Implementatie van de GLB-'health check' in Nederland
27 april 2009 - kamerstuk
Programmadirectie Gemeenschappelijke Landbouwbeleid i.o.
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 's-Gravenhage
uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum
GLB. 2009/33 27 april 2009
onderwerp bijlagen
Implementatie van de GLB-'health check' 1
in Nederland
Geachte Voorzitter,
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de implementatie van de tussentijdse
herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in Nederland. Deze
herziening vloeit voort uit de `health check' van het GLB, waarover ik op 18 november
2008 met mijn Europese collega's een onderhandelingsakkoord bereikte. In mijn brief van
25 november 2008 (TK 21501-32, nr. 310) heb ik u op de hoogte gebracht van de details
van dat onderhandelingsakkoord. In de nu voorliggende brief beschrijf ik de achter-
gronden van mijn implementatiebesluiten en het afwegingskader waar ik deze op heb
gebaseerd.
Ik concentreer mij op de onderdelen uit het `health check'-besluit, die een specifieke
nationale keuze of uitwerking behoeven. Dit betreft de vermaatschappelijking van de
inkomenssteun via `artikel 68', de besteding van de extra middelen voor het plattelands-
ontwikkelingsprogramma (POP) als gevolg van de overeengekomen extra modulatie, de
ontkoppeling van de inkomenssteun van de productie en de te hanteren ondergrens en
uitsluiting van aanvragers voor directe betalingen. Bij veel onderwerpen bestaat geen
ruimte voor nationaal maatwerk omdat de voorgeschreven toepassing daarvan in de
gehele EU gelijk is, zoals het verdwijnen van de braaklegregeling, de vereenvoudiging
van het randvoorwaardenbeleid (`cross compliance') en de afslanking van diverse
interventieregelingen. Over de wijze waarop de verruiming van melkquotering in
Nederland wordt geïmplementeerd, heb ik uw Kamer geïnformeerd op 16 maart 2009
(TK 21 501-32, nr. 324).
De in deze brief voorgestelde inzet is mede het resultaat van overleg met de provincies en
consultaties met een groot aantal direct betrokkenen en maatschappelijke organisaties.
Ook hebben de vele `keukentafelgesprekken' die ik eind 2008 in alle regio's van het land
heb georganiseerd en waarover ik u bij brief van 21 april jl. heb geïnformeerd mij
geïnspireerd bij mijn beleidskeuzen.
Achtergronden en afwegingskader
Het is van groot belang dat de agrarische sector zich kan blijven ontwikkelen.
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
27 april 2009 GLB. 2009/33 2
Juist nu, tegen de achtergrond van de huidige economische crisis, is het dringend nodig
om te investeren in het versterken van de positie van het Nederlandse agrocluster op het
vlak van concurrentiekracht, innovatie en duurzaamheid. Daarvoor moet duurzaam
ondernemerschap worden gestimuleerd. De sector staat voor tal van uitdagingen op het
gebied van het produceren van voldoende en kwalitatief goed voedsel, het inspelen op de
veranderingen van het klimaat, het bijdragen aan hernieuwbare energie, een duurzaam
waterbeheer, zorgvuldig beheer van landschap en biodiversiteit en verdere verbetering
van het dierenwelzijn. Een Europees `level playing field' is hierbij van groot belang.
Bij de aanpassingen in inkomensondersteuning, markt- en prijsbeleid en het plattelands-
ontwikkelingsprogramma, die voortvloeien uit de `health check', heb ik voortgebouwd op
de kabinetsvisie `Houtskoolschets Europees Landbouwbeleid 2020' van 12 september 2008
(TK 28625, nr. 60). Hierin geeft het kabinet aan dat het GLB in de toekomst in dienst moet
staan van versterking van de concurrentiekracht en marktoriëntatie van de agrarische
sector, die duurzaam en veilig produceert en die tevens maatschappelijke waarden levert
die niet via de markt beloond worden. De implementatie van het `health check'-besluit in
Nederland draagt hieraan bij. Bij mijn keuzes heb ik bovendien het streven naar ver-
mindering van administratieve lasten en van uitvoeringskosten een belangrijke rol laten
spelen.
De GLB-ontvangsten van Nederland zullen in de periode tot 2014 jaarlijks ruim 1 mld.
bedragen. In 2008 ontving Nederland binnen het markt- en prijsbeleid ca. 215 mln. en
aan directe inkomenssteun ca. 800 mln. Tezamen vormen deze de eerste pijler van het
GLB. Het plattelandsbeleid is als tweede pijler van het GLB (nationaal uitgewerkt in het
plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013: POP2) nu goed voor ca. 70 mln.
