Samenvatting van de conclusie van de advocaat-generaal in de
herzieningszaak Ina Post
Den Haag, 21 april 2009 - Op 25 mei 1987 is aanvraagster door het hof
's-Gravenhage veroordeeld wegens doodslag op een bejaarde vrouw bij
wie zij destijds als bejaardenverzorgster werkte en wegens valsheid in
geschrifte ten aanzien van bij deze vrouw gestolen kascheques. Deze
veroordeling was in hoofdzaak gebaseerd op de bekentenis van
aanvraagster tegenover de politie. Deze hield in dat zij op 22
augustus 1986 nadat zij `s middags bij het slachtoffer was geweest
omstreeks 18.00 uur opnieuw naar de woning van het slachtoffer is
gegaan, dat zij het slachtoffer toen heeft gewurgd met een
elektriciteitssnoer, dat zij uit de woning kascheques heeft weggenomen
en die cheques de volgende morgen bij een postagentschap in De
Bijenkorf in Den Haag heeft verzilverd. Nadien is zij op die
bekentenis teruggekomen. Aanvraagster heeft de Hoge Raad viermaal
eerder verzocht haar veroordeling te herzien; die verzoeken zijn
ongegrond verklaard.
Het herzieningsverzoek
Namens aanvraagster heeft mr. G.G.J. Knoops, advocaat in Amsterdam, op
16 juni 2006 het onderhavige herzieningsverzoek ingediend. De zaak is
in augustus 2006 aangemeld bij de Commissie Evaluatie Afgedane
Strafzaken (de CEAS). De CEAS heeft in februari 2008 een rapport
uitgebracht. Op 4 juni 2008 heeft een openbare behandeling van de zaak
bij de Hoge Raad plaatsgevonden.
De conclusie van advocaat-generaal mr. W.H. Vellinga
In het verzoek tot herziening worden op basis van het onderzoek van de
CEAS onder meer als nieuwe feiten aangevoerd dat het slachtoffer veel
eerder moet zijn overleden dan uit de bekentenis van aanvraagster
volgt en voorts dat het niet wel mogelijk is dat zij het slachtoffer,
zoals zij heeft verklaard, met één hand door verwurging met het
elektriciteitssnoer om het leven heeft gebracht.
Naar aanleiding van het verzoek heeft de advocaat-generaal nader
onderzoek doen verrichten. Op grond van het onderzoek van de CEAS en
van het aanvullende onderzoek komt hij eveneens tot de conclusie dat
het slachtoffer vermoedelijk aanzienlijk eerder is overleden dan zou
passen bij de bekentenis van aanvraagster. Daarmee rijst zijns inziens
gegronde twijfel aan de juistheid van haar bekentenis van de doodslag
(par. 77-86). Deze twijfel wordt in zijn ogen nog versterkt doordat
het volgens de door de CEAS gehoorde deskundige voor aanvraagster niet
wel mogelijk moet zijn geweest het slachtoffer te wurgen met een
elektriciteitssnoer op de door haar beschreven wijze, namelijk met één
hand (par. 96-99).
Een en ander wekt volgens de advocaat-generaal het ernstig vermoeden
dat de rechter, zou hij met deze twee nieuwe feiten bekend zijn
geweest, aanvraagster van de doodslag zou hebben vrijgesproken (par.
102-108). Gelet op de nauwe samenhang van de bekentenis van de
doodslag met die van de valsheid in geschrift strekt dat ernstig
vermoeden zich ook uit tot de bekentenis van de valsheid in geschrift
in de kascheques (par. 105).
Daarom strekt de conclusie tot gegrondverklaring van de aanvraag. Dit
betekent dat naar het oordeel van de advocaat-generaal een ander hof
de zaak van aanvraagster opnieuw zal moeten beoordelen.
De Hoge Raad zal met inachtneming van het advies van de
advocaat-generaal op het herzieningsverzoek beslissen.
De zaak staat op de rol van 30 juni 2009 voor uitspraak.
Dit is een roldatum, dat wil zeggen: een voorlopige datum die
gewijzigd kan worden.
Een conclusie is een onafhankelijk rechtsgeleerd advies aan de Hoge
Raad.
De advocaat-generaal maakt deel uit van het parket bij de Hoge Raad.
Het parket bij de Hoge Raad kan zich over een door de Hoge Raad te
beoordelen zaak niet anders uitlaten dan in het kader van de conclusie
en is dan ook niet in de gelegenheid tot het geven van nader
commentaar.
Den Haag, 21 april 2009
LJ Nummer
BI1689
Bron: Hoge Raad der Nederlanden
Datum actualiteit: 21 april 2009 Naar boven
Gerechtelijke organisatie