan
geesteswetenschappen' zouden moeten worden verdeeld. Aanvragen zouden
kunnen worden ingediend door faculteiten en vervolgens door het regieorgaan
worden beoordeeld op criteria die samenhangen met de bovengeschetste
problematiek.
Zoals ik al bij de inontvangstneming van het rapport heb aangegeven, ben ik blij
met dit rapport en ben ik bereid om mijn aandeel te nemen in het oplossen van
de problemen die in deze sector spelen. Ik vind het een goed uitgangspunt dat
het primaat voor het oplossen van de problemen nadrukkelijk wordt gelaten aan
de faculteiten geesteswetenschappen in goede samenwerking met hun colleges
van bestuur.
De instelling van een gezaghebbend regieorgaan dat adviseert welke plannen
bijdragen aan de oplossing van de gesignaleerde problemen, acht ik waardevol en
ik ben dan ook bereid om die plannen financieel te steunen. Het gaat daarbij in
eerste instantie om middelen die oplopen van 2 miljoen euro in 2009 naar 10
miljoen euro in 2010 en 15 miljoen euro (structureel) vanaf 2011 (de oploop 2010
en 2011 is indicatief op de aanvullende post van het Rijk gereserveerd; bij
Kaderbrief/Voorjaarsnota vindt jaarlijks besluitvorming plaats over het per
tranche beschikbaar stellen van deze middelen). Zoals aangegeven bij de
presentatie van het rapport, ga ik ervan uit dat de colleges van bestuur deze
facultaire plannen ook financieel ondersteunen. Het verheugt mij, dat zowel VSNU
als KNAW en NWO de aanpak door middel van een gezaghebbend regieorgaan
steunen.
Ik heb prof. dr. Frits van Oostrom (voormalig president van de KNAW) inmiddels
bereid gevonden om dit regieorgaan vorm te geven. Ik vertrouw erop dat dit
regieorgaan (in oprichting) de criteria van de commissie-Cohen zwaar zal laten
Pagina 3 van 4
wegen in zijn beoordeling van de plannen, om te bereiken dat de aanpak leidt tot Datum
een daadwerkelijk betere positionering van de geesteswetenschappen in
Nederland. Ik ga ervan uit dat landelijke afstemming geborgd is door het centrale Onze referentie
karakter van het regieorgaan. VSNU, KNAW en NWO geven in hun reactie aan dat OWB/WG/09/120557
dit een essentieel element is van de voorgestelde aanpak. Ook ik vind een
landelijke, samenhangende aanpak zeer gewenst. Samenwerking binnen en
tussen instellingen, de aantrekking en doorstroming van jong talent en
rendementsverhoging in het onderwijs, met name door terugdringing van de
uitval in het eerste jaar, acht ik belangrijke criteria waaraan de plannen van de
geesteswetenschappelijke faculteiten en hun instellingen moeten voldoen.
Het verheugt mij dat KNAW, NWO en VSNU hebben aangegeven dat zij ten volle
bereid zijn hun aandeel te nemen in het oplossen van de problematiek. De
bijdragen die de universiteiten willen leveren aan het opleiden van eerstegraads
leraren, waardeer ik zeer. Ook ben ik blij met de toezegging van de colleges van
bestuur om een helder standpunt in te nemen ten aanzien van het gewenste
profiel en om de toekomstplannen van hun geesteswetenschappelijke faculteiten
met een adequate en transparante financiering te ondersteunen.
NWO ziet door een recente extra bijdrage aan de open competitie GW en door de
nieuwe opzet van de Vernieuwingsimpuls, ook genoeg aanknopingspunten om de
geesteswetenschappen te laten bloeien. Daarnaast doet NWO het aanbod om het
onderzoeksdeel van de plannen voor haar rekening te nemen, wat ik graag in
overweging neem. De KNAW wil ook graag de aanbevelingen van de commissie-
Cohen gevolg geven en heeft al een speciale commissie aan het werk gezet om
zich hierover te buigen.
De laatste aanbeveling van de commissie-Cohen is gericht aan
geesteswetenschappers zelf. Ik vertrouw erop dat ook deze actoren bereid zijn
om zich in te zetten voor een duurzame toekomst van de geesteswetenschappen.
Tot slot wil ik nog graag ingaan op toezeggingen die ik aan de Eerste Kamer en
een aantal briefschrijvers heb gedaan.
In de afgelopen jaren ben ik door verschillende personen gewezen op mijn
verantwoordelijkheid voor de kleine letteren. Nu KNAW, NWO en VSNU hiervoor in
hun reactie op het rapport-Cohen weer aandacht vragen, wil ik het regieorgaan
(i.o.) meegeven hiermee nadrukkelijk rekening te houden bij de beoordeling van
facultaire plannen, uiteraard bezien vanuit landelijk perspectief.
In het AO `kwaliteit van archeologisch onderzoek' (d.d. 29 januari 2009) heb ik
aan de Tweede Kamer beloofd in mijn reactie op dit rapport ook terug te komen
op de archeologie. Er worden in dit rapport geen nijpende kwesties aangekaart
die speciaal betrekking hebben op de archeologie. De VSNU heeft in een eerdere
reactie op het onderzoek `Malta en het universitaire onderwijs en onderzoek in de
archeologie' ook aangegeven geen bijzondere knelpunten te ervaren en wijst op
het rapport-Cohen voor wat betreft de financiële steun aan faculteiten waarvan
naar zij hopen ook de archeologie kan profiteren. In het rapport-Cohen wordt
aangegeven dat de archeologie mee kan dingen naar extra middelen, ook op de
plekken waar archeologie buiten de faculteit geesteswetenschappen valt.
dr. Ronald H.A. Plasterk
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Pagina 4 van 4