Europese cofinanciering per jaar.
1. Invulling `artikel 68'
Het `health check'-besluit heeft met artikel 68 van Verordening 73/2009 de mogelijkheid
geïntroduceerd om een deel van de nationale enveloppe voor inkomenssteun te
bestemmen voor het stimuleren van bijvoorbeeld milieuvriendelijke landbouw,
dierenwelzijn, kwaliteitslandbouw en risicoverzekeringen. Van belang is daarbij dat
gebruik van dit artikel betekent dat de betreffende middelen als inkomenssteun behouden
blijven in de eerste pijler.
Ik wil met artikel 68 in 2010 en 2011 de ontwikkeling van dier- en milieuvriendelijke
productiemethoden bevorderen, een brede weersverzekering initiëren, de introductie van
een identificatie- en registratiesysteem voor schapen en geiten bevorderen en een vaar-
vergoeding beschikbaar stellen in waterrijke landbouwgebieden met percelen die louter
over water zijn te bereiken. Ik zal mijn inzet hierna per onderwerp toelichten.
Dier- en milieuvriendelijke stallen
Allereerst wil ik de mogelijkheid benutten om met artikel 68 extra steun te verlenen aan
de ontwikkeling van dier- en milieuvriendelijke productiemethoden, met name via inzet
op de regeling voor integraal duurzame stallen. Met de verruiming van de middelen voor
deze regeling kan volop worden geïnvesteerd in een duurzame toekomst van de
veehouderij.
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
27 april 2009 GLB. 2009/33 3
Daarmee kan ook een extra bijdrage worden geleverd aan de kabinetsdoelstelling om in
2011 5% integraal diervriendelijke en duurzame stallen te hebben gerealiseerd. Duurzame
stallen leveren bovendien een bijdrage aan het verbeteren van de milieukwaliteit. Ik wil
voor de stimulering van dier- en milieuvriendelijke productiemethoden 10 à 15 mln. per
jaar beschikbaar stellen via artikel 68.
Brede weersverzekering
De landbouw is een atypische economische sector vanwege de nauwe relatie met de
fysieke omgeving. Weersinvloeden zijn groot en kunnen zeer ingrijpende inkomens-
gevolgen hebben. Mede daarom is er bij de afbouw van handelsverstorende markt-
ondersteuning voor gekozen om nieuwe mogelijkheden voor een vangnet te creëren.
Daarin past een brede weersverzekering naar mijn oordeel uitstekend. Daarom wil ik de
mogelijkheid benutten die artikel 68 biedt om een weersverzekering te ondersteunen, die
een voorziening biedt bij calamiteiten voor alle open teelten en voor alle weersrisico's
(regenval, droogte, vorst, sneeuw, ijzel, storm, brand, hagel en erosie).
Hiermee geef ik ook gestalte aan het kabinetsvoornemen uit de Houtskoolschets Europees
Landbouwbeleid 2020 tot `het inrichten van een publieke noodvoorziening in geval van
ernstige marktverstoringen van klimatologische aard'. Het betreft een nieuw verzekerings-
instrument, waar de sector al langere tijd bij mij op aandringt. Voor de introductie van een
publiekprivate brede weersverzekering ben ik bereid 4 à 8 mln. per jaar uit artikel 68
beschikbaar te stellen. Indien nodig ben ik bereid uit nationale middelen daar nog
1 à 3 mln. per jaar bij te leggen. De deelnemers dragen zelf 5 à 6 mln. per jaar bij,
conform de bepalingen van artikel 68 en uitgaande van een subsidiepercentage tot
maximaal 65% op de verzekeringspremie. Hierbij heb ik mij met het oog op het `level
playing field' mede laten leiden door activiteiten van andere lidstaten op dit vlak. Het doel
van de steun aan een brede weersverzekering is om uiteindelijk te komen tot een privaat
gedragen instrument dat in de markt functioneert.
Identificatie- en registratie van schapen en geiten
De schapen- en geitensector is een economisch kwetsbare sector (TK 21 501-32, nr. 276).
Toch ligt er een grote uitdaging voor deze sectoren om te komen tot een doelmatig
systeem voor de tracering en registratie van schapen en geiten. Dit is belangrijk voor een
effectieve bestrijding van besmettelijke dierziektes, een effectieve tracering van dieren
met een besmetting en voor het kunnen volgen van dieren bij maatregelen voor een
veilige voedselvoorziening. Ik heb besloten deze sector te ondersteunen met gebruik-
making van artikel 68; grote schapen- en geitenhouders (meer dan 200 ooien) zullen de
bovenwettelijke kosten die zij maken voor een centrale database gecompenseerd krijgen.
