4. Vragen inzake Europese initiatieven patiëntveiligheid
Vragen inzake Europese initiatieven patiëntveiligheid
Kamerstuk, 21 april 2009
De Voorzitter van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20017
2500 EA DEN HAAG
21 april 2009
IZ-CB-U-2922607
Geachte voorzitter,
Met uw brief van 11 maart 2009 informeert u naar mijn zienswijze op
Europese patiëntveiligheidsinitiatieven. Ik zal uw specifieke vragen
kort benoemen en afzonderlijk beantwoorden.
U vraagt mij hoe de EU nu momentum zou kunnen geven aan
patiëntveiligheid, gezien de grote verschillen tussen de lidstaten?
In de afgelopen jaren is al bijzondere aandacht gegeven aan
patiëntveiligheid in de EU, via het MARQUIS- en het SIMPATIE-project
en de Patient Safety Working Group (allen inmiddels afgerond),
EUNetPaS, en de oprichting van de Patient Safety & Quality of Care
Working Group.
Daarnaast is een groenboek `Gezondheidswerkers in Europa' opgesteld
(18-12-2008). Hierin kondigt de EC ook maatregelen aan, zoals het
uitwisselen van best practices en netwerken om tekorten bij
zorgpersoneel op te lossen en de kwaliteit van zorgverlening te
verbeteren.
De mededeling en de aanbeveling van de Raad van de Europese Unie zijn
erop gericht om patiëntveiligheid in EU verband verder momentum te
geven. Samengevat wordt hierin aanbevolen dat lidstaten zich op het
gebied van patiëntveiligheid gaan inzetten voor het opstellen van
nationale programma's, patiëntenparticipatie, meldings- en
leersystemen en opleiding en scholing van gezondheidswerkers.
Daarnaast is inzet vereist op meer eenheid van definities,
terminologie en indicatoren, de uitwisseling van informatie en best
practices, Europese onderzoeksprogramma's en betere samenwerking
tussen lidstaten.
Ik vind het belangrijk dat patiëntveiligheidsinitiatieven, naast focus
op lidstaatniveau, ook in een internationale context aandacht krijgen.
Nederland is naast de bovengenoemde Europese projecten een van de
deelnemers van het WHO high 5s project. In al deze projecten is
Nederland een voorloper geweest en de Nederlandse initiatieven zijn
trendsettend. Zo is het veilig decentraal incident melden en
analyseren typisch Nederlands, is de wijze waarop het Nederlandse
zorgveld afspraken vastlegt in veldnormen (Nederlands Technische
Afspraak) uniek en is er een groot onderzoeksprogramma dat door ZonMw
wordt uitgevoerd.
Veel van de genoemde initiatieven in de mededeling en aanbeveling van
de Raad worden ook reeds uitgevoerd in andere landen die als
voorlopers op het gebied van patiëntveiligheid worden beschouwd
(bijvoorbeeld Denemarken, Canada, de VS). Ondanks de genoemde
verschillen tussen deze landen dragen de initiatieven in al deze
lidstaten bij aan het bevorderen van de patiëntveiligheid. De algemene
opzet van de mededeling en de aanbeveling van de Raad maakt dat ze in
verschillende landen toepasbaar zijn. Ik verwacht daarom dat er met
deze voorstellen in verschillende lidstaten, ondanks de door de
commissie benoemde verschillen, op een waardevolle manier extra
aandacht gegenereerd wordt voor dit onderwerp.
U vraagt mij hoe de EU, gezien het ontbreken van Europese
beroepsverenigingen voor veel niet zorg gerelateerde medewerkers, tot
een snelle afstemming komt?
In de beantwoording van deze vraag dient het subsidiariteitsbeginsel
in ogenschouw te worden genomen. Veel van de initiatieven die genoemd
worden in de mededeling en de aanbeveling van de Raad dienen op
lidstaatniveau te worden uitgevoerd. Zo hebben lidstaten vrijheid in
de keuze voor een bepaalde werkwijze en wordt er in de mededeling en
aanbeveling niet gesproken over veiligheidsnormen, zoals die in
richtlijnen voor medische hulpmiddelen zijn vastgesteld. Het opstellen
van veiligheidsnormen wordt overigens georganiseerd door
normcommissies, waarin alle belanghebbende partijen zijn
vertegenwoordigd.
