Den Haag, 22 april 2009
Bijdrage lid Eijsink (PvdA) aan AO Opvolging F-16
Gesproken woord geldt!
Vz,
Na maanden van onderzoeken, vragen, antwoorden, audits en beoordelingen van alle stukken rond de opvolger van de F16, is het nu tijd om conclusies te trekken.
We vellen vandaag een oordeel over het voornemen van de regering om te besluiten tot de definitieve aanschaf van twee F-35 testtoestellen. De regering heeft daarbij aangegeven dat voornemen pas te zullen effectueren ná gedachtewisseling met de Kamer over de kandidatenevaluatie.
De staatssecretaris heeft de kandidatenevaluatie al in de tweede helft van 2008 uitgevoerd om de Kamer gelegenheid te bieden deze informatie te betrekken bij de beraadslagingen over deze aanschaf. Overigens heeft de staatsecretaris dat niet alleen voor de Kamer gedaan; zelf gebruikt hij de uitkomst van de kandidatenevaluatie óók als basis voor het voornemen om testtoestellen aan te schaffen.
Nu de kandidatenevaluatie de basis vormt voor het besluit tot aanschaf van testtoestellen, is die evaluatie van eminent belang voor het oordeel dat we vandaag vellen.
Het Kabinet trekt uit die kandidatenevaluatie de conclusie dat de JSF het beste toestel is. Hoe beoordelen wij de kandidatenvergelijking?
De uitgevoerde kandidatenevaluatie kent belangrijke beperkingen. Diverse opties zijn niet bekeken, veel informatie is niet bindend en/of niet bekend en diverse aspecten (geluid) zijn niet onderzocht. Een deel van die beperkingen zijn het gevolg van een bewuste keuze van de regering om de wensen van de Kamer over de opzet van de evaluatie, bijvoorbeeld vastgelegd in motie Eijsink c.s. (26488, 78) wel zeer beperkt uit te leggen. De Super Hornet is een vliegtuig dat wel degelijk meegenomen wordt in kandidatenvergelijkingen in andere landen die hun F16 vloot moeten vervangen. Belangrijker nog is dat de regering de wens om in de kandidatenevaluatie ook de optie van endlife update van de F16 te betrekken, naast zich neer heeft gelegd. Die beperkingen vertalen zich nu in het eindresultaat. En in het oordeel dat onafhankelijke beoordelende instanties erover vellen.
Het onderzoeksbureau RAND keek naar het evaluatieproces en wijst op een aantal, deels inherente, beperkingen bij belangrijke aspecten van de vergelijking over de Life Cycle Costs (LCC); op de geringere beschikbare kennis bij Defensie over de andere twee kandidaten dan de JSF; en op het expliciet buiten beschouwing laten van zaken als milieufactoren, buitenlandse betrekkingen en bredere politieke overwegingen. Een aantal van die aspecten maakten bij de evaluatie in 2001 nog wél deel van de evaluatie.
De auditdiensten van Defensie en EZ hebben - net als RAND - de vergelijking slechts procesmatig beoordeeld en niet onderzocht of de geboden informatie überhaupt juist was.
Ook de auditdiensten wijzen erop dat aan het onderzoek, deels inherente, beperkingen en onzekerheden verbonden zijn. Er is over het algemeen slechts gebruik gemaakt van niet bindende informatie van de fabrikanten. De gehanteerde methodologie omvat subjectieve elementen. Er is sprake van inherent ontwikkelingsrisico dat de kwaliteit niet of op een later tijdstip dan wel tegen hogere kosten kan worden gerealiseerd. Er is sprake van toekomstgerichte informatie, die naar zijn aard subjectief is en gebaseerd op schattingen en veronderstellingen. En over de realiseerbaarheid zeggen de auditdiensten geen uitspraak te kunnen doen.
Mede op basis hiervan heeft de Rekenkamer flinke kritiek op de conclusie van de auditdiensten dat besluitvorming "op verantwoorde wijze kan plaatsvinden". De Rekenkamer wijst erop dat deze conclusie niet is onderbouwd. De twee deelvragen in het rapport van de auditdiensten (is de nieuwe kandidatenevaluatie vergelijkbaar met die uit 2001? Is het proces transparant, onbevooroordeeld en navolgbaar uitgevoerd?) worden volgens de Rekenkamer door de auditdienst negatief of niet beantwoord.
De Rekenkamer komt zelf tot de conclusie dat de kandidatenvergelijking, deels inherente, beperkingen vertoont. Die beperkingen hebben betrekking op de drie belangrijkste aspecten van de (prijs, kwaliteit en levertijd) én ook op de conclusie dat de kandidatenevaluatie een basis biedt voor 'verantwoorde besluitvorming'.
De Rekenkamer concludeert dan ook dat de conclusie van de Staatssecretaris ("de JSF is het beste toestel") verder gaat dan op grond van het proces verantwoord is.
Wij hebben zelf natuurlijk ook alle andere ons beschikbare informatie bekeken en gewogen. Helaas is veel bestaande informatie niet beschikbaar gekomen, ook niet vertrouwelijk.
Dat levert beperkingen op voor de mogelijkheid om een volledig afgewogen oordeel te vormen. Met die beperkingen en lettend op de beoordeling van Rekenkamer, auditdiensten en RAND komen wij tot de een eindconclusie over de kandidatenevaluatie:
De kandidatenevaluatie biedt niet voldoende onderbouwing voor de stelling dat "de JSF het beste toestel voor de beste prijs is".
Daarmee komt de basis voor het besluit tot aanschaf van JSF-testtoestellen te vervallen.
Ons oordeel over het voorstel dat het Kabinet vandaag aan ons voorlegt kan dus niet positief zijn. Wij kunnen, op basis van deze kandidatenvergelijking, de aanschaf van JSF-testtoestellen niet goed keuren. Simpelweg omdat de basis daarvoor onvoldoende is.
Wat de PvdA betreft blijven we wèl volop meedoen aan de ontwikkelingsfase. Dáár zit immers de werkgelegenheid voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Als de ontwikkeling van het toestel en de voorbereiding van de definitieve besluitvorming dat nodig maken, kan de regering uiteraard onze piloten laten participeren in een testprogramma. En ik hoor graag van de staatssecretaris welke mogelijkheden hij hiertoe ziet.
Voorzitter, wat de PvdA betreft gaan we nu als volgt verder:
Het is nu opnieuw aan het Kabinet. Wij zien uit naar een adequate en actuele kandidatenvergelijking op basis waarvan een degelijk gegrond besluit kan worden genomen. Zover is het nu in ieder geval nog niet.
Partij van de Arbeid