Hierdoor worden de kleine schapen- en geitenhouders vrijgesteld van het dragen van de
investeringskosten van deze centrale database. Tevens zullen grote schapenhouders
gestimuleerd worden om hun oudere dieren om te nummeren naar een elektronisch
nummer. Ik reserveer hiervoor 4 à 5 mln. in 2010 en 1,5 mln. in de jaren 2011 t/m 2013.
Vaarvergoeding
Ik wil artikel 68 tenslotte ook benutten voor een premie voor boeren in waterrijke
gebieden, die hun percelen alleen over water kunnen bereiken en daarom hun koeien
alleen via boten kunnen vervoeren.
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
27 april 2009 GLB. 2009/33 4
Deze boeren hebben duidelijke meerkosten in hun bedrijfsvoering. Deze zogenaamde
`vaargebieden' beslaan ca. 2000 ha. en vormen landschappelijk en cultuurhistorisch
waardevolle gebieden met hoge natuurwaarde. Dit is bij uitstek een maatschappelijk
waardevol gebied waarvoor in lijn met de `Houtskoolschets Europees Landbouwbeleid
2020' extra ondersteuning gerechtvaardigd is. Extra ondersteuning voor boeren in dit
gebied bestaat nu al, maar alleen in combinatie met een SAN-overeenkomst. Omdat ik
vind dat behoud van dit landschap in het hele vaargebied van belang is, stel ik maximaal
ca. 1 mln. per jaar beschikbaar via artikel 68 voor een vaarvergoeding die losstaand van
een maatregel uit het agrarisch natuurbeheer toegepast kan worden.
Uitvoeringsbepalingen en evaluatie gebruik artikel 68
Bij bovengenoemde voorstellen moet ik het voorbehoud maken dat op dit moment de
uitvoeringsbepalingen behorend bij artikel 68 nog niet bekend zijn.
Daardoor is nu nog onduidelijk of de voorstellen zullen passen binnen de kaders van de
uitvoeringsbepalingen en welke beoordelingscriteria de Commissie zal hanteren. Onder
dit voorbehoud heb ik besloten gebruik te maken van de mogelijkheid om vanaf 2010
artikel 68 te benutten en dit te financieren met de zogenaamde `onbenutte middelen'.
Dit zijn middelen waarvoor wel toeslagrechten zijn uitgegeven, maar die niet zijn
verzilverd. De hoogte van dit bedrag wordt voor 2010 en 2011 naar de huidige inzichten
geschat op circa 22 mln. per jaar.
Begin 2011 wil ik van de mogelijkheid gebruik maken om de toepassing van artikel 68 te
evalueren en op basis van de ervaringen te beslissen op welke wijze dit in 2012 en 2013
wordt vormgeven. Ik zal dan behalve de besteding ook de financieringsgrondslag (tot
maximaal 10% van de totale enveloppe voor inkomenssteun) opnieuw bezien.
2. Besteding extra middelen voor het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP)
In de jaren tot en met 2013 zal voor de tweede pijler van het GLB (het plattelandsbeleid) in
totaal ca. 146 mln. aanvullend budget beschikbaar komen (zie tabel hierna). Dit bedrag
is gebaseerd op een schatting van de te ontvangen middelen, aangezien de definitieve
bedragen nog niet door de Commissie zijn vastgesteld. Het grootste deel van dit bedrag is
afkomstig van de extra modulatie (overheveling van middelen van inkomenssteun naar
plattelandsbeleid) en moet worden besteed aan zes door de Commissie geïdentificeerde
nieuwe uitdagingen: biodiversiteit, klimaatverandering, waterbeheer, hernieuwbare
energie, innovatie voor deze vier uitdagingen en structuurversterking melkveehouderij.
Het kader voor de besteding van deze middelen is de bestaande plattelandsverordening
1698/2005. Uit nationale middelen moet tenminste 25% cofinanciering worden
bijgedragen.
Daarnaast zal een bescheiden bedrag beschikbaar komen uit het Economisch herstelplan,
waarover de Europese Raad en het Europees Parlement naar verwachting begin mei
overeenstemming zullen bereiken. Dit budget moet besteed worden aan de boven-
genoemde nieuwe uitdagingen. Ook voor deze middelen geldt dat een nationale
cofinanciering van tenminste 25% nodig is. Bovendien is als extra bestedingsdoel voor
dit budget breedbandinternet toegevoegd.
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
27 april 2009 GLB. 2009/33 5
Tenslotte komt extra budget beschikbaar als gevolg van een correctie van het bedrag dat
Nederland voor de periode 20072013 uit het Europees plattelandsfonds uit Brussel
ontvangt. Deze middelen kunnen worden besteed aan alle doelen van het POP2. Voor dit
budget is 50% nationale cofinanciering nodig.
Samengevat komt dat neer op het volgende beeld:
periode EU Nationale totaal
middelen cofinanciering
Extra modulatie door 2010 - 2013 93 mln. 31 mln. 124 mln.
`health check'-besluit
Additioneel budget door 2009 - 2010 5,4 mln. 1,9 mln. 7,3 mln.
Economisch herstelplan
Correctie uitkering uit 2010 - 2013 7,5 mln. 7,5 mln. 15 mln.
plattelandsfonds
Totaal 146,3 mln.
De provincies zijn mede verantwoordelijk voor de uitvoering en cofinanciering van het
POP. Dat geldt met name voor milieu en het beheer van natuur en landschap (de tweede
as van het POP), wat voor een belangrijk deel loopt via het Investeringsbudget Landelijk
Gebied (ILG), en de leefbaarheid van het platteland, diversificatie van de economie en
LEADER (derde en vierde as). Ook voor de besteding van de extra middelen waar wij nu
over spreken, wordt nauw samengewerkt met de provincies. De inzet die ik u nu voorstel
is in goed overleg met de provincies tot stand gekomen. Ik zal de verdere uitwerking en
uiteindelijke financiering van deze inzet, inclusief afspraken over de cofinanciering, ook in
goed overleg met de provincies vormgeven.
Ik wil het extra plattelandsbudget inzetten voor akkerrandenbeheer, maatregelen gericht
op verbetering van de waterkwaliteit en het beheer van waterkwantiteit, maatregelen
gericht op het verhogen van milieukwaliteit en een verdere reductie van milieuverliezen
uit de landbouw, innovatie van de landbouw, landbouwgebonden productie van
duurzame energie, en een vergoeding voor landbouwers in maatschappelijk waardevolle
gebieden. De budgetten die ik hiervoor wil reserveren zijn indicatief.
Akkerrandenbeheer
Met een uitbreiding van de mogelijkheden voor akkerrandenbeheer wil ik de biodiversiteit
in de agrarische ruimte versterken en de landbouwproductie meer verduurzamen, mede
ter compensatie van het verdwijnen van de braaklegregeling. Hierbij onderscheid ik twee
soorten akkerranden: enerzijds gericht op biodiversiteit in het algemeen, anderzijds
specifiek gericht op functionele agrobiodiversiteit. In totaal wil ik voor het akkerranden-
beheer ca. 30 mln. inzetten. Hiermee kom ik tevens tegemoet aan de motie van de heer
Atsma c.s. (31 700 XIV, nr. 78), waarin werd verzocht om de mogelijkheden te onder-
zoeken om ondernemers te belonen voor akkerrandenbeheer en aan mijn toezegging om
hierover contact met de provincies te hebben.
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
27 april 2009 GLB. 2009/33 6
Verbeteren van de waterkwaliteit, beheer van waterkwantiteit
Een bedrag van rond de 20 mln. wil ik aanwenden voor een samenhangend pakket van
maatregelen voor de landbouw gericht op verbetering van de waterkwaliteit, zowel
ecologisch als chemisch, en het beheer van waterkwantiteit. Het accent van mijn inzet leg
ik op het geven van beheersvergoedingen voor het leveren van groen-blauwe diensten en
het stimuleren van duurzame investeringen. Ook de biodiversiteit wordt ondersteund
door bijvoorbeeld het creëren van natuurlijke overgangen tussen water en land en door
het creëren van ecologische verbindingszones. Bij projecten gericht op (her)inrichting,
beheer en onderhoud kunnen ook waterbeheerders bijdragen aan de nationale
cofinanciering.
Verhogen van de milieukwaliteit en reductie van milieuverliezen
Met een samenhangend pakket van maatregelen wil ik een impuls geven aan het
verhogen van de milieukwaliteit en een verdere reductie van milieuverliezen uit de
landbouw. Hierbij moet u bijvoorbeeld denken aan het voorkomen van aantasting van de
bodemstructuur en vermindering van emissies van fosfaat, stikstof, zware metalen,
ammoniak, broeikasgassen of fijn stof. Het pakket zal zich vooral richten op het stimuleren
van innovaties en van duurzaam beheer. Ik stel een bedrag van bijna 40 mln.
Beschikbaar voor investeringen in de ontwikkeling en uitrol van innovaties, technieken en
systemen die bijdragen aan deze verdere verduurzaming van de landbouw.
Precisielandbouw biedt goede mogelijkheden voor het behalen van milieuwinst en kan,
ook in combinatie met mestbewerking en verwerking, tegelijkertijd besparingen
opleveren voor het gebruik van (kunst)meststoffen en brandstof. Dit pakket van
maatregelen levert bijdragen aan de nieuwe uitdagingen biodiversiteit en klimaat-
verandering, en sluit ook aan bij mijn inzet voor innovatie in de landbouw om onder
andere de doelen van de Nitraatrichtlijn en het vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn
te behalen.
Innovatie van de landbouw
Innovatie van de landbouw is samen met verduurzaming de belangrijkste opgave voor de
agrarische sector om de krachtige concurrentiepositie te behouden.
Ik wil innovatie van de landbouw daarom stimuleren, wanneer deze innovatie zich richt op
de nieuwe uitdagingen klimaatverandering, waterbeheer, biodiversiteit en hernieuwbare
energie. Ook hierbij denk ik aan investeringen in zowel de ontwikkeling van innovaties als
in de uitrol ervan bij `early adapters'. Regionale innovatie-initiatieven zijn ook mogelijk,
zolang de agrarische ondernemer en de nieuwe uitdagingen centraal staan. Om die reden
zet ik ongeveer 25 mln. voor een algemene innovatieregeling gericht op de primaire
landbouw. De innovatieagenda's en ambities van de verschillende sectoren kennen een
grote diversiteit. Het gaat zowel om technisch noodzakelijke innovaties als om innovaties
op proces-, organisatie- en mensniveau. De markt is leidend bij de invulling op welke
terreinen deze innovaties plaatsvinden. Een dergelijke regeling biedt mij de mogelijkheid
flexibel in te spelen op nieuwe ontwikkelingen.
Productie van hernieuwbare energie
Ook de productie van hernieuwbare energie in de agrosector is een belangrijke uitdaging.
Ik wil de ontwikkeling van biogas verder ondersteunen, aansluitend op de
innovatieprogramma's die vallen onder de Innovatieagenda Energie.
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
27 april 2009 GLB. 2009/33 7
Het programma zal kennis opleveren omtrent co-vergisting van mest door het starten van
pilots, demonstraties en praktijkprojecten. De inzet is daarbij vooral gericht op zuivering
van biogas, het gebruik van restwarmte en koppelingen in het landelijk gebied.
Voorts vind ik het belangrijk voorlichtingsactiviteiten naar agrariërs te ondersteunen op
het gebied van hernieuwbare energie, energiebesparing en emissies van broeikasgassen,
om zo meer bewustwording en ondernemerschap in de sector te stimuleren. Daarnaast
wil ik mij inzetten voor een innovatieregeling voor de bos- en houtsector, om via pilots en
proefprojecten de inzet van biomassa voor de energieproductie te vergroten.
Ik speel met deze keuze in op de doelstellingen van Europa om de uitstoot van broeikas-
gassen terug te dringen en de productie van hernieuwbare energie te versterken en op het
nationale programma `Schoon en Zuinig'. Hiervoor zijn in het afgelopen jaar afspraken
met de agrosectoren gemaakt. Door nu middelen beschikbaar te stellen voor innovatie en
het breed toepasbaar maken van co-vergistingstechnieken wil ik het ingezette beleid
verder ondersteunen. Van belang is hierbij dat er een koppeling wordt gezocht met mest-
verwerking en precisielandbouw, waarbij de producten uit dierlijke mest en digestaat op
een efficiëntere wijze kunnen worden ingezet. Ook het gebruik van reststromen vanuit de
landbouw (bv. bietenloof) en biomassa afkomstig uit bos, landschap of natuur biedt
mogelijkheden tot synergie met doelstellingen op het gebied van natuur en landschap.
Onderhoud aan landschapelementen kan deels worden gefinancierd door de hiervan
afkomstige biomassa en de productie van hernieuwbare energie en warmte.
Ik wil voor dit pakket van maatregelen ca. 10 mln. reserveren waarbij sprake is van een
zorgvuldige afstemming met het generieke beleid van mijn collega van Economische
Zaken.