Naast de initiatieven die op lidstaatniveau patiëntveiligheid moeten
bevorderen, zijn er voorstellen vanuit de Europese Commissie die
bijdragen aan het gemakkelijk uitwisselen van informatie en best
practices. De aanwezigheid van Europese beroepsverenigingen zou hier
zeker aan kunnen bijdragen. Gezien het ontbreken van deze Europese
beroepsverenigingen vind ik het erg positief dat de EC dit, onder
andere via het gebruik van gemeenschappelijke definities, terminologie
en indicatoren, Europese onderzoeksprogramma's en betere samenwerking
tussen lidstaten, wil bevorderen. De initiatieven in de mededeling en
aanbeveling van de Raad scheppen een kader om beleidsontwikkeling en
toekomstige acties in en tussen lidstaten te stimuleren en de
belangrijkste zaken op het gebied van patiëntveiligheid in de EU aan
te pakken.
U vraagt mij of ik uw zorg deel dat de Europese initiatieven inzake
patiëntveiligheid de voortgang van de patiëntveiligheid in ons land
substantieel kunnen vertragen?
Hoewel ik uw mening deel dat cultuur, communicatie en inspirerend
leiderschap van groot belang zijn, is het echter niet de bedoeling om
in de hele EU één integraal patiëntveiligheids- en risicomanagement
systeem op te zetten. Er zijn initiatieven benoemd die op
lidstaatniveau de patiëntveiligheid bevorderen (zoals veilig melden en
onderwijs). Hoe deze initiatieven worden ingericht is vervolgens aan
de lidstaten zelf. Dit geldt tevens voor cultuur, communicatie en
inspirerend leiderschap.
Voor Nederland geldt dat veel van de genoemde initiatieven reeds in
gang zijn gezet. De inspanning om te komen tot harmonisatie binnen de
EU zal met name liggen op het vlak van definities, terminologie en
indicatoren en het delen van kennis op lidstaatniveau. Deze
inspanningen zijn niet van een dusdanige omvang dat dit tot een
substantiële vertraging van de voortgang van de patiëntveiligheid in
Nederland zullen leiden. De inspanning van bijvoorbeeld kennisdeling
tussen de lidstaten kan ook een positieve impuls aan de
patiëntveiligheid in ons land betekenen.
U vraagt mij naar de betrouwbaarheid van de gegevens die de EU wil
publiceren in het kader van patiëntveiligheid?
Ik heb momenteel nog geen inzicht in de precieze gegevens die de EU
wil publiceren. Ik deel uw mening dat de betrouwbaarheid van deze
gegevens gewaarborgd moet worden alvorens een vergelijking
gepubliceerd wordt.
U vraagt mij of ik uw mening deel dat de EU niet het aangewezen
instituut is voor de uitwisseling van best practices.
Uitwisseling van best practices binnen de EU is zeer waardevol voor
het bevorderen van de patiëntveiligheid. Dit kan enerzijds via
congressen en publicaties. Ik acht het wenselijk dat er een
structurele plaats is waar best practices gedeeld kunnen worden.
Binnen EU verband bestaan hier al diverse gremia voor, zoals EUNetPaS
en de Patient Safety & Quality of Care Working Group.
U vraagt mij of de EU niet meer zou moeten focussen op andere,
lidstaatoverstijgende zaken, waarop momenteel te weinig voortgang
wordt geboekt?
De door u genoemde onderwerpen, het streven naar gemeenschappelijke
definities, terminologie en indicatoren, het stimuleren van onderzoek
en opleiding en scholing, zijn juist in de mededeling opgenomen. De EU
focust daar wel degelijk op, maar beperkt zich daartoe niet.
Ten aanzien van de CE-erkenning van medische apparatuur kan worden
opgemerkt dat de Europese Richtlijn voor medische hulpmiddelen in 2007
is herzien. In 2010 worden de nieuwe eisen in de lidstaten van kracht.
Ook op het gebied van grensoverschrijdende zorg wordt momenteel
gewerkt aan een richtlijn met betrekking tot patiëntenrechten. De
focus van de EU ten aanzien van patiëntveiligheid richt zich met
andere woorden op veel verschillende onderwerpen.
U vraagt mij of ik uw mening deel dat samenwerking tussen de lidstaten
niet top-down zou moeten worden opgelegd, omdat dit een averechts
effect zou kunnen hebben?
Top-down samenwerking tussen lidstaten is wellicht minder effectief
dan samenwerking die vanuit de lidstaten zelf is ontstaan. De
problemen die er ten aanzien van patiëntveiligheid in de EU bestaan
vragen echter om actie. De voordelige effecten die nauwere
samenwerking en het stimuleren van patiëntveiligheidsinitiatieven
binnen de EU kunnen hebben, maken dat ik het wenselijk vind dat deze
initiatieven ondernomen worden. Zelfs als dit top-down plaats vindt.
Ik vertrouw erop u met deze brief voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport