Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn en bodemvruchtbaarheid

21 april 2009 - kamerstuk

Kamerbrief waarin de minister de Kamer informeert over onderzoek dat is gedaan naar de relatie tussen fosfaatgebruiksnormen en bodemvruchtbaarheid. Dit blijkt op korte termijn geen zorgpunt.

Geachte Voorzitter,
Op 16 april jl. is in een Algemeen Overleg, met de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, het vierde actieprogramma inzake de Nitraatrichtlijn aan de orde geweest. In dit overleg heb ik u een brief toegezegd met verwijzing naar onderzoek over de relatie tussen fosfaatgebruiksnormen en bodemvruchtbaarheid. Een aantal Kamerleden heeft vragen gesteld over de bodemvruchtbaarheid die door lagere fosfaatnormen zou kunnen worden aangetast. Vooral is gewezen op lagere gehalten organische stof die hiervan het gevolg zouden kunnen zijn. Een vruchtbare bodem vergt een bepaald gehalte aan organische stof. Het is van groot belang dat ondernemers dat gehalte op peil houden. Op veel bedrijven vormen gewasresten, waaronder ondergrondse delen, de belangrijkste bron voor organische stof1. Daarnaast heeft dierlijke mest een rol in de organische stofvoorziening. Van varkensdrijfmest is die gering, gelet op het lage gehalte organische stof2. Veel effectiever voor de organische-stofvoorziening is het gebruik van runderdrijfmest, vaste mest en compost. Runderdrijfmest is in de organische-stofvoorziening ongeveer 10 keer effectiever dan varkensdrijfmest en compost circa 15 keer (PPO, 2007a). Ook de teelt van groenbemesters en het niet afvoeren van gewasresten zijn effectieve maatregelen; regels hiervoor zijn niet gewijzigd.

1 PPO (2007a), Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Aanscherping van fosfaatgebruiksnormen op bouwland bij akker- en tuinbouwgewassen; Verkenning van noodzaak en mogelijkheden tot differentiatie, PPO-rapport nr. 367, december 2007, pag. 64.
2 PPO (2007b), Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. AGV, 'Bodembeheer op akkerbouwbedrijven in relatie tot het mineralenbeleid', december 2007. De evaluatie van de Meststoffenwet3, zoals per brief van 29 oktober 2007 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 28385, nr. 91), laat zien dat het organische-stofgehalte in de afgelopen twee decennia zowel van bouwland als van grasland licht is toegenomen. Dit terwijl de fosfaatgift in deze periode aanzienlijk is gedaald, zij het dat die steeds boven het niveau van evenwichtsbemesting is gebleven.
Ook de Technische Commissie Bodembescherming4 en van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet5 bevestigen dat veel gronden enige tot lange tijd zonder fosfaatbemesting toe zouden kunnen.
Onderzoek wijst tevens uit dat een verlaging van de fosfaatgebruiksnormen voor bouwland naar 60 kilogram fosfaat per hectare nauwelijks effect heeft op het organischestofgehalte in de bodem, ook niet op de lange termijn (PPO, 2007a). Tot en met 2015 blijven de fosfaatgebruiksnormen zoals deze zijn opgenomen in het vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn zowel voor gronden met een lage als voor gronden met een neutrale fosfaattoestand, op of boven dit niveau. Uitsluitend voor gronden met een hoge fosfaattoestand daalt de fosfaatgebruiksnorm vanaf 2013 onder het niveau van 60 kilogram fosfaat per hectare. Op deze gronden kan volgens de Adviesbasis voor de bemesting van akkerbouw- en vollegrondsgroentegewassen6, volstaan worden met een zeer beperkte tot geen fosfaatgift. Op gronden met een hoge fosfaattoestand kunnen ondernemers de beschikbare fosfaatruimte daarom benutten voor de inzet van organische mestsoorten die maximaal bijdragen aan de organische-stofvoorziening. Lopend onderzoek bodemvruchtbaarheid
Voorgaande geeft aan dat de fosfaatgebruiksnormen op korte termijn geen reden geven tot zorg over de bodemvruchtbaarheid.
Begin 2007 is een onderzoek gestart dat tot doel heeft in beeld te krijgen wat de gevolgen van dalende gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat op de bodemvruchtbaarheid op de langere termijn zijn. Dit onderzoek zal in de eerste helft van 2010 tot afronding komen. In een eerste verkennend verslag over de resultaten geven onderzoekers aan dat bij een fosfaatgebruiksnorm voor bouwland van 60 en voor grasland van 90 kilogram fosfaat per hectare per jaar, de aanvoer van effectieve organische stof landelijk maximaal met
10 procent zal dalen7.