Maatschappelijk waardevolle gebieden
In de houtskoolschets Europees Landbouwbeleid 2020 heb ik aangegeven te streven naar
een beloningsysteem voor maatschappelijke diensten in maatschappelijk waardevolle
gebieden. In lijn hiermee wil ik een deel van de extra modulatiemiddelen gebruiken om
hiervoor een eerste stap te zetten. Binnen het huidige plattelandskader is dat alleen
mogelijk met de gebiedscategorie LFA (Less Favoured Areas). Daarom wil ik dat budget
met ca. 10 mln. ophogen om agrarische activiteiten te behouden in gebieden met
natuurlijke restricties aan landbouwactiviteiten en waar de landbouw een belangrijke
bijdrage levert aan het in stand houden van maatschappelijk belangrijke landschappelijke
of natuurwaarden, in de vorm van een hectarevergoeding. Ik denk daarbij in beginsel aan
de gebieden `Friese Wouden' en `Westerkwartier'. Samen met de provincies zal ik zorgen
voor de aanwijzing van de gebieden.
Bij de aanwijzing en begrenzing van Natura 2000-gebieden zullen zich naar verwachting
knelpunten voordoen in verband met peilverhogingen en ammoniak- en mestemissies van
veehouderijbedrijven. Dit speelt zowel buiten de begrensde gebieden als ook daarbinnen.
De Plattelandsverordening voorziet in de mogelijkheid van specifieke maatregelen. Binnen
dit kader wil ik de mogelijkheden bezien om een deel van de extra modulatiemiddelen in
te zetten om knelpunten die spelen rond de veehouderijbedrijven in relatie tot de haal-
baarheid en betaalbaarheid van Natura 2000 te kunnen helpen oplossen.
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
27 april 2009 GLB. 2009/33 8
Toelichting bij de gekozen inzet
Met dit pakket voorstellen sluit ik aan op wat nodig is als gevolg van het `health check'-
besluit. In 2010 zal er een `mid term review' van het hele POP plaatshebben. Dat is wat mij
betreft het moment om het hele programma nog eens tegen het licht te houden. De
aanpassingen die ik nu voorstel richten zich dus nadrukkelijk op de besteding van de extra
beschikbaar gekomen middelen. Bij mijn keuze voor de inzet van deze middelen heb ik mij
bovendien laten leiden door de wens de uitvoering effectief vorm te geven. Zo zal ik
zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande regelingen en de bestaande systematiek
van het POP, in verband met de relatief korte periode die er is om de middelen te
besteden. Ook het zo beperkt mogelijk houden van de toename van de uitvoeringskosten
is voor mij belangrijk.
Een belangrijk uitgangspunt bij de inzet van het extra plattelandsbudget is dat de rol van
de agrarische ondernemers wordt versterkt. Dit is nu extra belangrijk, aangezien ook zij de
gevolgen van de economische crisis ervaren. Binnen de door de Commissie aangegeven
uitdagingen heb ik daarom gelet op evenwicht tussen investeringen en beheersmaat-
regelen, en vooral ook gezocht naar mogelijkheden om innovatie te stimuleren. Duurzame
ontwikkeling blijft daarbij het leidend beginsel.
In de Nederlandse Plattelandsstrategie 2007-2013 (TK 29 717, nr.4) worden de nieuwe
uitdagingen die in het `health check'-besluit zijn benoemd, al beschreven als opgaven voor
het plattelandsbeleid. De extra middelen geven mij de mogelijkheid een impuls te geven
aan deze opgaven. Voor alle door de Commissie genoemde nieuwe uitdagingen liggen er
opgaven voor Nederland. Een centrale opgave voor Nederland is het stoppen van de
achteruitgang van biodiversiteit, zoals ik ook heb aangegeven in het Uitvoerings-
programma Biodiversiteit dat ik uw Kamer op 8 april jl. samen met mijn collega's Koenders
en Cramer heb toegestuurd.
Ook voor het waterbeheer staat Nederland voor grote opgaven. Ik richt mij op verbetering
van de waterkwaliteit, zowel ecologisch als chemisch, en op kwantiteitsmaatregelen. Ik
sluit hiermee direct aan op het doel van onder andere het Vierde actieprogramma
Nitraatrichtlijn en het rapport van de Deltacommissie. De uitdagingen op het terrein van
klimaatverandering kunnen goed gecombineerd worden met mijn inzet voor biodiversiteit
en waterbeheer.
Bij de selectie van de voorstellen heb ik tenslotte ook gezocht naar een evenwichtig
pakket, zowel geografisch als inhoudelijk. Bovendien vind ik het belangrijk dat er een
goede balans is tussen maatregelen gericht op innovatie en de duurzame toepassing
daarvan op langere termijn. Dit betekent dat een aantal van de voorstellen zowel gericht
is op ontwikkeling en kennisverspreiding als op toepassing en beheer.
De voorstellen voor het Economisch Herstelplan van de Commissie bieden de mogelijkheid
middelen in te zetten voor infrastructuur voor breedbandinternet. Bij de beantwoording
van de motie Atsma c.s. (TK 31 700 XIV, nr. 81) heeft staatssecretaris Heemskerk in zijn
brief van 15 april jl. aangegeven de mogelijkheden te willen bezien om bestaande
breedbandmaatregelen zoals vraagbundeling en ontwikkeling van ICT-vaardigheden
gerichter in te gaan zetten in plattelandsgebieden.
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
27 april 2009 GLB. 2009/33 9
In aanvulling daarop zal ik ook in het kader van de implementatie van de `health check'
een inzet plegen om het beoogde doel te bereiken. Wat betreft de mogelijkheid om
middelen vanuit het Europees Economisch herstelplan voor de door staatssecretaris
Heemskerk benoemde doelen in te zetten, lijkt de definitieve Europese verordening niet
de benodigde ruimte te zullen bieden, ondanks een herhaald Nederlands pleidooi voor
uitbreiding van de bestedingscategorieën met betrekking tot breedband.
3. Ontkoppeling
Met het `health check'-besluit heeft de Raad een belangrijke stap gezet op de weg naar
volledige ontkoppeling van de inkomenssteun van de productie. Alle sectoren die in
Nederland nog gekoppelde steun kennen, zullen uiterlijk per 2012 volledig ontkoppeld
zijn. Zo is besloten dat de evenwichtspremie voor zetmeelaardappelen ( 10 mln. per jaar)
en de verwerkingssteun voor vlas en vezelhennep ( 1 mln. per jaar) volledig wordt
ontkoppeld per 1 juli 2012. De verwerkingssteun voor gedroogde voedergewassen ( 5
mln. per jaar) wordt ontkoppeld per 1 april 2012.
De ontkoppeling van de slachtpremie voor kalveren en volwassen runderen is in het
`health check'-besluit voorzien voor 2010, maar lidstaten mogen besluiten om dit uit te
stellen tot 2011 of 2012. Van die mogelijkheid zal ik, evenals Frankrijk, geen gebruik
maken. Al in 2004 heeft Nederland het principebesluit genomen tot een volledige
ontkoppeling van de directe inkomenssteun (TK 21501-32, nr. 73). Daarbij is toen
aangekondigd dat de kalversector bij wijze van uitzondering een overgangsperiode van
vier jaar zou krijgen, om te anticiperen op een volledige ontkoppeling per 2010.
In het kabinetsstandpunt over de `health check' heb ik met het oog op de concurrentie-
verhoudingen aangegeven in mijn eindoordeel over de ontkoppeling van de slachtpremies
te zullen meewegen wat andere producerende lidstaten doen (TK 28625, nr. 59). Nu
Frankrijk als enige resterende grote producent heeft aangekondigd de slachtpremies per
2010 te zullen ontkoppelen, wil ik daarmee gelijk optrekken. De andere grote kalfs- en
rundvleesproducerende landen, Duitsland en Italië, hebben de slachtpremies al in 2005
ontkoppeld.
Bij de ontkoppeling van de slachtpremie voor volwassen runderen zullen de jaren 2007 en
2008 als referentieperiode gelden. Bij de slachtpremie voor kalveren zal in overleg met de
Commissie als referentieperiode worden ingezet op het beste jaar in de periode 2006 t/m
2008. In totaal gaat het hierbij in Nederland om een premiebedrag van ruim 102 mln. per
jaar.
Wat betreft de aardappelzetmeelsteun voor telers heb ik eveneens besloten samen op te
trekken met de grootste andere producerende lidstaat, Duitsland, en deze steun tegelijk
met de verwerkingssteun te ontkoppelen per 2012. Dat levert ook beperking van de
uitvoeringslasten op. De steun bedraagt 28 mln. per jaar. Voor de hoogte van de
ontkoppelde steun is het referentiejaar 2012 bepalend. De steun voor zaaizaad van vlas
( 0,75 mln. per jaar) wordt, mede om de uitvoeringslasten te beperken, tegelijk met de
verwerkingssteun voor vlas en vezelhennep ( 1 mln. per jaar) ontkoppeld per 2012.