3 MNP (2007), Milieu- en Natuurplanbureau, "Werking van de meststoffenwet 2006; Overgang van verliesnormenstelsel naar een gebruiksnormenstelsel: evaluatie van werking in verleden (1998-2005), heden (2006-2007) en toekomst (2008-2015)", oktober 2007, MNP-publicatienummer 500124001, pag.73,

4 TCB (2007), Technische Commissie Bodembescherming, 'Advies fosfaatverzadiging in landbouwbodems', S35(2007), 17 juli 2007.

5 CDM (2007), Commissie van Deskundigen Meststoffenwet, 'Advies differentiatie fosfaatgebruiksnormen', Wageningen 2007.

6 PPO (2003), Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Adviesbasis voor de bemesting van akkerbouw- en vollegrondsgroentegewassen, Publicatie 307, Lelystad 2003.
7 Alterra (2009), 'Gevolgen van een verminderde aanvoer van nutriënten voor de lange termijn bodemvruchtbaarheid, Alterra-rapport 1736, (in druk). Bij dat percentage past echter een kanttekening. In de eerste plaats is er geen sprake van een generieke fosfaatgebruiksnorm voor bouwland van 60 kilogram fosfaat per hectare per jaar: op het merendeel van het bouwland geldt in de periode tot en met 2015 een norm op of boven dit niveau.
In de tweede plaats is te verwachten dat een daling in het gebruik van fosfaatkunstmeststoffen
- een trend die is ingezet na de introductie van gebruiksnormen in 20068 - zorgt voor een effectiever gebruik van organische meststoffen en daarmee een verhoogde aanvoer van organisch stof. Gelet hierop is te verwachten dat de werkelijke daling in de aanvoer lager zal zijn dan 10 procent.
Volgens de onderzoekers geeft een daling van 10 procent in de aanvoer van organisch stof op de lange termijn (meer dan 25 jaar) meetbaar lagere organische stofgehalten in de bodem. Bij een mindere sterke daling wordt die termijn nog langer. De onderzoekers maken daarbij de kanttekening dat de organische stofgehalten van Nederlandse landbouwgronden
- om vaak historische redenen - over het algemeen beduidend hoger zijn dan in omringende landen.
Het totale onderzoek zal in de eerste helft van 2010 tot afronding komen. Een apart probleem is het organische-stofgehalte van duinzandgronden. Dit zijn gronden die van nature een laag gehalte organische stof hebben. Om deze gronden geschikt te houden voor de teelt van een goede kwaliteit bollen, dienden ondernemers eertijds een hoge dosis vaste mest toe. De hoge gehalten van fosfaat in de oppervlaktewateren in het gebied worden mede daaraan toegeschreven9.
Sinds gebruiksnormen voor fosfaat zijn vastgesteld in 2006 zijn die hoeveelheden vaste mest niet meer mogelijk. Sinds twee jaar loopt een vierjarig onderzoek dat tot doel heeft te achterhalen of andere meststoffen, die een lager fosfaatgehalte hebben, zoals compost, de functie van vaste mest geheel of gedeeltelijk kunnen overnemen. Het onderzoek loopt nog te kort om resultaten te kunnen melden.
Conclusie
Mijn algemene conclusie is dat bodemvruchtbaarheid in relatie tot de fosfaatgebruiksnormen een belangrijk aandachtspunt is, maar op korte termijn geen zorgpunt. De nieuwe regels voor de toepassing van meststoffen bieden - bij toepassing van goede landbouwpraktijk - voldoende mogelijkheden om landbouwgronden te voorzien van de organische stof die nodig is om de gronden vruchtbaar te houden.
8 Zie tabel 1 op pagina 6 van het Vierde Nederlandse Actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn (2010-2013), Kamerstukken II, 28385, nr. 132.
9 WOT (2007), Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, Wageningen UR, 'Mestbeleid en bodemvruchtbaarheid in de Duin- en Bollenstreek', WOT-rapport 47, mei 2007, pag. 28-29.
In samenwerking met het bedrijfsleven zal ik het onderzoek naar bodemvruchtbaarheid voortzetten. Dit met het oog op de normstelling vanaf 2014 en de mogelijkheden de bodemvruchtbaarheid op peil te houden.

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,

G. Verburg