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
27 april 2009 GLB. 2009/33 10
Het referentiejaar is 2008. De noten- en eiwitpremie ( 0,1 mln. per jaar) worden
ontkoppeld in 2010. De referentieperiode is 2007 - 2008. Zoals al aangegeven zal de
verwerkingssteun voor gedroogde voedergewassen worden ontkoppeld met ingang van
2012. De referentieperiode hiervoor is 2006 t/m 2008.
4. Ondergrens voor betalingen en uitsluiting van aanvragers
Het `health-check'-besluit bepaalt dat elke lidstaat per 2010 een ondergrens voor de
directe betalingen zal instellen. Dit moet een besparing op de uitvoeringskosten opleveren
doordat (zeer) kleine bedrijven worden uitgesloten van betaling. Deze ondergrens kan
bestaan uit een minimaal steunbedrag of een minimale oppervlakte landbouwgrond. Ook
het niveau moet worden bepaald: een bedrag tussen 100 en 500, of een oppervlakte
tussen 1 en 2 ha. Om ontvangers van steunbetalingen zich voldoende te kunnen laten
voorbereiden op een ondergrens en om een maximale besparing in de uitvoeringskosten
te krijgen, is het gewenst hierover zo snel mogelijk duidelijkheid te geven.
Ik heb ervoor gekozen als ondergrens een minimaal steunbedrag te hanteren, omdat zo
de gevolgen voor de landbouwsector relatief beperkt blijven. Om toch een betekenisvolle
besparing op de uitvoeringskosten te bereiken ben ik voornemens om als ondergrens een
bedrag van 500 te hanteren. Ter vergelijking: een landbouwer met toeslagrechten op
basis van iets meer dan één hectare graan of twee melkkoeien, komt al snel boven deze
grens uit. Een toeslagrecht gebaseerd op graan (incl. maïs) bedraagt circa 400 per
hectare en een toeslagrecht gebaseerd op de melkproductie van twee melkkoeien
bedraagt meer dan 500.
Het `health-check'-besluit biedt lidstaten de mogelijkheid om natuurlijke en rechts-
personen uit te sluiten van directe inkomenssteun als hun landbouwactiviteiten slechts
een onaanzienlijk deel uitmaken van hun totale economische activiteiten of als hun
voornaamste bedrijfsdoel niet de uitoefening van de landbouw is. Dit moet gebeuren aan
de hand van objectieve criteria. Ik ben voornemens om deze mogelijkheid nader te
onderzoeken en zal hiertoe op korte termijn met de sector beoordelingscriteria uitwerken
die verzekeren dat de directe betalingen daadwerkelijk uitsluitend terechtkomen bij
ontvangers die landbouwactiviteiten van enige betekenis ontplooien.
5. Verdere aanpak
Conform de in de betreffende verordeningen vastgelegde termijnen, zal ik de Commissie
uiterlijk op 15 juli a.s. een aangepaste plattelandsstrategie en plattelandsontwikkelings-
programma aanbieden. Uiterlijk op 1 augustus a.s. zal ik de Commissie informeren over
mijn voorgenomen inzet van artikel 68 in Nederland.
Het `health check'-besluit maakt het mogelijk een betekenisvolle stap te zetten in de
richting van een beter op de hedendaagse en toekomstige maatschappelijke wensen
toegesneden GLB. De komende tijd zal ik, mede op basis van de nog lopende maat-
schappelijke discussie over de `Houtskoolschets Europees Landbouwbeleid 2020',
onderzoeken welke volgende stappen op welke momenten gezet kunnen worden om het
GLB op weg naar 2020 nóg sterker te verbinden aan maatschappelijke waarden,
bijvoorbeeld in maatschappelijk waardevolle gebieden.
Datum Kenmerk Paraaf: Vervolgblad
27 april 2009 GLB. 2009/33 11
Ik wil u hierover uiterlijk begin 2010 nader informeren. Daarbij zal ik het bijgevoegde,
eerder aan u toegezegde LEI-onderzoek `Bedrijfstoeslagen en maatschappelijke waarden
in Nederland' betrekken, waarin de vraag centraal staat hoe de huidige historische
inkomenssteun omgevormd kan worden tot een stelsel waarbij het bijdragen aan
maatschappelijke waarden wordt beloond.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
*
Voor downloaden van PDF-bestanden:
Zie het origineel
---- --
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit